17.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 277/92


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad „Het grondstoffeninitiatief — voorzien in onze kritieke behoeften aan groei en werkgelegenheid in Europa”

(COM(2008) 699 definitief)

(2009/C 277/19)

Rapporteur: de heer FORNEA

De Europese Commissie heeft op 4 november 2008 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag te raadplegen over haar

Mededeling aan het Europees Parlement en de Raad „Het grondstoffeninitiatief – voorzien in onze kritieke behoeften aan groei en werkgelegenheid in Europa”

COM(2008) 699 final.

De adviescommissie Industriële reconversie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 23 april 2009 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Fornea.

Het Comité heeft tijdens zijn 453e zitting van 13 en 14 mei 2009 (vergadering van 13 mei) het volgende advies uitgebracht, dat met 194 stemmen vóór en 4 stemmen tegen, bij 7 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen (1)

Het Comité beveelt het volgende aan:

1.1.   Naar het voorbeeld van Japan en de Verenigde Staten (National Research Council) dient de EU een inventaris van de Europese voorraden van strategische en kritische grondstoffen op te maken, uitgaande van de desbetreffende nationale analyses. De lidstaten van hun kant dienen hun grondstoffenvoorzieningsbeleid grondig tegen het licht te houden om uit te maken welke grondstoffen als „kritisch” moeten worden beschouwd, zowel vanuit hun eigen standpunt als vanuit het oogpunt van de EU als geheel. Het kritische karakter van de diverse grondstoffen moet geregeld – zo mogelijk om de twee à drie jaar – opnieuw worden bekeken om tijdig te kunnen reageren op eventuele veranderingen.

1.2.   Een workshop van het BIAC (Raadgevend Comité voor Handel en Industrie van de OESO) over de toegang tot grondstoffen zou wellicht een goede aanzet daartoe geven, maar zou ook van meet af aan de manoeuvreerruimte van de EU beperken. De EU dient een lijst van kritische grondstoffen op te stellen en na te gaan welke landen deze grondstoffen uitvoeren of dat in de toekomst zouden kunnen doen. Zij zou vervolgens moeten bekijken of het mogelijk is om met die landen samen te werken. Als dit het geval blijkt te zijn, dient zij de nodige diplomatieke stappen te ondernemen.

1.3.   Het Comité is zeer geïnteresseerd in – en wil dan ook graag deelnemen aan – eventuele door het Tsjechische, Zweedse en Spaanse voorzitterschap geplande conferenties over de vraag naar en het aanbod van minerale hulpbronnen en over thema's als de toegang tot land, de beste beschikbare technologieën en het opbouwen van de benodigde capaciteit.

1.4.   De Commissie dient nog meer dan voorheen op te komen voor effectieve internationale onderhandelingen over het grondstoffenvraagstuk, niet alleen om onrechtvaardige handelsbelemmeringen en -distorsies uit de weg te helpen ruimen, maar ook om mede haar stempel te drukken op bi- en multilaterale investeringsovereenkomsten.

1.5.   Als een land buiten de EU de WTO-regels overtreedt (b.v. door het instellen van uitvoerheffingen of andere uitvoerbeperkingen) dient de Commissie daar op een adequate manier op te reageren.

1.6.   De EU dient haar douanerechten op een zodanig niveau vast te stellen dat duurzaam gewonnen grondstoffen niet van de EU-markt worden geweerd. Zij dient haar tarieven opnieuw te bekijken en na te gaan of sommige rechten niet moeten worden aangepast.

1.7.   De EU dient een actieve grondstoffendiplomatie te beoefenen om haar grondstoffenvoorziening veilig te stellen. Zij moet capacity building-programma's opzetten en financieren om de grondstoffenwinning duurzamer te maken en de economische en sociale ontwikkeling van de ontwikkelingslanden te bevorderen.

1.8.   De Commissie dient actief deel te nemen aan de jaarlijkse bijeenkomsten van het Wereldforum van ministers van mijnbouw en het Intergouvernementeel Forum over mijnbouw en metalen om contacten te leggen met een aantal vooraanstaande wereldspelers op dit gebied en op die manier de investeringsmogelijkheden voor de EU in kaart te brengen en uit te breiden.

1.9.   Er dient een lijst van voorbeelden van goede regelgeving met betrekking tot landgebruik door grondstoffenbedrijven te worden opgesteld om de procedures te vereenvoudigen en de degradatie van minerale hulpbronnen door inadequaat landgebruik tegen te gaan.

1.10.   De Commissie dient het Europees Technologieplatform voor duurzame minerale hulpbronnen verder te blijven steunen en moet met diens aanbevelingen rekening houden bij het opstellen van de oproepen voor blijken van belangstelling voor de periode 2009-2013. Ook zou de grondstoffenproblematiek en daarmee verwante thema's (b.v. het verbeteren van de energie- en grondstoffenefficiëntie) een van de prioritaire werkterreinen in het kader van het Achtste Kaderprogramma voor O&O moeten worden.

1.11.   De Commissie dient op basis van een volledige levenscyclusanalyse een objectieve methode voor het evalueren van maatregelen in het kader van een grondstoffenefficiëntie- en materialensubstitutiebeleid te ontwikkelen.

1.12.   De Commissie dient de recyclingregeling aan te scherpen, het gebruik van secundaire grondstoffen te vergemakkelijken en derde landen adequate hergebruik/recycling-strategieën aan de hand te doen door de uitwisseling van best practices op internationaal niveau te stimuleren.

1.13.   Er is verder overleg en onderzoek nodig om beter te begrijpen in hoeverre de bij minerale niet-energetische grondstoffen toegepaste methoden ook bij hernieuwbare niet-energetische grondstoffen, zoals b.v. hout, huiden en leder, kunnen worden toegepast. De Mededeling van de Commissie handelt vooral over de continuïteit van de voorziening met niet-energetische minerale grondstoffen. Het is niet duidelijk of de bepleite aanpak ook bij andere grondstoffen de beste oplossing is, maar via nauwe samenwerking tussen de gespecialiseerde diensten van de Commissie moet het mogelijk zijn om een geïntegreerd instrument te creëren voor het bepalen van de totale behoeften van de Europese industrie en de Europese defensie aan strategische en kritische grondstoffen.

2.   Achtergrond

2.1.   Er is, althans tijdelijk, een einde gekomen aan de aanhoudende stijging van de grondstoffenprijzen, maar de Commissie gaat er in haar Mededeling van uit dat de prijzen opnieuw zullen stijgen en dat „de groei van de opkomende landen in de toekomst waarschijnlijk een sterke druk op de vraag naar grondstoffen (zal) blijven uitoefenen”. Twee factoren zullen daarbij een cruciale rol spelen. Ten eerste: zullen de opkomende landen, en met name China, in staat zijn om probleemloos over te schakelen van het huidige groeimodel, dat het vooral moet hebben van investeringen in vaste activa in de exportgerichte verwerkende industrie, naar een model waarin de binnenlandse consumptie de drijvende kracht is? Ten tweede: zal in het laatste geval de vraag naar grondstoffen in dezelfde mate toenemen?

2.2.   De Commissie wijst erop dat de EU zelfvoorzienend is voor grondstoffen voor de bouwnijverheid (een sector waarin buitenlandse leveranciers gehandicapt zijn door de relatief hoge vervoerskosten), maar op invoer is aangewezen voor bepaalde materialen van strategisch economisch belang. Het strategische belang van deze materialen is een gevolg van het cruciale belang ervan voor de industriële productie (dat echter helemaal niet wordt weerspiegeld door de economische waarde ervan) en van het geringe aantal producenten cq. producerende landen, met als extra complicerende factor de geringe politieke stabiliteit in sommige van deze landen.

2.3.   De Commissie vestigt in haar Mededeling de aandacht op een aantal risico's die de voorzieningszekerheid bedreigen. Afhankelijk van de invalshoek en de oorzaak van de problemen kunnen vier soorten risico's worden onderscheiden:

de toenemende concurrentie om de beschikbare grondstoffen, die leidt tot hogere prijzen en nieuwe toepassingen voor zowel primaire als secundaire grondstoffen;

het „oppotten” van grondstoffen door het opwerpen van exportbelemmeringen, zoals uitvoerheffingen en dubbele prijssystemen (de Commissie geeft in haar Mededeling een aantal concrete voorbeelden);

de concurrentie tussen bedrijven die in derde landen grondstoffen willen gaan winnen (b.v. de concurrentie om investeringsmogelijkheden en de toegang tot grondstoffenvindplaatsen in Afrika);

de kans op onderbrekingen in de aanvoer van grondstoffen die van strategisch economisch belang zijn, zoals b.v. zeldzame aardelementen of REE, die een aantal belangrijke toepassingen kennen en waarvan het verbruik toeneemt als gevolg van de toepassing van groene en energie-efficiënte technologieën (in een hybrideauto b.v. zit zo'n 20 kg aan zeldzame aardelementen); China is de grootste producent maar ook de grootste verbruiker van dit soort grondstoffen en er zijn vooralsnog zeer weinig economisch rendabele alternatieven voor de Chinese REE-export doordat zeldzame aardelementen slechts op een klein aantal plaatsen te vinden zijn; kritische grondstoffen kunnen een krachtig onderhandelingsinstrument zijn en zelfs als „wapen” worden gebruikt in het kader van een economische oorlog.

2.4.   De eerste twee risico's hebben directe gevolgen voor Europese bedrijven die grondstoffen verwerken. Zij komen voort uit concurrentieverstorende praktijken of handelspolitieke maatregelen en moeten daarom worden bestreden met maatregelen in het kader van het handels- of concurrentiebeleid.

2.5.   Het derde risico heeft een minder grote impact op bedrijven die grondstoffen verwerken, want er is geen reden om aan te nemen dat de eigenaars van natuurlijke hulpbronnen er enig belang bij hebben om Europese bedrijven te discrimineren ten opzichte van concurrenten buiten de EU. Wel is er reden tot bezorgdheid over het langetermijneffect op de concurrentiepositie van de Europese mijnbouwsector en het effect op Europa's positie als centrum voor financiering, technologische ontwikkeling en samenwerking in de mijnbouwsector. Recente ontwikkelingen geven ook aanleiding tot bezorgdheid over de kansen op duurzame ontwikkeling in ontwikkelingslanden die afhankelijk zijn van de uitvoer van natuurlijke hulpbronnen.

2.6.   Het vierde risico vormt een ernstige bedreiging voor het economisch bestel en de werkgelegenheid in de EU, want de productie zou bij gebrek aan grondstoffen weleens stil kunnen vallen. Dit probleem moet onverwijld worden aangepakt, eventueel zelfs door middel van maatregelen die nog nooit eerder in overweging zijn genomen. Zowel de Verenigde Staten (zie het rapport van de National Research Council Minerals, Critical Minerals and the US Economy, www.nap.edu/catalog.php? record_id = 12034) als Japan (zie Guidelines for Securing National Resources, www.meti.go.jp/english/press/data/nBackIssue200803.html) nemen dit risico serieus en hebben daarom een aantal concrete initiatieven genomen. China van zijn kant zou volgens mediaberichten voorraden aan het aanleggen zijn om onderbrekingen in de grondstoffenaanvoer te kunnen ondervangen.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.   Het Comité staat positief tegenover de Mededeling van de Commissie Het grondstoffeninitiatief (COM(2008) 699) omdat het voorgestelde initiatief van cruciaal belang is voor een duurzame voorziening met niet-energetische grondstoffen, en met name minerale hulpbronnen (zie blz. 3 van de Mededeling), en daarmee ook voor het veiligstellen van de ontwikkelingsmogelijkheden en de werkgelegenheid in de EU. Het dringt erop aan dat onverwijld de nodige structuren in het leven worden geroepen en alle noodzakelijke maatregelen worden genomen om de voorgestelde regeling in praktijk te brengen.

3.2.   Het maatschappelijk middenveld vraagt al geruime tijd om een integrale aanpak van het grondstoffenvraagstuk, d.w.z. een aanpak vanuit verschillende invalshoeken en op basis van een combinatie van programma's. Het door de Commissie voorgestelde initiatief, dat moet bijdragen tot een duurzame voorziening met niet-energetische grondstoffen, stoelt op een dergelijke integrale aanpak: het omvat zowel maatregelen om de grondstoffenvoorziening van de EU en de rest van de wereld te verbeteren als maatregelen die de efficiëntie van het gebruik van hulpbronnen moeten vergroten en het recyclen van grondstoffen moeten bevorderen.

3.3.   Zonder afbreuk te willen doen aan het feit dat bij hulpbronnen- en ruimtelijkeordeningsvraagstukken het subsidiariteitsbeginsel van toepassing is, wijst het Comité erop dat de internationale ontwikkelingen duidelijk de noodzaak van een meer gecoördineerde aanpak op EU-niveau hebben aangetoond.

3.4.   Het Comité stelt tot zijn voldoening vast dat de door de Commissie genoemde problemen en oplossingen vrijwel naadloos aansluiten bij de analyses en aanbevelingen in zijn recente initiatiefadvies over deze problematiek (2). Dat advies, waarmee het de Commissie in een vroeg stadium op de hoogte wilde brengen van het standpunt van het maatschappelijk middenveld, was het resultaat van een uitgebreide raadpleging op initiatief van zijn adviescommissie Industriële reconversie. Aanleiding hiervoor was de publicatie van het information paper van de Commissie over het veiligstellen van de grondstoffentoevoer naar het Europese bedrijfsleven (IP/07/767 van 5 juni 2007), waarop het thans gepresenteerde grondstoffeninitiatief grotendeels is gebaseerd.

3.5.   Tegen de achtergrond van de door de EU voorgestane integrale aanpak van het klimaatvraagstuk (met als voornaamste pijlers: het promoten van energie-efficiënte technologieën, het bevorderen van een verantwoord gebruik van natuurlijke hulpbronnen en het „groen” maken van het Europese bedrijfsleven) wijst het Comité nogmaals op het strategische belang van een continue aanvoer van niet-energetische mineralen en van een adequaat Europees energiebeleid – twee aspecten die vanwege de technologische factor nauw met elkaar verweven zijn.

3.6.   De EU is sterk afhankelijk van de invoer van high tech-metalen en zeldzame grondstoffen. Zonder toegangszekerheid (in termen van concurrentie, risico's, geografische concentratie en productievestigingen) zal zij de overgang naar duurzame productie en groene technologieën niet kunnen maken (3).

3.7.   De genoemde Mededeling kan worden gezien als een SWOT-analyse van de huidige grondstoffenvoorziening van de EU. Om de voorzieningscontinuïteit veilig te stellen – met inachtneming van de doelstellingen op het gebied van duurzame ontwikkeling – is het nu zaak dat de betrokken diensten van de Commissie (DEV, ENTR, ENV, EUROSTAT, REGIO, RELEX, RTD) in onderling overleg en met de gecoördineerde steun van de lidstaten een reeks concrete maatregelen uitwerken waarbij niet alleen de Commissie maar ook de voornaamste stakeholders, zoals downstream winningsbedrijven, de International Council on Mining and Metals (voortbouwend op zijn wereldwijde ervaring met de winning van minerale hulpbronnen moet deze een visie helpen ontwikkelen die verder reikt dan de meer Europees gerichte visie van Euromines), het bedrijfsleven, geologische instituten en het maatschappelijk middenveld een rol toebedeeld moeten krijgen.

3.8.   De huidige EU-structuren op dit terrein zijn te zwak en moeten daarom worden versterkt. Het Comité pleit in dit verband voor besluitvorming op een hoger niveau, voor een technische en economische analyse van de toekomstige grondstoffenbehoeften en voor een extra inspanning om de grondstoffenvoorziening uit Europese bronnen zoveel als technisch en economisch realiseerbaar is op te voeren en die uit niet-Europese bronnen duurzamer te maken. Het pleit verder ook voor een strategie op langere termijn en voor periodieke herzieningen omdat investeringen in de grondstoffenwinning vaak pas na langere tijd economisch rendabel worden.

3.9.   De Mededeling stoelt op de volgende beginselen:

3.9.1.   De voorzieningscontinuïteit veiligstellen betekent in de eerste plaats erop toezien dat de Europese economie niet in de problemen komt door een stokkende aanvoer van grondstoffen. Daarnaast is het ook zaak de belangen van de consumenten en van grondstoffenafhankelijke of -producerende Europese bedrijven te beschermen en alle betrokken actoren dezelfde „spelregels” te garanderen. Bij dit alles dient ook rekening te worden gehouden met internationale ontwikkelingsdoelstellingen en met het streven naar ecologische en sociale duurzaamheid. Het grondstoffengebruik moet worden geoptimaliseerd, rekening houdend met de gevolgen voor het milieu, de behoeften van de bevolking en het gebruik van duurzame energie.

3.9.2.   Het Comité pleit voor een solide analytische onderbouwing van het grondstoffenbeleid van de EU. Er moet voor worden gezorgd dat de vereiste kennis voorhanden is en deze moet met behulp van de best mogelijke methodes worden geanalyseerd.

3.10.   De grondstoffenregelgeving varieert aanzienlijk naar gelang van de lidstaat. In sommige lidstaten is deze nog voor veel verbetering vatbaar. Uitwisselingen van informatie over best practices kunnen daar aanzienlijk toe bijdragen.

4.   Opmerkingen over de voorgestelde aanpak (4)

4.1.   Eerste pijler: toegang tot de internationale grondstoffenmarkten onder niet-verstoorde concurrentievoorwaarden

4.1.1.   Volgens de Mededeling moet de EU (i) een actieve grondstoffendiplomatie beoefenen om toegang tot grondstoffen te verwerven, (ii) zich inzetten voor een sterkere internationale samenwerking en (iii) de toegang tot grondstoffen tot een prioriteit van haar handels- en regelgevingsbeleid maken.

4.1.2.   De EU moet met grondstofrijke landen gaan praten over de toegang tot hun grondstoffenvoorraden. In het kader van het Europese ontwikkelingsbeleid moeten de nodige middelen worden uitgetrokken en programma's worden opgezet om deze landen te helpen hun grondstoffen op een duurzame wijze te winnen en hun ontwikkeling een duurzaam karakter te geven.

4.1.3.   De EU moet haar steunregelingen voor lidstaten en buurlanden herzien omdat het grondstoffenvervoer vanuit deze landen op een duurzamere manier kan worden georganiseerd dan uit andere landen. Zeker de laatst toegetreden lidstaten, de Balkanlanden, de Noord-Afrikaanse landen en Turkije moeten steun ontvangen. Bij het uitwerken van een grondstoffen- en ontwikkelingsstrategie kan de EU nuttig gebruik maken van het in 2004 gelanceerde Resource Endowment Initiative van de International Council on Mining and Metals (dat tot doel heeft voorbeelden van goed investeringsbeleid op nationaal, regionaal en ondernemingsniveau in ontwikkelingslanden te inventariseren).

4.1.4.   Diverse aanbevelingen van de Commissie vallen onder de noemer „versterking van de compatibiliteit tussen het Europese ontwikkelingsbeleid en de behoefte van de EU aan een onbelemmerde toegang tot grondstoffen”. Haar voorstellen met betrekking tot het „versterken van staten”, het „bevorderen van een gezond investeringsklimaat” en het „bevorderen van duurzaam grondstoffenbeheer” zijn stuk voor stuk relevant en constructief.

4.1.5.   De EU moet haar douanerechten op een zodanig niveau vaststellen dat duurzaam gewonnen grondstoffen niet van de EU-markt worden geweerd. Zij moet haar tarieven opnieuw bekijken en nagaan of sommige rechten niet moeten worden aangepast.

4.1.6.   De hulpverlening aan ontwikkelingslanden in het kader van de grondstoffenproblematiek moet vooral worden gericht op capacity building. De EU moet de ontwikkelingslanden helpen bij het uitwerken en uitvoeren van maatregelen die ervoor zorgen dat hun grondstoffenproductie en -export hun ontwikkeling maximaal ten goede komen. Zij moet de landen in kwestie vooral helpen een en ander op een zodanige manier aan te pakken dat iedereen erbij wordt betrokken en erbij gebaat is. Zij moet erop toezien dat in de eerste plaats naar de behoeften en belangen van de lokale bevolking wordt gekeken.

4.1.7.   Er moet ook naar worden gestreefd brede coalities en partnerschappen tot stand te brengen om alle belanghebbende partijen – de grondstoffenindustrie, het maatschappelijk middenveld en de overheid (op álle niveaus) – aan boord te krijgen.

Een belangrijk aandachtspunt is de infrastructuur. Er moet worden gezorgd voor goede infrastructuurvoorzieningen die niet alleen de grote grondstoffenproducerende ondernemingen maar ook de kleinere bedrijven, de landbouwgemeenschappen en de hele plattelandseconomie ten goede komen. Deze vorm van ontwikkelingssamenwerking zou volgens sommigen te weinig zoden aan de dijk zetten, maar feit is wel dat een betere infrastructuur ook betere ontwikkelingsmogelijkheden biedt en dat andere steunmaatregelen in het verleden niet tot voldoende investeringen hebben geleid.

4.1.8.   In de Mededeling wordt erop gewezen dat het opstellen van statistieken over de handel in minerale hulpbronnen geen gemakkelijke opgave is. De beschikbare statistieken zijn gebaseerd op douanerapporten, die zijn opgesteld aan de hand van de Standard International Trade Classification (SITC), het Harmonised System (HS) of de Broad Economic Categories Classification (BEC) en het moeten hebben van de (soms schaarse) gegevens die de betrokken landen zelf verstrekken. Bovendien zeggen handelsstatistieken maar weinig over het werkelijke grondstoffenverbruik in de wereldeconomie – informatie die evenwel absoluut noodzakelijk is – door het ontbreken van gegevens over de mineralen of metalen die in verhandelde concentraten en halfafgewerkte en verwerkte producten zitten. Daarom zou moeten worden onderzocht welke aanpassingen noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat de statistieken het werkelijke verbruik van mineralen en metalen weergeven. Te denken valt aan het gebruik van „proxy-waarden” voor de hoeveelheid verwerkte mineralen en metalen in een standaard auto, een standaard ton papier, enz. Over deze aanpassingen moeten internationale afspraken worden gemaakt.

4.1.9.   De Commissie besteedt in haar Mededeling behoorlijk wat aandacht aan het handels- en regelgevingsbeleid van de EU. Zij noemt een aantal gebieden waarop absoluut maatregelen moeten worden genomen. Zo merkt zij onder meer op dat de EU haar tariefregeling voortdurend moet aanpassen in het licht van de ontwikkeling van de Europese vraag naar grondstoffen. Zij pleit daarbij met name voor een vermindering van invoerbeperkingen voor grondstoffen.

4.1.10.   Het streven naar duurzame ontwikkeling mag de EU niet blind maken voor het effect van haar beleid elders in de wereld. Het mag ook niet als excuus of uitvlucht worden gebruikt om maatregelen te nemen die de handel beperken en nadelig zijn voor de consumenten en het milieu. Het veiligstellen van de grondstoffenvoorziening en het tegengaan van oneerlijke concurrentie als gevolg van preferente toegang tot grondstoffen mag geen voorwendsel zijn om protectionistische maatregelen te nemen of de EU-markt af te schermen voor producten uit ontwikkelingslanden.

4.2.   Tweede pijler: duurzame grondstoffenvoorziening uit Europese bronnen

4.2.1.   Of Europa erin zal slagen een duurzame lokale en regionale ontwikkeling te bewerkstelligen zal afhangen van de toekomstige ontwikkeling van economische sectoren die inspelen op het eigen potentieel van de regio's. Gelet op de geraamde reserves van de diverse mineralensoorten is het Comité van oordeel dat de mijnbouw de ontwikkeling van lokale gemeenschappen, en daarmee ook van de betrokken lidstaten, kan helpen bevorderen. De mijnbouw kan bijdragen aan:

de grondstoffenvoorziening van de industrie en de ontwikkeling van de industriële productie;

het terugdringen van de importafhankelijkheid en een beter gebruik van het beschikbare potentieel;

de instandhouding van een redelijk aantal geschoolde arbeidskrachten in deze sector, waardoor de continuïteit van de grondstoffenexploratie en -winning wordt veiliggesteld;

het scheppen van meer en veiliger banen;

het versterken van de sociale samenhang en het bevorderen van de regionale ontwikkeling;

het verbeteren van de leef- en werkomstandigheden.

4.2.2.   Gezien zijn lange geschiedenis als grondstoffenproducent moet Europa zijn knowhow en expertise benutten om te laten zien hoe de winning van grondstoffen het best kan worden aangepakt, hoe dit soort activiteiten de economische ontwikkeling kan stimuleren, hoe grondstoffen op een duurzame wijze kunnen worden gebruikt en hoe de bodem achteraf een maatschappelijk nuttige bestemming kan krijgen.

4.2.3.   De lidstaten moeten zich afvragen of zij in hun ruimtelijkeordeningsbeleid rekening houden met hun grondstoffenpotentieel en of zij bij concurrerend landgebruik prioriteit geven aan het veiligstellen van een duurzame grondstoffenvoorziening, d.w.z. of zij, waar mogelijk en commercieel haalbaar, het nabijheidsbeginsel in acht nemen.

4.2.4.   De geologische inzichten veranderen voortdurend. De procedures moeten daarom voldoende flexibel zijn om in de toekomst nieuwe – maar nu nog onbekende – reserves aan natuurlijke hulpbronnen te kunnen aanboren.

4.2.5.   Er moet een inventaris van voorbeelden van goede regelgeving met betrekking tot landgebruik door grondstoffenbedrijven worden opgesteld om:

de procedures te vereenvoudigen en meer op één lijn te brengen en beter om te gaan met concurrerende belangen, incl. milieubelangen;

de degradatie van minerale hulpbronnen door inadequaat landgebruik tegen te gaan; belangrijk is vooral dat de regelgeving inzake landgebruik niet alleen voor bekende vindplaatsen van mineralen geldt.

4.2.6.   De lidstaten moeten hun richtsnoeren inzake landgebruik voor grondstoffenwinning toetsen aan de Europese richtsnoeren met betrekking tot de verenigbaarheid van dit soort activiteiten met het Natura 2000-plan. Zij moeten er ook voor zorgen dat de bevoegde instanties zich ervan bewust zijn dat de winning van grondstoffen niet onverenigbaar is met Natura 2000 (artikel 6 van de Habitatrichtlijn is een uitstekend instrument om ervoor te zorgen dat de winningsindustrie de beginselen inzake duurzame ontwikkeling in acht neemt).

4.2.7.   Om een beter inzicht te verkrijgen in de voorziening met strategische grondstoffen en het grondstoffengebruik in de EU, moet de EU naar het voorbeeld van de National Research Council in de Verenigde Staten onderzoek doen om potentiële voorzieningsrisico's in kaart te brengen en het kritische karakter van de diverse grondstoffen in de verschillende toepassingen te beoordelen. Daarbij moet naar de volgende aspecten worden gekeken: fysieke beschikbaarheid van sommige mineralen die in EU-lidstaten kunnen worden gewonnen, de mate waarin alternatieven voorhanden zijn, geopolitieke risico's voor de internationale handel in strategische en kritische grondstoffen, en tot slot de defensiebehoeften van de lidstaten.

De Mededeling bevat een aantal aanbevelingen die tot doel hebben de kennis over grondstoffen te vergroten. Er wordt echter niets voorgesteld om de kennis over het gebruik van grondstoffen in de EU te vergroten, terwijl dit juist een van de voornaamste prioriteiten is als men een coherent en efficiënt beleid wil ontwikkelen. In het Amerikaanse rapport over kritische grondstoffen wordt een methode beschreven die ook in Europa zou kunnen worden toegepast.

4.2.8.   De EU zou met behulp van de modernste technologieën haar potentieel aan geologische hulpbronnen in kaart moeten brengen en de capaciteit van de nationale geologische instituten grondig moeten bekijken om over betrouwbare informatie en expertise te kunnen beschikken. Zij zou specifieke maatregelen ter ondersteuning van de geologische informatievergaring moeten nemen (bedoeld is het vergaren van gegevens over alle mogelijke geologische aspecten, m.i.v. geochemische en geofysische aspecten). Te denken valt aan uitbreiding van de GMES Land Service en/of maatregelen in het kader van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling. Ook zou de Commissie onderzoek naar de situatie in de diverse lidstaten moeten verrichten.

4.2.9.   De EU-instellingen moeten het Tsjechische, Zweedse en Spaanse voorzitterschap steunen bij het organiseren van evenementen rond deze problematiek, zoals:

een door het Zweedse voorzitterschap te organiseren conferentie, die best practices op het gebied van ruimtelijke ordening en duurzaam landbeheer na het winnen van grondstoffen in kaart moet helpen brengen;

de voor december 2009 geplande conferentie over exploratie en mijnbouw in Rovaniemi (Finland), waar speciale aandacht zal worden geschonken aan best practices op het vlak van de grondstoffenexploratie in Europa;

een met de steun van TAIEX te organiseren conferentie over grondstoffenexploratie in Zuidoost-Europa en de Balkan.

4.2.10.   Er moet prioriteit worden gegeven aan O&TO in de grondstoffensector, en met name aan de ontwikkeling van technologieën die voldoen aan de strengste milieueisen. Verder moeten succesvolle methoden op het gebied van exploratie, (schone) productie en hergebruik van grondstoffen worden aangemoedigd, en dan vooral methoden die gebruik maken van marktgerichte prikkels en economisch haalbaar zijn. De strategische onderzoeksagenda en het implementatieplan van het Europees Technologieplatform voor duurzame minerale bronnen kunnen daarbij als uitgangspunt dienen.

4.3.   Derde pijler: optimalisering van het gebruik van primaire grondstoffen in de EU

4.3.1.   In de publieke opinie wordt de verantwoordelijkheid voor de milieusituatie doorgaans bij juridische personen gelegd, in casu de mijnbouw- en de handelssector, maar in feite is de hele samenleving verantwoordelijk voor het verbruik van (in allerlei producten verwerkte) grondstoffen.

De Europese burgers moeten beseffen dat wij zonder minerale hulpbronnen niet kunnen leven, maar dat het ook zeer belangrijk is dat het milieu wordt beschermd en dat naar een verantwoord grondstoffengebruik wordt gestreefd.

4.3.2.   Bij het uitstippelen van een beleid of het uitwerken van concrete maatregelen om het grondstoffengebruik te optimaliseren moet rekening worden gehouden met de legitieme belangen van landen buiten de EU, en met name de regelgevende en technologische mogelijkheden van ontwikkelingslanden. De REACH-regeling stuit op felle kritiek bij diverse Afrikaanse landen, die vrezen dat deze regeling tot ongerechtvaardigde discriminatie van hun uitvoer van minerale hulpbronnen zal leiden. In sommige Aziatische landen heeft de Conventie van Bazel over gevaarlijk afval onbedoelde gevolgen gehad, zoals een wildgroei van informele metaalrecyclingbedrijven die er ook nog eens gevaarlijke praktijken op nahouden omdat zij geen toegang hebben tot „legitieme” grondstoffenbronnen.

4.3.3.   De Europese onderzoekssector en het bedrijfsleven moeten worden aangemoedigd om substituten voor kritische grondstoffen te ontwikkelen. Het Comité pleit voor een grondige analyse van de lijst van essentiële metalen/grondstoffen door de Commissie, tegen de achtergrond van het Zevende kaderprogramma, om de basis te leggen voor de ontwikkeling van nieuwe „groene” technologieën en producten die geen gevaar opleveren voor het milieu.

4.3.4.   De recyclingproblematiek mag niet als een louter administratieve aangelegenheid worden afgedaan. Het Comité pleit in dit verband voor adequate regelgeving met voldoende aandacht voor zakelijke en commerciële aspecten. Om een en ander in praktijk te brengen is het volgende nodig:

een wettelijk kader voor het ophalen, sorteren, verwerken en recyclen van industrieel en huishoudelijk afval;

stimuleringsmaatregelen om consumenten over te halen om deel te nemen aan recyclingactiviteiten;

gespecialiseerde nationale en internationale netwerken voor het ophalen, het verwerken en het industriële hergebruik van afval;

een op commerciële leest geschoeid afvalbeheer door de lokale en regionale overheden.

Brussel, 13 mei 2009

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

M. SEPI


(1)  Zie voor verdere aanbevelingen het advies De niet-energetische mijnbouw in Europa van 9 juli 2008 (PB 2009/C27/19). De aanbevelingen in het onderhavige advies moeten als een aanvulling daarop worden gezien.

(2)  Advies over De niet-energetische mijnbouw in Europa, PB C 27 van 3 februari 2009

(3)  Zie het advies over De niet-energetische mijnbouw in Europa, PB C 27 van 3 februari 2009, par. 2.5

(4)  Voor uitvoeriger commentaar zij verwezen naar het advies over De niet-energetische mijnbouw in Europa, PB C 27 van 3 februari 2009, blz. 82