15.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 9/11


Donderdag, 9 oktober 2008
Bevordering van sociale integratie en bestrijding van armoede, met inbegrip van armoede onder kinderen, in de EU

P6_TA(2008)0467

Resolutie van het Europees Parlement van 9 oktober 2008 over de bevordering van sociale integratie en bestrijding van armoede, met inbegrip van armoede onder kinderen, in de EU (2008/2034(INI))

2010/C 9 E/02

Het Europees Parlement,

gezien de mededeling van de Commissie „De sociale bescherming moderniseren voor meer sociale rechtvaardigheid en economische samenhang: werk maken van de actieve integratie van de mensen die het verst van de arbeidsmarkt af staan” (COM(2007)0620),

gezien de mededeling van de Commissie betreffende een raadpleging over maatregelen op EU-niveau ter bevordering van de actieve integratie van de mensen die het verst van de arbeidsmarkt af staan (COM(2006)0044) en het syntheseverslag van de diensten van de Commissie over het resultaat van die raadpleging,

gelet op Aanbeveling 92/441/EEG van de Raad van 24 juni 1992 inzake gemeenschappelijke criteria met betrekking tot toereikende inkomsten en prestaties in de stelsels van sociale bescherming (1) en Aanbeveling 92/442/EEG van de Raad van 27 juli 1992 betreffende de convergentie van de doelstellingen en het beleid op het gebied van de sociale bescherming (2),

gezien het advies van de Commissie over billijke beloning (COM(1993)0388),

gezien de nationale hervormingsprogramma's voor de Lissabonagenda, de nationale verslagen over de strategieën voor sociale bescherming en sociale integratie 2006-2008 en de updates voor 2007, zoals gepresenteerd door de lidstaten,

gezien het voorstel voor het gezamenlijk verslag over sociale bescherming en sociale integratie 2008 (COM(2008)0042) en het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid 2007/2008, zoals goedgekeurd door de Raad op 13 en 14 maart 2008,

gezien het verslag van de taskforce van het Comité voor sociale bescherming over armoede en welzijn van kinderen in de EU van januari 2008,

gelet op het Internationale Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van de VN uit 1966,

gelet op de artikelen 3, 16, 18, 23, 25, 26 en 29 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens,

gelet op de resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties A/RES/46/121, A/RES/47/134, A/RES/47/196, A/RES/49/179 en A/RES/50/107,

gezien de documenten van de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties E/CN.4/Sub.2/1996/13, E/CN.4/1987/NGO/2, E/CN.4/1987/SR.29 en E/CN.4/1990/15, E/CN.4/1996/25 en E/CN.4/Sub.2/RES/1996/25,

gelet op het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW), aangenomen in 1979,

gelet op de VN Millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling uit 2000, met name het uitbannen van armoede en honger (eerste doelstelling), het bereiken van een universele basiseducatie (tweede doelstelling), gelijke kansen voor mannen en vrouwen (derde doelstelling) en de bescherming van het milieu (zevende doelstelling),

gelet op het VN-Verdrag over de rechten van het kind uit 1989 en het daarbij horende facultatief protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie,

gelet op het VN-Verdrag inzake de bescherming van de rechten van migrerende werknemers en hun gezinsleden uit 1990,

gezien het Internationale Actieplan inzake vergrijzing van de VN uit 2002,

gelet op het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap uit 2006 en het facultatieve protocol bij dit verdrag,

gelet op de IAO-verdragen nr. 26 en nr. 131 over het vaststellen van een minimumloon,

gezien de agenda van de VN en de IAO voor waardig werk,

gezien de mededeling van de Commissie „De bevordering van waardig werk voor iedereen: bijdrage van de Europese Unie aan de uitvoering van de agenda voor waardig werk over de hele wereld” (COM(2006)0249) en onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 mei 2007 over de bevordering van waardig werk voor iedereen (3),

gezien de conclusies van de informele bijeenkomst van ministers van werkgelegenheid en sociale zaken van 18 tot 20 januari 2007 in Berlijn over „goed werk”,

gelet op de artikelen 34, 35 en 36 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, die met name gaan over het recht op sociale bijstand en op bijstand ten behoeve van huisvesting, een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en toegang tot diensten van algemeen economisch belang,

gelet op het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werknemers uit 1989 en het herziene Europees Sociaal Handvest van de Raad van Europa uit 1996,

gezien de aanbevelingen van de Europese sociale partners in het rapport getiteld „Key Challenges Facing European Labour Markets: A Joint Analysis of European Social Partners” (De belangrijkste uitdagingen voor de Europese arbeidsmarkten: een gezamenlijke analyse van de Europese sociale partners) van 18 oktober 2007,

gelet op Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (4) en onder verwijzing naar zijn resolutie van 28 april 2005 over de situatie van de Roma in de Europese Unie (5),

gelet op Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (6),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 juni 2003 over de toepassing van de open coördinatiemethode (7),

gezien de mededeling van de Commissie „Balans van de sociale realiteit — Interimverslag aan de Europese Voorjaarsraad 2007” (COM(2007)0063) en onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 november 2007 over de balans van de sociale realiteit (8),

gezien de mededeling van de Commissie „Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind” (COM(2006)0367) en onder verwijzing naar zijn resolutie daarover van 16 januari 2008 (9), en met name de punten 94 t/m 117,

gezien de mededeling van de Commissie „Een hernieuwde inzet voor een sociaal Europa: versterking van de open coördinatiemethode voor sociale bescherming en sociale integratie” (COM(2008)0418),

gezien het voorstel van de Commissie voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (2010), (COM(2007)0797), en onder verwijzing naar zijn resolutie daarover van 17 juni 2008 (10),

onder verwijzing naar zijn verklaring van 22 april 2008 over het uit de wereld helpen van dakloosheid (11),

gezien de bevindingen en aanbevelingen in het historische onderzoek van de secretaris-generaal van de VN naar geweld tegen kinderen uit 2006, waarin wordt gesteld dat economische ongelijkheid en sociale uitsluiting risicofactoren zijn voor de mishandeling van kinderen,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 9 juli 2008 getiteld „Een nieuw Europees Programma voor sociale actie” (A new European social action Programme),

gezien het advies van het Comité van de Regio's van 18 juni 2008 getiteld „Actieve integratie”,

gezien de mededeling van de Commissie „Naar een Europees Handvest betreffende de rechten van de energieconsument” (COM(2007)0386),

gelet op de artikelen 136 tot en met 145 van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0364/2008),

A.

overwegende dat de Europese Raad van Nice van 7 tot 9 december 2000 tot doel heeft gesteld dat de EU in 2010 een beslissende en duidelijk meetbare vermindering van de armoede en sociale uitsluiting tot stand zou hebben gebracht; overwegende dat de vooruitgang richting dat doel moet worden verbeterd,

B.

overwegende dat de Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000 heeft besloten om armoede onder kinderen in Europa in 2010 te hebben uitgeroeid,

C.

overwegende dat de Europese Raad van Nice van 7 tot 9 december 2000 de lidstaten heeft opgeroepen om te zorgen voor een vervolg op de aanbeveling uit 1992 over gegarandeerde minimuminkomens uit stelsels voor sociale bescherming,

D.

overwegende dat Aanbeveling 92/441/EEG van de Raad „het fundamentele recht van personen [erkent] op inkomsten en prestaties die toereikend zijn om een menswaardig bestaan te leiden”,

E.

overwegende dat het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werknemers van 1989 het recht van de werknemers op „een billijke beloning” erkent; overwegende dat in 1993 het Parlement en de Commissie zijn ingegaan op de behoefte aan gecoördineerde beleidsmaatregelen inzake minimumlonen om dit recht van werknemers op een beloning die „volstaat om hun een acceptabele levensstandaard te bieden” te materialiseren,

F.

overwegende dat toen de Unie in 2001 begon met haar inzet om armoede en sociale uitsluiting te bestrijden, 55 miljoen mensen in de Unie het risico op inkomensarmoede liepen (15 % van de bevolking van de EU-15); overwegende dat dit cijfer in 2005 is gestegen tot 78 miljoen (16 % van de bevolking van de EU-25),

G.

overwegende dat vrouwen door het nog steeds bestaande beloningsverschil tussen mannen en vrouwen minder goede kansen hebben om aan armoede te ontsnappen,

H.

overwegende dat bij volledig ontbreken van sociale transfers de kans op armoede in de Unie met name voor vrouwen zou stijgen van 16 tot 40 %, of tot 25 % wanneer pensioenbetalingen niet worden meegerekend,

I.

overwegende dat de kortere, minder snelle en minder goed betaalde carrières van vrouwen ook van invloed zijn op de kans dat zij in armoede vervallen, met name waar het vrouwen ouder dan 65 jaar betreft (21 %, of 5 procentpunten meer dan mannen),

J.

overwegende dat kinderen en jongeren bijna een derde van de bevolking van de Unie uitmaken en 19 miljoen kinderen het risico lopen in armoede te vervallen, en velen van hen van hun familie worden gescheiden omdat er armoede in het gezin heerst; overwegende dat er een complexe relatie bestaat tussen armoede, opvoeding en het welzijn van kinderen in diverse sociale omstandigheden, waaronder de bescherming van kinderen tegen alle soorten misbruik,

K.

overwegende dat met name extreme armoede en sociale uitsluiting een schending van alle mensenrechten vormen,

L.

overwegende dat een aanzienlijk deel van de bevolking van de Unie sociaal uitgesloten blijft, aangezien een op de vijf mensen ondermaats is gehuisvest en dagelijks 1,8 miljoen mensen onderdak zoeken in speciale opvangcentra voor daklozen, 10 % van de bevolking in huishoudens woont waar niemand werkt, de langetermijnwerkloosheid bijna 4 % bedraagt, 31 miljoen werknemers ofwel 15 % van de bevolking een extreem laag inkomen hebben, 8 % van de werknemers of 17 miljoen mensen wel een inkomen heeft maar desondanks in armoede leeft, het aantal schoolverlaters meer dan 15 % bedraagt en er nog steeds sprake is van een „digitale tweedeling” (44 % van de EU-bevolking kan niet met de computer of internet omgaan),

M.

overwegende dat armoede en ongelijkheid een onevenredig groot aantal vrouwen treft; overwegende dat het gemiddelde inkomen van vrouwen slechts 55 % van dat van mannen bedraagt; overwegende dat vrouwen op hoge leeftijd in hoge en onevenredige mate te maken hebben met armoede; overwegende dat het onvermogen om toegang te krijgen tot hoogwaardigde dienstverlening het armoederisico van vrouwen op onaanvaardbare wijze verhoogt,

N.

overwegende dat regionale en lokale overheden al een belangrijke verantwoordelijkheid hebben voor openbare dienstverlening en het verstrekken van subsidies en uitkeringen, maar tegelijkertijd onderworpen zijn aan overheidsbezuinigingen,

O.

overwegende dat economische welvaart voor iedereen gebaat is bij investeringen in kinderen en jongeren en dat de cyclus van ontbering zo mede kan worden doorbroken, en overwegende dat het van groot belang is problemen te voorkomen en op te treden zodra deze worden geconstateerd, zodat de kansen van kinderen gehandhaafd blijven,

P.

overwegende dat armoede en werkloosheid in verband zijn gebracht met een slechte gezondheid en gebrekkige toegang tot gezondheidszorg door factoren zoals slechte eetgewoonten, minder goede leefomstandigheden in achtergestelde gebieden, ongeschikte huisvesting en stress,

Q.

overwegende dat de effecten van ongelijkheid, armoede, sociale uitsluiting en het gebrek aan kansen verband met elkaar houden, wat vraagt om een coherente strategie op het niveau van de lidstaten waarbij het zwaartepunt niet alleen ligt op inkomen en rijkdom, maar ook op zaken als toegang tot werkgelegenheid, onderwijs, gezondheidszorg, de informatiemaatschappij, cultuur, vervoer en de kansen voor de toekomstige generaties,

R.

overwegende dat de inkomensongelijkheid in de Unie (de S80/S20-ratio) in de periode van 2000 tot 2005 volgens gegevens van EU-SILC opmerkelijk is gestegen van 4,5 naar 4,9, zodat de rijkste 20 % van de bevolking van de Unie in 2005 over een inkomen beschikte dat bijna vijf keer hoger is dan dat van de resterende 80 % van de bevolking,

S.

overwegende dat gevangenisstraffen zonder adequate reïntegratie en adequaat onderwijs vaak enkel leiden tot verdere sociale uitsluiting en werkloosheid;

T.

overwegende dat 16 % van de totale beroepsbevolking van de Unie gehandicapt is (Eurostat 2002); overwegende dat de werkloosheidspercentages onder gehandicapten, waaronder mensen met geestelijke problemen, ouderen en etnische minderheden in de Unie onaanvaardbaar hoog blijven; overwegende dat 500 000 gehandicapten nog steeds in grote gesloten instellingen verblijven,

Een meer integrale aanpak van actieve sociale integratie

1.

juicht de aanpak van de Commissie van actieve sociale integratie toe; is van mening dat de overkoepelende doelstelling van de beleidsmaatregelen op het gebied van actieve sociale integratie moet zijn dat grondrechten worden gematerialiseerd, zodat mensen een waardig bestaan kunnen leiden en zowel aan de samenleving als aan de arbeidsmarkt kunnen participeren;

2.

is van oordeel dat met een beleid van actieve sociale integratie korte metten moet worden gemaakt met armoede en sociale uitsluiting, zowel van mensen met een baan (de werkende armen) als van degenen die geen betaald werk verrichten; is het eens met de Commissie dat een meer integrale aanpak van actieve sociale integratie gebaseerd dient te zijn op de volgende gemeenschappelijke beginselen:

a)

toereikende inkomenssteun om sociale uitsluiting te voorkomen: lidstaten moeten, overeenkomstig de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit, een definitie geven van minimuminkomensregelingen, uitkeringen en sociale bijstand, die eenvoudig toegankelijk moeten zijn en voldoende inkomsten bieden, in combinatie met een strategisch plan voor actieve integratie, om mensen uit de armoede te halen en sociale uitsluiting te voorkomen (erop wijzend dat een beleid van actieve integratie een grotere billijkheid van stelsels van sociale bescherming moet omvatten en ook voorzien in een specifiek flankerend beleid (bijvoorbeeld rehabilitatie, opleiding, hulpverlening, kinderopvang, huisvesting, taallessen voor immigranten en ondersteunende diensten) om mensen in staat te stellen een waardig leven te leiden);

b)

band met inclusieve arbeidsmarkten: een beleid van actieve integratie moet er op zijn gericht om stabiele en (baan)zekere hoogwaardige werkgelegenheid te ontwikkelen, de aantrekkelijkheid van banen te vergroten, kwaliteitsbanen te creëren en kwaliteit in werkgelegenheid te bevorderen, met een hoog niveau van gezondheid en veiligheid op het werk, toenemende productiviteit en actieve steun voor de minst bedeelden, specifieke ondersteunende maatregelen en diensten te bieden om de inzetbaarheid te verhogen en mensen op de arbeidsmarkt te houden, ondernemerschap te ontwikkelen, mensen te begeleiden bij het vinden van een baan, hoogwaardig onderwijs, beroepsopleiding, verdere scholing en een leven lang leren te bieden, alsmede persoonlijk adviesen, speciale bijstand en, waar absoluut noodzakelijk, voor kwetsbare groepen zoals gehandicapte werknemers, gesubsidieerd werk;

c)

band met een betere toegang tot diensten van goede kwaliteit: de toegankelijkheid, betaalbaarheid, openheid, transparantie, universaliteit en kwaliteit van essentiële diensten — maatschappelijke diensten, diensten van algemeen (economisch) belang — moeten worden versterkt om de sociale en territoriale cohesie te bevorderen, de grondrechten te waarborgen en een fatsoenlijk bestaan te garanderen, in het bijzonder voor kwetsbare en kansarme groepen in de maatschappij, zoals gehandicapten, ouderen, eenoudergezinnen en grote gezinnen, en tevens moeten diensten worden opgezet waarin rekening wordt gehouden met de behoeften van verschillende groepen; verdere privatisering van publieke en maatschappelijke diensten moet worden vermeden, tenzij de betaalbaarheid, de kwaliteit en de toegankelijkheid ervan voor alle burgers zijn gewaarborgd;

d)

gendermainstreaming, antidiscriminatie en actieve participatie: een actief integratiebeleid moet ervoor zorgen dat de gelijkheid tussen de seksen wordt bevorderd en bijdragen aan de uitbanning van discriminatie in alle aspecten van de actieve sociale integratie die hierboven zijn genoemd; actieve participatie: goed bestuur, de participatie en de integratie van alle relevante actoren moet worden bevorderd door degenen die getroffen worden door armoede en sociale uitsluiting op zowel de nationale als het Europese niveau — en met name mensen die in extreme armoede leven —, alsmede de sociale partners, niet-gouvernementele organisaties en de media rechtstreeks te betrekken bij de ontwikkeling, het beheer, de uitvoering en evaluatie van strategieën;

3.

is van oordeel dat Aanbeveling 92/441/EEG van de Raad moet worden verbreed en aangepast in het licht van de resultaten van onderzoek naar de sociale realiteit in de Unie en de voorgestelde integrale benadering van actieve integratie, alsmede dat in de aanbeveling rekening dient te worden gehouden met nieuwe maatschappelijke risico' in verband met demografische veranderingen en de kennis- en diensteneconomie;

4.

staat achter de visie van de Commissie dat in een integralere benadering van actieve integratie speciale aandacht moet uitgaan naar de uitroeiing van armoede onder kinderen, het wegnemen van ongelijkheid in toegang tot gezondheidszorg en gezondheidsresultaten, het aanpakken van armoede en sociale uitsluiting in verband met openbare en privé-pensioenen en het verlenen van degelijke en hoogwaardige zorg op lange termijn;

Een voldoende inkomen garanderen om een waardig leven voor iedereen te waarborgen

5.

wijst erop dat de meeste lidstaten in de EU-27 nationale regelingen hebben voor een minimumloon, maar sommige niet; roept de lidstaten op nationale regelingen voor een minimumloon te creëren voor sociale integratie, en dringt er bij hen op aan beste praktijken op dit gebied met elkaar uit te wisselen; erkent dat lidstaten de plicht hebben ervoor te zorgen dat burgers de sociale bijstand begrijpen en in staat zijn hun rechten te doen gelden, als dergelijke bijstand wordt verleend;

6.

betreurt ten zeerste dat sommige lidstaten geen oog hebben voor Aanbeveling 92/441/EEG van de Raad, waarin „het fundamentele recht van personen [wordt erkend] op inkomsten en prestaties die toereikend zijn om een menswaardig bestaan te leiden”;

7.

is het met de Commissie eens dat het niveau van de sociale bijstand in de meeste lidstaten reeds onder de armoederisicogrens ligt; houdt staande dat het belangrijkste doel van inkomensteunregelingen moet zijn dat mensen uit de armoede worden gehaald en in staat worden gesteld om een waardig leven te leiden; roept de Commissie op na te gaan hoe effectief het onvoorwaardelijke basisinkomen voor iedereen daadwerkelijk is ter bestrijding van armoede;

8.

roept de Commissie op gedetailleerd verslag uit te brengen over de vraag of de sociale voorzieningen van de lidstaten (zoals regelingen voor minimumloon en daarmee verband houdende uitkeringen, werkloosheids-, invaliditeits- en overlevingsuitkeringen, verplichte en aanvullende pensioenregelingen, uitkeringen voor vervroegde uittreding) een inkomen boven de EU-armoedegrens van 60 % van het mediaan nationaal equivalent inkomen waarborgen;

9.

stelt voor dat de Commissie een gemeenschappelijke methode voor de berekening van het minimumbestaansinkomen en de kosten van levensonderhoud (diverse goederen en diensten) vaststelt, zodat er vergelijkbare metingen kunnen worden gedaan van de armoedegrens en een criterium voor noodzakelijke sociale interventie kan worden gedefinieerd;

10.

wijst erop dat vrouwen een grotere kans dan mannen hebben om in armoede te vervallen; wijst op de aanhoudende trend dat in Europese samenlevingen steeds meer vrouwen door armoede worden getroffen, waaruit blijkt dat het huidige kader van stelsels van sociale bescherming en het brede scala van sociaal, economisch en werkgelegenheidsbeleid in de EU voor vrouwen ontoereikend zijn en geen rekening houden met de andere positie van vrouwen op de arbeidsmarkt; benadrukt dat voor armoede en sociale uitsluiting onder vrouwen specifieke, diverse en genderspecifieke beleidsantwoorden nodig zijn;

11.

verklaart dat goede regelingen voor minimuminkomens een wezenlijke randvoorwaarde zijn voor een Europese Unie die is gebaseerd op sociale rechtvaardigheid en gelijke kansen voor allen; verzoekt de lidstaten om te waarborgen dat een toereikend minimuminkomen beschikbaar is voor (tijdelijke) perioden van werkloosheid, en daarbij met name aandacht te schenken aan groepen vrouwen die ook andere verantwoordelijkheden dragen;

12.

verzoekt de Raad met klem om in te stemmen met een EU-doelstelling voor minimuminkomensregelingen en ondersteunende uitkeringsregelingen waarbij inkomenssteun wordt verschaft die minstens 60 % van het mediaan nationaal equivalent inkomen bedraagt en daarnaast met een planning die aangeeft wanneer deze doelstelling door alle lidstaten bereikt moet zijn;

13.

is van mening dat vrouwen met name op oudere leeftijd meer dan mannen de kans lopen om in armoede te vervallen omdat stelsels voor sociale zekerheid vaak zijn gebaseerd op het beginsel dat onafgebroken betaalde arbeid wordt verricht; vraagt om een individueel recht op een toereikend minimuminkomen, dat niet afhangt van arbeidgerelateerde bijdragen;

14.

is van mening dat het probleem van de werkende armen geen reflectie is van eerlijke arbeidsomstandigheden, en dringt aan op inspanningen om deze stand van zaken zodanig te verbeteren dat lonen in het algemeen en minimumlonen in het bijzonder — ongeacht of ze wettelijk zijn voorgeschreven of collectief zijn overeengekomen — inkomensarmoede voorkomen en een fatsoenlijke levensstandaard waarborgen;

15.

verzoekt de Raad met klem om in te stemmen met een EU-doelstelling voor minimumlonen (wettelijke, collectieve overeenkomsten op nationaal, regionaal of sectoraal niveau) om te voorzien in een inkomen van minstens 60 % van het respectieve (nationale, sectorale, enzovoort) gemiddelde loon en daarnaast met een planning die aangeeft wanneer deze doelstelling in alle lidstaten bereikt moet zijn;

16.

wijs erop dat regelingen voor een minimumloon moeten worden aangevuld met een pakket ondersteunende maatregelen ter bevordering van sociale integratie; een dergelijk pakket zou faciliteiten kunnen omvatten voor sociale integratie, bijvoorbeeld voor huisvesting, evenals ondersteuning voor onderwijs, scholing en herscholing, evenals goed economische beheer en inkomenssteunregelingen, om bij te dragen aan de kosten voor individuen en huishoudens, om te voorzien in de levensbehoeften en de behoeften aan permanente educatie, in het bijzonder voor alleenstaanden, eenoudergezinnen en grote gezinnen;

17.

roept de lidstaten op hun vaak ingewikkelde regelingen voor inkomensondersteuning onder de loep te nemen (hetzij minimuminkomensregelingen en gerelateerde uitkeringen, of verplichte regelingen ter vervanging van inkomen), zodat deze beter toegankelijk en doelmatiger worden en meer effect sorteren;

18.

is van oordeel dat de lidstaten gerichte aanvullende uitkeringen moeten bieden aan minder bedeelden (zoals mensen met een handicap of chronisch zieken, alleenstaande ouders of huishoudens met een groot aantal kinderen), waarmee extra kosten worden gedekt voor onder meer persoonlijke hulp, het gebruik van specifieke faciliteiten en medische en maatschappelijke zorg, door betaalbare geneesmiddelenprijzen vast te stellen voor minder bedeelde sociale groepen; hamert op de noodzaak van goede invaliditeits- en pensioenregelingen;

19.

erkent de ongelijke inkomensverdeling bij zelfstandigen en het feit dat een kwart van de zelfstandigen onder de armoedegrens leeft en dat daarom meer geïnstitutionaliseerde steun moet worden geboden aan ondernemers om een armoedeval te voorkomen;

Armoede onder kinderen uitroeien: van analyse naar gericht beleid en de uitvoering ervan

20.

benadrukt het belang van een integrale aanpak van de materiële zekerheid en het materiële welzijn van kinderen, op basis van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK), zodat gezinnen, en met name grote gezinnen, een toereikend inkomensniveau hebben waarmee hun kinderen adequaat kunnen worden gevoed en gehuisvest, alsmede van toegang tot fatsoenlijke gezondheids-, sociale en onderwijsvoorzieningen, met het oog op een harmonische lichaams- en persoonsontwikkeling; erkent echter dat de fundamentele behoeften van kinderen boven de financiële overwegingen van de lidstaten gaan;

21.

verzoekt de instellingen van de EU, de lidstaten en de verenigingen van het maatschappelijk middenveld er zorg voor te dragen dat voor deelname van kinderen altijd de fundamentele beginselen van veilige en zinvolle deelname gelden;

22.

vestigt de aandacht op de volgende dimensies van een integrale aanpak:

a)

de erkenning dat kinderen en jongeren burgers zijn en zelfstandige rechthebbenden maar ook deel zijn van een gezin/familie;

b)

de garantie dat kinderen opgroeien met voldoende middelen om tegemoet te komen aan alle aspecten van hun emotionele, sociale, lichamelijke, scholings- en cognitieve behoeften; essentiële ondersteuning voor ouders en gezinnen die in extreme armoede leven, zodat zij de middelen kunnen krijgen om hun ouderlijke verantwoordelijkheden op zich te nemen, en aldus voorkomen dat kinderen van ouders die in moeilijke materiële omstandigheden verkeren, worden afgestaan of in instellingen terechtkomen;

c)

toegang tot diensten en kansen die noodzakelijk zijn voor alle kinderen om hun huidige en toekomstige welzijn te vergroten; ook bijzondere nadruk op kinderen die speciale ondersteuning nodig hebben (etnische minderheden, immigranten, straatkinderen en kinderen met een handicap) en hen in staat stellen om hun potentieel volledig te verwezenlijken en te voorkomen dat ze in situaties terechtkomen waarin ze kwetsbaar zijn, in het bijzonder armoede die zich over meerdere generaties uitspreidt, door ervoor te zorgen dat kinderen toegang hebben tot onderwijs en gezondheidszorg;

d)

toestaan dat kinderen participeren aan de samenleving, met inbegrip van beslissingen die bij hun leeftijd horen en die rechtstreeks van invloed zijn op hun leven en op hun sociale, recreatieve, sport- en culturele leven;

e)

de toekenning van financiële steun aan grote gezinnen om de bevolkingsafname een halt toe te roepen, evenals steun aan alleenstaande ouders die een of meer kinderen opvoeden, tezamen met maatregelen waarmee wordt bevorderd dat zij (opnieuw) aan de arbeidsmarkt gaan deelnemen, waarbij erop zij gewezen dat deze situatie steeds vaker voorkomt en dat de problemen waarmee een ouder in dergelijke omstandigheden te maken krijgt, veel groter zijn dan die van gezinnen met twee ouders;

f)

erkenning van de rol die gezinnen spelen bij het welzijn en de ontwikkeling van kinderen;

g)

benadrukt dat steun moet worden verleend aan de hereniging van straatkinderen, slachtoffers van kinderhandel en alleenstaande minderjarigen met hun familie en dat daarbij steeds het belang van het kind centraal moet staan; wijst erop dat hereniging vergezeld moet gaan van speciale maatregelen voor sociale reïntegratie wanneer het kind ten gevolge van de sociaaleconomische situatie op illegale wijze inkomen heeft verworven uit activiteiten die schadelijk zijn voor zijn fysieke en morele ontwikkeling, waaronder prostitutie en drugshandel; dringt aan op gecoördineerde gezamenlijke maatregelen tegen de achterliggende oorzaken van de extreme marginalisering en armoede van straatkinderen en hun gezinnen, om hun toegang tot hoogwaardige diensten te verbeteren en georganiseerde misdaad te bestrijden; verzoekt de Raad om er met de gehele EU op basis van bovengenoemde resolutie van het Parlement van 16 januari 2008„Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind” ervoor te zorgen dat in 2015 het verschijnsel „straatkinderen” tot het verleden behoort;

h)

moedigt de lidstaten aan om te erkennen dat kinderen, en met name straatkinderen, grote risico's lopen door de vicieuze cirkel van grote armoede, kwetsbaarheid, discriminatie en sociale uitsluiting, en dat gedifferentieerde en individuele maatregelen nodig zijn om vele vormen van ontaarding aan te pakken; dringt er bij de lidstaten op aan om steun te verlenen aan een gezamenlijke EU- inspanning om een halt toe te roepen aan kinderhandel en -prostitutie, drugsverslaving onder kinderen, geweld tegen kinderen en jeugdcriminaliteit;

23.

verzoekt de Commissie om kinderarmoede en sociale uitsluiting in de bredere context van het ontwikkelen van EU-beleid te beschouwen, waarbij het gaat om problemen als immigratie, handicaps, discriminatie, bescherming van kinderen tegen alle vormen van mishandeling en misbruik, verzorgers van kinderen en volwassenen, gelijkheid tussen mannen en vrouwen, gezinsondersteuning, actieve sociale integratie, kinderopvang en onderwijs, een leven lang leren en het vinden van een goede balans tussen werk-, privé- en gezinsleven;

24.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om daadwerkelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke betaling voor werk met een gelijke maatschappelijke waarde en om een specifieke analyse en hervorming van stelsels voor sociale bescherming en om de ontwikkeling van EU-richtsnoeren voor de hervorming van stelsels voor sociale bescherming vanuit een oogpunt van gendergelijkheid, onder meer door individualisering van rechten op sociale zekerheid, aanpassing van sociale bescherming en diensten aan veranderende gezinsstructuren, zodat dat stelsels voor sociale bescherming beter inspelen op de onbestendige situatie van vrouwen en tegemoet komen aan de behoeften van de meest kwetsbare groepen vrouwen;

25.

verzoekt de Commissie de benchmarking en monitoring in de open coördinatiemethode te verbeteren, gezamenlijke indicatoren vast te stellen en vergelijkbare, kwalitatief hoogwaardige gegevens en langetermijnstatistieken te vergaren over de situatie van kinderen waarin alle aspecten van een integrale benadering van de bestrijding van kinderarmoede en sociale uitsluiting aan bod komen, waaronder de huisvesting van kinderen en gezinnen, om het welzijn van kinderen te kunnen volgen;

26.

moedigt Eurostat aan om een verband te leggen met de set indicatoren die in opdracht van het EU-Bureau voor de grondrechten wordt ontwikkeld voor monitoring van de effecten van EU-maatregelen op het gebied van de rechten van het kind en kinderwelzijn; wijst op de in de reeds aangehaalde resolutie van 16 januari 2008 vermelde noodzaak van een gezamenlijke inspanning van de Commissie, het Bureau voor de grondrechten en de lidstaten om met betrokken instanties van de VN, internationale organisaties en onderzoekscentra samen te werken aan een betere vergaring van vergelijkbare statistische gegevens over de situatie van kinderen in de Unie; verzoekt de lidstaten alles in het werk te stellen om de aanbeveling op te volgen die is opgenomen in het verslag van het Comité voor sociale bescherming van 17 januari 2008 over armoede onder kinderen en kinderwelzijn in Europa, waarin wordt benadrukt dat de lidstaten een beoordeling zouden moeten maken van de diverse gegevensbronnen die op nationaal en regionaal niveau over kinderen in kwetsbare situaties beschikbaar zijn;

27.

dringt er bij de lidstaten op aan preventieve systemen in te voeren waarmee kritieke situaties kunnen worden opgespoord, zoals die waarin ouders hun woning dreigen te verliezen, abrupte verwijdering van kinderen van school of misbruik van ouders tijdens hun eigen jeugd; roept de lidstaten op een actief beleid te voeren waarmee wordt voorkomen dat kinderen vroegtijdig van school gaan door mechanismen die ondersteuning bieden voor risicogroepen;

28.

dringt er bij de lidstaten die dit nog niet hebben gedaan op aan de bevoegdheid tot het opzetten en uitvoeren van systemen voor bijstand aan kinderen met problemen over te dragen aan lokale overheden, om ervoor te zorgen dat zij zo efficiënt mogelijk kunnen optreden;

29.

schaart zich achter de visie van de Commissie dat in de strijd tegen kinderarmoede de beste resultaten worden bereikt wanneer een evenwicht wordt gevonden door zich zowel te richten op de diversiteit van moderne gezinsstructuren als op de rechten van het kind;

30.

verzoekt de Commissie een evenwichtige beleidsmix te bevorderen waarvoor adequate middelen beschikbaar worden gesteld en die wordt geschraagd door duidelijke doelstellingen, waarin de specifieke nationale context wordt meegenomen en vroegtijdig optreden centraal staat;

31.

roept de lidstaten op het wederzijdse leerproces te versterken en op de voet te volgen welk beleid ter bestrijding van kinderarmoede en sociale uitsluiting wel en niet succesvol is;

32.

benadrukt het belang van integraal gezinsbeleid dat verder gaat dan actieve integratie en waarin alle aspecten van het welzijn van kinderen en het gezin aan bod komen en waarmee kinderarmoede en sociale uitsluiting in de Unie worden uitgeroeid;

33.

roept de lidstaten op beste praktijken uit te wisselen met betrekking tot participatie van kinderen en kinderen meer te betrekken bij beslissingen die hun eigen toekomst aangaan, aangezien dit de beste manier is om het gezichtspunt van kinderen tot zijn recht te laten komen;

34.

juicht toe dat de Commissie en de lidstaten zich hebben verbonden aan het VN-Verdrag over de rechten van het kind; verzoekt de Commissie en de lidstaten een duidelijk verband te leggen tussen de agenda met betrekking tot de rechten van kind en die ter bestrijding van kinderarmoede en uitsluiting, aangezien kinderarmoede en ontbering een schending van de fundamentele rechten van de mens vormen; spoort lidstaten ertoe aan oog te hebben voor de aanbevelingen van het verdragscomité naar aanleiding van de tenuitvoerleggingsverslagen van de verdragsluitende staten en alternatieve verslagen van niet-gouvernementele organisaties, bij het uitstippelen van beleid voor sociale integratie;

35.

wijst erop dat alleenstaande ouders niet mogen worden achtergesteld ten opzichte van koppels met kinderen als het gaat om diensten en vrijstellingen;

36.

dringt er bij lidstaten op aan nationale strategieën te ontwikkelen waarmee kinderarmoede kan worden teruggedrongen en uitgebannen, op basis van een gedifferentieerde benadering waarin rekening wordt gehouden met variatie in het armoedeniveau afhankelijk van de regio en de leeftijd van de kinderen;

37.

roept lidstaten op ervoor te zorgen dat alle kinderen en gezinnen, ook wanneer zij met armoede en sociale uitsluiting te kampen hebben, toegang hebben tot hoogwaardige sociale dienstverlening waar het personeel zich duidelijk bewust is van de gevolgen van armoede voor gezinnen, inclusief de grotere risico's en gevolgen van kindermisbruik en -mishandeling;

Werkgelegenheidsbeleid ten behoeve van arbeidsmarkten waarvan niemand wordt uitgesloten

38.

is het met de Commissie eens dat het hebben van een baan de beste manier is om armoede en sociale uitsluiting te voorkomen, maar dat het niet altijd een waarborg is, aangezien volgens de officiële cijfers 8 % van de werknemers in de EU het risico loopt in armoede te vervallen; roept de Commissie en de lidstaten dan ook op Richtlijn 2000/78/EG effectief ten uitvoer te leggen;

39.

roept de lidstaten op de bestaande Gemeenschapswetgeving op het gebied van werkgelegenheid en sociale zaken effectiever ten uitvoer te leggen;

40.

wijst erop dat in de Unie 20 miljoen mensen, waarvan de meerderheid vrouwen, te kampen hebben met armoede, ondanks het feit dat zij werk hebben; dit is 6 % van de totale bevolking, en 36 % van de werkende bevolking loopt ondanks een baan het risico om in armoede te vervallen; roept de lidstaten op om overeenstemming te bereiken over wetgeving inzake minimumlonen, als integraal onderdeel van actieve insluiting;

41.

benadrukt dat in de Unie 31 % van de vrouwen in deeltijd werkt, tegen 7,4 % van de mannen; wijst er nadrukkelijk op dat deeltijdbanen voor vrouwen vaak slechts kleine en marginale banen zijn, met een slechte betaling en onvoldoende sociale bescherming; wijst erop dat vrouwen daarom met name op oudere leeftijd een groter risico lopen om in armoede te vervallen omdat pensioenen uit deeltijdwerk vaak ontoereikend zijn om zelfstandig te kunnen leven;

42.

is van mening dat voor de meest kansarme groepen specifieke maatregelen dienen te worden getroffen voor actieve integratie in de arbeidsmarkt:

i)

steun voor persoonlijke ontwikkeling, door middel van onderwijs, opleiding, levenslang leren, de verwerving van IT-vaardigheden en beoordeling, alsmede gezinsstabiliteit, integratie in de maatschappij ondersteunen voordat men op zoek gaat naar een baan; onderkenning van het feit dat het van groot belang is dat mensen hun eigen verantwoordelijkheid voor integratie in de maatschappij erkennen, en dit dient te worden gestimuleerd;

ii)

maximale toegang bieden tot informatie en een op de persoon afgestemd traject voor een (baan)zekere en stabiele, hooggekwalificeerde baan conform de behoeften en capaciteiten van die mensen; de belemmeringen weg te nemen voor mensen die voor het eerst of opnieuw toetreden tot de arbeidsmarkt, met bijzondere aandacht voor eenoudergezinnen, en geleidelijke pensionering bevorderen om het inkomensniveau van ouderen te verhogen en verarming te voorkomen;

iii)

de werkgelegenheid en baanbehoud op de arbeidsmarkt bevorderen door ondersteunende maatregelen (bijvoorbeeld scholing op de werkplek en mogelijkheden voor een leven lang leren), ontwikkeling van ondernemerschap en ook door regelingen op het werk te bieden waardoor mensen in de marge van de samenleving zich op de werkvloer kunnen begeven en aan de arbeidsmarkt kunnen deelnemen en hun baan op één lijn kunnen brengen met hun inspanningen om met hun maatschappelijke achterstandspositie om te gaan (bijvoorbeeld geen woning hebben, zorgtaken of gezondheidsproblemen);

iv)

bijhouden welke personen met de pensioengerechtigde leeftijd ophouden te werken omdat daarbij arbeidsplaatsen vrijkomen;

43.

is van mening dat beleidsmaatregelen om „werk lonend te maken” moeten worden ontwikkeld om een antwoord te vinden voor het probleem van de lagelonenval en de cyclus van laag loon/geen loon aan de onderkant van de arbeidsmarkt, waar mensen afwisselend een onzekere, laag betaalde, kwalitatief laagwaardige, weinig productieve baan hebben en werkloos en/of inactief zijn; benadrukt dat de noodzaak van flexibiliteit in werkloosheid en sociale uitkeringen prioriteit zou moeten hebben; is van mening dat systemen voor sociale zekerheid mensen actief moeten motiveren om naar nieuwe banen te zoeken en ervoor moeten zorgen dat zij meer openstaan voor verandering door inkomensverlies te compenseren en onderwijsmogelijkheden te bieden; dringt er bij beleidsmakers op aan het concept flexizekerheid in hun beleidsmaatregelen om „werk lonend te maken” op te nemen;

44.

roept de lidstaten op tot het opnieuw invullen van „activeringsbeleid” dat te restrictieve regels hanteert wat betreft het in aanmerking komen voor een uitkering en de voorwaarden waaronder, waardoor mensen worden gedwongen om een laagwaardige baan te nemen die niet genoeg betaalt om er een fatsoenlijke levensstandaard op na te houden;

45.

stelt voor een evenwicht te vinden tussen de persoonlijke verantwoordelijkheid van individuen en het verlenen van sociale bijstand waarmee iedereen een waardig leven kan leiden en aan de maatschappij kan deelnemen;

46.

onderstreept het standpunt van de Raad dat een actief arbeidsmarktbeleid „goed werk” en opwaartse sociale mobiliteit zou moeten bevorderen en een springplank moet zijn voor een vaste, profijtelijke baan met adequate sociale bescherming en fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en dito loon;

47.

benadrukt het potentieel van de sociale economie, sociale ondernemingen, de non-profitsector en de overheid voor ondersteunde werkgelegenheidsmogelijkheden en werkomgevingen voor kwetsbare groepen, dat verkend moet worden en waarvoor volledige steun moet worden verleend door de lidstaten en middels Gemeenschapsbeleid (het Europees Sociaal Fonds, regionale fondsen en Cohesiefonds e.d.);

48.

is het eens met de Commissie dat voor degenen die om verschillende redenen niet kunnen werken (bijvoorbeeld door een ernstige handicap, leeftijd of invaliditeit, de gevolgen van aanhoudende en al generaties tellende armoede en/of discriminatie, de last van een gezins- of mantelzorgverplichtingen, of ontberingen op lokaal niveau), middels actief integratiebeleid inkomensondersteuning moet worden geboden en ondersteunende maatregelen moeten worden getroffen om armoede en sociale uitsluiting te voorkomen en hen in staat te stellen een waardig leven te leiden en deel te nemen aan de maatschappij;

49.

roept de lidstaten op de fiscale druk op niet alleen de lagere maar ook de gemiddelde inkomens te verlagen, zodat werknemers niet in de val van een laag inkomen terechtkomen en zwartwerk wordt ontmoedigd;

50.

wijst op de maatschappelijke veranderingen in Europa, die een kentering teweegbrengen in de structuren van huishoudens; roept ertoe op dat rekening wordt gehouden met deze veranderingen zodat barrières voor de arbeidsmarkt voor de niet-werkende partners worden weggenomen in het geval van ongetrouwde samenwonenden;

51.

is van oordeel dat de sociale economie en sociale ondernemingen fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en dito lonen moeten bieden en gelijkheid tussen mannen en vrouwen en antidiscriminatiebeleid moeten bevorderen (door de salariskloof tussen mannen en vrouwen te dichten, collectieve overeenkomsten en minimumlonen in acht te nemen en werknemers gelijk te behandelen);

52.

merkt op dat stappen in de richting van een grotere deelname aan hoger onderwijs een goede zaak zijn, maar dat lidstaten ertoe moeten worden aangespoord een op werk gebaseerd leerlingstelsel te behouden en in te voeren; dringt er bij de lidstaten op aan consistent beleid uit te stippelen inzake stages door het bieden van minimumgaranties en een fatsoenlijke beloning, en de huidige trend waarbij banen in onbetaalde stages worden omgezet, een halt toe te roepen;

53.

verzoekt de Commissie en de lidstaten in alle nationale onderwijsmaatregelen voor een coherente aanpak van de beroepsoriëntatie te kiezen, stoelend op vergelijkbare trainingsformules, die jongeren in staat stellen trainingen te krijgen op door hen zelf gekozen gebieden als onderdeel van hun loopbaantracés; wijst erop dat opleidingssystemen gebaseerd moeten zijn op de wederzijdse erkenning van diploma's en beroepscertificaten, en taaltrainingen zouden moeten omvatten, teneinde de communicatiebarrières binnen de Unie te elimineren; is van oordeel dat her- en bijscholingsmaatregelen een evenwicht zouden moeten bereiken tussen emotioneel en professioneel welzijn, zodat her- en bijscholing niet wordt gezien als een handicap of een belemmering voor professionele ontwikkeling;

54.

wijst erop dat jongeren, ouderen en immigranten actief moeten worden betrokken bij alle inspanningen om een arbeidsmarkt te creëren waaraan iedereen kan deelnemen; roept de Raad, de Commissie en de lidstaten op een reeks dringende maatregelen op te stellen ter bestrijding van zwartwerk, gedwongen kinderarbeid en uitbuiting van werknemers en de misleidende verwarring te elimineren tussen economische migratie en het zoeken van asiel, en tussen beide fenomenen en illegale immigratie; roept de lidstaten op wetgeving op te stellen om de uitbuiting van kwetsbare werknemers door zogeheten „gangmasters” tegen te gaan en het VN-Verdrag inzake de bescherming van de rechten van alle arbeidsmigranten en hun gezin te ondertekenen en te ratificeren;

Diensten van goede kwaliteit bieden en toegankelijk maken voor kwetsbare en kansarme groepen

55.

juicht de opvatting van de Commissie toe dat wettelijke en aanvullende socialezekerheidsregelingen, gezondheidsdiensten en sociale diensten van algemeen belang een preventieve rol moeten spelen en de sociale cohesie en de sociale integratie moeten bevorderen, de grondrechten moeten helpen waarborgen; wijst op de noodzaak om ervoor te zorgen dat hoogwaardige, toegankelijke en betaalbare zorg voor de lange termijn voor mensen in nood wordt ontwikkeld evenals ondersteuning voor de zorgverleners; roept de lidstaten op de problemen van zorgverleners in kaart te brengen en aan te pakken, die vaak gedwongen buiten de arbeidsmarkt om werken;

56.

is het eens met de Commissie dat alle diensten van algemeen belang, waaronder netwerkindustrieën zoals vervoer, telecommunicatie, energie en andere openbare nutsvoorzieningen en financiële diensten een belangrijke rol moeten spelen bij het waarborgen van sociale en territoriale cohesie en moeten bijdragen aan actieve integratie;

57.

benadrukt dat toegang tot goederen en diensten een recht moet zijn voor iedere burger van de Unie en verwelkomt daarom het voorstel van de Commissie voor een horizontale richtlijn ter aanvulling van Richtlijn 2000/78/EG betreffende alle vormen van discriminatie op basis van artikel 13 van het EG-Verdrag, hetgeen zou bijdragen aan de bestrijding van discriminatie op andere gebieden dan werk, waaronder discriminatie op grond van handicap, leeftijd, godsdienst of seksuele geaardheid; is tegelijkertijd de mening toegedaan dat meer voortgang moet worden geboekt in de richting van implementatie van bestaande communautaire anti-discriminatierichtlijnen;

58.

spoort de lidstaten aan te bekijken in hoeverre standaardtarieven voor minder draagkrachtige huishoudens kunnen worden ingesteld voor kwetsbare groepen (bijvoorbeeld op het gebied van de energievoorziening en openbaar vervoer), alsook voorzieningen voor het verkrijgen van microkredieten om actieve integratie te bevorderen, evenals gratis gezondheidszorg en onderwijs voor personen met problemen van materiële aard;

59.

spoort de Commissie en de lidstaten ertoe aan algemeen verplichte dienstverlening (zoals op het gebied van telecommunicatie en post) te verbeteren, zodat de toegankelijkheid en betaalbaarheid van essentiële diensten worden versterkt en tevens gerichte openbare dienstverlening te verbeteren voor kwetsbare en minder bedeelde maatschappelijke groepen;

60.

doet een beroep op de Raad om in te stemmen met een EU-brede inzet om ervoor te zorgen dat er in 2015 geen daklozen meer op straat rondzwerven en verzoekt de lidstaten geïntegreerde beleidsmaatregelen te treffen die toegang tot hoogwaardige en betaalbare huisvesting voor iedereen garanderen; dringt er bij de lidstaten op aan om „noodplannen voor de winter” te ontwikkelen als onderdeel van een bredere strategie inzake dakloosheid, en agentschappen op te zetten die zich toeleggen op het aanbieden van en het bieden van toegang tot huisvesting voor groepen die te maken hebben met discriminatie; stelt voor vergelijkbare data te verzamelen over de mate waarin dakloosheid en slechte huisvesting voorkomen; roept de Commissie op een EU-kaderdefinitie op te stellen van dakloosheid en jaarlijks mee te delen welke actie is ondernomen en welke vooruitgang is geboekt in de lidstaten met het uitbannen van dakloosheid;

61.

verzoekt de lidstaten dringend om de kinderarmoede in 2012 met 50 % te hebben teruggedrongen, te meten aan de hand van indicatoren die niet louter economisch zijn, als een eerste inzet in de richting van de uitbanning van armoede onder kinderen in de Unie, en toereikende middelen toe te kennen om deze doelstelling te bereiken; is van oordeel dat in de indicatoren waarmee de terugdringing van kinderarmoede wordt vastgesteld, in het bijzonder rekening dient te worden gehouden met kinderen uit gezinnen die in extreme armoede leven;

62.

onderstreept het belang van geïntegreerde diensten die oog hebben voor het feit dat armoede en sociale uitsluiting meerdere dimensies hebben, bijvoorbeeld het verband tussen armoede en dakloosheid, geweld, (geestelijke) gezondheid, opleidingsniveau, integratie in de maatschappij en de buurt, geen toegang hebben tot informatietechnologieën en bijbehorende infrastructuur en het groter worden van de „digitale kloof”;

63.

roept de lidstaten op een benadering te volgen waarbij gezondheid in al het beleid wordt opgenomen en een geïntegreerd sociaal en gezondheidsbeleid te ontwikkelen ter bestrijding van ongelijkheden in de gezondheidszorg, bij preventie en gezondheidsresultaten, met name voor kwetsbare groepen en groepen die moeilijk te bereiken zijn;

64.

roept de Commissie en de lidstaten op vrijwillige activiteiten te bevorderen en te helpen met de sociale integratie van mensen die het contact met de arbeidsmarkt zijn verloren of hieraan niet langer deelnemen.

65.

juicht het toe dat de Commissie zich richt op betere toegankelijkheid (beschikbaarheid en betaalbaarheid) en betere kwaliteit van diensten (betrokkenheid van de gebruiker, volgen en evalueren van prestaties, goede arbeidsomstandigheden, gelijke kansen in het wervingsbeleid en de dienstverlening, coördinatie en integratie van diensten en adequate fysieke infrastructuur);

66.

roept de Commissie en de lidstaten op de coördinatie van openbare diensten te verbeteren, met name de koppeling tussen diensten voor kinderen en die voor volwassenen; dringt er bij de lidstaten op aan steunprogramma's te ontwikkelen voor ouders op verschillende gebieden waar armoede tot een gebrek aan kennis leidt van het opvoeden van kinderen, en ervoor te zorgen dat kinderhulplijnen over voldoende middelen beschikken; onderstreept dat openbare diensten voor kinderen en gezinnen ervoor moeten zorgen dat de juiste structuren, stimuli, systemen voor prestatiebeheer, geldstromen en arbeidskrachten worden ingesteld, dat medewerkers in de eerstelijnsgezondheidszorg over de juiste vaardigheden, kennis en adequaat vertrouwen beschikken voor betere preventie en vroegtijdig optreden, en dat openbare dienstverlening inspeelt op de behoeften van gebruikers, met name van kwetsbare gezinnen;

67.

roept de lidstaten op groter belang te hechten aan het feit dat bezuinigingen op subsidies voor specifieke diensten zoals maaltijdcheques, gratis onderwijsmateriaal en schoolbussen, essentiële vrijetijdsbesteding en buitenschoolse educatieve mogelijkheden, tot rechtstreekse sociale uitsluiting zou kunnen leiden, met name van kinderen uit sociaal kwetsbare gezinnen; onderstreept dat de lidstaten moeten zorgen voor gelijke kansen voor alle kinderen middels een actief sportbeleid op scholen en toegang tot informatietechnologieën; vraagt de Commissie diensten voor kinderen, zoals kinderopvang, vervoer van en naar school en maaltijden op school op te nemen op de lijst van sociale voorzieningen van algemeen belang;

68.

is verheugd dat gehandicapten steeds minder vaak in een instelling terechtkomen, maar merkt op dat hiervoor een toereikend niveau van hoogwaardige extramurale ondersteuning en zorg nodig is waarmee zij zelfstandig kunnen wonen, alsmede het recht op persoonlijke bijstand, het recht op controle op hun eigen begroting en volledige deelname aan de maatschappij in de lidstaten;

69.

benadrukt dat lidstaten uitvoerige lokale, regionale en nationale strategieën op het gebied van vergrijzing moeten uitwerken en uitvoeren;

70.

is van oordeel dat er op nationaal en EU-niveau meer actie moet worden ondernomen voor erkenning van, onderzoek naar en aanpak van huiselijk geweld en misbruik van kinderen en ouderen;

71.

roept de lidstaten op het drugsbeleid constructiever te benaderen door het accent te leggen op onderwijs en verslavingsbehandeling in plaats van op strafmaatregelen;

72.

roept de lidstaten op maatregelen op het gebied van de volksgezondheid waarmee de ongelijkheid in het niveau van gezondheid en de toegang tot gezondheidszorg van vele etnische minderheidsgroepen resoluut wordt aangepakt, tot prioriteit te maken;

73.

merkt op dat alcohol en drugsmisbruik in alle lidstaten kunnen leiden tot criminaliteit, werkloosheid en sociale uitsluiting; acht het derhalve onaanvaardbaar dat veel mensen alleen toegang krijgen tot behandeling en advies wanneer zij in de gevangenis belanden;

74.

benadrukt dat er veel soorten handicaps zijn, zoals mobiliteitsproblemen, visuele belemmeringen, gehoorbeschadigingen, geestelijke problemen, chronische aandoeningen en leerproblemen; wijst erop dat mensen met meerdere handicaps uitzonderlijke problemen hebben, evenals mensen die te maken hebben met meervoudige discriminatie;

75.

vraagt een halt toe te roepen aan de stigmatisering van mensen met geestelijke problemen en mensen met leerproblemen, de geestelijke gezondheid en het welzijn te bevorderen, geestelijke aandoeningen te voorkomen en meer middelen beschikbaar te stellen voor behandeling en zorg;

76.

roept de lidstaten op de wetgeving tegen mensenhandel en tegen discriminatie te handhaven en met name het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandel te ondertekenen, te ratificeren en ten uitvoer te leggen;

77.

dringt er bij alle lidstaten op aan een op de mensenrechten gebaseerd asielbeleid te waarborgen overeenkomstig het VN-Verdrag inzake vluchtelingen en andere relevante wetgeving op het gebied van mensenrechten, en tegelijkertijd een eind te maken aan de afhankelijkheid van asielzoekers van uitkeringen door hen in staat te stellen betaalde arbeid te verrichten en de ontwikkeling van meer legale immigratieroutes te overwegen;

De beleidscoördinatie verbeteren en alle relevante belanghebbenden erbij betrekken

78.

betreurt het dat het gezamenlijk verslag over sociale bescherming en sociale integratie 2008 van de Commissie niet echt een gerichte strategie biedt om armoede uit te roeien en een einde te maken aan sociale uitsluiting;

79.

is het eens met de Commissie dat voor actieve integratie een geïntegreerd tenuitvoerleggingsproces moet worden gevolgd op EU-, nationaal, regionaal en lokaal niveau, waarbij alle relevante actoren worden betrokken (sociale partners, ngo's, lokale en regionale overheden e.d.) en ook moet worden gezorgd dat gehandicapten zelf actief deelnemen aan de ontwikkeling, het beheer, de tenuitvoerlegging en beoordeling van strategieën;

80.

benadrukt dat er op Europees niveau een uniforme reeks maatregelen moet worden genomen om alle vormen van misbruik van minderheden, mensen met een handicap en ouderen te voorkomen en strafbaar te stellen, onder meer door concrete acties waarmee de kwetsbaarheid van deze sociale groepen, ook in materieel opzicht, over de gehele linie wordt teruggedrongen;

81.

verzoekt de Raad en de Commissie met klem om met nieuw elan een heldere strategie te ontwikkelen om armoede uit te roeien en sociale integratie te bevorderen in de context van de Sociale Agenda 2008-2012; roept op tot een explicietere verbintenis in de volgende cyclus van de open coördinatiemethode voor sociale bescherming en sociale integratie, tot een nieuwe, dynamische en effectieve communautaire strategie met zinvolle doelstellingen en de ontwikkeling van effectieve instrumenten en met mechanismen voor monitoring ter bestrijding van armoede, sociale uitsluiting en ongelijkheid; roept de Raad en de Commissie op de problemen met de verschillende coördinatieprocessen (de strategie van Lissabon, de Europese strategie inzake duurzame ontwikkeling, de open coördinatiemethode voor sociale bescherming en sociale integratie) aan te pakken, en wel zo dat er helderheid ontstaat en de uitroeiing van armoede en de bevordering van sociale integratie op al deze beleidsterreinen een duidelijke doelstelling wordt;

82.

verzoekt de Commissie, het Comité voor sociale bescherming en de lidstaten om met het oog op de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting specifieke doelstellingen voor gendergelijkheid te formuleren, waaronder een pakket beleidsmaatregelen voor de ondersteuning van groepen vrouwen die meer risico op armoede en sociale uitsluiting lopen, waaronder niet-traditionele en eenoudergezinnen, immigranten, vluchtelingen en vrouwen uit etnische minderheden, oudere vrouwen en gehandicapte vrouwen;

83.

spoort de sociale partners ertoe aan hun reeds gedane inspanningen met de gezamenlijke analyse van sociale partners en hun werkprogramma voor 2006-2008 inzake de integratie van minder begunstigden op de arbeidsmarkt voort te zetten; is van oordeel dat er beter bestuur nodig is voor coördinatie van enerzijds de activiteiten met betrekking tot de arbeidsmarkt van de sociale partners en anderzijds de bredere maatschappelijke dialoog (ngo's e.d.) op het gebied van sociale integratie die verder reikt dan werkgelegenheid alleen;

84.

schaart zich achter het oordeel van de Commissie dat er voor het aanpassen van Aanbeveling 92/441/EEG en de open coördinatiemethode voor sociale bescherming en sociale integratie adequate indicatoren moeten worden opgesteld alsmede alomvattende nationale systemen voor het verzamelen en analyseren van gegevens (d.w.z. statistische gegevens over het gemiddelde beschikbare inkomen, de consumptie van huishoudens, het prijsniveau, minimuminkomens, minimumloonregelingen en daarmee verband houdende uitkeringen); vindt dat uit de monitoring en beoordeling van de implementatie van de strategieën voor sociale integratie en uit de nationale voortgangsverslagen zou moeten blijken of het basisrecht op een toereikend inkomen en voldoende sociale bijstand om een waardig leven te kunnen leiden in iedere lidstaat (waaronder op regionaal niveau) in acht wordt genomen;

85.

is verheugd over de mededeling van de Commissie „Een hernieuwde inzet voor een sociaal Europa: versterking van de open coördinatiemethode voor sociale bescherming en sociale integratie” (COM(2008)0418), waarin wordt voorgesteld de sociale open coördinatiemethode te versterken door de zichtbaarheid en de werkmethoden ervan naar een hoger plan te tillen, en voor een betere interactie ervan te zorgen met ander beleid; is met name verheugd over de voorstellen van de Commissie om doelstellingen vast te stellen voor het reduceren van armoede (in het algemeen, van kinderen, onder mensen met een baan en hardnekkige langdurige armoede), voor een minimuminkomenniveau door middel van pensioenen, en voor toegang tot en de kwaliteit van gezondheidszorg (terugdringing van de kindersterfte, verbetering van de gezondheid en verlenging van de levensverwachting, enz.);

86.

verzoekt de lidstaten om effectieve maatregelen te nemen om de doelstellingen van Barcelona voor kinderopvang te halen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om doelstellingen te formuleren over hoe aan de vraag naar zorg in Europa kan worden tegemoet gekomen (in het bijzonder de organisatie en financiering van kinderopvang en opvang voor andere afhankelijke personen), met onder meer nauwkeurig omschreven doelen en indicatoren, zodat in 2015 in de gehele EU voor 90 % van de kinderen opvang beschikbaar is vanaf hun geboorte tot het moment waarop zij leerplichtig worden; benadrukt dat alle diensten betaalbaar, toegankelijk en van goede kwaliteit moeten zijn, zodat de opvoeding van kinderen en de zorg voor afhankelijke personen vooral voor vrouwen niet langer betekenen dat zij het risico lopen om in armoede te vervallen;

87.

benadrukt dat degenen die het verst van de arbeidsmarkt af staan, meer baat zouden moeten hebben van Gemeenschapsprogramma's zoals het Europees Sociaal Fonds en het EQUAL-initiatief; roept de Commissie op te analyseren welke bijdrage de Structuurfondsen hebben geleverd aan de doelstellingen van de open coördinatiemethode op basis van indicatoren voor sociale integratie, en stimuli te creëren voor het gebruiken van de bepalingen van de nieuwe ESF-verordening en de Progress-middelen voor ondersteuning van actieve integratiemaatregelen, en de mogelijkheden te verkennen om voorwaarden te stellen aan ESF-middelen of om een specifiek budget vast te stellen voor een communautair initiatief op dit gebied; is van mening dat hiermee ook de oprichting van netwerken van goede praktijken ter bestrijding van armoede wordt bevorderd, en de uitwisseling van ervaringen tussen de lidstaten wordt gestimuleerd;

88.

vraagt de Commissie en de lidstaten zich toe te leggen op de effectieve acties die moeten worden ondernomen in het licht van het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, wat een aanzienlijke stap moet vormen voor de inspanningen op lange termijn ter bestrijding van armoede;

89.

roept de Commissie op een zinvolle en veilige deelname van kinderen aan alle aangelegenheden die hen aangaan te ondersteunen, zodat alle kinderen dezelfde kans krijgen om bij zaken te worden betrokken;

*

* *

90.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en het Comité voor sociale bescherming.


(1)  PB L 245 van 26.8.1992, blz. 46.

(2)  PB L 245 van 26.8.1992, blz. 49.

(3)  PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 321.

(4)  PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22.

(5)  PB C 45 E van 23.2.2006, blz. 129.

(6)  PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.

(7)  PB C 68 E van 18.3.2004, blz. 604.

(8)  Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0541.

(9)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0012.

(10)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0286.

(11)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0163.