25.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/5


Advies van het Comité van de Regio's over een strategisch europees kader voor internationale samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie

(2009/C 200/02)

HET COMITE VAN DE REGIO'S

Voor lokale en regionale overheden is een buitengewoon belangrijke rol weggelegd bij de verwezenlijking van de Europese onderzoeksruimte (EOR).

De Commissie en de lidstaten zouden alles in het werk moeten stellen om lokale en regionale overheden volledig en op een zinnige manier te betrekken bij initiatieven op het gebied van de EOR.

Het is belangrijk dat de EU en haar buurlanden samenwerken op het gebied van wetenschap en technologie. Laatstgenoemden moeten niet alleen deelnemen aan de EU-kaderprogramma's voor onderzoek, maar ook aan andere EOR-activiteiten, zoals de coördinatie van onderzoeksprogramma’s en -infrastructuur en de verbetering van de voorwaarden voor kennisuitwisseling en mobiliteit van wetenschappers.

Het Comité pleit voor een gecoördineerde inzet van het KP7, de structuurfondsen, het KCI en het FEADER, aangezien dit, zoals in eerdere CvdR-adviezen al is benadrukt, van essentieel belang is, wil de EU haar concurrentievermogen verbeteren en synergie creëren tussen het nationale en regionale beleid op het gebied van cohesie, onderzoek, hoger onderwijs en innovatie.

Rapporteur

:

de heer Myllyvirta (FI/EVP), burgemeester van Lahti

Referentiedocument:

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement. Een strategisch Europees kader voor internationale samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie

COM(2008) 588 final

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITE VAN DE REGIO'S

Relevantie voor de lokale en regionale overheden en het CvdR

1.

Voor lokale en regionale overheden is een buitengewoon belangrijke rol weggelegd bij de verwezenlijking van de Europese onderzoeksruimte (EOR). Ze leveren immers een cruciale bijdrage aan de ontwikkeling van regionale onderzoeks- en innovatiestrategieën, hebben vaak de leiding over onderzoeksinstituten en weten vanuit hun ervaring hoe ze een innovatief klimaat moeten helpen creëren. Bovendien beschikken steden en regio's doorgaans over officiële wetgevende bevoegdheden en een begroting voor onderzoek of zijn ze, bijvoorbeeld als medefinancier, een belangrijke motor achter O&O-activiteiten. Een doeltreffend werkend institutioneel systeem op lokaal en regionaal niveau is van cruciaal belang voor de planning en realisatie van succesvolle en vruchtbare onderzoeksactiviteiten.

2.

De lokale en regionale overheden hebben dan ook alle belang bij maatregelen en initiatieven om de EOR uit te diepen en vooral te verbreden, zeker gezien hun streven naar internationale samenwerking en coördinatie van onderzoeksactiviteiten en naar slagvaardige (academische) onderzoeksinstellingen die innovatie hoog in het vaandel dragen.

3.

Het Comité onderstreept de belangrijke rol die steden en regio's spelen bij het creëren van een innovatief klimaat. Stads- en regionaal beleid zijn vanuit het oogpunt van de mobiliteit van wetenschappers — die immers alleen door een veelzijdig, flexibel en innovatief arbeidsklimaat worden aangetrokken — zeer bepalend voor de verwezenlijking van de Europese onderzoeksruimte en ook voor de ontwikkeling van onderzoeksinfrastructuur. Daarbij moet vooral worden gedacht aan regionaal innovatiebeleid, technologiecentra, starterscentra, wetenschapsparken en risicokapitaalfondsen (1).

Algemene opmerkingen

4.

Het Comité ziet het voorgestelde initiatief als een belangrijke bijdrage aan de verdieping en uitbreiding van de EOR. In zijn advies „De Europese onderzoeksruimte: nieuwe perspectieven” (1) heeft het al eens benadrukt dat er vaart moet worden gezet achter de totstandbrenging van de EOR, wil Europa kunnen uitgroeien tot de meest dynamische economie ter wereld (2).

5.

De Commissie en de lidstaten zouden alles in het werk moeten stellen om lokale en regionale overheden volledig en op een zinnige manier te betrekken bij initiatieven op het gebied van de EOR (2). Kennis en innovatie moeten de motor worden van de economie. Actieve deelname van lokale en regionale overheden aan de EOR zal resulteren in een verhoging van de productiviteit en het concurrentievermogen.

6.

Steden en regio's hebben een belangrijke taak bij de internationale samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie. Met hun onderzoeksbeleid scheppen ze de ondersteunende programmatische, juridische en structurele randvoorwaarden en dragen ze in grote mate bij tot het creëren van een Europese meerwaarde op het gebied van onderzoek en tot het ontstaan van een dynamische Europese onderzoeksruimte (1).

7.

Het Comité is ingenomen met de mededeling van de Commissie, met name vanwege het streven om in de EU meer plaats in te ruimen voor wetenschap en technologie, zodat de concurrentiepositie van het bedrijfsleven kan worden versterkt en het hoofd kan worden geboden aan de problemen die wereldwijd in een geest van „mondiale verantwoordelijkheid” moeten worden aangepakt.

8.

Het wijst de Commissie erop dat het nauw zal toezien op de naleving van de afspraak om „alle lidstaten en geassocieerde landen, inclusief de regionale autoriteiten en belanghebbenden zoals universiteiten en onderzoeksinstituten, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven, die actief betrokken moeten zijn bij het beheer van de EOR” (3), een stem in het kapittel te geven en om het subsidiariteitsbeginsel en het beginsel van de variabele geometrie in acht te nemen.

9.

Het is belangrijk dat de EU en haar buurlanden samenwerken op het gebied van wetenschap en technologie. Laatstgenoemden moeten niet alleen deelnemen aan de EU-kaderprogramma's (4) voor onderzoek, maar ook aan andere EOR-activiteiten, zoals de coördinatie van onderzoeksprogramma’s en -infrastructuur en de verbetering van de voorwaarden voor kennisuitwisseling en mobiliteit van wetenschappers (5).

10.

Samenwerking met buurlanden op het gebied van wetenschap en technologie is ook van groot belang voor de regionale ontwikkeling binnen de EU. Daarbij kan worden gedacht aan Rusland met zijn enorme capaciteiten op het gebied van onderzoek en technologie, maar ook aan andere niet-lidstaten in Oost-Europa, op de Balkan en in het Middellandse Zeegebied.

Belang van bestaande Europese onderzoeksprogramma's en financieringsinstrumenten voor de openstelling van de EOR

11.

Het is goed dat het KP7 en het KCI worden opengesteld voor de buurlanden van de EU, aangezien deze programma's daardoor een sterkere territoriale dimensie krijgen.

12.

Zoals de groep van deskundigen inzake de EOR (6) heeft vastgesteld, spelen nationale en regionale stakeholders een steeds belangrijkere rol bij de ontwikkeling van nieuwe Europese initiatieven, zoals de EOR-netwerken, Eurostars, EIT, GTI en clusterbeleid.

13.

Het Comité pleit voor een gecoördineerde inzet van het KP7, de structuurfondsen, het KCI en het FEADER, aangezien dit, zoals in eerdere CvdR-adviezen al is benadrukt (7), van essentieel belang is, wil de EU haar concurrentievermogen verbeteren en synergie creëren tussen het nationale en regionale beleid op het gebied van cohesie, onderzoek, hoger onderwijs en innovatie.

14.

Het is absoluut noodzakelijk dat de Europese capaciteiten op het gebied van onderzoek, opleiding en innovatie worden verbeterd, zeker als het gaat om steun aan onderzoeksinfrastructuur, onderzoek ten behoeve van het MKB, regionale onderzoeksclusters, ontsluiting van het volledige onderzoekspotentieel in de „convergentieregio’s” van de EU, het thema „wetenschap en samenleving” en „horizontale” activiteiten op het punt van internationale samenwerking (8).

15.

Het Comité zou het begrip innovatie zo breed mogelijk willen opvatten en ook betrekken op de sociale en menswetenschappen en hun geslaagde wisselwerking met stedelijke en regionale culturen ter plaatse.

16.

Het merkt op dat de voor onderzoeksinstellingen en internationale netwerken nagestreefde kritische massa afhangt van het onderzoeksthema, het onderzoeksterrein en de deelnemers. Er kan beter niet worden gekozen voor een standaardoplossing voor alle internationale partnerschappen.

17.

Zoals het Comité ook al in eerdere adviezen over vergelijkbare thema's heeft bepleit, dient de discussie over de juiste balans tussen financiering vanuit de instelling zelf en financiering op basis van concurrentie — een doelstelling die de Commissie in haar Groenboek (5) heeft geformuleerd — te worden voortgezet.

18.

Het blijft erbij (1) dat (teams van) wetenschappers die interessante en nuttige onderzoeksthema's aanboren en vrijwillig en vanuit een bottom-up benadering netwerken, meer vertrouwen wekken dan van bovenaf gestuurde processen en de daarmee gepaard gaande rituele samenwerking.

19.

Er moet worden gezorgd voor coherentie bij programma's die op meerdere niveaus en met meerdere belanghebbende partijen worden doorgevoerd, zeker als daar partners uit derde landen bij betrokken zijn en er een goed werkend multilevel governance-systeem nodig is (7).

Mobiliteit van wetenschappers

20.

Het Comité is het er volstrekt mee eens dat internationale samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie gebaat is bij mobiliteit van wetenschappers, en zou daarbij het volgende willen benadrukken:

Voor de ontwikkeling van een Europese onderzoeksruimte is het vooral van belang dat de mobiliteit van wetenschappers wordt bevorderd, onder meer door middel van de noodzakelijke juridische aanpassingen op het punt van verblijfsvergunningen en pensioenen en van flankerende maatregelen voor de gezinnen van wetenschappers (1).

Om de carrièrekansen en mobiliteit van wetenschappers (9) te verbeteren moet er een optimale beleidsmix komen van nationale en communautaire instrumenten en moet de vakkennis van alle wetenschappers verder worden ontwikkeld. Ook moeten de burgers, en met name jongeren, warm worden gemaakt voor onderzoek en innovatie.

21.

Het Comité wijst er bovendien op dat de EU er alle baat bij heeft om uitmuntende wetenschappers uit derde landen aan te trekken. Europese mobiliteitsprogramma's, zoals Marie-Curie, en ondersteunende maatregelen die bijvoorbeeld in sommige regio's in het kader van terugkeerprogramma's voor wetenschappers worden genomen, zijn daarom van groot belang (1).

Mondiale onderzoeksinfrastructuren en open onderzoeksprogramma's

22.

Het Comité onderschrijft de conclusies van de Raad Concurrentievermogen van 30 mei 2008, waarin de Commissie en de lidstaten worden opgeroepen om te werken aan meer capaciteit voor lokale en regionale overheden, zodat die toegang kunnen krijgen tot moderne onderzoeksinfrastructuur en deze kunnen gebruiken, ontwikkelen en exploiteren. Het zou daarbij wel het volgende willen voorstellen:

Lokale en regionale overheden moeten een grotere rol krijgen bij het uitwerken van de routekaart van het ESFRI (10), en dan vooral bij de prioriteitenstelling m.b.t. de 35 projecten van Europees belang die al zijn goedgekeurd.

Er moet rekening worden gehouden met het belang van lokale en regionale overheden en met hun betrokkenheid bij de ERI's.

Lokale en regionale overheden moeten daadwerkelijk worden betrokken bij een efficiënt beheer van de ERI's (2).

23.

Lokale en regionale overheden zijn in feite de motor achter gezamenlijke onderzoeksprogramma's (met onder meer derde landen). Als geen ander weten ze immers hoe de wetenschappelijke, technologische en economische situatie ter plaatse ervoor staat en welke behoefte er is aan samenwerking op strategische terreinen (2). Sommige regio's in Europa werken nu al succesvol samen bij de coördinatie van instrumenten voor onderzoeksprogramma's, zoals de ERA-netwerken. Net als de lidstaten zouden ook de steden en regio's een drijvende kracht moeten vormen achter samenwerkingsovereenkomsten die in het kader van de gezamenlijke programmering worden gesloten (2).

Subsidiariteit, evenredigheid en betere regelgeving

24.

In de mededeling van de Commissie worden bepaalde lokale en regionale facetten over het hoofd gezien en ook ontbreekt het aan een effectbeoordeling. Het Comité wijst in dat verband op de bevoegdheden van lokale en regionale overheden en op het belang van internationale samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie voor de steden en regio's.

II.   BIJLAGE

Achtergrondinformatie over de mededeling van de Commissie

Deze mededeling vormt een reactie op de conclusies van de Raad van februari 2008 en is een van de vijf Commissie-initiatieven naar aanleiding van het publieke debat over de toekomst van de EOR (11) en de mondialisering van de informatiemaatschappij. Ook is ze een follow-up van de conclusies van de Wereldtop over de informatiemaatschappij (WTIM) van 2005.

Uiteindelijk moet ze resulteren in meer onderzoek in Europa en een snellere inzet van nieuwe technologieën, zodat de voornaamste problemen van de moderne samenleving effectiever en efficiënter kunnen worden aangepakt.

Met het oog op een verdere verdieping en verbreding van de EOR door middel van een intensievere samenwerking met internationale partners is het 7e kaderprogramma voor onderzoek (KP7) opengesteld voor derde landen en uitgebreid met een aantal nieuwe instrumenten die zo'n internationale samenwerking moeten bevorderen. Omdat het KP7 echter lang niet al het onderzoek in Europa vertegenwoordigt, komt de Commissie in haar mededeling met een voorstel voor een nieuw Europees kader bestaande uit een aantal sleutelbeginselen en actielijnen. Deze moeten zorgen voor een sterkere positie van de Europese publieke en particuliere partijen ten opzichte van hun partners en concurrenten in de rest van de wereld. Het voorgestelde kader zal bijdragen tot een vrij verkeer van kennis — „de vijfde vrijheid van de EU” — op mondiaal niveau en er bovendien voor zorgen dat Europa zich op het punt van wetenschap en technologie wereldwijd meer kan profileren en zijn ICT-knowhow kan verspreiden. Tevens moet het de EOR internationaal op de kaart zetten als een ruimte die openstaat voor de wereld. Dit zal een impuls geven aan Europa's concurrentiepositie in de wereldeconomie (12).

Brussel, 21 april 2009

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Luc VAN DEN BRANDE


(1)  Zie CdR 83/2007 fin.

(2)  Zie CdR 283/2008 fin.

(3)  Conclusies van de Raad over het op gang brengen van het proces van Ljubljana — naar een volledige verwezenlijking van de EOR, 30 mei 2008.

(4)  Zie de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de algemene strategie om de ENB-partnerlanden te laten deelnemen aan communautaire agentschappen en programma's, COM(2006) 724, d.d. 4 december 2006.

(5)  COM(2007) 161 final.

(6)  Zie „Opening to the World: International Cooperation in Science and Technology”, het verslag van de groep van deskundigen inzake de EOR.

(7)  Zie CdR 263/2007 fin.

(8)  Zie CdR 155/2005 fin.

(9)  Kernpuntennota 2009 — Bijdrage van de Raad Concurrentievermogen aan de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad.

(10)  Europees Strategieforum inzake onderzoeksinfrastructuur (http://cordis.europa.eu/esfri/home.html).

(11)  SEC(2008) 430 van 2 april 2008.

(12)  Zie de „Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement. Een strategisch Europees kader voor internationale samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie” (COM(2008) 588 final).