52009DC0159

Verslag van de Europese Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Eindverslag over de tenuitvoerlegging en het effect van de tweede fase (2000-2006) van de communautaire actieprogramma's op het gebied van onderwijs (Socrates) en beroepsopleiding (Leonardo da Vinci) en het meerjarenprogramma (2004-2006) voor de doeltreffende integratie van informatie- en communicatietechnologie (ICT) in de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels in Europa (eLearning) /* COM/2009/0159 def. */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 6.4.2009

COM(2009) 159 definitief

VERSLAG VAN DE EUROPESE COMMISSIE AAN DE RAAD, HET EUROPEES PARLEMENT, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Eindverslag over de tenuitvoerlegging en het effect van de tweede fase (2000-2006) van de communautaire actieprogramma's op het gebied van onderwijs (Socrates) en beroepsopleiding (Leonardo da Vinci) en het meerjarenprogramma (2004-2006) voor de doeltreffende integratie van informatie- en communicatietechnologie (ICT) in de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels in Europa (eLearning)

VERSLAG VAN DE EUROPESE COMMISSIE AAN DE RAAD, HET EUROPEES PARLEMENT, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Eindverslag over de tenuitvoerlegging en het effect van de tweede fase (2000-2006) van de communautaire actieprogramma's op het gebied van onderwijs (Socrates) en beroepsopleiding (Leonardo da Vinci) en het meerjarenprogramma (2004-2006) voor de doeltreffende integratie van informatie- en communicatietechnologie (ICT) in de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels in Europa (eLearning)

1. INLEIDING

1.1. Opzet van het verslag

Met dit verslag wordt voldaan aan de vereisten van respectievelijk de besluiten en de beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de communautaire actieprogramma's op het gebied van onderwijs (Socrates 2000-2006)[1] en beroepsopleiding (Leonardo da Vinci 2000-2006)[2] en het meerjarenprogramma (2004-2006) voor de doeltreffende integratie van informatie- en communicatietechnologie (ICT) in de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels in Europa (eLearning 2004-2006)[3].

Deze programma's ontvingen gezamenlijk meer dan 3 miljard euro aan communautaire middelen. Zij vulden elkaar aan, droegen bij tot de totstandbrenging van een Europa van de kennis en verschaften de Europese Commissie effectieve instrumenten om de Lissabondoelstellingen inzake onderwijs en opleiding te kunnen verwezenlijken[4].

Voor de periode 2007-2013 werden de diverse initiatieven van deze drie programma's in één overkoepelend programma verenigd, namelijk het nieuwe programma "Een leven lang leren"[5]. Bij het besluit om een gezamenlijke evaluatie te verrichten en dit gezamenlijke verslag uit te brengen wordt dezelfde lijn gevolgd als bij deze integratie.

Dit verslag is gebaseerd op een externe gezamenlijke evaluatie van de drie programma's, waartoe ook een analyse van de nationale verslagen van de deelnemende landen behoorde[6].

1.2. Beschrijving van de programma's

1.2.1. Socrates

Het programma Socrates, met een budget van in totaal 2,093 miljard euro, kende vier specifieke doelstellingen: de versterking van de Europese dimensie in het onderwijs, de bevordering van de kennis van de talen van de EU, de bevordering van samenwerking en mobiliteit op het gebied van het onderwijs en de stimulering van innovatie in het onderwijs.

Het programma bestond uit drie sectorale programma's – Comenius, Erasmus en Grundtvig – die betrekking hadden op respectievelijk scholen, hoger onderwijs en volwasseneneducatie. Deze werden aangevuld door nog eens twee deelprogramma's – Lingua, ter bevordering van talen, en Minerva, ter bevordering van afstandsonderwijs en het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën (ICT) voor pedagogische doeleinden. Gezamenlijke activiteiten met aanverwante programma's stonden ook op het programma.

1.2.2. Leonardo da Vinci

Het programma Leonardo da Vinci had drie hoofddoelstellingen: de verbetering van de vaardigheden van met name jongeren tijdens de initiële beroepsopleiding, de verbetering van de kwaliteit van en de toegang tot permanente beroepsscholing, de verwerving van vaardigheden en kwalificaties gedurende het gehele leven en de bevordering en vergroting van de bijdrage van de beroepsopleiding aan het innovatieproces met het oog op een beter concurrentievermogen en ondernemerschap en het scheppen van nieuwe arbeidskansen. Het totale budget voor het programma Leonardo da Vinci bedroeg 1,270 miljard euro.

Het programma omvatte zes werkterreinen: mobiliteit, proefprojecten, talenkennis, transnationale netwerken, referentiemateriaal en begeleidende maatregelen. Gezamenlijke activiteiten met aanverwante programma's stonden ook op het programma.

1.2.3. eLearning

Het programma eLearning beoogde de ondersteuning en verdere ontwikkeling van een doeltreffend gebruik van ICT bij onderwijs en opleiding. Doel was een bijdrage te leveren aan onderwijs van een hoog gehalte en de behoeften van de kennissamenleving in de context van een leven lang leren te plaatsen. Het voor 2004-2006 beschikbare budget bedroeg 44 miljoen euro, waarvan 45% bestemd was voor jumelages en netwerkvorming van scholen via ICT (eTwinning). Er werden nieuwe organisatiemodellen ontwikkeld om virtuele campussen in het leven te roepen om zo een virtuele dimensie aan de Europese samenwerking tussen universiteiten toe te voegen. Voorts werd de digitale geletterdheid bevorderd door nieuwe, in een informatiesamenleving benodigde, vaardigheden te stimuleren.

2. KERNGEGEVENS BETREFFENDE PROJECTEN EN DEELNEMERS[7]

De geëvalueerde programma's ondersteunden uiteenlopende activiteiten en richtten zich niet alle op dezelfde aspecten en doelgroepen. Niettemin waren mobiliteitsacties, samenwerkingsprojecten van partners uit verschillende landen en de ontwikkeling van netwerken en instrumenten belangrijke resultaten van vrijwel alle programma's.

Studie- en leerperioden in het buitenland maakten deel uit van zowel het programma Socrates als het programma Leonardo da Vinci. Aan mobiliteitsprojecten voor studiedoeleinden namen 943 000 universitaire studenten deel, 135 000 universitaire docenten hebben in het buitenland gedoceerd en ongeveer 2 500 instellingen hebben aan het programma Erasmus deelgenomen. Meer dan 311 000 stagiairs en leerlingen en 56 000 opleiders hebben aan meer dan 19 300 mobiliteitsprojecten op het gebied van het beroepsonderwijs deelgenomen. De mobiliteit van personeel en leerkrachten (respectievelijk 56 329 en 5 500 deelnemers) werd in het kader van Comenius en Grundtvig gefinancierd.

Door organisaties werd samengewerkt in kleine partnerschapsprojecten: er werden meer dan 74 000 beurzen toegekend om scholen in staat te stellen aan Comenius deel te nemen en 7 800 scholen waren betrokken bij eTwinning. Door middel van nog eens 20 000 beurzen werd de samenwerking op dit gebied van instellingen voor volwasseneneducatie mogelijk gemaakt.

Multilaterale projecten en netwerken ondersteunden de samenwerking tussen een aantal partners uit verschillende lidstaten en andere deelnemende landen: 434 in het kader van Comenius en 455 in dat van Grundtvig. Op basis van 520 onder Erasmus vallende projecten werden gemeenschappelijke leerplannen ontwikkeld en meer dan 2 000 proefprojecten van Leonardo da Vinci gaven nieuwe impulsen aan de beroepsopleiding.

Lingua heeft 144 projecten inzake taalverwerving ondersteund alsook de ontwikkeling van leerhulpmiddelen om de toegang tot talencursussen te vergroten; in het kader van Minerva zijn 347 beurzen toegekend ter ondersteuning van het gebruik van ICT in het onderwijs.

3. EFFECT VAN DE PROGRAMMA'S[8]

Uit de evaluatie bleek dat deze EU-programma's aan de behoeften van de betrokken sectoren beantwoordden en dat tal van activiteiten zonder de financiële ondersteuning ervan niet zouden hebben plaatsgevonden.

3.1. Effect op specifieke sectoren

3.1.1. Schoolonderwijs

Comenius en eTwinning waren de voornaamste programma's met een uitstraling naar scholen. De in het kader van de programma's Comenius en eLearning ondersteunde samenwerkingsverbanden verleenden scholen een grotere Europese dimensie en een meer Europees perspectief en verbeterden het schoolklimaat wat betreft de samenwerking van docenten en leerlingen en een vakoverkoepelende benadering in de deelnemende scholen[9]. Zij droegen bij tot een duidelijker besef van een Europese identiteit door scholen in staat te stellen om met scholen in andere EU-landen samen te werken. De schoolpartnerschappen hielpen leerkrachten hun onderwijsvaardigheden te verbeteren en boden zowel leerlingen als leerkrachten de gelegenheid om hun vreemdetalenkennis en ICT-vaardigheden te verbeteren, mee te doen aan Europese samenwerkingprojecten en duurzame relaties met partners in andere landen aan te knopen. Ongeveer 85% van de respondenten die aan Comenius hadden deelgenomen, was van oordeel dat hun activiteit zonder financiële ondersteuning van de Commissie geen doorgang zouden hebben gevonden. De toegenomen mobiliteit in het kader van het schoolonderwijs had het duidelijkste effect van alle activiteiten binnen het programma.

De directe uitwerking op schoolleerplannen in het algemeen en op het schoolbeleid en de ontwikkeling van het schoolonderwijs was beperkter van aard. Op lokaal niveau was er evenwel sprake van een verbetering van de leerplannen en onderwijsmethoden. Projecten, samenwerkingsverbanden en regelingen voor individuele mobiliteit waren van invloed op de onderwijspraktijk van de meest rechtstreeks betrokkenen. Zo maakte 64% van alle ontvangers van een beurs melding van een toename van kennis en vaardigheden en beschouwde de helft de uitwisseling van goede praktijkbenaderingen als het voornaamste voordeel. Schoolbesturen en schoolleidingen hadden de mogelijkheid het effect van het programma op het schoolmanagement te versterken. Dikwijls waren zij echter niet in staat hun resultaten en ervaringen onder een bredere doelgroep en/of naar het niveau van het onderwijsbeleid te verspreiden.

3.1.2. Hoger onderwijs[10]

Het merendeel van de instellingen voor hoger onderwijs heeft deelgenomen aan Erasmus, waardoor dit programma de Europese dimensie en innovatie in het hoger onderwijs kon stimuleren en effect kon sorteren op persoonlijk vlak en op institutioneel en beleidsniveau.

Het belangrijkste positieve resultaat was de grotere mobiliteitscapaciteit. Deze was van invloed op de persoonlijke en beroepsontwikkeling van de deelnemers en droeg bij tot een opener houding en een duidelijker en beter perspectief op hun verdere studie of beroepsleven en tot een beter begrip van Europa en van "het gevoel bij de Europese familie te behoren". De kennis van de EU-talen is verbeterd en er zijn nauwere banden met Europese collega's aangegaan. Deelnemers aan mobiliteitsprojecten werden beter inzetbaar[11] dankzij hun internationale ervaring en betere talenkennis, aldus 89% van de respondenten.

Erasmus had ook een aanzienlijke invloed op nationaal en internationaal institutioneel niveau. Van de ondervraagden bij de enquête was 94% van oordeel dat door Erasmus de samenwerking tussen de instellingen was verbeterd en verstevigd. Het effect op de internationaliseringsstrategieën van de universiteiten en de ontwikkeling van internationale ondersteunende diensten is aanmerkelijk, terwijl het effect op doceren en onderzoek op afdelingsniveau meer indirect is, zoals bijvoorbeeld via de opgebouwde internationale netwerken.

Erasmus heeft ook gefungeerd als drijvende kracht achter de veranderingen in het nationale en Europese beleid voor het hoger onderwijs. Het programma heeft de aanzet gegeven tot vijf van de zes actielijnen van de verklaring van Bologna[12] en heeft de verwezenlijking van de doelstellingen van het proces van Bologna ondersteund. Door dit laatste proces zijn de opleidingsstructuren naar elkaar toe gegroeid, terwijl bij Erasmus het streven erop was gericht de instrumenten en de ondersteuning van de toepassing ervan (zoals het Europees systeem voor de overdracht van studiepunten) te verschaffen, de totstandkoming van gezamenlijke graden te stimuleren en op samenwerking gebaseerde onderwijsbenaderingen te ontwikkelen.

Hoewel de onderzoeksactiviteiten van de instellingen van hoger onderwijs geen hoofddoelgebied voor Erasmus zijn, heeft het programma positieve gevolgen voor het onderzoek gehad. Het heeft bijgedragen tot een grotere deelname van de instellingen voor hoger onderwijs aan gezamenlijke internationale onderzoeksprojecten, heeft de netwerkvorming tussen de instellingen bevorderd en heeft ertoe geleid dat wetenschappelijk personeel steeds meer deelneemt aan internationale conferenties en/of deze organiseert.

3.1.3. Volwasseneneducatie

Op het gebied van de volwasseneneducatie werden als de belangrijkste resultaten gemeld: een hechtere, duurzamere samenwerking tussen instellingen (93% van de deelnemende instellingen), betere kansen voor mobiliteit en een meer Europees getinte visie bij afzonderlijke mensen en instellingen (90%). Grundtvig heeft dus met succes de kiem gelegd voor een Europese dimensie in de volwasseneneducatie – een sector waarin tot dusverre vrijwel geen traditie van Europese samenwerking bestond en die gekenmerkt wordt door een betrekkelijk zwak ontwikkelde infrastructuur, een hoog aandeel van in deeltijd werkend en vrijwillig personeel en door een van lidstaat tot lidstaat sterk uiteenlopend profiel.

Uit de evaluatie kwam naar voren dat volwasseneneducatie opmerkelijke resultaten heeft opgeleverd wat betreft de verbetering van de kwaliteit van het gegeven onderwijs en leerplannen alsook de benaderingen van lesgeven en management (74%). Verdere nuttige effecten waren betere beroepsvaardigheden en beter ontwikkelde netwerken van het op het gebied van de volwasseneneducatie werkzame personeel; voorts vond meer dan de helft van de respondenten (56%) dat zij door hun deelname aan Grundtvig beter inzetbaar en flexibeler waren geworden.

En tot slot had Grundtvig een vergelijkenderwijs krachtige impuls gegeven tot betere onderwijskansen voor maatschappelijk achtergestelde groepen: bijna de helft van de deelnemers zei dat het door hun activiteiten gelukt was tot laaggeschoolden of mensen met bijzondere behoeften en "moeilijk bereikbare" groepen door te dringen.

3.1.4. Beroepsonderwijs en -opleiding

Het programma Leonardo da Vinci is een antwoord op de behoeften aan beroepsonderwijs en -opleiding, heeft verdere samenwerking op communautair niveau gestimuleerd en bijgedragen tot convergentie tussen de lidstaten door de meerjarenprioriteiten van het programma duidelijk af te stemmen op de beleidsdoelstellingen van het proces van Kopenhagen.

Voor aan het beroepsonderwijs- en opleiding deelnemende jongeren werden significante sociaaleconomische voordelen behaald. De projecten hebben bijgedragen tot een verbetering van hun kennis en hun capaciteit om hun leven lang vaardigheden te verwerven. Ook een betere talenkennis kwam de aan het mobiliteitsgedeelte van het programma deelnemende jongeren goed van pas: zij werden hierdoor beter inzetbaar en konden sneller reageren op de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt.

Volgens 63% van de respondenten hebben de mobiliteitsprojecten en de proefprojecten op het gebied van de samenwerking eveneens een aanzienlijke invloed gehad op de totstandkoming van hoogwaardige leerplannen en onderwijsmethoden in de deelnemende instellingen. Door transnationale samenwerking en stages heeft het programma bijgedragen tot een verdere ontplooiing van de stelsels voor beroepsonderwijs en -opleiding en daardoor ook tot meer transparantie van leerplannen en kwalificaties.

Voorts heeft het programma het beleid inzake beroepsonderwijs en -opleiding beïnvloed doordat normen, methoden en instrumenten zijn ontwikkeld die in beleid en praktijk op nationaal en regionaal niveau zijn opgenomen. Het beleidseffect was het krachtigst op lokaal (71% van de respondenten) en regionaal (57%) niveau omdat talrijke partners bij projecten op deze niveaus actief zijn. Ook op nationaal beleidsniveau werd effect gesorteerd, zij het in mindere mate (46%). Uit landenspecifieke analyses bleek dat het effect groter was in landen met nog onvoldoende ontwikkelde stelsels voor beroepsonderwijs en -opleiding, d.w.z. voornamelijk in de nieuwe lidstaten.

Over het geheel genomen droeg het programma bij tot de totstandkoming van een Europese ruimte voor beroepsonderwijs en –opleiding die zich anders in het geheel niet zou hebben ontwikkeld of op zijn best in een veel langzamer tempo. De belangrijkste bijdrage van het programma aan de doelstellingen van Lissabon was de verbetering van de kwalificaties en, hierdoor, van de kansen voor jongeren op de arbeidsmarkt.

3.1.5. eLearning

Het programma eLearning is er bijzonder goed in geslaagd om kortetermijnresultaten voor organisaties te behalen. Meer dan 98% van de ondervraagde eLearning-coördinatoren was van mening dat hun project een gunstige invloed op de samenwerking van de instellingen had gehad. Bijzonder in het oog vallende voordelen op institutioneel niveau betroffen: betrokkenheid bij transnationale samenwerking, het leggen van contacten en uitwisselingen van goede praktijkvoorbeelden.

eLearning leverde ook opmerkelijke resultaten voor personeel en leerkrachten op. Van de respondenten was 75% in meer of mindere mate van oordeel dat hun project een positief effect had gehad op de kwaliteit van lesgeven, leren en leerplannen.

Over het geheel genomen heeft het programma eLearning een zeer positieve bijdrage geleverd aan de doelstellingen van Onderwijs en opleiding 2010. Zeer goede resultaten werden behaald met de ontwikkeling van vaardigheden voor de kenniseconomie en de vrije toegang tot de informatie- en communicatietechnologieën. Tussen 67% en 75% van de respondenten was in meer of mindere mate van oordeel dat hun project tot hogere normen inzake digitale geletterdheid had geleid.

eTwinning had veel succes met een vernieuwend en interessant model, waarmee scholen gratis toegang werd geboden tot het eTwinning-portaal, een hulpmiddel om partnerschappen op te bouwen. Voorts werden projecten op schoolniveau ondersteund en werden pedagogische adviezen en "good practice" aangeboden. Deze aanpak bleek gewild bij de doelgroep, uitermate rendabel en overtrof de verwachtingen van actoren en deelnemers.

De activiteiten van eLearning, met name eTwinning binnen Comenius en de virtuele campussen in Erasmus, zijn inmiddels geïntegreerd in het programma "Een leven lang leren."

3.2. Gemeenschappelijke effecten van alle drie programma's

3.2.1. Totstandbrenging van een Europese onderwijsruimte

De totstandbrenging van een "Europese onderwijsruimte" waaruit een duurzame cultuur van Europese samenwerking is voortgekomen, wordt als het belangrijkste resultaat gezien. Zo is met name door middel van Erasmus een infrastructuur opgebouwd waaraan bijna alle Europese universiteiten deelnemen. Het programma Leonardo da Vinci heeft de oprichting van een platform voor transnationale samenwerking op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding ondersteund. Ook hebben deze programma's een bijdrage geleverd aan de implementatie van de vijfde vrijheid, namelijk de vrijheid van kennis[13].

3.2.2. Verbeteringen van onderwijspraktijk en management

Verbeteringen in onderwijzen, leren en management zijn het op één na belangrijkste effect van de programma's. Docenten zijn teruggekeerd met hun ervaringen en hebben die in omvangrijke mate toegepast. Hierbij komen nog de aanzienlijke bijdragen van de netwerken voor verspreiding en het effect op het management.

3.2.3. Effect op individuele mensen en de samenleving: de sociaaleconomische effecten

Dankzij de programma's is het "beroepsgerelateerde sociale kapitaal" verbeterd[14], d.w.z. de binnen een bepaald kader, een bepaalde organisatie of instelling aanwezige middelen en troeven. Deze toegevoegde waarde heeft via mobiliteitsprojecten, netwerken en samenwerkingsverbanden voor zowel afzonderlijke mensen als organisaties opmerkelijke gevolgen gehad. In de regel werden verbeteringen geconstateerd van de zachte vaardigheden van personen (zoals communicatievaardigheden, zelfvertrouwen, zelfbewustzijn en het vermogen om met anderen samen te werken), van talenkennis, cultureel bewustzijn en beroepscompetentie.

Het voornaamste sociaaleconomische effect was de mobiliteit die een bijzonder prominente rol bij Erasmus en Leonardo speelde. Erasmus was belangrijk voor het institutionaliseren van de mobiliteit en heeft haar tot een vast onderdeel van het universitaire leven gemaakt. Bij het programma Leonardo waren de mobiliteitsprojecten de geslaagdste en meest rendabele maatregelen. Schoolpersoneel de mogelijkheid te bieden tot mobiliteit behoorde ook tot een van de meest op de voorgrond tredende resultaten van Comenius. De Erasmus- en Leonardo da Vinci-beurzen waren echter niet altijd toereikend om mensen uit lagere sociaaleconomische groepen in de gelegenheid te stellen om deel te nemen. Daarom sorteerden de programma's Grundtvig en eLearning het meeste effect bij de bestrijding van sociaaleconomische achterstandssituaties.

3.2.4. Effect op beleid en praktijk op het niveau van de EU en van de lidstaten

Beleid en praktijk werden voornamelijk beïnvloed door de inspanningen om de resultaten in het kader van afzonderlijke projecten te verspreiden. Op lokaal niveau was het effect het grootst, hoewel Leonardo en Erasmus ook een aanzienlijke uitwerking hadden op nationaal en Europees niveau, met name door de ondersteuning van de implementatie van Europese instrumenten, zoals het Europees systeem voor de overdracht van studiepunten (ECTS), het Europees kader voor kwalificaties (EQF) en het Europees systeem van studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en -opleiding (ECVET).

3.2.5. Betere kennis van de EU-talen

De programma's hebben een zeer grote invloed op het talenonderwijs gehad door de ontwikkeling en verspreiding van nieuwe methoden en via deelname aan het project zelf, hoewel het hierbij dikwijls ging om de vaker gebruikte talen, met name Engels.

3.2.6. Bijdrage aan de met de Lissabonstrategie verband houdende doelstellingen

Hoewel de programma's eerder zijn geformuleerd dan de Lissabonstrategie, hebben zij toch tot de verwezenlijking van de doelstellingen ervan bijgedragen, voornamelijk door de onderwijs- en opleidingsstelsels voor een breder publiek toegankelijk te maken en door de kwaliteit en doeltreffendheid ervan te verbeteren.

3.2.7. Instrumenten voor structurele ontwikkeling

Ten aanzien van de specifieke vraagstukken in verband met convergentie, transparantie en erkenning hebben de programma's de ontwikkeling en implementatie van instrumenten ondersteund die "structurele" ontwikkelingen kunnen versterken, zoals het Europees systeem voor de overdracht van studiepunten (ECTS), het Europees kader voor kwalificaties (EQF), het Europees systeem van studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en -opleiding (ECVET) en Europass.

4. BELANGRIJKSTE AANBEVELINGEN VOOR HET PROGRAMMA "EEN LEVEN LANG LEREN"

Uit de evaluatie kwamen een reeks strategische aanbevelingen naar voren ten behoeve van een betere ondersteuning van het onderwijs- en opleidingsbeleid in het kader van het programma "Een leven lang leren" (LLP). Ook werden er voorstellen voor de uitvoering gedaan waarmee beoogd wordt de inhoud en het beheer van het LLP en de beoordeling van het effect ervan te verbeteren. De Commissie zal erop toezien dat de aanbevelingen door middel van een actieplan doeltreffend worden uitgevoerd. Er zullen geregeld voortgangsverslagen over de tenuitvoerlegging ervan worden opgesteld. Niettemin volgen hierna al enige antwoorden.

4.1. Opzet en prioriteiten

Uit de evaluatie kwam naar voren dat voor het LLP optimaal gebruik moest worden gemaakt van de gedurende de voorafgaande periode bereikte resultaten en de in de sectorale onderdelen van de programma's aanbevolen verbeteringen.

Wat betreft Erasmus dient de kwaliteit van de mobiliteit verbeterd te worden, dienen de tijdens de leerervaringen verworven kwalificaties een betere erkenning te krijgen en dienen het bedrijfsleven en de maatschappelijke organisaties hierbij meer te worden betrokken om onderwijs en arbeidsmarkt beter op elkaar af te stemmen.

Er moeten maatregelen worden genomen om te waarborgen dat het programma Leonardo da Vinci ook in de toekomst prioriteit blijft geven aan de in het proces van Kopenhagen aan de orde gestelde thema's, zoals kwaliteit en aantrekkelijkheid van het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding alsook erkenning en transparantie.

Bij het schoolonderwijs en de volwasseneneducatie moet de nadruk komen te liggen op maatregelen die een krachtiger bijdrage leveren aan de Lissabonstrategie en aan de verwezenlijking van relevante benchmarks (terugdringen van voortijdig schoolverlaten en grotere participatie aan een leven lang leren).

De Europese Commissie heeft zich reeds verplicht tot een intensiever kwaliteitscontrole en erkenning van mobiliteitsperiodes in het buitenland en zal ook in de toekomst nauw met de lidstaten blijven samenwerken bij de uitvoering van het ECTS en het EQF.

De Commissie zal ook in de toekomst het programma en de beleidsontwikkelingen nauwer aan elkaar blijven koppelen. In de jaarlijkse uitnodigingen tot het indienen van voorstellen wordt gegadigden verzocht om in het kader van het programma voorstellen te doen voor prioritaire thema's. Deze prioriteiten worden in nauwe samenwerking met de nationale autoriteiten van de deelnemende landen vastgesteld.

4.2. Beheer en toezicht

Hoewel er bij ieder programma enige voortgang werd geboekt met de ontwikkeling van informatie-instrumenten, was het erg moeilijk om degelijke, nauwkeurige en actuele gegevens over de output en resultaten van de eerdere programma's te verkrijgen. De ontwikkeling van een geïntegreerd managementinformatiesysteem om de resultaten systematisch te kunnen verzamelen en er beter toezicht op te kunnen houden wordt dringend aanbevolen.

De Europese Commissie heeft dit probleem reeds aangepakt door de invoering van "LLP Link", een gemeenschappelijk managementinformatiesysteem dat door alle nationale agentschappen (NA) voor het LLP dient te worden gebruikt. Door dit systeem kunnen actuele, volledige en consistente gegevens worden verzameld die de door de NA tijdens het dagelijks beheer van het programma zijn geproduceerd.

4.3. Effectbeoordeling

Uit de beoordeling bleek dat er SMART- ( s pecific, m easurable, a chievable, r ealistic and ti me-bound – specifieke, meetbare, bereikbare, realistische en tijdgebonden) doelstellingen, indicatoren en streefcijfers moesten worden ontwikkeld, aangezien vrijwel alle programma's zeer brede doelstellingen hadden, die niet goed aan de hand van SMART konden worden gemeten. Er deden zich ook tekortkomingen bij de indicatoren en streefcijfers voor.

De Commissie beseft de noodzaak van een adequaat toezicht op het LLP en de resultaten ervan om het effect van het programma te kunnen meten en beoordelen; zij heeft reeds maatregelen genomen om een reeks geschikte indicatoren te ontwikkelen voor het meten van het effect ervan.

4.4. Verspreiding en benutting van de resultaten

In het kader van de evaluatie werd aangedrongen op een betere verspreiding en benutting van goede praktijkvoorbeelden. Dit geldt ook voor de duurzaamheid en de integratie van de resultaten op alle niveaus van de programma's en door alle betrokkenen. Ten behoeve van projecten moesten specifieke middelen worden gereserveerd voor verspreidingsdoeleinden. Voorts moest er een duurzaamheidsplan worden opgesteld. De Commissie diende de uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden op EU-niveau te vergemakkelijken en een adviserende rol te vervullen. De nationale autoriteiten moesten effectieve strategieën voor de verspreiding en toepassing van de resultaten in hun land ontwikkelen, de resultaten van het LLP en het nationaal beleid aan elkaar koppelen en toezicht houden op de mogelijkheden die het bood om de EU-doelstellingen te bevorderen.

In het LLP worden reeds specifieke doelstellingen vastgesteld om een optimaal gebruik van de resultaten en de uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden te stimuleren met het oog op de verbetering van de kwaliteit van onderwijs en opleiding. In het transversale programma is ook een specifieke kernactiviteit met betrekking tot beleidsontwikkeling opgenomen.

De NA voor het LLP zijn contractueel verplicht communicatie- en verspreidingsactiviteiten uit te voeren. Voor voortreffelijke projecten worden Europese prijzen voor een leven lang leren toegekend. In brochures met "Europese succesverhalen" worden goede praktijkvoorbeelden beschreven die voor verder gebruik aangepast kunnen worden.

Eveneens wordt een optimaal gebruik van resultaten, producten en processen aangemoedigd en ondersteund door een aantal bestaande databanken of nog in de ontwikkelingsfase verkerende platforms in het kader van het LLP en het directoraat-generaal Onderwijs en cultuur.

5. CONCLUSIES

Uit de evaluatie van de programma's Socrates, Leonardo da Vinci en eLearning blijkt dat zij – zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht – een aanzienlijke invloed hebben gehad op onderwijs en opleiding in de EU. Dit kan worden geconstateerd op individueel, institutioneel en beleidsniveau.

Op individueel niveau werd een positief effect vastgesteld bij zowel personeel als lerenden die hun vaardigheden hebben verbreed (waaronder talenkennis), hun kennis hebben verdiept, grensoverschrijdend netwerken op waarde hebben leren schatten en zich beter bewust zijn geworden van het Europese burgerschap. De mobiliteitsprojecten, d.w.z. de leerperioden in het buitenland, waren in dit opzicht het meest succesvol.

De mobiliteitsprojecten hebben niet alleen de vaardigheden van individuen verbeterd, maar hebben ook geleid tot vooruitgang op institutioneel niveau. Met name door Erasmus is mobiliteit een vast gegeven geworden binnen het universitaire leven en zijn structurele veranderingen en modernisering in het hoger onderwijs in Europa teweeggebracht. Als resultaat van diverse soorten samenwerkingsverbanden en projecten konden ook verbeteringen bij het lesgeven, leren en leiding geven en structurele veranderingen in leerplannen of systemen worden geconstateerd, met name in de werkomgeving van de deelnemers en op lokaal niveau. Er zijn minder tekenen die wijzen op een breder effect op nationale onderwijsstelsels en de deelnemende landen is het niet gelukt om de resultaten van de programma's in strategisch opzicht voldoende te benutten voor de aanpassing van hun systemen.

Op beleidsniveau blijkt de invloed van de programma's Erasmus en Leonardo da Vinci duidelijk uit de ontwikkeling van EU-instrumenten tot verbetering van transparantie en erkenning van kwalificaties, met name instrumenten zoals het Europees systeem voor de overdracht van studiepunten (ECTS), het Europees kader voor kwalificaties (EQF), het Europees systeem van studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en -opleiding (ECVET). Het effect van Comenius en Grundtvig is echter meer tot het lokale niveau beperkt gebleven.

Over het geheel genomen hebben de programma's onmiskenbaar een bijdrage geleverd aan de totstandkoming van een Europese onderwijsruimte en hebben zij een cultuur van Europese samenwerking tussen onderwijsinstellingen bewerkstelligd.

Bij het voor de periode 2007-2013 vastgestelde LLP is lering getrokken uit de ervaringen met de voorafgaande programma's: enerzijds wordt voortgebouwd op hun pluspunten en anderzijds wordt ernaar gestreefd de gesignaleerde zwakke punten te verhelpen.

Als overkoepelend programma combineert het op samenhangende wijze de voor verschillende groepen bestemde maatregelen met vereenvoudigde managementprocedures en gestroomlijnde sectorale deelprogramma's om zo synergieën beter te benutten.

Voorts is het LLP zodanig opgezet dat het het in de Lissabonstrategie en het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010” vastgelegde EU-onderwijs- en -opleidingsbeleid op effectiever wijze ondersteunt. Dit is niet alleen het geval in het kader van de sectorale programma's betreffende scholen (Comenius), hoger onderwijs (Erasmus), beroepsonderwijs (Leonardo) en volwasseneneducatie (Grundtvig), maar eveneens in dat van een nieuw transversaal programma. De Commissie beschikt over voldoende flexibiliteit om de prioriteiten van de jaarlijkse oproepen tot het indienen van voorstellen voor het LLP af te stemmen op actuele beleidsontwikkelingen, zoals de agenda "Nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen" en het Europees Jaar van de creativiteit en innovatie (beide in 2009).

De Commissie zal blijven werken aan de verbetering van het gemeenschappelijke managementinformatiesysteem (LLP Link) en instrumenten ter beschikking stellen om de verzameling van gegevens en de effectbeoordeling van het programma een stevige basis te geven. De vorderingen betreffende de kwaliteit van de resultaten, zoals bijvoorbeeld bij de mobiliteit, en betreffende de uitvoering van de LLP-doelstellingen tot 2013 zullen in samenwerking met de in het overkoepelende programmacomité vertegenwoordigde landen op de voet gevolgd worden. Eveneens zal er aandacht uitgaan naar een betere toepassing en integratie van de resultaten van het LLP ter ondersteuning van de modernisering van de onderwijs- en opleidingsstelsels in Europa.

Bijlage: Output van de programma's Socrates, Leonardo da Vinci en eLearning – Kerngegevens betreffende projecten en deelnemers

NB:

Niet alle programma's ondersteunden hetzelfde soort activiteiten. Een lege cel betekent dat dit soort activiteit niet in het kader van het desbetreffende programma werd gefinancierd.

De cijfers voor Leonardo da Vinci hebben betrekking op de periode 2000-2006 en die voor eLearning op de periode 2004-2006. De in dit verslag en deze tabel vermelde cijfers zijn geactualiseerd overeenkomstig de meest recente statistieken van de Europese Commissie.

Output |Comenius (Socrates) |Grundtvig (Socrates) |Erasmus

(Socrates) |Leonardo da Vinci |Arion 1 (Socrates) |Lingua

(Socrates) |Minerva

(Socrates) |eLearning | | Mobiliteit | | | | | | | | | |Studenten/stagiairs | | |943 000 studenten in mobiliteitsprojecten |174 937 stagiairs in initieel beroepsonderwijs en initiële beroepsopleiding

62 971 jonge werknemers

73 804 universitaire studenten | | | | | |Personeel/leerkrachten/opleiders/onderwijsdeskundigen |56 329

(48 985 in scholing voor leerkrachten en

7 366 in scholing voor toekomstige leerkrachten) |5 500 op het gebied van de volwasseneneducatie werkzame personeelsleden |135 208 universitaire docenten |56 079 opleiders bij beroepsonderwijs en -opleiding |13 500 onderwijsdeskundigen en besluitnemers bij 1 300 Arion-studiebezoeken | | | | |Betrokken instellingen/ondersteunde projecten | | |2 523 met Erasmus University Charter |19 307 mobiliteitsprojecten (in het kader waarvan de bovengenoemde mobiliteitsinitiatieven zijn georganiseerd) | | |78 voorbereidende bezoeken | | | Partnerschapsprojecten | 74 688 beurzen voor scholen

|Ongeveer 20 000 beurzen toegekend | | | | | |eTwinning:

7 813 bij een project betrokken scholen;

23 812 voor deelname ingeschreven scholen | | Multilaterale projecten, netwerken en instrumenten |434

(386 multilaterale projecten en 41 netwerken) |455

(417 projecten en 37 netwerken)

|520 leerplan-ontwikkelingsprojecten,

1 451 intensieve programma's en

180 netwerken |2007 proefprojecten voor innovatieontwikkeling in het beroepsonderwijs en -opleiding, m.i.v. 78 netwerken, 74 projecten voor referentiemateriaal en 165 taalprojecten | |144

(66 voor het leren van talen en 78 voor instrumenten voor een betere toegang tot het leren van talen) |269 projecten voor open en afstandsonderwijs en het gebruik van ICT in het onderwijs |21 projecten i.v.m. virtuele campussen,

25 projecten voor digitale geletterdheid en 16 projecten i.v.m. transversale acties | |1 Studiebezoeken van onderwijskundigen en besluitnemers.

[1] Besluit nr. 253/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 885/2004; overeenkomstig artikel 14, lid 4 , moet een ex-post-evaluatieverslag worden opgesteld.

[2] Besluit van de Raad 1999/382/EG, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 885/2004; overeenkomstig artikel 13, lid 5, moet een eindverslag over de uitvoering worden opgesteld.

[3] Beschikking nr. 2318/2003/EG; overeenkomstig artikel 12, lid 2, moet een verslag van de evaluatie ex post worden opgesteld.

[4] Zie bijvoorbeeld het verslag over de concrete doelstellingen van de onderwijs- en opleidingsstelsels van de Raad Onderwijs:http://ec.europa.eu/education/policies/2010/doc/rep_fut_obj_nl.pdf

[5] Besluit nr. 1720/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot vaststelling van een actieprogramma op het gebied van een leven lang leren.

[6] De documenten zijn te vinden op: http://ec.europa.eu/dgs/education_culture/evalreports/index_en.htm#postsoc2.

[7] Zie de bijlage voor een overzicht van de resultaten van de drie programma's. De in dit verslag en de tabel vermelde cijfers zijn geactualiseerd overeenkomstig de meest recente statistieken van de Europese Commissie.

[8] De in hoofdstuk 3 vermelde cijfers zijn gebaseerd op antwoorden op gedurende de externe evaluatie uitgevoerde enquêtes.

[9] Het verslag over het effect van de Comenius-partnerschappen op de deelnemende scholen, gepubliceerd op: http://ec.europa.eu/dgs/education_culture/evalreports/index_en.htm#postsoc2.

[10] De informatie is ook gebaseerd op de studie "Impact of Erasmus on European higher education: quality, openness and internationalisation” van een door Cheps in samenwerking meth INCHER geleid samenwerkingsverband – Kassel en Ecotec (2008).

[11] “Betere inzetbaarheid” werd ook geconstateerd in de “Study on the Professional Value of Erasmus Mobility” van het International Centre for Higher Education Research (INCHER-Kassel) en de universiteit van Kassel, Duitsland, november 2006).

[12] Zie de in voetnoot 10 genoemde studie.

[13] Zoals verlangd door de Europese Raad tijdens zijn bijeenkomst op 13-14 maart 2008. Zie voor nadere informatie: Conclusies van het voorzitterschap, Raad van de Europese Unie, Brussel, doc. nr. 7652/08, Rev. 1, van 20 mei 2008, punt 8, op het volgende adres: http://register.consilium.europa.eu/pdf/nl/08/st07/st07652-re01.nl08.pdf.

[14] “Beroepsgerelateerd sociaal kapitaal” betekent de waarde die door de bij de programma's betrokken onderwijsvakmensen (docenten en opleiders) aan netwerken en netwerkaciviteiten wordt ontleend.