26.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 285/11


Donderdag, 5 juni 2008
Jaarverslag 2006 over het GBVB

P6_TA(2008)0254

Resolutie van het Europees Parlement van 5 juni 2008 over het jaarlijkse verslag van de Raad aan het Europees Parlement over de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB), dat is voorgelegd aan het Europees Parlement overeenkomstig alinea 43, punt G van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 — 2006 (2007/2219(INI))

2009/C 285 E/03

Het Europees Parlement,

gezien het jaarlijkse verslag van de Raad aan het Europees Parlement over de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB), dat is voorgelegd aan het Europees Parlement overeenkomstig alinea 43 van punt G van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 — 2006,

gelet op artikel 21 van het EU-Verdrag,

gezien het op 13 december 2007 in Lissabon ondertekende Verdrag tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (Verdrag van Lissabon), en het op 12 december 2007 geproclameerde Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien de op 12 december 2003 door de Europese Raad vastgestelde Europese veiligheidsstrategie (EVS),

gezien het hiervoor genoemde Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (1),

gezien de conclusies van het Voorzitterschap van de Europese Raad van Brussel van 14 december 2007 en zijn oproep tot een snelle afronding van de nationale ratificeringsprocedures met het oog op de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 januari 2009,

gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Brussel van 15 en 16 december 2005 over de financiële vooruitzichten voor 2007-2013,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 februari 2008 over het Verdrag van Lissabon (2), met inbegrip van het advies daarover van de EP-Commissie buitenlandse zaken van 22 januari 2008,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 mei 2007 over het jaarlijks verslag van de Raad aan het Europees Parlement over de voornaamste aspecten en fundamentele keuzes van het GBVB, met inbegrip van de financiële gevolgen ervan voor de algmene begroting van de Europese Unie — 2005 (3),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 november 2006 over de uitvoering van de Europese veiligheidsstrategie in het kader van het EVDB (4),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 februari 2006 over nieuwe financiële mechanismen voor ontwikkeling in het kader van de millenniumdoelstellingen (5),

onder verwijzing naar zijn resoluties van 10 mei en 14 november 2007 over de topconferenties EU-Rusland (6) en van 19 juni 2007 over de economische en commerciële betrekkingen van de EU met Rusland (7),

onder verwijzing naar zijn resoluties van 1 juni 2006 over verbetering van de betrekkingen tussen de EU en de VS in het kader van de transatlantische partnerschapsovereenkomst en over economische betrekkingen tussen de EU en de VS (8), alsmede zijn resolutie van 25 april 2007 over de transatlantische betrekkingen (9),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 juli 2007 over het Midden-Oosten (10),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 december 2007 over de topconferentie EU-China en de Europees-Chinese dialoog over de mensenrechten (11),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 oktober 2007 over de stand van zaken in de betrekkingen tussen de Europese Unie en Afrika (12) en van 10 mei 2007 over de Hoorn van Afrika: een regionaal politiek EU-partnerschap voor vrede, veiligheid en ontwikkeling (13),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 mei 2007 over de hervormingen in de Arabische wereld: welke strategie dient de Europese Unie te volgen? (14),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 27 april 2006 over een sterker partnerschap tussen de Europese Unie en Latijns-Amerika (15),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 januari 2006 (16) en gezien de conclusies van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van 10 maart 2008 inzake Afghanistan,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 maart 2005 over de toetsingsconferentie van het non-proliferatieverdrag in 2005 — kernwapens in Noord-Korea en Iran (17), waaruit blijkt dat de EU ten aanzien van het Koreaanse schiereiland het principe „No Say, No Pay” huldigt,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 oktober 2007 over Iran (18),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 oktober 2007 over een bijzondere maatregel voor Irak (19),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 september 2007 over: „Naar een gemeenschappelijk Europees extern energiebeleid” (20),

onder verwijzing naar zijn resoluties van 15 november 2007 over beperking van de wereldwijde klimaatverandering tot 2 graden celsius — het beleid voor de conferentie van Bali over klimaatverandering en daarna (COP13 en COP/MOP3) en van 29 november 2007 over handel en klimaatverandering (21), en gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 13 en 14 maart 2008 in Brussel inzake klimaatverandering en energie en het verslag van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU en de Europese Commissie aan de Raad over klimaatverandering en internationale veiligheid (22),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 december 2007 over de bestrijding van terrorisme (23),

onder verwijzing naar zijn resoluties van 26 april 2007 over het jaarverslag over de mensenrechten in 2006 en het EU-beleid inzake de mensenrechten (24), en van 6 september 2007 over het functioneren van de mensenrechtendialogen en het mensenrechtenoverleg met derde landen (25),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 december 2006 over de institutionele aspecten van de capaciteit van de Europese Unie om nieuwe lidstaten op te nemen (26),

onder verwijzing naar zijn resoluties van 13 december 2006 over de mededeling van de Commissie over de uitbreidingsstrategie en de belangrijkste uitdagingen voor 2006-2007 (27) en van 15 november 2007 over de versterking van het Europees nabuurschapsbeleid (28),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 januari 2008 over een regionale beleidsaanpak voor het Zwarte-Zeegebied (29),

onder verwijzing naar zijn aanbeveling aan de Raad van 25 oktober 2007 over de betrekkingen tussen de Europese Unie en Servië (30),

gelet op artikel 112, lid 1, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0189/2008),

A.

overwegende dat een duidelijke definitie van de belangen van de Unie van essentieel belang is teneinde de doelstellingen voor het externe optreden van de Unie, met name haar buitenlands beleid, te verwezenlijken,

B.

overwegende dat binnen de Europese Unie meer politieke eendracht nodig is om het op normen gebaseerde GBVB te versterken en effectiever te maken, omdat de geloofwaardigheid van de Europese Unie als mondiale speler anders dreigt te worden ondermijnd, zoals dit reeds het geval was bij de omgang van de EU met China, Rusland, Irak, Afghanistan, Cuba en energiezekerheid; overwegende dat het Verdrag van Lissabon en de sterkere rol van de Hoge Vertegenwoordiger hopelijk een meer toekomstgerichte buitenlandse beleidsstrategie in de hand zullen werken, evenals de totstandbrenging van een omvattende benadering die door alle lidstaten wordt gesteund,

C.

overwegende dat in het Verdrag van Lissabon de op dit moment van kracht zijnde GBVB-regelingen duidelijk worden verbeterd, hetgeen het internationale profiel van de Unie versterkt en haar doeltreffendheid bevordert; overwegende dat niettemin verdere pogingen nodig zijn om het besluitvormingsproces ten aanzien van het buitenlands beleid te stroomlijnen, met het oog op afschaffing van het vetorecht en de invoering van stemming bij gekwalificeerde meerderheid,

D.

overwegende dat de druk die van crises en conflicten buiten de grenzen van de EU uitgaat en de noodzaak om de verontrustende nieuwe uitdagingen van de klimaatverandering het hoofd te bieden een breder perspectief voor het GBVB impliceren,

E.

overwegende dat, om geloofwaardig te zijn, het GBVB en het toekomstige gemeenschappelijke veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) middelen moeten krijgen die in overeenstemming zijn met de ambities en specifieke doelen van dit beleid, en overwegende dat hiertoe een aanzienlijke toename tijdens de tussentijdse herziening van de financiële vooruitzichten in 2009, en uit andere financiële bronnen, noodzakelijk wordt geacht,

Beginselen

1.

is van mening dat het GBVB, inclusief het gemeenschappelijke veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) van meet af aan heeft bijgedragen aan het versterken van de Europese identiteit en de rol van de EU als mondiale speler;

2.

is niettemin van mening dat de rol van de EU in de wereld niet evenredig is aan haar potentieel en niet voldoet aan de verwachtingen van het Europese publiek, omdat de lidstaten niet bereid zijn de noodzakelijke en essentiële hervormingen door te voeren om de effectiviteit, de samenhang en de verantwoordingsstructuur van het extern beleid van de Unie te verbeteren;

3.

vindt dat de Europese Unie, gezien het feit dat zij een gemeenschap is gebaseerd op waarden, haar normen hoog moet houden in externe betrekkingen om een geloofwaardige mondiale speler te kunnen zijn, en dat het GBVB dan ook gestoeld moet zijn op de waarden die door de Europese Unie en de lidstaten worden gekoesterd, in het bijzonder democratie, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, als centrale doelstellingen van het GBVB;

4.

wijst in dit opzicht erop dat de grote afhankelijkheid van de EU van energie-importen uit niet-democratische landen de samenhang, doelgerichtheid en duurzaamheid van haar gemeenschappelijk buitenlands beleid sterk ondermijnt;

5.

is ervan overtuigd dat de Europese Unie alleen invloed kan hebben en een echt, doeltreffend en geloofwaardig GBVB kan voeren als zij de gemeenschappelijke doelstellingen duidelijk definieert, zorgt dat zij over de juiste instrumenten beschikt zodat doelstellingen en middelen met elkaar overeenstemmen, met één stem spreekt en profiteert van de sterke democratische legitimiteit die wordt verschaft door de controle van het Parlement; is tegelijkertijd van mening dat de centrale doelstellingen van het GBVB alleen kunnen worden verwezenlijkt indien het Europees Parlement zelf met één stem spreekt en in dit opzicht toewerkt naar een duidelijkere thematische en geografische afbakening van de bevoegdheden van zijn gespecialiseerde organen die over het GBVB gaan;

6.

roept de lidstaten op zich te verplichten hun EU-partners en de Hoge Vertegenwoordiger te raadplegen voordat er strategische besluiten worden genomen op het gebied van buitenlands beleid, in het bijzonder in multilaterale organisaties, opdat hun standpunten ten aanzien van strategische beslissingen ten minste coherent zijn, op één lijn liggen en met elkaar verenigbaar zijn en geen afbreuk doen aan de samenhang en cohesie van externe EU-optredens en de geloofwaardigheid van de EU als een mondiale actor ten opzichte van derde landen niet ondermijnen;

Het jaarverslag 2006 over het GBVB en de betrekkingen tussen de EU-instellingen

7.

neemt kennis van het jaarverslag 2006 over het GBVB van de Raad;

8.

erkent de vooruitgang in de structuur van het verslag, met name de opname van meer op de toekomst gerichte planning naast de beschrijving van activiteiten die zijn uitgevoerd in het afgelopen jaar, maar verwacht van de Raad dat hij bij het volgende jaarverslag rekening houdt met de relevante resoluties en/of aanbevelingen die door het Parlement zijn aangenomen;

9.

is van mening dat het Parlement systematischer standpunten zou moeten innemen over elke opeenvolgende fase van de besluitvorming van het GBVB en het GVDB; beveelt aan dat gemeenschappelijke standpunten en gezamenlijke acties waar toepasselijk rekening moeten houden met en verwijzingen moeten bevatten naar die standpunten die door het Parlement zijn aangenomen, teneinde hun democratische legitimiteit te vergroten;

10.

erkent dat er aanzienlijke vooruitgang is geboekt in de betrekkingen tussen de Raad en het Parlement, in het bijzonder door de invoering van nieuwe en flexibelere communicatiekanalen; is evenwel van oordeel dat het Parlement een krachtiger standpunt dient in te nemen ten aanzien van de besproken kwesties, die in de Raad systematisch aan de orde dienen te worden gesteld; wijst erop dat eveneens vooruitgang is geboekt door de toegenomen contacten tussen de instellingen, waaronder de regelmatige uitwisseling van standpunten met de Hoge Vertegenwoordiger en het feit dat speciale vertegenwoordigers van de EU en andere hoge ambtenaren vaker voor het Parlement verschijnen, vindt echter dat er ruimte is voor verdere verbetering, met name waar het gaat om de timing van hun aanwezigheid, die ook afgestemd zou moeten zijn op de agenda van het Parlement en van zijn bevoegde organen;

11.

verwelkomt de toenemende erkenning dat de legitimiteit en samenhang van het GBVB/GVDB in grote mate afhankelijk zijn van de toenemende bereidheid van de Hoge Vertegenwoordiger en zijn diensten om met het Parlement samen te werken, en met de bereidheid van het voorzitterschap van de Raad om het Parlement er bij te betrekken;

Prioriteiten van het Parlement voor 2008 met betrekking tot bepaalde horizontale aspecten

12.

stelt voor dat in 2008 prioriteit wordt gegeven aan een beperkt aantal onderwerpen die meer betrekking hebben op de zorgen van de Europese burger en op hun verwachtingen ten aanzien van de rol van de EU in internationale zaken;

13.

dringt er bij de Raad en de Commissie op aan dat zij gezamenlijk en meer een sterker besef van urgentie actuele kwesties voor Europa, zoals terrorisme, georganiseerde misdaad, verbetering van de veiligheid door samenwerking en ontwikkeling, energiezekerheid, klimaatverandering, duurzame ontwikkeling, verbetering van de stabiliteit in de buurlanden, crisisbeheer, conflictpreventie en conflictoplossing, de non-proliferatie van massavernietingswapens, migratiebeheer en bevordering van de mensenrechten en burgerlijke vrijheden, aanpakken; verwelkomt in deze context het verslag van de Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger aan de Raad over klimaatverandering en internationale veiligheid; verzoekt de Raad om dit verslag te bestuderen en aanbevelingen te doen voor gepaste follow-up-maatregelen; wijst op het belang van de externe dimensie als hoeksteen voor de totstandbrenging van de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid;

14.

verzoekt de Hoge Vertegenwoordiger de vorderingen die sinds 2003 met de tenuitvoerlegging van de EVS zijn gemaakt alsmede eventuele tekortkomingen te evalueren en daarbij voorstellen te doen voor de verbetering en aanvulling van de EVS; is overtuigd dat de naleving van het internationaal recht, doeltreffend multilateralisme, de veiligheid van de mens en het recht van burgers overal ter wereld op bescherming, conflictpreventie, ontwapening en de rol van internationale instellingen leidende beginselen voor het externe optreden van de EU moeten zijn; is van mening dat iedere toekomstige evaluatie het uitgangspunt dient te vormen voor een breder maatschappelijke politieke discussie; onderstreept dat een toekomstige evaluatie van de EVS dient te worden uitgevoerd in nauw overleg met alle EU-instellingen, met inbegrip van het Europees Parlement, en met de nationale parlementen; is van mening dat de EVS moet worden herzien zodat rekening wordt gehouden met een grondige analyse van de huidige taakstelling en de toekomstige koers van de NAVO en de betrekkingen tussen de NAVO en de Europese Unie op strategisch en op operationeel niveau, evenals een analyse van de implicaties op het gebied van de veiligheid van verdere uitbreidingen van de NAVO; verzoekt de Europese Raad voor het eerst een coherent standpunt inzake het EU-NAVO-beleid te formuleren dat niet alleen ertoe dient de transatlantische betrekkingen nieuwe kracht te geven maar ook de ontwikkeling in een vroeg stadium van het EVDB, zoals voorzien in het Verdrag van Lissabon, te ondersteunen;

15.

verzoekt de Raad te overwegen om adequate structuren en procedures op te zetten — en de werking van de bestaande structuren te verbeteren — opdat de EU het vermogen ontwikkelt om snel op crisissituaties te reageren; verzoekt er tevens om een wetgevingskader te ontwikkelen waarin het interventierecht en de beschermingsplicht in crisissituaties worden gedefinieerd, met inbegrip van de besluitvormingsprocedures en de respectievelijke verantwoordelijkheden in dergelijke situaties;

16.

is van mening dat het belang van een buitenlands beleid op het gebied van energiezekerheid, waaronder de afhankelijkheid van de Unie van energie en andere strategische toevoer uit onstabiele en ondemocratische landen en regio's, zal blijven toenemen; beveelt brede diversificatie van energiebronnen en energie-transportroutes en een grotere energie-efficiëntie aan, alsmede solidariteit in energiebeleid tussen de lidstaten; betreurt de ongecoördineerde sluiting van bilaterale energieakkoorden door lidstaten, wat de belangen ondermijnt en de strategische projecten ondergraaft van de Unie als geheel en die van andere lidstaten; onderstreept in dit verband het strategisch belang van de Nabucco-pijpleiding voor de energiezekerheid van de Europese Unie en roept de Commissie en de Raad op om zo spoedig mogelijk alle middelen te mobiliseren voor de succesvolle tenuitvoerlegging van dit project; roept opnieuw op tot het creëren van de functie van hoge ambtenaar voor het buitenlandse energiebeleid onder auspiciën van de in de toekomst van een dubbele functie voorziene Hoge Vertegenwoordiger/vice-voorzitter van de Commissie, die verantwoordelijk is voor het coördineren van de activiteiten van de Unie op dit gebied; betreurt het uitblijven van een reactie van de Raad en de Commissie op bovengenoemde resolutie van het Parlement van 26 september 2007;

17.

betreurt dat te weinig vorderingen zijn gemaakt in de ontwikkeling van een Europees extern energiebeleid en het feit dat bepaalde lidstaten bilaterale stappen hebben genomen waardoor de onderhandelingspositie van de Europese Unie als geheel en haar inspanningen ten behoeve van een gemeenschappelijk extern energiebeleid sterk worden ondermijnd; herhaalt zijn standpunt dat een dergelijk beleid op solidariteit moet zijn gebaseerd en gesteund moet worden door een doeltreffende en goed geïntegreerde interne markt die is voorzien van alle nodige instrumenten om monopolistisch en politiek gemotiveerd niet-commercieel gedrag tegen te gaan dat een bedreiging zou kunnen vormen voor de energiezekerheid van de Gemeenschap; is derhalve verheugd over en fervent voorstander van het opnemen van de derdelandenclausule in het derde energiepakket;

18.

herhaalt dat terrorisme, als middel dat wordt ingezet door democratieën of terroristische organisaties, één van de belangrijkste bedreigingen voor de veiligheid van de EU vormt en is verheugd over de inspanningen van de EU-coördinator voor terrorismebestrijding om de tenuitvoerlegging van de terrorismebestrijdingsstrategie van de EU te consolideren; merkt op dat de strijd tegen terrorisme moet worden uitgevoerd met inachtneming van de universele waarden van democratie, de rechtsstaat, mensenrechten en fundamentele vrijheden, en de bescherming daarvan, in nauwe samenwerking met internationale partners en overeenkomstig de door de Verenigde Naties (VN) vastgelegde strategie; meent dat in de betrekkingen van de EU met derde landen hoge prioriteit moet worden gegeven aan doeltreffende samenwerking bij de bestrijding van terrorisme;

19.

wijst nogmaals op het belang van een ordelijk migratiebeheer; acht het derhalve van essentieel belang om de samenwerking met zowel de landen van herkomst als de landen van doorreis te waarborgen en deze samenwerking te stimuleren door een beleid van positieve conditionaliteit; wijst op de noodzaak om illegale immigratie te voorkomen en groeperingen te bestrijden die zich met mensensmokkel bezighouden;

20.

benadrukt opnieuw dat het versterken van mondiale governance, de internationale instellingen en de waarde van het internationaal recht van cruciaal belang blijft voor het extern optreden van de Unie; onderstreept hierbij de cruciale rol van de VN ter ondersteuning van een effectief multilateralisme en benadrukt dat de Unie een unaniem standpunt moet innemen als zij er bij haar partners op aan aandringt de ontwikkeling en bestendiging van democratie, mensenrechten en de rechtsstaat na te streven als gemeenschappelijke basis voor een welvarende en veilige wereld; bevestigt opnieuw zijn inzet voor de millenniumontwikkelingsdoelstellingen van de VN, met name voor de mondiale strijd tegen armoede;

21.

is de mening toegedaan dat bij het streven naar mondiale governance bijzondere aandacht moet worden besteed aan de rol van staatsbeleggingsfondsen en soortgelijke economische overheidsactoren, die moeten worden aangespoord om met een maximum aan transparantie en verantwoording te opereren;

22.

acht het van belang dat de EU zich grotere inspanningen getroost ter verbetering en bestendiging van haar beleid inzake de wereldwijde ondersteuning van de democratie; meent derhalve dat het essentieel is om dergelijke ondersteuning centraal te stellen in het GBVB en te zorgen voor samenhang tussen de acties van de EU-instellingen en die van de lidstaten;

23.

beklemtoont de noodzaak van doeltreffende tenuitvoerlegging van clausules op het gebied van mensenrechten en bepalingen op het gebied van non-proliferatie en terrorismebestrijding en het opnemen van een energieveiligheidsclausule in overeenkomsten met derde landen, teneinde de samenhang en doeltreffendheid van het externe beleid van de EU te waarborgen;

24.

wijst met klem op de noodzaak om op de tenuitvoerlegging van de EU-strategie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens (MVW) op internationaal niveau te blijven aandringen, zich actief in te zetten voor de handhaving van het bestaande systeem voor wapenbeheersing en ontwapening, met name voor de inwerkingtreding van het Verdrag inzake een alomvattend verbod op kernproeven (CTBT), de consequente uitvoering van het Verdrag inzake chemische wapens en uitvoerig toezicht hierop, een internationaal verbod op clustermunitie alsmede de wereldwijde toepassing van het Verdrag van Ohawa inzake het verbod op antipersoneelsmijnen, meer nadruk te leggen op initiatieven voor de controle op de handel in kleine wapens, andere initiatieven en vraagstukken op gebied van ontwapening en non-proliferatie, en multilaterale verdragen inzake non-proliferatie te versterken en de nodige financiële middelen ter beschikking te stellen om de EU-strategie inzake MVW uit te voeren; verzoekt de EU en de lidstaten om een positieve en effectieve rol te spelen bij de beëindiging van de voortdurende impasse van de ontwapeningsconferentie van Genève en stappen te nemen om te waarborgen dat de onderhandelingen uitmonden in een niet-discriminerend, multilateraal, internationaal en daadwerkelijk controleerbaar verdrag dat de vervaardiging van splijtbare materialen voor kernwapens verbiedt;

Prioriteiten van het Parlement in de geografische gebieden voor 2008

25.

is van mening dat het uitbreidingsproces van de Unie, gebaseerd op artikel 49 van het EU-Verdrag, een van de belangrijkste prioriteiten van het buitenlands beleid blijft en dat dit moet uitgaan van de capaciteit van de Unie om nieuwe lidstaten op te nemen (rekening houdend met het effect van uitbreiding op haar instellingen, haar financiële middelen en haar capaciteit om politieke doelen na te streven;

26.

is van mening dat stabiliteit in de Westelijke Balkan de topprioriteit voor de EU in 2008 zou moeten zijn, overeenkomstig het standpunt van de Raad zoals uiteen gezet in zijn jaarverslag voor 2006; hecht daarom het grootste belang aan het verdubbelen van de inspanningen om de Westelijke Balkan nader tot de EU te brengen, met inbegrip van de introductie van een visumloze toelatingsregeling, versterking van de regionale samenwerking op gebieden zoals handel, transport en energie, en de deelname van de landen in de Westelijke Balkan aan Gemeenschapsprogramma's; meent dat de daaruit volgende sterkere nadruk op economische en sociale vraagstukken de voorbereiding van die landen voor de toetreding tot de EU zal vergemakkelijken en ondersteunen, overeenkomstig de Agenda van Thessaloniki; benadrukt dat het belangrijk is om het maatschappelijk middenveld bij het toetredingsproces te betrekken;

27.

is van mening dat de dialoog met Servië moet worden geïntensiveerd en dat concrete maatregelen moeten worden getroffen om het Europees perspectief van dat land te bevestigen; beschouwt de ondertekening van de stabiliteits- en associatieovereenkomst als een concrete stap in de richting van de toekomstige toetreding van Servië tot de EU; pleit voor substantiële ondersteuning, de tenuitvoerlegging van wederzijds gedane toezeggingen en samenwerkingsmaatregelen, waaronder de routekaart voor een visumloze toelatingsregeling; onderstreept dat speciale nadruk gelegd moet worden op versterking van de banden met alle democratische krachten en het maatschappelijk middenveld op gebieden van gemeenschappelijk belang; meent dat de EU een adequaat beleid moet ontwikkelen en de geëigende processen initiëren om isolatie van Servië te voorkomen;

28.

verwijst naar de conclusies van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen die werd gehouden op 18 februari 2008, waarin de Raad melding maakt van het feit dat de Kosovaarse Assemblee op 17 februari 2008 een resolutie heeft aangenomen waarin wordt verklaard dat Kosovo zelfstandig is, en waarin de Raad eveneens vermeldt dat lidstaten naar gelang hun nationale procedures en het internationaal recht hun bilaterale relaties met Kosovo zullen bepalen;

29.

is van mening dat de rechtsstaatsmissie van de Europese Unie in Kosovo (EULEX) de belangen van nationale minderheden overeenkomstig het Ahtisaari plan moet beschermen teneinde het multi-etnische karakter van het gebied te behouden, vertrouwen moet opbouwen tussen de etnische gemeenschappen, het culturele, religieuze en historische erfgoed moet beschermen, de rechtsstaat consolideren en de economische ontwikkeling stimuleren; wijst erop dat eigen verantwoordelijkheid van Kosovo voor deze inspanningen zal zorgen voor een geslaagde overgang en een duurzame sociale, politieke en economische ontwikkeling in Kosovo; uit zijn bezorgdheid over de patstelling in de onderhandelingen over de overdracht van de taken van de United Nations Interim Administration Mission in Kosovo (UNMIK) naar EULEX; roept de lidstaten op gezamenlijke actie te ondernemen om de erkenning van de EULEX-missie te waarborgen als onderdeel van de internationale burgerlijke aanwezigheid krachtens Resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de VN (1999);

30.

benadrukt dat de situatie van minderheden in alle landen van de westelijke Balkan onderworpen moet blijven aan een grondige controle van de EU met het oog op de waarborging van een doeltreffende bescherming van alle minderheidsgroepen en hun rechten, en dat op dit terrein continue vooruitgang moet blijven worden geboekt in overeenstemming met de Europese normen; is van mening dat het Jaar van de interculturele dialoog 2008 moet worden gebruikt om wederzijds begrip te kweken en onderwijs te bevorderen dat erop is gericht tolerantie bij te kweken;

31.

onderstreept voorts dat het versterken van het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) beschouwd moet worden als een hoofddoel voor 2008, en dat dit zou moeten leiden tot een meer gedifferentieerde benadering van onze buren, waarin rekening wordt gehouden met hun verwachtingen en met de strategische belangen van de Europese Unie; meent dat dit vernieuwde beleid meer en uitgebreider gebruik moet maken van de beschikbare Gemeenschapsinstrumenten;

32.

wijst er nogmaals op dat het voortduren van onopgeloste conflicten in de ENB-landen een ernstig probleem vormt voor de veiligheid aan de buitengrenzen van de EU en voor een doeltreffende tenuitvoerlegging van het ENB; onderstreept dat de grenzen van de EU door de uitbreiding van 2007 nog dichter bij deze conflictgebieden zijn komen te liggen; pleit derhalve voor een actievere en bredere betrokkenheid van de EU bij de lopende inspanningen om deze conflicten, met name dat in het Transnistrische deel van Moldavië, op te lossen in overeenstemming met het internationaal recht en de beginselen van territoriale integriteit, en pleit tevens voor een sterker engagement van de EU bij de conflictbeheersing;

33.

is van mening dat de Unie haar aandacht moet richten op de ontwikkeling van economische samenwerking, politieke stabiliteit en democratie in de drie sleutelregio's voor regionale samenwerking, namelijk de gebieden rond de Middellandse Zee, de Oostzee en de Zwarte Zee, door gebruik te maken van de bestaande samenwerkingsstructuren in die gebieden, de synergieën tussen de institutionele en regionale beleidsvormen in die gebieden te versterken, en die landen te ondersteunen bij hun integratie; is verheugd over het tijdens de Europese Raad van 13 en 14 maart 2007 uitgesproken voornemen om het Barcelona-proces een nieuwe impuls te geven; acht het belangrijk om tastbare resultaten te bereiken in de Euromediterrane regio, waar eerbiediging van de mensenrechten en de sociale en economische ontwikkeling van de landen aan de zuidkust van de Middellandse Zee moeten worden bevorderd en meer aandacht kan worden besteed aan uitdagingen op het gebied van energie en het milieu;

34.

wijst er opnieuw op dat het Zwarte-Zeegebied en het Oostzeegebied van strategisch belang zijn voor de Unie en daarom een coherentere aanpak, vergelijkbaar met die voor het Middellandse-Zeegebied, verdienen; verzoekt de Raad en de Commissie om de regionale samenwerking met het Zwarte-Zeegebied en het Oostzeegebied te bevorderen; is van mening dat gelijke aandacht en evenwicht tussen deze drie cruciale regio's het beste verzekerd kan worden door nieuwe organisatorische structuren te ontwerpen voor regionale samenwerking in het Zwarte-Zeegebied en het Oostzeegebied, alsmede door de banden met bestaande multilaterale assemblees zoals de Parlementaire Assemblee voor economische samenwerking tussen Zwarte-Zeelanden aan te halen;

35.

onderstreept de noodzaak van het versterken van de transatlantische verbond en het intensiveren van de contacten met de Verenigde Staten onder meer door middel van een verder gaande en ruime transatlantische partnerschapsovereenkomst, waarvan het potentieel volledig moet worden benut, en die overleg en samenwerking moet inhouden met betrekking tot wederzijdse belangen, alsmede conflictpreventie, de internationale rechtsorde, vrede en ontwapening, duurzame ontwikkeling en de armoedebestrijding; juicht de oprichting van de Transatlantische Economische Raad toe; wijst op het belang van de parlementaire dimensie in het kader van de Transatlantische Wetgeversdialoog, alsmede op de noodzaak een diepgaande dialoog aan te gaan met het Congres van de VS over de toekomst van de betrekkingen tussen de EU en de VS, de toekomst van de NAVO en de hervorming van de VN;

36.

beschouwt de herziening door de Unie in 2008 van haar betrekkingen met Rusland van groot belang; is van mening dat deze betrekkingen gebaseerd moeten zijn op een evenwichtig partnerschap dat internationale uitdagingen, zoals non-proliferatie van MVW, regionale veiligheid en energiezekerheid, op de agenda heeft staan, en de consolidering van de democratie, de bescherming van de mensenrechten, de vrije handel en vooral de eerbiediging van de rechtstaat bevordert; wijst erop dat een echt partnerschap gebaseerd moet zijn op gelijke behandeling van alle lidstaten en op goede betrekkingen met de buurlanden, transparantie en verantwoordingsplicht; verzoekt de lidstaten hun betrekkingen met de Russische Federatie op basis van de algemene belangen van de Unie te coördineren; verzoekt de Raad en de Commissie te verzekeren dat in het mandaat voor eventuele toekomstige overeenkomsten niet alleen deze gedeelde belangen worden benadrukt maar ook een mechanisme is opgenomen om de uitvoering ervan te controleren;

37.

roept de Raad en de Commissie op om hun inspanningen voort te zetten, zowel binnen het kader van het Midden-Oosten-Kwartet als op het terrein, om de onderhandelingen tussen Israëliërs en Palestijnen te bevorderen om te komen tot een alomvattende, duurzame en rechtvaardige vredesoplossing op grond van twee veilige en levensvatbare staten, overeenkomstig de in de Agenda van Annapolis vermelde verplichtingen; is van mening dat de Unie ten aanzien van beide kanten maximaal gebruik zou moeten maken van haar invloed op financieel, politiek en handelsgebied om deze vredesoplossing te bereiken en dat de Unie in de relevante fora een rol zou moeten spelen die evenredig is aan haar financiële en politieke bijdrage;

38.

is van mening dat de op het Non-proliferatieverdrag (NPV) berustende nucleaire non-proliferatieregeling ernstig in gevaar is en verzoekt de Raad en met name de twee lidstaten die in het bezit zijn van kernwapens, om een Europees initiatief in het leven te roepen inzake de tenuitvoerlegging van de ontwapeningsverplichtingen van artikel VI van het NPV, met name wat betreft de in 2010 te houden NPV-toetsingsconferentie; verzet zich fel tegen de productie en verspreiding van massavernietigingswapens die in steeds meer landen realiteit dreigt te worden vanwege de onmogelijkheid om het gebruik van nucleaire technologie voor energiedoeleinden duidelijk te scheiden van het gebruik voor de wapenproductie; herinnert in dit verband met name aan de onzekerheid omtrent de doelen van het nucleaire programma van Iran; roept Iran op om actief transparant te zijn in zijn betrekkingen met de IAEA en te streven naar het herstellen van het vertrouwen van de internationale gemeenschap; roept de leden van de VN-Veiligheidsraad op om de kwestie Iran terug te verwijzen naar het Internationaal Atoomenergieagentschap en zonder voorwaarden vooraf onderhandelingen te starten; roept de lidstaten op tot een volledig verbod op de uitvoer van nucleaire technologie naar landen die de aanvullende protocollen bij het NPV niet hebben geratificeerd;

39.

is van mening dat de EU zou kunnen bijdragen tot het opbouwen van vertrouwen ten opzichte van landen waarmee zij geen of slechts beperkte contractuele banden heeft, door contacten van mens tot mens te stimuleren, bijvoorbeeld via jumelages van steden of het Erasmus Mundus-programma;

40.

verwacht een snelle en omvattende uitvoering van de strategie voor Centraal-Azië;

41.

benadrukt opnieuw dat het bevorderen van internationale solidariteit, stabiliteit, vrede en democratische, menselijke en economische ontwikkeling, de rechtsstaat en de drugsbestrijding prioriteiten moeten blijven in het beleid van de EU ten aanzien van Afghanistan in 2008; benadrukt de noodzaak om de veiligheid in Afghanistan te herstellen, wat niet uitsluitend met militaire middelen kan worden bereikt; benadrukt dat het hiertoe net zo belangrijk is om de politiemacht te versterken teneinde de rechtsstaat te vestigen en ontwikkelingsinspanningen te verhogen; constateert met verontrusting dat de drugsproductie geleidelijk aan is opgevoerd, met het gevolg dat Afghanistan inmiddels weer de grootste producent ter wereld is; is ingenomen met de inzet van de Europese politiemissie in Afghanistan (EUPOL) en dringt er bij de lidstaten op aan om voor deze missie ervaren en goed voorbereid personeel te detacheren en eventueel de personeelssterkte op den duur te verhogen; is bezorgd over het feit dat onvoldoende coördinatie, zowel bij de internationale gemeenschap (en dan met name tussen de EU en de NAVO) als bij de betrekkingen met de Afghaanse autoriteiten, de doeltreffendheid van de activiteiten op het terrein ernstig hindert; roept alle partijen op om zich in te spannen om deze situatie te verbeteren; verwelkomt in dit opzicht de benoeming van Kai Eide als speciale vertegenwoordiger van de Secretaris-generaal van de VN voor Afghanistan;

42.

beveelt aan dat in 2008 de politieke en economische betrekkingen met China worden verdiept, op voorwaarde dat er aanzienlijke vooruitgang wordt geboekt op het gebied van democratie en mensenrechten, en dat China zich bekommert om de ernstige bezorgdheid van de EU over zijn optreden in Tibet, waarbij een constructieve dialoog onderhouden moet worden met de autoriteiten over deze onderwerpen, en dat eens te meer in de aanloop naar de Olympische Spelen van Peking; verzoekt China om een toekomstgerichte brede benadering voor de reorganisatie van het land te ontwikkelen waarbij de verschillende volkeren van China en hun culturele tradities in sterkere mate worden gerespecteerd; betreurt in dit verband het gebrek aan substantiële resultaten met betrekking tot de mensenrechtendialoog tussen de EU en China;

43.

beveelt aan de politieke en economische betrekkingen met Associatie van Zuidoost-Aziatische staten (ASEAN) in 2008 te verdiepen, op basis van de aanzienlijke vooruitgang die is geboekt op het gebied van democratie en mensenrechten; erkent de toenemende rol van ASEAN als een macht voor regionale stabiliteit en voorspoed; is van mening dat de EU en ASEAN grote mogelijkheden hebben voor meer samenwerking, gedeeltelijk op grond van de voortgang van ASEAN met betrekking tot regionale integratie en op het gebied van democratie en mensenrechten; blijft bijzonder verontrust over de situatie in Birma;

44.

benadrukt de noodzaak van daadwerkelijke follow-up in 2008 van de besluiten die zijn genomen tijdens de topconferentie EU-Afrika die in december 2007 in Lissabon is gehouden; verwelkomt in deze context de benoeming van de van een dubbele functie voorziene speciale vertegenwoordiger van de EU/delegatiehoofd van de Europese Commissie voor de Afrikaanse Unie, in Addis Ababa; is in dit opzicht van mening dat de EU, in samenwerking met de VN, zich ten volle moet inzetten om de vredesopbouw- en vredeshandhavingscapaciteit van de Afrikaanse Unie te versterken; is in dit verband ingenomen met de missies van de EU voor de hervorming van de veiligheidssector in de Democratische Republiek Congo en de Republiek Guinée-Bissau, en roept op tot een gecoördineerd gebruik van GBVB- en Gemeenschapsinstrumenten zoals het stabiliteitsinstrument;

45.

verwacht dat de vijfde topconferentie EU-Latijns-Amerika en het Caribisch gebied, die in mei 2008 in Lima werd gehouden, leidt tot verdieping van de inhoud van de uitgeroepen biregionale associatie, waaronder de instelling van het door het Parlement voorgestelde biregionaal solidariteitsfonds alsmede de tijdige afronding, tegen eind 2008, van de onderhandelingen over de associatieovereenkomst van de EU met Mercosur, de Andes-gemeenschap en Midden-Amerika;

46.

wijst op zijn uitgebreide resoluties en verslagen over de verschillende geografische gebieden die van belang zijn, daar ze waardevolle bijdragen leveren aan het debat over wijze waarop het Europees beleid ten aanzien van die geografische gebieden zich moet ontwikkelen;

47.

beveelt aan dat de Unie haar politieke dialoog met derde landen en regio's versterkt, met name met de voornaamste partners; bevestigt hierbij de belangrijke rol van parlementaire diplomatie als een aanvullend instrument in de betrekkingen van de Unie met derde landen en regio's, hoofdzakelijk door middel van de drie voornaamste multilaterale interparlementaire vergaderingen (de paritaire parlementaire vergadering Afrika, het Caribisch gebied en de Pacific-EU (PPV ACP-EU), de euromediterrane parlementaire vergadering (Euromed) en de Euro-Latijns-Amerikaanse parlementaire vergadering (Euro-Lat)); is voornemens om tegen 2009 een parlementaire vergadering EU-Oostelijk nabuurschap (Euro-Nest) op te zetten teneinde de parlementaire dimensie van het politieke partnerschap tussen het Parlement en de bij het oostelijk deel van het ENB betrokken landen, te bevorderen;

48.

herhaalt zijn oproep aan de lidstaten die tevens lid zijn van de Veiligheidsraad van de VN om hun coördinatie hierin te verbeteren teneinde de doeltreffendheid van het optreden van de EU op het wereldpodium te bevorderen, en om, op de langere termijn, te streven naar een zetel voor de EU in de Veiligheidsraad in de context van een grondige hervorming van het VN-systeem; vraagt alle permanente leden van de VN-Veiligheidsraad die lidstaten van de EU zijn, om sterker samen te werken met de EU-lidstaten die geen permanente leden zijn;

Efficiëntie, de samenhang en de zichtbaarheid van het GBVB

49.

verwelkomt de verbeteringen in het Verdrag van Lissabon inzake extern optreden, het GBVB en het EVBD, dat het nieuwe GVDB moet worden; is van mening dat het nieuwe Verdrag het extern optreden van de Unie en haar rol in internationale betrekkingen aanzienlijk bevordert, en dat het de zichtbaarheid en het profiel van de Europese Unie verruimt en tevens haar capaciteit om op het wereldpodium doeltreffend te handelen, versterkt;

50.

hoopt dat het Verdrag van Lissabon snel wordt geratificeerd in alle lidstaten, zodat het tijdig in werking kan treden; feliciteert de lidstaten die het Verdrag van Lissabon reeds hebben geratificeerd;

51.

verwelkomt de verbetering van het institutioneel kader van de Unie op het gebied van het GBVB, met name door:

a)

het creëren van de post van een Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid, die zowel vicevoorzitter van de Commissie is en verantwoording moet afleggen aan het Parlement, voorzitter van de Raad van ministers van Buitenlandse Zaken, en die het GBVB en het GVDB uitvoert, bijdraagt aan beleidsontwikkeling en zorgt voor de consistentie van het externe optreden van de Unie,

b)

het opzetten, met instemming van de Commissie en na raadpleging van het Parlement, van Europese dienst voor extern optreden (EEAS) ter ondersteuning van de Hoge Vertegenwoordiger, waarvan de medewerkers afkomstig zijn uit de Commissie, het secretariaat van de Raad en de nationale diplomatieke diensten;

52.

verwelkomt de verbreding van het externe optreden van de Unie, waaronder een nieuwe juridische basis en instrumenten die aan het GBVB gerelateerde gebieden beïnvloeden, zoals een expliciete juridische basis voor het ENB, het vaststellen van een enkele rechtspersoonlijkheid voor de Unie als geheel, urgente financiële steun voor derde landen, humanitaire hulp, sancties voor entiteiten die geen staten zijn, ruimtebeleid, energieveiligheid, de strijd tegen klimaatverandering, het voorkomen van internationaal terrorisme en de bescherming van persoonsgegevens;

53.

wijst op het belang van een samenhangend beleid op het gebied van het externe optreden van de Unie, met name tussen het GBVB en het GVDB en het ontwikkelings- en handelsbeleid; benadrukt in dit verband de belangrijke rol die de Hoge Vertegenwoordiger en de EEAS dienen te spelen in het streven naar een samenhangend beleid;

54.

herinnert er aan dat de vaststelling van de rechtspersoonlijkheid van de Unie de vraag oproept over haar status binnen internationale organisaties zoals de VN; is van mening dat de toekomstige status van de Unie binnen de VN evenredig moet zijn aan haar financiële en politieke bijdrage;

Het Verdrag van Lissabon en het gevolg daarvan voor de betrekkingen tussen de Raad, het Parlement en de Commissie op het gebied van het GBVB-GVDB en op het parlementaire toezicht op het GBVB-GVDB

55.

beschouwt de invoering van een zo nauw mogelijke samenwerking tussen de voorzitter van de Europese Raad, de voorzitter van de Commissie, de Hoge Vertegenwoordiger en het roulerend voorzitterschap van cruciaal belang teneinde ervoor te zorgen dat hun verschillende functies bijdragen aan de samenhang en efficiëntie van het GBVB;

56.

verzoekt de Raad om op substantiële wijze te reageren op de wensen en zorgen die het Parlement in officiële mededelingen tot uitdrukking heeft gebracht, met name wat betreft resoluties over inbreuken op de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat;

57.

verzoekt de Raad de effectiviteit van zijn sanctiebeleid jegens bepaalde abjecte regimes, zoals het regime van Mugabe in Zimbabwe en de militaire junta in Birma, en maatregelen ter verbetering van dit beleid voor te stellen, met inbegrip van de nodige mechanismen voor de volledige nakoming en handhaving daarvan;

58.

nodigt de toekomstige Hoge Vertegenwoordiger/vice-voorzitter van de Commissie om gebruik te maken van de ervaringen die worden opgedaan met de periodieke verschijningen van Hoge Vertegenwoordigers en de EU-commissaris voor buitenlandse betrekkingen in de plenaire vergadering van het Parlement en zijn Commissie buitenlandse zaken, en van de praktijk van informele vergaderingen teneinde regelmatige, systematische en substantiële raadplegingen van het Parlement en zijn bevoegde organen te ontwikkelen en het Parlement te betrekken bij het besluitvormingsproces, teneinde de transparantie van en verantwoording voor de talrijke keuzes van het GBVB te verhogen; wijst erop dat het toekomstige ambt van Hoge Vertegenwoordiger/vicevoorzitter van de Commissie zijn legitimiteit rechtstreeks aan het Parlement zal ontlenen;

59.

onderstreept voorts dat de betrekkingen tussen de Raad en het Parlement tevens moeten worden herzien om de belangrijke hervormingen van het toekomstige GVDB en de versterkte controlebevoegdheden van het Parlement, na de overdracht van de overgebleven bevoegdheden van de West-Europese Unie aan de EU, in aanmerking te nemen; is in dit verband verheugd over de bepalingen inzake een nauwere samenwerking tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen;

60.

verzoekt om een interinstitutioneel akkoord tussen het Parlement en de Raad waarin hun werkbetrekkingen op het gebied van extern optreden, met inbegrip van het delen van vertrouwelijke informatie, op het moment dat het Verdrag van Lissabon in werking treedt, worden vastgelegd; verzoekt dat de kaderovereenkomst tussen de Commissie en het Parlement wordt bijgewerkt teneinde de nieuwe bepalingen uit het Verdrag van Lissabon in aanmerking te nemen;

61.

verzoekt dat de toekomstige Hoge Vertegenwoordiger/vicevoorzitter van de Commissie gelijktijdig met de nieuwe Commissie op 1 november 2009 in functie treedt, dat een tijdelijke oplossing wordt gevonden voor de periode vanaf de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon tot 1 november 2009 en dat het Parlement ten volle wordt geraadpleegd over de benoeming door de Europese Raad, met instemming van de voorzitter van de Commissie, van de eerste Hoge Vertegenwoordiger/vice-voorzitter van de Commissie, alsmede over elke andere tussentijdse benoeming; acht het in deze context noodzakelijk dat er een ad hoc hoorzitting wordt gehouden voor de benoeming van de Hoge Vertegenwoordiger/vice-voorzitter van de Commissie, waarbij de Commissie buitenlandse zaken optreedt als hoofdcommissie;

62.

onderstreept het significante effect dat de oprichting van de EEAS zal hebben voor de externe betrekkingen van de Unie; benadrukt de noodzaak van transparantie en democratische investering in dit proces; herinnert aan zijn recht, overeenkomstig artikel 27, lid 3 van het EU-Verdrag zoals gewijzigd bij het Verdrag van Lissabon, geraadpleegd te worden over het opzetten van de EEAS; verzoekt volledig betrokken te worden bij de voorbereidende werkzaamheden dienaangaande; verwijst naar zijn verslag over deze kwestie; hoopt dat de oprichting van de EEAS tot grotere duidelijkheid zal leiden met betrekking tot de criteria voor en de benoeming en evaluatie van speciale vertegenwoordigers van de EU, met inbegrip van de definitie en doelstelling van hun taken, de duur van hun mandaat alsmede coördinatie met en aanvulling op EG-delegaties;

63.

roept de toekomstige Hoge Vertegenwoordiger/vice-voorzitter van de Commissie, alsmede de Raad en de Commissie, op de samenwerking met de bestaande multilaterale parlementaire vergaderingen (PPV ACP-EU, Euromed, Euro-Lat en, eenmaal opgezet, Euro-Nest), die parlementariërs uit de Unie samenbrengen met sommige van hun belangrijkste tegenhangers, te versterken omdat dit uitdrukkelijk waarde toevoegt aan de consistentie en efficiëntie van het extern optreden van de Unie;

64.

is van mening dat parlementaire controle van enorme waarde is voor het EVDB; nodigt vanuit deze optiek het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) uit om samen met het Europees Parlement, naar het voorbeeld van de in verschillende nationale parlementen van EU-lidstaten bestaande mechanismen, een mechanisme in te stellen met betrekking tot vertrouwelijke informatie over opkomende crises of internationale veiligheidsaangelegenheden dat — al naargelang de mate van vertrouwelijkheid — voorziet in maatregelen variërend van commissievergaderingen achter gesloten deuren tot bijeenkomsten tussen het PVC en daartoe benoemde leden van de relevante commissies en subcommissies;

65.

beschouwt het als noodzakelijk dat de voorzitter van de Commissie buitenlandse zaken de informele vergaderingen bijwoont van de ministers van Buitenlandse Zaken van de lidstaten (de Gymnich-vergaderingen), in aansluiting op dat wat al gebruikelijk is voor informele Raadsvergaderingen op andere beleidsterreinen;

66.

benadrukt de noodzaak te zorgen voor de democratische verantwoordingsplicht en transparantie ten aanzien van de door het Europees Defensieagentschap ondernomen activiteiten;

De financiering van het GBVB/GVDB in het kader van het Verdrag van Lissabon

67.

is ingenomen met de versterking, krachtens het Verdrag van Lissabon, van de begrotingsbevoegdheden van het Parlement inzake alle EU-uitgaven, waaronder de EEAS, waarmee het Parlement op gelijke voet staat met de Raad, het onderscheid tussen verplichte en niet-verplichte uitgaven wordt opgeheven, en het meerjarig financieel kader juridisch bindend wordt;

68.

betreurt de onnodig ingewikkelde regelingen met betrekking tot de snelle financiering van GVDB-activiteiten buiten de EU-begroting; dringt er op aan dat alle externe optredens van de Unie (met inbegrip van optredens binnen het toekomstige GVDB maar met uitzondering van alle militaire uitgaven) in de toekomst bekostigd moeten worden uit de gemeenschappelijke EU-begroting;

69.

onderstreept in dat opzicht dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan het toezicht op civiele crisisbeheersing, waar de middelen en verschillende verantwoordelijkheden worden samengebracht uit de Raad, de Commissie en de lidstaten teneinde te zorgen voor optimale efficiëntie en coördinatie;

70.

erkent het nut van de gezamenlijke overlegbijeenkomsten tussen de bureaus van de Commissie buitenlandse zaken en de Begrotingscommissie, en de voorzitter van het PVC, zoals voorzien in het eerder genoemde Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006; steunt tegelijkertijd het idee dat de voorzitters en/of rapporteurs van de commissies van het Parlement die verantwoordelijk zijn voor het externe optreden, ambtshalve volledig worden betrokken bij de activiteiten van de nieuwe overlegcommissie in verband met de nieuwe begrotingsprocedure, als dat in de context van de jaarlijkse procedure noodzakelijk wordt geacht;

71.

verzoekt dat, in de geest van het genoemde Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006, dat voorziet in een gestructureerde dialoog tussen de Raad en het Parlement, de Raad het Parlement informeert voordat een besluit wordt genomen dat GBVB-uitgaven met zich meebrengt;

72.

acht het totaalbedrag van 1 740 miljoen EUR dat is toegewezen voor het GBVB voor de periode van 2007 tot 2013 onvoldoende om de ambities van de Europese Unie als mondiale actor te verwezenlijken, maar erkent dat de overeengekomen financiering voor het GBVB ten bedrage van 285 miljoen EUR voor 2008 een belangrijke stap voorwaarts is in vergelijking met eerdere kredieten (en een toename van 125 miljoen EUR ten opzichte van 2007); onderstreept dat deze toename gepaard moet gaan met striktere maatregelen voor parlementaire controle en verbeterde samenwerking door de Raad;

73.

zal in zijn komende verslag over deze kwestie specifieke voorstellen indienen met betrekking tot de financiering en de begrotingscontrole van de EEAS;

*

* *

74.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de VN, de secretaris-generaal van de NAVO en de voorzitter van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa.


(1)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1. Akkoord laatstelijkgewijzigd bij Besluit 2008/371/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 128 van 16.5.2008, blz. 8).

(2)  Aangenomen teksten P6_TA(2008)0055.

(3)  PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 309.

(4)  PB C 314 E van 21.12.2006, blz. 334.

(5)  PB C 290 E van 29.11.2006, blz. 396.

(6)  PB C 76 E van 27.3.2008, blz. 95 en aangenomen teksten, P6_TA(2007)0528.

(7)  Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0262.

(8)  PB C 298 E van 8.12.2006, blz. 226 en 235.

(9)  PB C 74 E van 20.3.2008, blz. 670.

(10)  Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0350.

(11)  Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0622.

(12)  Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0483.

(13)  PB C 76 E van 27.3.2008, blz. 106.

(14)  PB C 76 E van 27.3.2008, blz. 100.

(15)  PB C 296 E van 6.12.2006, blz. 123.

(16)  PB C 287 E van 24.11.2006, blz. 176.

(17)  PB C 320 E van 15.12.2005, blz. 253.

(18)  Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0488.

(19)  Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0481.

(20)  Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0413.

(21)  Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0537 en aangenomen teksten, P6_TA(2007)0576.

(22)  S113/08, 14 maart 2008.

(23)  Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0612.

(24)  PB C 74 E van 20.3.2008, blz. 753.

(25)  Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0381.

(26)  PB C 317 E van 23.12.2006, blz. 485.

(27)  PB C 317 E van 23.12.2006, blz. 480.

(28)  Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0538.

(29)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0017.

(30)  Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0482.