25.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 76/11


Donderdag, 19 februari 2009
Toepassing van Richtlijn 2002/14/EG tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap

P6_TA(2009)0061

Resolutie van het Europees Parlement van 19 februari 2009 over de toepassing van Richtlijn 2002/14/EG tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap (2008/2246(INI))

2010/C 76 E/03

Het Europees Parlement,

gelet op de artikelen 136 tot en met 145 van het EG-Verdrag,

gezien de verklaring van de staatshoofden en regeringsleiders van 9 december 1989 over het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van werknemers en met name de artikelen 17 en 18,

gezien het Europees Sociaal Handvest van de Raad van Europa, als gewijzigd in 1996, en met name artikel 21,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aangenomen in Nice op 7 december 2000, en in december 2007 plechtig ondertekend door de staatshoofden en regeringsleiders van de 27 lidstaten in het Europees Parlement, en met name artikel 27,

gezien verdrag nr. 135 van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) betreffende de bescherming van de vertegenwoordigers van de werknemers in de onderneming en de hun te verlenen faciliteiten, aangenomen op 23 juni 1971, en met name artikel 5,

gezien Richtlijn 94/45/EG van de Raad van 22 september 1994 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers (1),

gezien Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag (2),

gezien Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (3),

gezien Verordening (EG) nr. 2157/2001 van de Raad van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE) (4),

gezien Richtlijn 2001/86/EG van de Raad van 8 oktober 2001 tot aanvulling van het statuut van de Europese vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers (5),

gezien Richtlijn 2002/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap (6) en de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de vertegenwoordiging van de werknemers (7),

gezien Richtlijn 2003/72/EG van de Raad van 22 juli 2003 tot aanvulling van het statuut van een Europese coöperatieve vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers (8),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 mei 2007 over strengere wetgeving op het gebied van informatie en raadpleging van de werknemers (9),

gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers (herschikking) (COM(2008)0419) en de bijlage hierbij (SEC(2008)2166),

gezien de mededeling van de Commissie van 17 maart 2008 over de toetsing van de toepassing van Richtlijn 2002/14/EG in de EU (COM(2008)0146) en haar werkdocument (SEC(2008)0334),

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie juridische zaken (A6-0023/2009),

A.

overwegende dat de omzetting van Richtlijn 2002/14/EG door de lidstaten vertraging heeft opgelopen en dat sommige lidstaten zich hebben beperkt tot de summiere omzetting van de toepasselijke minimumvoorschriften van de richtlijn,

B.

overwegende dat de huidige financiële crisis gevolgen heeft voor de EU-economie, in de vorm van bedrijfssaneringen, fusies en delokalisaties van ondernemingen op Europees niveau,

C.

overwegende dat Richtlijn 2002/14/EG ten doel heeft een algemeen kader vast te stellen voor informatie en raadpleging van de werknemers over de toekomst van de onderneming, waar zij werken, en voor daadwerkelijk overleg met de werknemers om te anticiperen op de economische ontwikkelingen van die onderneming,

D.

overwegende dat de informatie en raadpleging van werknemers centraal staan in een sociale markteconomie en niet als een obstakel voor de economische ontwikkeling van ondernemingen mogen worden beschouwd,

E.

overwegende dat de Europese Unie 23 miljoen bedrijven van minder dan 250 werknemers telt (dit is 99 % van de ondernemingen met een gezamenlijk werknemeraantal van meer dan 100 miljoen mensen) en dat de EU-instellingen de plicht hebben om het recht van werknemers op informatie en raadpleging te waarborgen en te verbeteren,

Geleidelijke versterking van het recht op informatie en raadpleging van de werknemers in de Unie

1.

erkent dat de omzetting van Richtlijn 2002/14/EG aanzienlijke vertraging heeft opgelopen in sommige lidstaten en dat de evaluatie van de omzetting dus nog enige tijd zal vergen; wijst er echter op dat in de lidstaten waar geen enkele algemene regeling bestond voor informatie en raadpleging van de werknemers, het effect van de richtlijn evident is;

2.

verlangt van de lidstaten die Richtlijn 2002/14/EG nog niet correct hebben omgezet dat zij dit zo snel mogelijk doen;

3.

acht het noodzakelijk dat de initiatieven van de Commissie in deze richting, in nauwe samenwerking met de nationale instanties van de lidstaten en de sociale partners, erop gericht zijn de problematische punten die bij de uitlegging van Richtlijn 2002/14/EG of bij de overeenstemming van de omzettingsbepalingen zijn gebleken, uit te diepen en op te lossen;

4.

stelt vast dat een aantal lidstaten in hun omzettingsmaatregelen van Richtlijn 2002/14/EG, geen rekening hebben gehouden met bepaalde categorieën jonge werknemers, vrouwen die in deeltijd werken of werknemers met kortlopende contracten; spoort de lidstaten aan tot aanpassing van hun bepalingen met betrekking tot de berekening van het aantal personeelsleden in de bedrijven, in overeenstemming met de geest en de letter van de richtlijn, dat wil zeggen dat de drempels altijd berekend worden op grond van het werkelijk aantal werknemers, zonder verdere voorwaarden;

5.

meent dat de lidstaten duidelijk, en met inachtneming van hun nationale gewoontes, de voorwaarden en beperkingen moeten aangeven, die betrekking hebben op artikel 6 van Richtlijn 2002/14/EG over vertrouwelijke informatie en aandacht moeten geven aan:

a)

de tijdsduur van deze verplichting na het verstrijken van het mandaat van genoemde werknemersvertegenwoordigers;

b)

de criteria en voorwaarden van het legitieme belang van de onderneming om deze informatie geheim te houden of het schaderisico voor de onderneming als deze informatie wordt doorgegeven;

6.

verzoekt de lidstaten om bij hun omzettingsmaatregelen erop te letten dat:

a)

de term „informatie” exact wordt gedefinieerd en geen ruimte laat voor uiteenlopende interpretaties en recht doet aan de geest van Richtlijn 2002/14/EG, dat wil zeggen dat de vertegenwoordigers van de werknemers wordt toegestaan de verstrekte gegevens te controleren en niet het einde van de informatieprocedure hoeven af te wachten, indien besluiten van de onderneming rechtstreekse gevolgen hebben voor de werknemers;

b)

met betrekking tot de inhoud van de informatie wordt verwezen naar artikel 4, lid 2, punt a), b) en c) van Richtlijn 2002/14/EG;

c)

de informatie ruimschoots voorafgaat aan de raadpleging;

d)

de volledige naleving van de verplichting wordt gewaarborgd van artikel 4 van Richtlijn 2002/14/EG met betrekking tot de informatie en de raadpleging en met het doel een akkoord te bereiken in de zin van artikel 4, lid 4, punt e);

e)

de vakbonden in het bedrijf hier ook bij te betrekken, zodat de sociale dialoog wordt versterkt;

7.

doet een beroep op de lidstaten die geen doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, zoals bedoeld in artikel 6, lid 3, hanteren, bij overtreding van de voorschriften voor de uitoefening van het recht op informatie en raadpleging van werknemers, deze alsnog in te stellen;

8.

verzoekt alle lidstaten die niet over een systeem ter bescherming van werknemersvertegenwoordigers beschikken er een in te stellen;

9.

stelt voor aan de lidstaten waar de werknemersvertegenwoordigers van oudsher worden beschermd door een akkoord tussen vakbonden en werkgeversorganisaties, te voorzien in een goede vervangende bescherming voor deze vertegenwoordigers ingeval de onderhandelingen mislukken;

Verbetering en uitvoering van de omzettingsmaatregelen m.b.t. Richtlijn 2002/14/EG

10.

acht het noodzakelijk een overzicht uit te werken en ter beschikking van de lidstaten te stellen met mogelijke sancties die zij kunnen nemen tegen werkgevers die het recht op informatie en raadpleging van werknemers zoals omschreven in Richtlijn 2002/14/EG negeren;

11.

onderstreept dat de lidstaten niet de subsidiariteit mogen aanvoeren om hun verplichting te negeren tot het instellen van sancties die streng genoeg zijn om werkgevers af te houden van overtreding van Richtlijn 2002/14/EG;

12.

herinnert aan de principiële uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 8 juni 1994 (10) volgens welke lidstaten wier institutioneel en procedureel systeem tekortschiet, verplicht zijn adequate rechtsmiddelen te creëren, waarbij geëigende administratieve en gerechtelijke beroepsprocedures worden vastgelegd, alsmede adequate, doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties tegen werkgevers die hun verplichtingen inzake informatie en raadpleging van de werkgevers niet nakomen;

13.

verzoekt de lidstaten zich bij de vastlegging van administratieve en gerechtelijke beroepsprocedures, en van sancties tegen werkgevers die hun verplichtingen inzake informatie en raadpleging van de werkgevers niet nakomen, te laten leiden door de jurisprudentie van het Hof van Justitie, in afwachting van een herziening van Richtlijn 2002/14/EG;

14.

acht het noodzakelijk te garanderen dat bij de omzettingsmodaliteiten die in de lidstaten worden goedgekeurd het automatische karakter van het recht op informatie en raadpleging van de werknemersvertegenwoordigers behouden blijft, in overeenstemming met de juiste uitlegging van Richtlijn 2002/14/EG;

15.

acht het noodzakelijk de uitvoeringsmodaliteiten vast te leggen voor het mandaat van de werknemersvertegenwoordiger, om te garanderen dat dit gedurende de arbeidsuren kan worden uitgeoefend en hij als zodanig wordt betaald;

16.

acht het noodzakelijk te waarborgen dat de werknemervertegenwoordigers in overheidsdienst en bedrijven in de publieke sector en financiële sector dezelfde rechten op informatie en raadpleging worden toegekend als aan de overige werknemers;

17.

acht het noodzakelijk terug te komen van de mogelijkheid een directe raadpleging toe te passen als er een gekozen of vakbondsvertegenwoordiging bestaat, waardoor vermeden kan worden dat de werkgever zich via de directe raadpleging bemoeit met kwesties die onder de collectieve onderhandelingen van de vakbonden vallen, zoals de lonen;

18.

dringt aan op een onderzoek naar de noodzaak van een wijziging van de drempels van het personeelsbestand van ondernemingen of instellingen, voor de toepassing van Richtlijn 2002/14/EG, zodat alleen micro-ondernemingen van het toepassingsgebied worden uitgesloten;

19.

wijst de lidstaten erop, in geval van twijfel over de precieze betekenis van de term „onderneming” in Richtlijn 2002/14/EG, dat hierover een omvangrijke jurisprudentie van het Hof van Justitie bestaat, en verzoekt de lidstaten zich bij hun omzettingsmaatregelen hierop te baseren, zodat inbreukprocedures kunnen worden vermeden;

20.

dringt er bij de Commissie op aan op korte termijn maatregelen te nemen met het oog op de correcte omzetting van Richtlijn 2002/14/EG door de lidstaten, en te onderzoeken welke punten omissies vertonen of problemen veroorzaken, zoals bepalingen en nationale gewoontes die worden toegepast bij de berekening van het personeelsbestand van de onderneming, de toepassing van specifieke bepalingen in artikel 3, leden 2 en 3, en de waarborgen die moeten worden toegepast op de vertrouwelijkheidsclausule, bedoeld in artikel 6; verzoekt de Commissie inbreukprocedures op gang te brengen tegen lidstaten die de richtlijn niet of niet correct hebben omgezet;

21.

verzoekt de Commissie een evaluatieverslag in te dienen over de resultaten van de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2002/14/EG op het vlak van het sociaal overleg, en het vermogen inzake anticipatie, preventie en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, alsmede de mogelijkheid om bestuurlijke, juridische en financiële problemen te voorkomen in kleine en middelgrote ondernemingen, en zo nodig geëigende voorstellen te doen;

22.

is ingenomen met het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende het statuut van de Europese besloten vennootschap (COM(2008)0396), waarin rekening wordt gehouden met de behoeften van kleine ondernemingen;

23.

verzoekt de Commissie, die bevoegd is voor het toezicht op fusies en overnames, ervoor te zorgen dat nationale en communautaire wettelijke voorschriften op het gebied van de informatie en de raadpleging bij besluiten over fusies en overnames worden nageleefd;

24.

is van mening dat informatie die de onderneming, bij bekendmaking, extreme economische schade kan toebrengen, tot het definitieve besluit over substantiële economische kwesties met betrekking tot de onderneming (bijvoorbeeld in de vorm van een intentieverklaring („letter of intent”)) absoluut vertrouwelijk moet zijn;

25.

verzoekt de Commissie de verbetering van het recht op informatie en raadpleging van werknemers regelmatig te propageren en te agenderen op de Europese Sociale Dialoog, zowel op interprofessioneel als op sectorniveau;

26.

verzoekt de Commissie de sociale partners aan te sporen tot het proactief en in positieve zin beïnvloeden van de nationale implementatie, onder meer door de verspreiding van goede praktijken;

27.

verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk initiatieven te nemen om in het kader van de informatie en raadpleging van de werknemers een cultuur van werkelijke samenwerking tussen de sociale partners in de Unie te stimuleren, waarbij rekening wordt gehouden met de aard van de thema’s, en de kenmerken en grootte van de ondernemingen;

28.

constateert met voldoening dat in het akkoord tussen de Vereniging van reders van de Europese Gemeenschap en de Europese federatie van vervoerswerknemers met betrekking tot het verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006, verwezen wordt naar raadpleging met betrekking tot verschillende kwesties, bijvoorbeeld bij risico’s voor de gezondheid en de veiligheid van de werknemers of bij mogelijke voortijdige opzegging van een contract;

29.

is ingenomen met het initiatief van de Commissie in haar mededeling van 10 oktober 2007„herbekijken van het regelgevende sociale kader voor meer en betere banen voor zeevarenden in de EU” (COM(2007)0591), Richtlijn 2002/14/EG ter sprake te brengen en verzoekt haar de mogelijkheid tot ontheffing van de toepassing van Richtlijn 2002/14/EG, die wordt geboden in artikel 3, lid 3, opnieuw grondig te bekijken;

30.

verzoekt de Commissie te onderzoeken in hoeverre coördinatie geboden is tussen de Richtlijnen 94/45/EG, 98/59/EG, 2001/23/EG, 2001/86/EG, 2002/14/EG, 2003/72/EG en Verordening (EG) nr. 2157/2001, zodat eventueel wijzigingen kunnen worden doorgevoerd die een einde maken aan overlappingen en tegenstrijdigheden; is van opvatting dat eventuele wijzigingen gelijktijdig moeten plaatsvinden;

*

* *

31.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Europees Sociaal en Economisch Comité, het Comité van de Regio's en de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  PB L 254 van 30.9.1994, blz. 64.

(2)  PB L 225 van 12.8.1998, blz. 16.

(3)  PB L 82 van 22.3.2001, blz. 16.

(4)  PB L 294 van 10.11.2001, blz. 1.

(5)  PB L 294 van 10.11.2001, blz. 22.

(6)  PB L 80 van 23.3.2002, blz. 29.

(7)  PB L 80 van 23.3.2002, blz. 34.

(8)  PB L 207 van 18.8.2003, blz. 25.

(9)  PB C 76 E van 27.3.2008, blz. 138.

(10)  Arrest van 8 juni 1994, Commissie/Verenigd Koninkrijk (C-382/92, Jurisprudentie 1994, blz. I-2435); Arrest van 8 juni 1994, Commissie/Verenigd Koninkrijk (C-383/92, Jurisprudentie 1994, blz. I-2479).