12.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 271/31


Donderdag, 8 mei 2008
EU-verkiezingswaarneming: doelstellingen, praktijken en uitdagingen voor de toekomst

P6_TA(2008)0194

Resolutie van het Europees Parlement van 8 mei 2008 betreffende verkiezingswaarnemingsmissies van de EU: doelstellingen, praktijken en uitdagingen voor de toekomst (2007/2217(INI))

2009/C 271 E/03

Het Europees Parlement,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, met name artikel 25,

gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de OVSE-verbintenissen die zijn overeengekomen in 1990 in Kopenhagen en tijdens de top in Istanboel in 1999, waar alle deelnemende OVSE-staten zich ertoe hebben verbonden om internationale waarnemers, en met name het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten van de OVSE (ODIHR), voor hun verkiezingen uit te nodigen,

gezien het Afrikaans Handvest voor de rechten van mensen en volkeren, en het Amerikaans Verdrag inzake de rechten van de mens,

gezien de Verklaring inzake de beginselen voor internationale verkiezingswaarneming en de Gedragscode voor internationale verkiezingswaarnemers, die op 27 oktober 2005 in de Verenigde Naties in New York zijn aangenomen,

gezien alle overeenkomsten tussen de EU en derde landen en de mensenrechten- en democratieclausules die in deze overeenkomsten zijn vervat,

gelet op de artikelen 3, 6 en 11 van het EU-Verdrag en de artikelen 3, 177, 179 en 181a van het EG-Verdrag,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat op 12 december 2007 in Straatsburg is afgekondigd (1),

gezien Verordening (EG) nr. 1889/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld (2) (Europees instrument voor democratie en mensenrechten, EIDHR),

gezien de mededeling van de Commissie over verkiezingsondersteuning en verkiezingswaarneming door de EU, van 11 april 2000 (COM(2000)0191),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 maart 2001 over de mededeling van de Commissie over verkiezingsondersteuning en verkiezingswaarneming door de EU (3),

gezien de EU-richtsnoeren inzake verkiezingswaarneming (4) en de EU-richtsnoeren inzake gemeenschappelijke criteria voor de selectie van verkiezingswaarnemers (5),

gezien het document van de Raad betreffende verkiezingsondersteuning en verkiezingswaarneming (6),

gezien zijn resolutie van 25 april 2002 over de mededeling van de Commissie betreffende de rol van de Europese Unie bij de bevordering van mensenrechten en democratisering in derde landen (7),

gezien het Jaarverslag van de EU over de mensenrechten,

gezien zijn jaarverslagen over de rechten van de mens in de wereld,

gezien de resolutie van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU van 21 november 2007 over verkiezingen en verkiezingsprocedures in ACS- en EU-landen (8),

gezien de besluiten van de Conferentie van voorzitters van respectievelijk 8 november 2001 tot instelling van de Coördinatiegroep verkiezingen (9), 12 mei 2005 betreffende uitvoeringsbepalingen inzake verkiezingswaarnemingsmissies (10), 21 september 2006 betreffende uitvoeringsbepalingen inzake de werkzaamheden van de delegaties (11), en van 8 juni 2006 betreffende richtsnoeren voor verkiezingswaarnemingsdelegaties van het Europees Parlement (12),

gezien de voorlopige verklaringen en eindverslagen van EU-verkiezingswaarnemingsmissies en de verslagen van zijn verkiezingswaarnemingsdelegaties,

gezien de jaarverslagen van de Coördinatiegroep verkiezingen,

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking(A6-0138/2008),

A.

overwegende dat verkiezingen overeenkomstig internationaal erkende normen moeten worden georganiseerd,

B.

overwegende dat de Universele Verklaring van de rechten van de mens stelt dat alle burgers het recht hebben om middels periodieke en eerlijke verkiezingen, gehouden bij geheime stemming en op basis van algemeen en gelijkwaardig kiesrecht, vrijelijk hun vertegenwoordigers te kiezen, welk recht tevens is verankerd in alle andere belangrijke internationale en regionale mensenrechteninstrumenten en dat een essentieel bestanddeel van ware democratie vormt, een recht dat de EU bovendien in haar Verdragen heeft onderschreven,

C.

overwegende dat de fundamentele mensenrechten, en meer bepaald de burgerrechten en de politieke rechten, dankzij verkiezingswaarnemingsmissies worden bevorderd en beschermd; voorts overwegende dat een echt democratisch verkiezingsproces veronderstelt: respect voor vrije meningsuiting en persvrijheid, instemming met de rechtsstaat, het recht om politieke partijen op te richten en te wedijveren voor openbare ambten, non-discriminatie en gelijke rechten voor alle burgers, en andere fundamentele mensenrechten en vrijheden die alle deelnemende OVSE-staten zouden moeten beschermen en promoten,

D.

overwegende dat internationale verkiezingswaarneming is bedoeld voor het versterken van de legitimiteit van het verkiezingsproces, het vergroten van het vertrouwen van het publiek in verkiezingen, het ontmoedigen en, bij vaststelling, het aan de kaak stellen van verkiezingsfraude, en het analyseren, uitbrengen van verslag en maken van aanbevelingen ter verbetering van alle aspecten van het verkiezingsproces met de volledige samenwerking van het gastland, het oplossen van geschillen en de bescherming van de mensenrechten en democratie in het algemeen,

E.

overwegende dat verkiezingswaarneming in nieuwe democratieën en in democratieën in ontwikkeling een prioriteit is voor de EU, wat aantoont dat de EU zich inzet om nieuwe democratieën en landen die een democratie nastreven, te helpen bij de opbouw van stevige democratische structuren,

F.

overwegende dat voor het tegengaan van armoede, de voornaamste doelstelling van het ontwikkelingsbeleid van de EU, het bestaan van een participerende democratie en verantwoordelijke regeringen zonder corruptie is vereist, zoals vermeld in de resolutie van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU over de samenwerking en deelname van de ACS-EU aan het verkiezingproces in ACS-landen alsmede de rol van de Paritaire Vergadering, aangenomen op 1 april 1999 in Straatsburg (13),

G.

overwegende dat het partnerschap tussen de ACS-landen en de EU de bevordering van de mensenrechten, democratiseringsprocessen, de consolidatie van de rechtsstaat en goed bestuur actief moet ondersteunen, zoals wordt benadrukt in de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (14),

H.

overwegende dat in 2005 onder auspiciën van de Verenigde Naties en met steun van de Europese Commissie en het Parlement, alsook van 32 andere internationale gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties, een verklaring inzake de beginselen voor internationale verkiezingswaarneming en een gedragscode voor internationale verkiezingswaarnemers zijn aangenomen,

I.

overwegende dat in die verklaring beginselen worden benadrukt als volledig bereik, onafhankelijkheid en onpartijdigheid, doorzichtigheid en openheid, professionalisme, analyse en advies, respect voor de soevereiniteit van het gastland (zo mag waarneming enkel plaatsvinden op uitnodiging), samenwerking tussen de verschillende waarnemersorganisaties, en verwerping van verkiezingsprocessen die duidelijk ondemocratisch zijn,

J.

overwegende dat sinds de goedkeuring van de bovenvermelde mededeling van de Commissie op 11 april 2000 al meer dan 50 EU-verkiezingswaarnemingsmissies hebben plaatsgevonden in 32 Afrikaanse, Aziatische en Latijns-Amerikaanse landen; overwegende dat het echter opvallend is dat veel minder landen van het zuidelijke Middellandse-Zeegebied verkiezingswaarnemingsmissies mochten ontvangen,

K.

overwegende dat onder het EIDHR per jaar meer dan 30 miljoen EUR aan EU-verkiezingswaarnemingsmissies wordt toegekend;

L.

overwegende dat in landen waar verkiezingen werden gehouden, het democratisch gekozen parlement maar een beperkte waarde heeft als het geen belangrijke macht krijgt toebedeeld en door de uitvoerende macht wordt gedomineerd,

M.

overwegende dat er in de toekomst ook nog enkele belangrijke uitdagingen zullen moeten worden aangegaan op het gebied van EU-verkiezingswaarneming, zoals het toenemende belang van elektronische stemming,

N.

overwegende dat de hierboven genoemde mededeling van de Commissie van 11 april 2000 een keerpunt vormde in de aanpak van de EU van verkiezingswaarnemingen aangezien de Commissie in deze mededeling een veelomvattende methode beschrijft voor het volledige verkiezingsproces, van de pre-electorale tot de postelectorale fase, die zeer succesvol is gebleken en de EU tot een toonaangevende organisatie op het terrein van internationale verkiezingswaarneming heeft gemaakt,

O.

overwegende dat het uitzenden van EU-verkiezingswaarnemingsmissies een wezenlijk onderdeel van het buitenlands beleid van de EU vormt en in de context van het bevorderen door de EU van de waarden van democratie, ontwikkeling en vrede met name een essentieel instrument vormt — samen met verkiezingsondersteuning — voor het ondersteunen van verkiezingen,

P.

overwegende dat geslaagde verkiezingen enkel kunnen plaatsvinden in een maatschappij die al lange tijd democratische waarden nastreeft, rekening houdend met de noodzaak van het tot stand brengen van een Europese consensus over de bevordering van democratie, met voorlichting aan de kiezers en burgers, sterke steunmechanismen voor de rechten van de mens, aanwezigheid van een onafhankelijk en pluralistisch maatschappelijk middenveld, en inachtneming van scheiding tussen de wetgevende en de uitvoerende macht,

Q.

overwegende dat verkiezingswaarneming een langetermijnproces is, bestaande uit drie perioden: de pre-verkiezingsfase, de verkiezingsdag zelf en de post-verkiezingsfase; verder overwegende dat elk van deze perioden gedetailleerd en op onpartijdige wijze moet worden geanalyseerd op grond van uit eerste hand verkregen gegevens,

R.

overwegende dat verkiezingswaarneming gedurende deze drie perioden weliswaar door verschillende waarnemers kan geschieden, maar dat er sprake moet zijn van aanvulling en gedegen coördinatie,

S.

overwegende dat niet betwist kan worden dat parlementariërs en oud-parlementariërs door hun deelname aan verkiezingswaarnemingen waarde aan deze activiteit toevoegen en dat deze waarde complementair is aan die van de EU-verkiezingswaarnemingsmissies, maar dat deze deelname alleen onvoldoende is voor een nauwgezette beoordeling van het verkiezingsproces,

T.

overwegende dat het Parlement een sleutelrol speelt in de verkiezingswaarnemingsmissies van de EU, omdat een van zijn leden wordt benoemd tot hoofdwaarnemer en in de meeste gevallen een verkiezingswaarnemingsdelegatie van Parlementsleden volledig in de missie is geïntegreerd,

U.

overwegende dat verkiezingswaarnemingsmissies van de EU, zowel op technisch als op politiek gebied, een meer coherente en veelomvattende follow-up nodig hebben,

V.

overwegende dat het beleid waarbij EU-verkiezingswaarnemingsmissies steeds moeten worden uitgevoerd onder omstandigheden die het personeel in staat stellen in alle veiligheid onpartijdig en uitvoerig hun taken uit te voeren weliswaar gehandhaaft moet worden, maar dat de EU verkiezingen die onder andere omstandigheden plaatsvinden, niet mag negeren,

1.

herhaalt dat het vastbesloten is om middels een grotere betrokkenheid bij verkiezingswaarneming, bij de follow-up van EU-verkiezingswaarnemingsmissies en bij het opbouwen van parlementaire capaciteit een bijdrage te leveren aan de versterking van democratische processen;

2.

is van mening dat in absolute termen uitschrijving van verkiezingen niet kan worden gezien als de enige indicator van democratie, maar dat dit niettemin toch een positief effect op het democratiseringsproces heeft als wordt gekeken naar verbeteringen in burgerlijke vrijheden, op voorwaarde dat politiek pluralisme, vrijheid van vergadering en vereniging, vrijheid van meningsuiting, gelijke toegang tot de media, geheime stemming en respect voor mensenrechten gewaarborgd zijn;

3.

benadrukt dat de verkiezingswaarneming in nieuwe democratieën en in democratieën in ontwikkeling een prioriteit moet blijven, omdat deze staten in het algemeen veel baat hebben bij internationale verkiezingswaarneming en de daaruit vloeiende aanbevelingen;

4.

betreurt dat de EU nog steeds geen gemeenschappelijke, veelomvattende strategie voor het bevorderen van democratie heeft, en dringt er bij alle EU-instellingen en lidstaten op aan zich te blijven inspannen voor de aanneming van een dergelijke strategie; dringt er in dit verband bij alle EU-instellingen en lidstaten op aan om overeenstemming te bereiken over de opstelling van een Europese consensus over democratie;

5.

is in het licht hiervan van mening dat verkiezingswaarneming niet meer dan een eerste stap is naar democratie en moet worden aangevuld met andere, voldoende gefinancierde, activiteiten en postelectorale maatregelen voor de bevordering van democratie, met name door de opbouw van capaciteit voor nationale parlementen, politieke partijen, het ambtenarenkorps, niet-overheidsactoren en het maatschappelijk middenveld, en middels het bevorderen van de mensenrechten en goed bestuur; verzoekt derhalve om handhaving van het door de Commissie overeengekomen begrotingsplafond van om en nabij 25 % van het EIDHR voor EU-verkiezingswaarnemingsmissies voor de periode van zeven jaar van het financieel kader 2007-2013; verzoekt de Commissie binnen dit begrotingskader middelen opzij te zetten voor voorbereidingsactiviteiten in afwachting van verkiezingen, inclusief de training van plaatselijke verkiezingswaarnemers, voorlichting aan de kiezer en andere activiteiten die van fundamenteel belang zijn voor het duurzaam tot stand brengen van vrije en eerlijke verkiezingen;

6.

spreekt zijn waardering uit voor ODIHR, dat met zijn pionierswerk van grote invloed is geweest op de wijze waarop de EU aan verkiezingswaarneming doet;

7.

waardeert de deelname van waarnemers van derde landen, zoals Zwitserland, Noorwegen en Canada in de verkiezingswaarnemersmissies van de EU;

8.

bevestigt opnieuw dat de verkiezingswaarnemingsmissies van het ODIHR in OVSE-gebied belangrijk zijn omdat de EU daar gewoonlijk geen verkiezingswaarnemingsmissies organiseert; looft het ODIHR om de kwaliteit van zijn werk en omdat het hoge transparantie- en onafhankelijkheidsnormen hanteert; is bezorgd om de uitspraken en acties van enkele deelnemende OVSE-staten die het mandaat van het ODIHR in twijfel trekken en de efficiëntie, de financiering en de onafhankelijkheid van zijn missies ondermijnen; verzoekt de deelnemende OVSE-staten en de Europese Raad om de positie van het ODIHR te verdedigen als het belangrijkste orgaan in het OVSE-gebied voor verkiezingswaarneming; veroordeelt in het bijzonder het feit dat sommige deelnemende OVSE-staten recentelijk beperkingen hebben opgelegd aan de duur van verkiezingswaarnemingsmissies van de EU en dat zij waarnemers geen visum verstrekken of met grote vertraging, waardoor ODIHR zijn mandaat niet kan vervullen;

9.

vestigt de aandacht op de toegevoegde waarde van deelname aan internationale verkiezingswaarnemingsmissies in het OVSE-gebied, samen met de OVSE/ODIHR, de Parlementaire Assemblee van de OVSE, de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa, en zo nodig de parlementaire vergadering van de NAVO; is van mening dat zijn betrokkenheid bij deze missies moet worden voortgezet en zelfs geïntensiveerd; onderstreept het cruciale belang van een grondige beleidscoördinatie tussen de betrokken organen, in het bijzonder wat betreft de zorgvuldigheid van hun evaluaties, de aansluiting bij normen inzake hun onafhankelijkheid, de conclusies van langetermijnwaarnemers en de coherentie van openbare verklaringen;

10.

is verheugd over de positieve bijdrage van de EU-verkiezingswaarnemingsmissies aan het versterken van democratische processen, aan het bevorderen van respect voor de mensenrechten, fundamentele vrijheden, goed bestuur en de rechtsstaat, en in het bijzonder aan het versterken van verkiezingsprocessen over de hele wereld;

11.

herinnert aan de conclusies van het seminar van de Commissie en het Parlement op 11 september 2007, die stelden dat de EU-verkiezingswaarnemingsmissies om redenen van methodiek, identiteit en zichtbaarheid, onafhankelijk van andere internationale en nationale waarnemers moeten blijven opereren; is evenwel van mening dat dit een regelmatige en nauwe samenwerking met andere waarnemingsmissies ter plaatse of verdere steun van de EU voor capaciteitsopbouw bij nationale en regionale waarnemingsorganisaties niet uitsluit;

12.

onderstreept het succes van de EU-methode van verkiezingswaarneming, maar verzoekt de Commissie deze methode verder te verbeteren en te actualiseren door het introduceren van gevestigde praktijken en het aangaan van nieuwe uitdagingen;

13.

benadrukt dat dit succes de EU tot de toonaangevende organisatie op het gebied van internationale verkiezingswaarneming heeft gemaakt en dat de aandacht voor professionalisme bij deze missies belangrijk bijdraagt aan de opkomst van een significant aantal hooggekwalificeerde en ervaren verkiezingsdeskundigen; onderstreept het belang van actieve aanwerving en opleiding van nieuwe waarnemers om de continuïteit in de EU-deskundigheid op het gebied van verkiezingswaarneming te waarborgen; benadrukt verder dat dankzij het professionalisme van haar verkiezingswaarnemingsmissies, de EU meer kan bijdragen aan een dieper en duurzamer bewustzijn van de verschillende elementen van een democratisch verkiezingsproces; is in dit verband van mening dat rekening moet worden gehouden met de ervaringen van de voormalige leden van het Europees Parlement als korte- en langetermijnwaarnemers;

14.

verzoekt de Commissie passende maatregelen te nemen om de adequate deelname van maatschappelijke organisaties en plaatselijke waarnemers in verkiezingsprocessen te bevorderen;

15.

benadrukt dat het belangrijk is dat kortetermijn- en langetermijn waarnemers van de EU zich van ieder gedrag onthouden dat door de lokale bevolking als neerbuigend, superieur of als niet-respectvol ten aanzien van de lokale cultuur kan worden beschouwd; is van mening dat EU-waarnemers zich binnen deze context, en waar nodig, zouden moeten aansluiten bij lokale waarnemers;

16.

is ingenomen met het feit dat het de gewoonte is geworden om bij EU-verkiezingswaarnemingsmissies Parlementsleden tot hoofdwaarnemers te benoemen; vraagt dat de aanstellingsprocedure voor de hoofdwaarnemer duidelijk en transparant is zodat de geloofwaardigheid van de functie niet wordt ondermijnd; benadrukt dat de hoofdwaarnemer tijdens de duur van zijn mandaat weliswaar nauw met de Commissie en andere EU-instellingen samenwerkt, maar toch altijd duidelijk zichtbaar zijn onafhankelijkheid moeten bewaren en niet open moet staan voor inmenging;

17.

verwelkomt het beleid van gendergelijkheid dat als onderdeel van deze methode bij de selectie van waarnemers, met inbegrip van de hoofdwaarnemer, wordt gevolgd, ongeacht de moeilijkheidsgraad van de missie;

18.

is van mening dat kennis van de taal die wordt gesproken in het land waar de verkiezingen worden gehouden (bijv. Spaans in Bolivia) een indicatief criterium moet zijn bij de aanstelling van waarnemers omdat zij gemakkelijker vertrouwd geraken met de sociale en politieke situatie van dat land als zij rechtstreeks met de plaatselijke bevolking kunnen communiceren;

19.

is van mening dat in de pre-electorale periode de waarnemers niet alleen kandidaten en leden van de verkiezingscommissie moeten ontmoeten, maar ook andere groepen uit het land waar de verkiezingen worden gehouden;

20.

is verheugd over de positieve ervaringen die zijn verkiezingswaarnemingsdelegaties hebben opgedaan in het kader van de EU-verkiezingswaarnemingsmissies, waaraan zij aanzienlijke waarde toevoegen doordat ze legitimiteit geven aan de conclusies ervan en de zichtbaarheid en de aanvaarding van de missies vergroten, maar benadrukt dat deze conclusies alleen geloofwaardig zijn als de EU-methode over het gehele waarnemingsproces nauwgezet wordt toegepast;

21.

juicht het werk toe van de Vereniging van de voormalige leden van het Europees Parlement die in samenwerking met de Voormalige leden van het Canadees Parlement en de Vereniging van de voormalige leden van het congres van de Verenigde Staten het Internationaal Instituut voor Verkiezingswaarnemers (IEMI) heeft opgericht; merkt op dat de leden van het Instituut meerdere verkiezingen hebben waargenomen en vestigt de aandacht op het feit dat alle huidige leden van het Europees Parlement ooit tot de groep van voormalige leden zullen behoren en dat hun deskundigheid van onschatbare waarde zal zijn voor de verdere ontwikkeling van het democratische proces;

22.

verzoekt alle Parlementssleden die deelnemen aan verkiezingswaarnemingsdelegaties, de richtsnoeren die voor dergelijke delegaties zijn vastgesteld, te blijven volgen; benadrukt het belang van de gedragscode voor internationale verkiezingswaarnemers, die ook van toepassing is voor leden van het Europees Parlement;

23.

erkent dat de waarnemingsdelegaties van het Europees Parlement in een aantal gevallen niet voldoende bemand waren en is van mening dat het nuttig zou kunnen zijn de tekorten in die gevallen aan te vullen met voormalige parlementsleden; dringt er bij de bevoegde politieke overheden van het Europees Parlement op aan om aan deze suggestie gevolg te geven;

24.

benadrukt dat waarnemingsdelegaties van de fracties niet het Parlement vertegenwoordigen, en verzoekt deze delegaties zich te onthouden van acties, van welke aard ook, die mogelijk de geloofwaardigheid en de zichtbaarheid ondermijnen van de officiële verkiezingswaarnemingsdelegaties van het Europees Parlement en de EU-verkiezingswaarnemingsmissies;

25.

merkt op dat de coördinatie tussen de EU-instellingen en binnen de Commissie in het algemeen positief is geweest; betreurt echter dat ondanks die positieve coördinatie in sommige gevallen sprake was van een ernstig gebrek aan cohesie, waardoor er ruimte is voor verdere verbetering;

26.

onderstreept met name dat alle publieke verklaringen ten aanzien van de bevindingen van de EU-verkiezingswaarnemingsmissies met elkaar in overeenstemming dienen te zijn en dat geen enkele verklaring vóór de presentatie door de EU-verkiezingswaarnemingsmissie van de voorlopige bevindingen mag worden afgelegd, en wijst er in dit verband met nadruk op dat als het gaat om zichtbaarheid en geloofwaardigheid een sleutelrol is weggelegd voor de persconferentie, waar de voorlopige bevindingen voor het eerst openbaar worden gemaakt; vraagt dat zowel de persverklaringen als de verslagen van de bevindingen openbaar worden gemaakt volgens een tijdschema dat rekening houdt met de electorale gevoeligheden ter plaatse;

27.

meent dat het voor het verbeteren van de relatie tussen Parlement en Raad aanbeveling verdient dat de Raad de vergaderingen van de Coördinatiegroep verkiezingen bijwoont en dat het Parlement bij de vergaderingen van de Werkgroep mensenrechten van de Raad (COHOM) als waarnemer aanwezig is;

28.

verzoekt de Commissie om tijdens de onderhandelingen over associatieovereenkomsten of strategische partnerschappen na te denken over een manier om de organisatie van verkiezingswaarnemingsmissies in landen van het zuidelijke Middellandse Zeegebied en het Midden-Oosten erbij te betrekken;

29.

is van mening dat een efficiënte en resultaatgerichte follow-up van EU-verkiezingswaarnemingsmissies nog steeds de belangrijkste uitdaging vormt en dat onderscheid moet worden gemaakt tussen technische en politieke follow-up, waarbij alle EU-instellingen en lidstaten op alle niveaus bij deze follow-up moeten worden betrokken;

30.

stelt voor om de uitvoering van de aanbevelingen van de EU-verkiezingswaarnemingsmissies nauw op te volgen, vooral als er geen verkiezingsondersteuning is;

31.

verzoekt alle EU-instellingen, in het bijzonder de Raad en de regeringen van de lidstaten, de bevindingen en aanbevelingen van EU-verkiezingswaarnemingsmissies in hun politieke dialogen met de desbetreffende landen aan de orde te stellen en ze verder ook in hun demarches, verklaringen, resoluties en communiqués en andere handelingen ter sprake te brengen;

32.

verzoekt met name de Commissie om de aanbevelingen van de verkiezingswaarnemingsmissies op te nemen in alle actieplannen voor de landen van het Europees nabuurschapsbeleid waar de verkiezingswaarnemingsmissies worden uitgevoerd;

33.

verzoekt de Commissie om volledig en langdurig gebruik te maken van deze aanbevelingen bij het opstellen van de landenstrategiedocumenten/jaarlijkse actieprogramma’s in het kader van het Europees Ontwikkelingsfonds en in het kader van de externe financieringsinstrumenten van de EU, met name Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 waarin een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking wordt ingevoerd (15) en Verordening (EG) Nr. 1638/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 waarin algemene bepalingen zijn opgesteld tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (16);

34.

veroordeelt gevallen uit het verleden waarbij na ernstige kritiek van een EU-verkiezingswaarnemingsmissie op het verkiezingsproces in een land, ten aanzien van dat land een houding van „business as usual” werd aangenomen; betreurt aan de andere kant dat democratische verkiezingen niet altijd door de EU worden gelegitimeerd en gelooft dat deze inconsistenties het fragiele idee van democratie in de desbetreffende landen ondermijnen en het imago van de EU schade berokkenen;

35.

verzoekt de Commissie de resultaten van elke EU-verkiezingswaarnemingsmissie zorgvuldig te beoordelen, daaruit lering te trekken en in de eindverslagen duidelijk aan te geven wat de beperkingen van de gevolgde methode van EU-verkiezingswaarneming zijn; verzoekt de Commissie voorts alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat wat op democratisch gebied met de EU-verkiezingswaarnemingsmissies werd bereikt (methodologie, technische uitvoering, financiële middelen, verkiezingsstructuren, enz.) niet in twijfel wordt getrokken of verloren gaat na afloop van het verkiezingsproces;

36.

verzoekt de Commissie de haalbaarheid te onderzoeken van het uitzenden van gespecialiseerde missies voor het volgen van bepaalde sleutelonderdelen van het verkiezingsproces, zoals het opstellen van de verkiezingswetgeving, de registratie van kiezers en de behandeling van klachten en beroepen na afloop van de verkiezingen, waar de EU-verkiezingswaarnemingsmissies in sommige gevallen niet volledig zicht op hebben;

37.

beveelt een politieke dialoog aan als de aanbevelingen van de EU-verkiezingswaarnemingsmissies niet worden uitgevoerd;

38.

geeft in overeenstemming met het vorige punt in overweging dat het Europees Parlement aanwezig zou moeten zijn bij de instelling van een nieuw parlement waaraan een verkiezingswaarnemingsmissie voorafging en dat de samenwerking met dit nieuw gekozen parlement zou moeten worden versterkt;

39.

bepleit invoering van een specifieke strategie ter ondersteuning van nieuw en democratisch gekozen parlementen met het oog op een duurzame consolidatie van de democratie, de rechtsstaat en goed bestuur;

40.

wijst erop dat het Europees Parlement te dien einde nieuwe manieren en middelen moet verkennen om nieuw gekozen parlementen te helpen bij de uitvoering van hun taken, en zich daarbij in het bijzonder moet richten op ontwikkelingslanden;

41.

doet de Commissie de aanbeveling om naast de verkiezingswaarnemingsmissies nog andere mechanismen voor verkiezingswaarneming op te zetten voor gevallen waarin het uitzenden van een volledige missie niet mogelijk is; verzoekt de Raad en de Commissie maatregelen te treffen zodat zij in deze omstandigheden op het juiste moment krachtige publieke verklaringen over verkiezingen kunnen geven;

42.

is van mening dat, wat de technische follow-up betreft, verkiezingsondersteuning voor de volledige duur van een verkiezingscyclus de noodzakelijke strategische verbintenis voor de lange termijn vormt die het beste aansluit bij het werk van de EU-verkiezingswaarnemingsmissies; is voorts van mening dat speciale aandacht moet worden gegeven aan het vergroten van de onafhankelijkheid en legimiteit van de organen die de leiding hebben over verkiezingen, en dat eerder steun moet worden verleend aan de oprichting van permanente verkiezingscommissies dan van ad hoc verkiezingscommissies;

43.

benadrukt dat het Parlement, als de democratisch gekozen instelling van de EU, een speciale rol zal vervullen bij de politieke follow-up van EU-verkiezingswaarnemingsmissies en met name bij het opbouwen van de parlementaire capaciteit;

44.

vraagt tevens om serieus te bezien, welke toegevoegde waarde de raadpleging, samenwerking en kennisdeling tussen het Parlement en parlementaire delegaties en missies van de ACS-landen heeft, indien uitvoerbaar, in de bredere context van het externe optreden van de EU en in relatie tot andere nationale en internationale waarnemingsmissies; stelt voor werkgroepen op te richten zodat, in het kader van de nieuwe strategie EU-Afrika, de partners van de Afrikaanse Unie kunnen leren uit de knowhow en de ervaringen van de verkiezingswaarnemingsmissies, zoals de EU ook heeft geprofiteerd van de werkmethodes en de ervaringen van het ODIHR/OVSE;

45.

verzoekt om een analyse van de voorwaarden voor het organiseren van gezamenlijke verkiezingswaarnemingsdelegaties op korte termijn met leden van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU, de euromediterrane Parlementaire Vergadering en de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering;

46.

bepleit om periodiek gezamenlijke ACS-EU verkiezingswaarnemingsmissies te organiseren wanneer er in de EU verkiezingen worden gehouden;

47.

is van mening dat de elektronische stemming nu al een belangrijke rol speelt in verkiezingsprocessen en dat het belang daarvan in de toekomst nog verder zal toenemen en daardoor mogelijk aanleiding geeft tot een nieuwe soort van fraude; dringt er bij de Commissie op aan om de juiste maatregelen te nemen voor een betrouwbare waarneming van een dergelijke stemming en om waarnemers hiervoor goed op te leiden;

48.

verzoekt het Parlement een jaarverslag over EU-verkiezingswaarnemingsmissies aan te nemen;

49.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de ondervoorzitters van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU, de voorzitter van de euromediterrane Parlementaire Vergadering, de covoorzitters van de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering, de voorzitter van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa, de voorzitter van de Parlementaire Vergadering van de OVSE en de directeur van het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten.


(1)  PB C 303 van 14.12.2007, blz. 1.

(2)  PB L 386 van 29.12.2006, blz. 1.

(3)  PB C 343 van 5.12.2001, blz. 270.

(4)  Besluit van de Raad 9262/98 — GBVB 157 — COHOM 6, 3.6.1998.

(5)  Besluit van de Raad 8728/99 — GBVB 165 — COHOM 4, 28.5.1999.

(6)  Document van de Raad 9990/01 — GBVB 236 — DEVGEN 103 — COHOM 17, 26.6.2001.

(7)  PB C 131 E van 5.6.2003, blz. 147.

(8)  PB C 58 van 1.3.2008, blz. 18.

(9)  PE 309/025/BUR.

(10)  PE 349/329/CPG/DEF.

(11)  PE 375/270/CPG/Rev1.

(12)  PE 375/117/CPG.

(13)  PB C 271 van 24.9.1999, blz. 57.

(14)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.

(15)  PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41.

(16)  PB L 310 van 9.11.2006, blz. 1.