6.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 117/180


Donderdag, 26 maart 2009
Voedselprijzen in Europa

P6_TA(2009)0191

Resolutie van het Europees Parlement van 26 maart 2009 over de voedselprijzen in Europa (2008/2175(INI))

2010/C 117 E/30

Het Europees Parlement,

gelet op artikel 33 van het EG-Verdrag,

gezien de mededeling van de Commissie van 9 december 2008, getiteld „Voedselprijzen in Europa” (COM(2008)0821),

gezien zijn studie van 20 oktober 2007 getiteld „De kloof tussen producentenprijzen en consumentenprijzen”,

gezien de studie van de Commissie van 28 november 2006, getiteld „De concurrentiekracht van de Europese levensmiddelenindustrie. Een economische en juridische beoordeling”,

gezien de mededeling van de Commissie van 20 mei 2008, getiteld „Het probleem van de stijging van de voedselprijzen aanpakken – Richtsnoeren voor maatregelen van de EU” (COM(2008)0321),

gezien zijn verklaring van 19 februari 2008 over het onderzoek naar en het optreden tegen misbruik van machtsposities door grote, in de Europese Unie werkzame supermarkten (1),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 7 april 2005 getiteld „Grootwinkelbedrijven – Trends en gevolgen voor landbouwers en consumenten” (2),

gezien het Groenboek van de Commissie van 22 januari 1997 getiteld „Verticale afspraken in het concurrentiebeleid van de Europese Unie” (COM(1996)0721),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 oktober 2007 over de stijging van de prijzen van levensmiddelen (3),

gezien de lopende „gezondheidcontrole” van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB),

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A6-0094/2009),

A.

overwegende dat in de Europese Unie en de rest van de wereld recentelijk een grote volatiliteit van de prijzen van levensmiddelen is waargenomen die ten dele substantiële prijsstijgingen met zich meebrengt en tweeslachtige gevolgen heeft voor de landbouwsector, aangezien sommigen voordeel halen uit de prijsstijging en anderen – met name veehouderijbedrijven en de voedselverwerkende industrie – geconfronteerd worden met veel hogere kosten,

B.

overwegende dat ook de landbouwproductiekosten aanzienlijk zijn gestegen ten gevolge van de hogere prijzen van de inputs, zoals meststoffen en fytosanitaire producten, en dat, hoewel de prijzen aan de bron een duikvlucht hebben genomen, de productiekosten niet tot op hetzelfde niveau en gedurende dezelfde periode zijn gedaald,

C.

overwegende dat de daling van de prijzen van landbouwproducten niet gepaard is gegaan met een daling van de productiekosten, waardoor de financiële situatie voor de boeren, van wie velen de productie al hebben stopgezet wegens onvoldoende rentabiliteit, onhoudbaar is,

D.

overwegende dat in verschillende lidstaten is geconstateerd dat door grote producenten voor dezelfde producten sterk uiteenlopende prijzen zijn vastgesteld,

E.

overwegende dat in de Europese Unie aanzienlijke prijsverschillen zijn vastgesteld voor wat betreft de marge tussen consumenten- en producentenprijzen, die in sommige gevallen niet kunnen worden verklaard door de kosten van de verwerking, distributie en verkoop van de betreffende producten,

F.

overwegende dat bij de analyse van prijzen en hun ontwikkeling rekening moet worden gehouden met de complete toeleveringsketen; overwegende dat de levensmiddelensector gefragmenteerd is en dat de toeleveringsketen uiterst complex is en vele tussenhandelaren omvat,

G.

overwegende dat sommige grote verwerkers hun marktaandeel de laatste jaren hebben vergroot,

H.

overwegende dat zich de laatste jaren substantiële wijzigingen in de mededingingsstructuur van de voedselvoorzieningsketen en een toenemende concentratie in de levensmiddelenproductie en de groot- en detailhandel hebben voorgedaan,

I.

overwegende dat gegevens uit de gehele Europese Unie erop wijzen dat grote supermarkten gebruik maken van hun inkoopmacht om de prijzen die zij aan hun toeleveranciers betalen omlaag te brengen tot onhoudbare niveaus en hun oneerlijke voorwaarden op te leggen; dat grote detailhandelaren in de Europese Unie in snel tempo evolueren tot „poortwachters” die de toegang van landbouwers en andere leveranciers tot de EU-consumenten controleren,

J.

overwegende dat consumentenprijzen in Europa gemiddeld vijf keer hoger liggen dan de af-boerderijprijs; dat landbouwers in de Europese Unie vijftig jaar geleden ongeveer de helft van de detailhandelsprijs voor levensmiddelen ontvingen en dat dit aandeel – in combinatie met een duidelijk gestegen verwerkingsgraad van levensmiddelen – thans drastisch is gedaald tot veel lagere niveaus,

K.

overwegende dat de financiële middelen van het GLB weliswaar lange tijd ertoe hebben bijgedragen dat de prijzen voor consumenten laag bleven, maar dat deze nu hoog blijven of niet merkbaar afnemen, ondanks de aanzienlijke prijsdalingen in de landbouwsector,

L.

overwegende dat het belang van een hoge mate van Europese zelfvoorzienendheid strategisch gewenst is; dat in dit kader moet gestreefd worden naar een sterke positie van de primaire EU-producenten als dragers van onze voedselvoorziening,

M.

overwegende dat de ongelijke onderhandelingsposities van respectievelijk de landbouwproducenten en de rest van de toeleveringsketen ertoe leiden dat de producentenmarges in de landbouwsector sterk onder druk blijven staan,

1.

is van oordeel dat het in overeenstemming met het EU-Verdrag bevorderlijk is voor het openbaar belang van de Europese Unie om een adequaat niveau van producenten- en consumentenprijzen te handhaven en garanties te bieden voor eerlijke mededinging, met name voor wat betreft strategische goederen zoals landbouwproducten en levensmiddelen;

2.

is van mening dat concurrentie ervoor zorgt dat de consument zijn levensmiddelen tegen concurrerende prijzen kan aankopen, maar dat ook aan landbouwers een stabiel inkomen moet worden gegarandeerd door prijzen te betalen die hun productiekosten dekken en hun een billijke vergoeding te geven voor hun werk, ook om de voorzieningszekerheid van kwaliteitsvoeding te verzekeren;

3.

is van oordeel dat het prijsmechanisme en de kloof tussen producenten- en consumentenprijzen worden beïnvloed door een brede waaier van factoren, waaronder het marktgedrag van alle schakels van de toeleveringsketen, waaronder producenten, groothandelaren en detaillisten, het aandeel van niet aan de landbouw gerelateerde kosten (zoals energie- en loonkosten), wet- en regelgevingskaders, de bederfelijke aard van de betrokken producten, de mate van verwerking, marketing en verhandeling van de producten en verschillen in koopgedrag tussen consumenten;

4.

is van oordeel dat binnen het geheel van factoren die het meest van invloed zijn op het prijsmechanisme en de kloof tussen producenten- en consumentenprijzen de toenemende concentratie in de gehele voedselvoorzieningsketen, de verwerkingsgraad en de prijsverhogingen door andere externe kostenfactoren en met name ook de speculatie met landbouwproducten een doorslaggevende rol spelen; wijst daarom opnieuw op het belang van marktreguleringsmechanismen, die in de huidige context meer dan ooit noodzakelijk zijn;

5.

is het met de Commissie eens dat de ontwikkelingen op het gebied van vraag en aanbod en de onvolkomenheden in de werking van de voedselvoorzieningsketen een belangrijke rol spelen in de stijging van voedselprijzen; onderstreept echter dat de speculatie op de financiële markten, waardoor het prijsvormingsmechanisme is verstoord, eveneens een belangrijke rol heeft gespeeld;

6.

verzoekt de Commissie zo snel mogelijk een onderzoek te laten doen in de vorm van een studie naar de margeverdeling in de productie- en distributieketens, zoals opgenomen in de begroting voor 2009 op basis van een eerder voorstel van zijn Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling in de begrotingsprocedure; meent dat dit een eerste stap is in de richting van meer transparantie binnen de keten;

7.

betreurt de geleidelijke ontmanteling van EU-interventiemaatregelen op de landbouwmarkt, omdat dit op beslissende wijze bijdraagt tot de prijsvolatiliteit; is van mening dat er nieuwe marktbeheersmaatregelen moeten worden ingevoerd om meer inkomensstabiliteit te kunnen waarborgen voor de producenten en de consumenten een redelijke prijs te kunnen bieden;

8.

is van mening dat in het kader van het GLB marktbeheersmaatregelen moeten worden genomen om de landbouwsector en de voedingsmiddelensector de nodige stabiliteit te bieden en om een duurzame EU-landbouwproductie tegen redelijke prijzen te handhaven waardoor een „zaagtandeffect” wordt vermeden, zowel op het gebied van de eindprijzen als op het gebied van de productiefactoren;

9.

is van mening dat een vergelijking tussen de Europese Unie en de VS – zoals de Commissie die maakt – weliswaar zin heeft wat de productiviteit betreft, maar niet de absolute grondslag mag zijn voor de ideale maatstaf voor de productiviteit in de voedingssector van de Europese Unie (met name de landbouwsector en de verwerkende industrie); benadrukt dat de agrolevensmiddelensector in de Europese Unie sterk verschilt van die van de VS, zowel wat het type producten en de betrokken sectoren als de omstandigheden en vigerende regelgeving betreft;

10.

meent dat versterking van de concurrentiekracht en het innovatievermogen van de primaire landbouwsector moet worden bevorderd, aangezien dit leidt tot meer diversificatiemogelijkheden voor primaire producenten in hun bedrijfsvoering en de afhankelijkheid vermindert ten opzichte van de andere schakels in de productie- en distributieketen;

11.

is van mening dat de concentratie langs aanbodzijde via producentenorganisaties, coöperaties en soortgelijke organisaties het mogelijk zal maken om het machtsevenwicht in de voedselvoorzieningsketen te verschuiven door de onderhandelingspositie van de landbouwers te versterken, de meerwaarde van hun producten te vergroten en de afzetkanalen naar de consument te verkorten;

Onvolkomenheden van de voedselmarkt

12.

onderstreept dat een grote marktmacht met name in de voedingsmiddelensector tot voordeel strekt vanwege de lage prijselasticiteit van enerzijds het aanbod van landbouwproducten en anderzijds de vraag van consumenten;

13.

toont zich bezorgd over marketingpraktijken zoals het onder de kostprijs verkopen van producten om het aantal supermarktbezoeken op te drijven; is van oordeel dat het onder de kostprijs verkopen van levensmiddelen verboden moet worden en verleent zijn steun aan de lidstaten die reeds dergelijke maatregelen hebben ingevoerd; pleit voor meer actie van de Europese Unie ter bestrijding van zulke agressieve prijsmaatregelen en andere praktijken die de mededinging beperken, zoals koppelverkoop of andere vormen van misbruik van een dominante marktpositie;

14.

is van mening dat het hanteren van prijzen onder de kostprijs, ofschoon dit op zich voor geen enkele onderneming te doen is, alleen voor grote (gediversifieerde) ondernemingen en gedurende een korte periode mogelijk is en dan nog uitsluitend om hun concurrenten van de markt te verdrijven; meent dat dergelijke praktijken op lange termijn noch aan de consument noch aan de markt in zijn geheel ten goede komen;

15.

maakt zich tevens zorgen over andere situaties waarin de handelssector gebruik maakt van zijn marktmacht, waaronder buitensporige betalingstermijnen, verkooppraktijken waarbij inkopers een vergoeding vragen om een artikel in hun aanbod op te nemen of het een plaats in de winkel te geven of ermee dreigen om een artikel uit hun aanbod te verwijderen, het met terugwerkende kracht bedingen van kortingen op reeds verkochte artikelen, onbillijk hoge bijdragen voor hun reclame-uitgaven eisen, en erop aandringen dat de leverancier uitsluitend aan hen levert;

16.

benadrukt dat er lidstaten zijn waar de markt aan de verkoopzijde haast even geconcentreerd is als aan de inkoopzijde, waardoor het marktverstorende effect nog wordt versterkt;

17.

onderstreept dat landbouwers, gelet op de GLB-hervorming en met name de ontkoppeling van steun en productie, hun beslissingen met betrekking tot de keuze van de te telen producten sterker zullen laten afhangen van marktsignalen, die niet verstoord moeten worden door een overconcentratie in de detailhandel; acht het waarschijnlijk dat de toenemende invoer in de Europese Unie van voedselproducten tot een daling van de af-boerderijprijzen zal leiden;

18.

wijst erop dat detailhandelbedrijven etiketten als „fair trade” kunnen gebruiken om hun winstmarge te vergroten; spreekt bijgevolg de wens uit dat binnen de Europese Unie een strategie wordt ontwikkeld om fair trade te ondersteunen en verder te ontwikkelen, teneinde deze praktijken te beperken en het gebruik van dit soort labels te controleren;

19.

wijst erop dat marktconcentratie op de verschillende niveaus van de voedselvoorzieningsketen op de korte termijn kan leiden tot een daling van de voedselprijzen, maar dat op de middellange en lange termijn ervoor moet worden gewaakt dat de vrije mededinging wordt geschaad, kleine producenten van de markt worden verdreven en de keuzevrijheid van de consument wordt beperkt;

20.

onderstreept dat vele kleine en middelgrote ondernemingen in de levensmiddelensector uitermate kwetsbaar zijn, vooral als zij grotendeels zijn aangewezen op één enkele marktdeelnemer; stelt vast dat grote actoren in de voedselvoorzieningsketen vaak een prijzenoorlog tussen verschillende toeleveranciers ontketenen teneinde een zo laag mogelijke prijs te bereiken; om te overleven moeten kleine ondernemingen hun kosten en marges verlagen, wat zich vertaalt in lagere prijzen voor de boeren, slechtere markttoegang en distributiekanalen voor kleine en middelgrote ondernemingen, minder werkgelegenheid en achteruitgang van de productkwaliteit voor de consument;

21.

maakt zich zorgen over de toegenomen speculatie met levensmiddelen die wordt waargenomen op de financiële markten; verzoekt de Commissie om een onderzoek naar deze kwestie in te stellen; ziet de conclusies van de Groep op hoog niveau inzake het concurrentievermogen van de voedingsmiddelenindustrie tegemoet en moedigt deze groep aan om doeltreffende maatregelen voor te stellen teneinde het marktevenwicht te herstellen;

22.

handhaaft zijn bezwaren tegen de conclusie van de Commissie dat de speculatie op de financiële markten geen belangrijke rol heeft gespeeld in de prijsvorming; is van mening dat de Commissie initiatieven moet ontplooien om het toezicht op de markten voor koopovereenkomsten met verplichte levering tegen een vooraf vastgestelde prijs (futuremarkten) voor landbouwbasisproducten op te voeren;

23.

is van mening dat de Commissie momenteel de beschikbare gegevens aan een eenzijdige lezing onderwerpt, daar zij geen rekening houdt met de mogelijke gevolgen van speculatieve investeringen in koopovereenkomsten met verplichte levering tegen een vooraf vastgestelde prijs (futures), zoals bijvoorbeeld:

de verhoging van de prijzen voor de eindkopers (producenten en consumenten) die voortvloeit uit ongegronde verwachtingen met betrekking tot de prijsontwikkeling,

het ontstaan van remmende factoren en extra onzekerheid voor jonge (early stage) en kleine, op landbouwproducten gebaseerde productiebedrijven, waardoor mogelijkerwijs nieuwe hinderpalen worden gecreërd voor entree op de markt en voor de inspanningen om de concurrentie op bepaalde markten te versterken,

de in sociaal en geografisch opzicht onbillijke herverdeling van het overschot bij de verkoop van landbouwproducten, waardoor landbouwers/producenten worden benadeeld en tussenpersonen en speculanten worden bevoordeeld;

24.

benadrukt dat, in tegenstelling tot de inschatting van de Commissie, er dringend behoefte is aan nieuwe regelingen met betrekking tot de markten futures daar er aanwijzingen zijn dat speculatie daarmee nu al problemen veroorzaakt bij de prijsvorming van basisvoedingsmiddelen en daarmee voor de van basisvoedingsmiddelen afhankelijke markten en productiebedrijven;

25.

is van oordeel dat de Commissie de laatste vijf jaar de controle op kartelvorming heeft aangescherpt door enerzijds betere mededingingsregels vast te stellen en anderzijds de bestaande regelgeving toe te passen; dat maatregelen zoals clementieregelingen, de schikkingsprocedure en forensische IT daarbij een belangrijke rol hebben gespeeld, maar dat de inhoud van deze maatregelen en de toepassing ervan door de lidstaten voor verbetering vatbaar zijn;

26.

wijst de commissaris voor Mededinging op de hiervoor genoemde verklaring van het Parlement over het onderzoek naar en het optreden tegen misbruik van machtsposities door grote, in de Europese Unie werkzame supermarkten; is teleurgesteld dat de Commissie geen gehoor heeft gegeven aan deze oproep; vraagt in dit kader om onderzoek naar de marktconcentratie en kartelvorming in de detailhandel en om straffen bij onrechtmatigheden;

27.

verzoekt de Commissie om in haar jaarverslagen de kloof tussen producenten- en consumentenprijzen, de prijsverschillen tussen de lidstaten en de prijsverschillen tussen verschillende landbouwproducten te analyseren;

28.

wijst erop dat een grote ondernemingsomvang duidelijke en bekende economische voordelen heeft (schaal- en assortimentsvoordelen) waardoor de kosten en dus de prijzen lager liggen; benadrukt echter dat met een beleid ter verbetering van de voedselvoorzieningsketen de totstandkoming moet worden aangemoedigd van operationele stelsels die de landbouwsector in staat stellen deze voordelen uit te buiten (bijvoorbeeld clusters, netwerken en brancheorganisaties) en weerstand te bieden aan de druk die ondernemingen in de volgende stadia van de keten uitoefenen op de winstmarges;

29.

uit zijn grote ongerustheid over het feit dat bij de evaluatie van de praktijken die de mededingingsproblemen veroorzaken in de voedselvoorzieningsketen, de bovengenoemde mededeling van de Commissie over voedselprijzen in Europa geen gewag maakt van het in de detailhandel, en tot op zekere hoogte ook in de groothandel waargenomen misbruik van een dominante positie; is van mening dat de mededingingsverstorende praktijken die worden toegepast door ondernemingen met een groot marktaandeel, zoals exclusiviteitsovereenkomsten of verplichte koppeling van producten ernstig inbreuk maken op de gezonde mededinging in de voedselvoorzieningsketen;

De rol van de Europese Unie

Respons op de verstoring van het marktevenwicht

30.

stemt in met het besluit van de Commissie om een efficiënt EU-systeem voor marktcontrole te ontwikkelen waarmee prijstrends en inputkosten in de gehele toeleveringsketen kunnen worden geregistreerd; meent dat het systeem transparant moet zijn en grensoverschrijdende vergelijkingen tussen soortgelijke producten mogelijk moet maken; is van oordeel dat dit systeem in nauwe samenwerking met Eurostat en de nationale bureaus voor de statistiek moet worden opgezet en moet samenwerken met het netwerk van Europese consumentencentra (ECC); onderstreept het beginsel dat de extra kosten en lasten binnen redelijke grenzen moeten blijven;

31.

verzoekt de Commissie om op het niveau van de Gemeenschap een juridisch kader vast te stellen dat, onder meer, een grondige herziening inhoudt van Richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (4) en dat evenwichtige relaties bevordert tussen de verschillende schakels van de voedselvoorzieningsketen door alle vormen van misbruik te voorkomen en een rechtvaardigere verdeling van de winstmarge te bevorderen;

32.

verzoekt de nationale en EU-mededingingsautoriteiten om de consumentenprijzen overal in de Europese Unie te bestuderen en te evalueren teneinde te waarborgen dat de mededingingsregels worden nageleefd, en om de verantwoordelijkheid vast te stellen van de verschillende marktdeelnemers in de waardeketen; benadrukt dat neerwaartse bewegingen in de prijzen op korte termijn moeten worden doorberekend aan de consument, terwijl opwaartse bewegingen sneller ten goede moeten komen aan de producent;

33.

stelt dat de transparantie van de kostenstructuur vergroot kan worden door een voor de burgers gemakkelijk toegankelijke EU-databank te creëren met referentieprijzen van producten en productiemiddelen alsmede informatie over kosten van energie, lonen, huren, vergoedingen en heffingen overal in de Europese Unie; verzoekt de Commissie om plannen voor een dergelijk elektronisch systeem uit te werken en zich daarbij te baseren op bestaande nationale modellen, zoals de Franse „observatoires des prix”; acht het tevens noodzakelijk om in samenwerking met de Food and Agriculture Organization van de Verenigde Naties (FAO) een internationale waarnemingspost voor landbouwproducten, inputs en voedselprijzen op te zetten, zodat deze gegevens op internationaal niveau beter kunnen worden bewaakt;

34.

roept de verschillende schakels binnen de productie- en distributieketen op om samen „best practices” of „scoreboards” te ontwikkelen om prijstransparantie te bevorderen voor agrarische producten;

35.

roept de autoriteiten van de lidstaten en de Commissie op om een gedetailleerde studie en analyse van de prijzen en de marges tussen af-boerderijprijzen en consumentenprijzen uit te voeren alsmede een analyse van het aantal supermarkten, hun ligging en omzet en hun specifieke logistieke en energiekosten; verzoekt de autoriteiten van de lidstaten en de Commissie om met het oog op de ontwikkelingen op de detailhandel te onderzoeken of de criteria met betrekking tot het bestaan van een dominante marktpositie nog steeds adequaat zijn;verzoekt de Commissie om een taskforce voor de voedselvoorzieningsketen op te richten die moet samenwerken met de nationale mededingingsautoriteiten;

36.

stelt vast dat een van de oorzaken van de verschillen tussen de prijzen aan de bron en de eindprijzen de verstoring van het evenwicht in de voedselketen is en dat de Europese Unie desondanks over onvoldoende maatregelen beschikt om producentenorganisaties door middel van coöperaties of soortgelijke organisaties aan te sporen om een concentratie langs de aanbodzijde te stimuleren; verzoekt de Commissie om zowel in het kader van het GLB als in andere EU-beleidslijnen maatregelen vast te stellen om deze organisaties aan te moedigen; dit zal leiden tot een betere organisatie van de markt en een sterkere onderhandelingspositie van de producenten ten opzichte van de andere schakels in de voedselketen;

37.

stelt voor dat de nationale mededingingsautoriteiten, die krachtens de communautaire wetgeving een omvangrijke rol spelen bij het toezicht op de werking van de mededinging in alle stadia van de voedselvoorzieningsketen, via de open coördinatiemethode hun samenwerking inzake het toezicht op de productiekosten en de handel versterken onder de coördinatie van de Commissie, teneinde de goede werking van de interne markt te waarborgen;

38.

is van mening dat, omdat de detailhandel hoofdzakelijk beïnvloed wordt door nationale juridische, economische, politieke en culturele factoren, het opportuun is in het kader van het Europese mededingingsnetwerk (ECN) meer informatie uit te wisselen en eventueel te zorgen voor coördinatie tussen de lidstaten bij het opsporen van mededingingsverstorende praktijken van ondernemingen die op EU-niveau actief zijn;

39.

vraagt dat in het kader van de Lissabon-strategie steun wordt gegeven aan nationale plannen tot vermindering of afschaffing van ongerechtvaardigde regulerende ingrepen in de detailhandelssector waarmee de mededinging en de soepele werking van de voedselvoorzieningsketen worden beperkt ten koste van de consumenten;

40.

is van mening dat zowel op nationaal als op EU-niveau de clementieregeling moet worden benut om de bevoegde mededingingsautoriteiten in staat te stellen kennis te nemen van een groter aantal mededingingsverstorende praktijken in de voedselvoorzieningsketen;

41.

wijst erop dat afgezien van de communautaire mededingingsregels er op EU-niveau talloze andere beleidsvormen zijn die de werking van de detailhandel regelen en waarin onder meer de communautaire regels voor de interne markt en de communautaire consumentenwetgeving verankerd zijn; benadrukt dat al deze beleidsvormen moeten convergeren en centraal, op EU-niveau, moeten worden gecoördineerd om een optimaal resultaat met betrekking tot de consumentenprijzen te behalen;

42.

benadrukt dat de huidige voedselcrisis ook op internationaal niveau moet worden aangepakt; pleit voor de oprichting van een internationaal netwerk rond de FAO om te waarborgen dat in de wereld voldoende voedselvoorraden voorhanden zijn;

43.

vraagt de Commissie een akkoord met de World Trade Organization uit te onderhandelen dat de landbouwsector voldoende armslag geeft om te kunnen concurreren met derde landen; meent dat het meewegen van niet-commerciële aspecten (de zgn. „non-trade concerns”) daarbij van cruciaal belang is om de Europese productienormen te handhaven en te garanderen;

44.

verlangt dat voor bepaalde basisvoedingsmiddelen – net als voor aardolieproducten – op EU-niveau wordt voorzien in de opslag van voorraden met het oog op eventuele crises;

45

pleit voor de invoering van mechanismen om speculatie op de financiële markten met landbouwproducten en daarop gebaseerde financiële instrumenten te bestrijden; steunt de Commissie in haar voornemen te onderzoeken welke maatregelen kunnen worden genomen om bij te dragen tot een vermindering van de prijsvolatiliteit op de markten voor landbouwproducten;

46.

verzoekt om maatregelen ter ondersteuning van de samenwerking tussen kleine landbouwproducenten, zodat zij beter kunnen concurreren met grote producenten, verwerkende bedrijven en winkelbedrijven; is van oordeel dat de lidstaten en de Europese Unie het bestaan van verschillende handelsvormen moeten waarborgen en dienen te voorkomen dat de levensmiddelenmarkt volledig geliberaliseerd wordt, want dat zou tot een nog hogere concentratie leiden; verzoekt de Commissie om een groenboek te presenteren over de versterking van producentenorganisaties, efficiënte ketenbenaderingen en de marktmacht van grootwinkelbedrijven;

47.

verzoekt de Commissie ingevoerde levensmiddelen sterker op de naleving van met name de EU-hygiëne- en milieunormen te controleren, opdat de consumenten in de Europese Unie niet door ingevoerde producten worden blootgesteld aan een hoger risico;

48.

is van mening dat het noodzakelijk is om de concentratie langs aanbodzijde aan te moedigen door de verschillende juridische verenigingsvormen te ondersteunen teneinde het machtsevenwicht in de voedselvoorzieningsketen te doen verschuiven, de meerwaarde van de landbouwproducten te verhogen en de onderhandelingspositie van de producenten te versterken ten opzichte van de overige marktdeelnemers;

49.

pleit voor de oprichting van een Europese informatiedienst voor levensmiddelen-producenten die landbouwers- en producentenorganisaties advies moet verstrekken over de afzetkanalen, de detailmarkt en de mogelijkheden die aan de productie van specifieke levensmiddelen verbonden zijn;

50.

pleit voor de invoering van een telefoonnummer waar consumenten en landbouwproducenten gevallen van misbruik kunnen melden en informatie kunnen inwinnen over vergelijkbare producten en prijzen in de gehele Europese Unie; acht het wenselijk om deze dienst in te richten en te laten functioneren binnen de nationale Europese consumentencentra;

51.

toont zich verheugd over de invoering van het scorebord voor de consumentenmarkten als instrument om de controle op de interne markt aan te scherpen en meer informatie te verstrekken aan de consument;

52.

maakt zich zorgen over de invloed die tussenpersonen uitoefenen op de eindprijzen voor de consumenten; verzoekt de Commissie om een onderzoek in te stellen naar de toeleveringsketen, teneinde een beter inzicht te verwerven in de rol van alle actoren in de keten van de prijsvorming;

Het nader tot elkaar brengen van producenten en consumenten

53.

verzoekt om de invoering van beleid ter bevordering van meer en directer contact tussen producenten en consumenten, zoals het onlangs aangenomen Europees Schoolfruitprogramma, aangezien dergelijke maatregelen de rol van producenten op de markt kunnen versterken en tegelijkertijd de consument een betere en ruimere keuze aan producten bieden; een dergelijk beleid zou kunnen bestaan uit het creëren en bevorderen van ruimten waar producenten hun producten rechtstreeks verhandelen;

54.

verzoekt de Commissie om maatregelen te treffen die de fusie van en de samenwerking tussen producentenorganisaties zoals coöperaties vergemakkelijken, waardoor administratieve belasting en andere beperkingen worden vermeden, omdat grotere producentenorganisaties zich beter kunnen aanpassen aan de door de geglobaliseerde markt gestelde toeleveringsvoorwaarden;

55.

is van oordeel dat, wil het vertrouwen in het systeem bevorderd worden, de consument bovenal over meer en betere informatie moet kunnen beschikken en dat alle mogelijke maatregelen moeten worden genomen om de consument voor te lichten en neutraal te informeren;

56.

vraagt dat in de informatie aan de consument in het bijzonder de nadruk wordt gelegd op de inspanningen die de EU-producenten zich getroosten om te voldoen aan de regels van de Gemeenschap op het gebied van milieu, voedselveiligheid en dierenwelzijn;

57.

benadrukt dat het beleid tot bescherming van de consumenten niet alleen betrekking heeft op de prijzen, maar ook op het assortiments- en kwaliteitsvraagstuk van voedingsproducten; stelt daarom voor de Commissie te laten onderzoeken in welke bedrijfsomstandigheden in de voedselvoorzieningsketen en met name in de sector van de detailhandel zich verschijnselen van kwaliteits- en assortimentsverlies voordoen;

58.

wijst op de meerwaarde van lokale detailwinkels, die in belangrijke mate bijdragen aan het overbruggen van de kloof tussen producenten en consumenten en eveneens zorgen voor meer levenskwaliteit in de plattelandsgebieden, omdat zij werkgelegenheid scheppen en de bestaande sociale banden versterken;

59.

is van oordeel dat het gebruik van nieuwe technologieën en het internet sterk gepropageerd moet worden; onderstreept dat nieuwe technologieën kunnen worden ingezet om meer informatie te verschaffen over de herkomst, de prijs en de kenmerken van de verschillende productvariëteiten; meent dat deze aanpak het mogelijk maakt beter tegemoet te komen aan de nichevraag en de consument een ruimere keuze te bieden; pleit ervoor om de EU-middelen die beschikbaar zijn in het kader van de plattelandsontwikkeling, de mededinging en het Cohesiefonds in te zetten om de toegang van producenten tot de markt te bevorderen met behulp van moderne technologieën en het internet;

60.

pleit voor de uitvoering van maatregelen waarmee een grotere impuls wordt gegeven aan het concept „lokale voedingsmiddelen”, in het bijzonder acties gericht op promotie en het informeren van de consumenten aangaande de specificiteit van deze producten en aangaande het nut voor de gezondheid en het economisch voordeel van het gebruik ervan; bepleit tevens de ondersteuning van traditionele markten en traditionele vormen van handel, waar direct contact tussen de producent en de consument plaatsvindt;

61.

roept de Europese Unie en de lidstaten op om de biologische landbouw krachtiger te stimuleren; verzoekt bovendien om de consument toegang te geven tot betaalbare kwaliteitsvoeding dankzij een ambitieus beleid van financiële prikkels om deze vorm van landbouwproductie aan te moedigen;

62.

dringt aan op een versterking van de samenwerking tussen producenten, hetzij via het traditionele formaat van de producentenorganisatie, hetzij via de invoering van nieuwe samenwerkingsvormen tussen landbouwers op het gebied van de verkoopbevordering;

63.

pleit ervoor om de differentiatie van landbouwproducten te gebruiken als marketingconcept, aangezien het op die manier mogelijk wordt om verschillende prijzen te hanteren afhankelijk van de kwaliteit;

64.

uit zijn ongerustheid over het feit dat aan de onderhandelingspositie die voedselproducenten dankzij een sterke merknaam handelsmerk (brand name) of dankzij productdiversificatie ten koste van detailverkopers hebben in bovengenoemde mededeling van de Commissie over de voedselprijzen in Europa een onevenredig negatieve betekenis wordt gehecht in vergelijking met andere, veel belangrijkere factoren, zoals de onvolkomen mededinging of oligopolistische/monopolistische praktijken; is van mening dat het opbouwen van een sterke merknaam of productdiversificatie legitieme praktijken zijn en dat alleen het maken van misbruik van een daaruit voortvloeiende marktpositie een oneerlijke praktijk is;

65.

pleit voor een versterking en stroomlijning van het EU-beleid inzake de bescherming van geografische aanduidingen, oorsprongsbenamingen en andere certificeringen waardoor bepaalde landbouwproducten zich onderscheiden van andere; toont zich verheugd over het debat dat hierover is geopend naar aanleiding van de publicatie op 15 oktober 2008 van het Groenboek over de kwaliteit van landbouwproducten: productnormen, landbouwvoorschriften en kwaliteitsregelingen (COM(2008)0641);

66.

is van oordeel dat het voorstel om EU-landbouwproducten te voorzien van een speciaal label nader dient te worden onderzocht aan de hand van bestaande modellen; is van mening dat een dergelijk label garanties moet bieden voor het respecteren van Europese productiestandaarden, zoals de eerlijke behandeling van de marktdeelnemers in alle fasen van de productie- en distributieketen; is verder van mening dat dit label voor de consumenten het gebruik van EU-producten zou stimuleren en zo de EU-producenten zou ondersteunen;

67.

verzoekt de Commissie met aandrang de kosten te analyseren die de producenten maken om te voldoen aan communautaire normen op het gebied van de randvoorwaarden en te onderzoeken in welke mate deze kosten variëren in de lidstaten, nu deze normen strikter zijn dan de normen die op geïmporteerde producten van toepassing zijn;

*

* *

68.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0054.

(2)  PB C 255 van 14.10.2005, blz. 44.

(3)  PB C 263 E van 16.10.2008, blz. 621.

(4)  PB L 200 van 8.8.2000, blz. 35.