6.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/30


Woensdag, 20 februari 2008
Lissabonstrategie

P6_TA(2008)0057

Resolutie van het Europees Parlement van 20 februari 2008 over de inbreng op de voorjaarszitting 2008 van de Raad met betrekking tot de strategie van Lissabon

2009/C 184 E/06

Het Europees Parlement,

gezien het strategisch pakket van de Commissie voor de strategie van Lissabon, dat bestaat uit het strategisch verslag over de hernieuwde Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid: lancering van de nieuwe cyclus (2008-2010), een beoordeling van de nationale hervormingsprogramma's, en de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2008-2010), neergelegd in de mededeling van de Commissie aan de Europese Voorjaarsraad (COM(2007)0803), alsmede een mededeling van de Commissie getiteld: Voorstel voor een communautair Lissabonprogramma voor de periode 2008-2010 (COM(2007)0804),

gezien de mededeling van de Commissie over de belangen van Europa: Succes boeken in het tijdperk van globalisering (COM(2007)0581),

gezien de mededeling van de Commissie over de uitvoering van de Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid door de lidstaten en de regio's in het kader van het cohesiebeleid, 2007-2013 (COM(2007)0798),

gezien de 27 nationale hervormingsprogramma's (NHP's) volgens de strategie van Lissabon voor de periode 2005-2008, die door de lidstaten voorgelegd zijn,

gezien de conclusies van de Europese Raad van 23 en 24 maart 2000, 23 en 24 maart 2001, 22 en 23 maart 2005, 23 en 24 maart 2006 en 8 en 9 maart 2007, alsmede het resultaat van de besprekingen op de informele Europese Raad van 27 oktober 2005,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 november 2007 over de belangen van Europa: Succes boeken in het tijdperk van globalisering (1),

gezien de vierde gezamenlijke parlementaire vergadering die op 11 en 12 februari 2008 is gehouden in Brussel,

gelet op artikel 103, lid 2 van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de Commissie beloofd heeft om volledig recht te doen aan de zienswijzen van het Europees Parlement, zoals ze in zijn resoluties over de Lissabonstrategie tot uiting komen, en dan vooral de resolutie over globalisering van 15 november 2007,

B.

overwegende dat het Parlement in zijn eerdere resoluties krachtige steun heeft uitgesproken voor de strategie van Lissabon, en met name de heroriëntering op de strategie voor groei en werkgelegenheid heeft toegejuicht,

C.

overwegende dat er een sterke onderlinge samenhang bestaat tussen economische groei, werkgelegenheid, armoedebestrijding en maatschappelijke integratie,

D.

overwegende dat de Europese Unie en de lidstaten gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het oplossen van problemen, het benutten van kansen en het wegnemen van onzekerheden die bij de burger leven als gevolg van de globalisering; voorts overwegende dat de Europese Unie haar politieke verantwoordelijkheid moet nemen op het wereldtoneel en een bijdrage dient te leveren aan de verwezenlijking en de vormgeving van een duurzame ontwikkeling in de wereld in het tijdperk van globalisering, zodat mensen in de hele wereld de kansen die de globalisering biedt, kunnen grijpen,

E.

overwegende dat de interne markt een belangrijk en doeltreffend middel is om een dynamische en concurrerende kenniseconomie tot stand te brengen en de concurrentiekracht van Europa op de wereldmarkt te versterken, zodat de kwaliteit van het bestaan van zijn burgers wordt verbeterd,

F.

overwegende dat in deze resolutie, overeenkomstig het mandaat van de Coördinatiegroep Lissabonstrategie van het Parlement en met inachtneming van de bevoegdheden van andere commissies van het Parlement, niet zal worden ingegaan op bijzonderheden met betrekking tot lopende wetgevings- en raadplegingsprocedures,

Algemene overwegingen

1.

beklemtoont andermaal het belang van een daadkrachtige tenuitvoerlegging van de strategie van Lissabon, en wijst met nadruk op de onderlinge samenhang tussen economische, sociale en ecologische vooruitgang met het oog op het creëren van een dynamische en innovatieve duurzame economie;

2.

meent dat economische ontwikkeling en welvaart in Europa in de toekomst afhankelijk zijn van de mogelijkheden om betere voorwaarden voor duurzame groei en werkgelegenheidsgroei tot stand te brengen en gebruik te maken van de kansen en uitdagingen die door globalisering, demografische veranderingen en wereldwijde bedreigingen voor het milieu ontstaan; is van mening dat het gemeenschappelijk hulpmiddel van de Europese Unie wordt gevormd door de vernieuwde strategie van Lissabon en de geïntegreerde richtsnoeren;

3.

is van mening dat, om het succes van de vernieuwde strategie van Lissabon te garanderen, ook de groei in Europa moet worden versterkt en de te geringe binnenlandse vraag moet worden gestimuleerd middels een stijging van de inkomens die weer verband houdt met stijging van de productiviteit en de werkgelegenheid;

4.

stelt vast dat de Europese Unie in de periode die voor ons ligt aan een groot aantal uitdagingen het hoofd moet bieden: een bevolkingscijfer dat vanaf 2020 gaat afnemen, toenemende economische druk door de concurrentie op de wereldmarkt, hogere energieprijzen, klimaatverandering en sociale onevenwichtigheden; is van mening dat Europa met de juiste beleidsmix op al die uitdagingen zal moeten reageren;

5.

stelt vast dat de Lissabonstrategie zich in een positieve richting ontwikkelt; stelt echter ook vast dat er nog steeds tekortkomingen zijn met betrekking tot de uitvoering ervan en dat onvoldoende wordt onderkend dat de Europese ontwikkeling in de richting van meer groei en werkgelegenheid, voldoende sociale zekerheid en degelijke milieubescherming nog niet crisisbestendig is;

6.

wijst erop dat de Europese Unie als de grootste exporteur en importeur van goederen, 's werelds grootste exporteur van diensten, en de op één na belangrijkste bestemming en herkomst van directe buitenlandse investeringen, één van de gebieden is die het meest profiteert van een open wereldeconomie; meent dan ook dat de Unie een grote verantwoordelijkheid draagt bij het aanpakken van mondiale problemen;

7.

verheugt zich over de globale dimensie van het proces van Lissabon en stelt vast dat deze strategie een Europees antwoord op de kansen en gevaren van globalisering vormt, wijst in dat verband uitdrukkelijk op het belang van trans-Atlantische samenwerking en verbetering van de samenwerking met andere grote spelers zoals China, India en Brazilië en met andere economische regio's in de wereld;

8.

dringt aan op afspraken over regels en praktijken in de wereldhandel die verenigbaar zijn met de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling en met de verantwoordelijkheid van het vervullen van een voortrekkersrol in de strijd tegen klimaatverandering en het bevorderen van gezondheid; dringt in beginsel aan op het nemen van maatregelen ter bestrijding van protectionisme binnen en buiten de Europese Unie; dringt aan op samenwerking en op een redelijke opstelling bij de voortzetting van de onderhandelingen in het kader van de Doha-ronde;

9.

benadrukt de onmiskenbare waarde van een consequent stabiliteits- en groeibeleid en het belang van macro-economische stabiliteit als bron van het vertrouwen dat de grondslag vormt voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Lissabonstrategie; wijst erop dat in het belang van macro-economische stabiliteit de productiviteitsstijging hand in hand moet gaan met een eerlijker verdeling en een versterking van de sociale cohesie; vestigt in dit verband de aandacht op het streven de inkomensstijging gelijke tred te laten houden met de productiviteitsgroei op middellange termijn;

10.

beklemtoont met de Commissie dat de economieën van de lidstaten sterk van elkaar afhankelijk zijn en dat een gemeenschappelijke hervormingsagenda het krachtigst bepleit wordt in de Eurozone;

11.

wijst op het grote belang van handhaving van de stabiliteit van de financiële markten, en merkt op dat de recente subprimecrisis aantoont dat het noodzakelijk is dat de Europese Unie toezichtsmaatregelen ontwikkelt ter versterking van de transparantie en de stabiliteit van de financiële markten en met het oog op een betere bescherming van cliënten; pleit voor een evaluatie van de bestaande systemen en instrumenten voor bedrijfseconomisch toezicht in Europa en dringt aan op intensief overleg met het Parlement dat moet leiden tot heldere aanbevelingen over de wijze waarop de stabiliteit van het financiële systeem en zijn vermogen te zorgen voor veilige financiering van het Europese bedrijfsleven op lange termijn, kunnen worden verbeterd;

12.

wijst erop dat het beginsel van subsidiariteit van belang is opdat de lidstaten gemeenschappelijk beleid voor zekerheid en flexibiliteit kunnen aanpassen aan de specifieke gebruiken en gewoonten op hun nationale arbeidsmarkten;

13.

herinnert eraan dat het cohesiebeleid een fundamenteel beginsel van de Verdragen is en een instrument ter verwezenlijking van de doelstellingen van de Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid, en dat tot 75 % van de middelen van het cohesiebeleid voor innovatie en de doelstellingen van de Lissabonstrategie geoormerkt zijn; meent dat de hefboomwerking van het cohesiebeleid in het algemeen en van de structuur- en cohesiefondsen in het bijzonder moet worden aangewend voor de verwezenlijking van de strategie van Lissabon op regionaal niveau, en dat scherp toezicht dient te worden gehouden op de resultaten van dit proces op regionaal en plaatselijk niveau; is voorts van mening dat de gunstige economische ontwikkelingen van dit moment een stimulans voor verdere hervormingen moeten betekenen; beklemtoont dat het noodzakelijk is na te gaan welk effect de tenuitvoerlegging van de strategie van Lissabon op regionaal niveau heeft gehad, in aanmerking nemende dat 2008 het eerste jaar is dat de voorlopige resultaten van de toewijzing van middelen op het gebied van het cohesiebeleid kunnen worden geëvalueerd;

14.

is van mening dat wetenschappelijk en technologisch onderzoek een van de kernelementen is van de strategie van Lissabon; acht het stimuleren van onderzoek en ontwikkeling (O1O) van uiterst groot belang en is van mening dat de lidstaten extra maatregelen moeten nemen om te voldoen aan hun investeringsdoeleinden voor O&O voor 2010 en moeten aangeven hoe deze zullen worden bereikt en op welke wijze hun strategieën voor O&O zullen bijdragen aan de verwezenlijking van een Europese onderzoeksruimte; beklemtoont dat de noodzakelijke overgang naar een energie-efficiënte en tevens op hernieuwbare energiebronnen gebaseerde economie met een lage koolstofcomponent door middel van de ontwikkeling en toepassing van nieuwe technologieën, de Europese Unie verschillende nieuwe kansen zal bieden; wijst op de geweldige mogelijkheden die de Europese economie worden geboden door de ontwikkeling en toepassing van nieuwe technologieën en diensten die de verlaging van de koolstofcomponent in de wereldeconomie zullen bevorderen; is ingenomen met het voorstel van de Commissie in dit verband een „vijfde vrijheid” tot stand te brengen — de vrijheid van kennis — ter completering van de vier vrijheden van verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal en de middelen voor O&O van de Unie en de lidstaten te bundelen om een doelmatiger gebruik daarvan te waarborgen;

15.

is ingenomen met recente initiatieven en investeringen op het terrein van industrie- en onderzoeksbeleid; is in dit verband ingenomen met de oprichting van het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie en de recente investering in Galileo als doeltreffende instrumenten om de behoefte aan technologische innovatie te koppelen aan de onderzoekagenda van het bedrijfsleven; is ingenomen met de Europese programma's voor wereldwijde satellietnavigatiesystemen (Galileo en de Europese Geostationary Overlay Service), die moeten worden beschouwd als kernprojecten van de EU; wijst met nadruk op de economische en publieke merites van de programma's en de voordelen van nieuwe diensten en markten;

16.

is van mening dat er behoefte bestaat aan expertisenetwerken om de leidende positie van Europa op economisch en technisch vlak te waarborgen; is van mening dat de lidstaten en de regio's de ontwikkeling van kwalitatief hoogstaande onderzoekscentra moeten stimuleren en hun onderlinge concurrentie en samenwerking moeten aanmoedigen om de innovatiecultuur verder aan te wakkeren; vindt dat de Commissie, de lidstaten en regionale en plaatselijke autoriteiten verdere stappen moeten nemen om nauwere samenwerking tussen overheden, onderzoeksinstellingen, universiteiten en bedrijfsleven actief te ondersteunen;

17.

wijst er met nadruk op dat het van belang is dat bedrijfsleven, burgers en overheden in Europa erin slagen de overgang naar het digitale tijdperk te voltooien en de kennismaatschappij en de kenniseconomie waarvan in de strategie van Lissabon sprake is, ook werkelijk kunnen verwezenlijken; dringt erop aan dat de rol van wetenschap en techniek in het dagelijks leven van de burgers verder wordt ontwikkeld en dat een kennismaatschappij wordt bevorderd die niemand uitsluit;

18.

dringt er bij nationale en regionale overheden als grootste werkgevers, kopers en dienstverleners in de interne markt op aan innovatie te stimuleren door het creëren van proefmarkten voor innovatieve producten en diensten;

19.

wijst erop dat kleine en middelgrote ondernemingen (KMO) een sleutelrol spelen bij het creëren van nieuwe werkgelegenheid en het benutten van onderzoeksresultaten; geeft krachtige steun aan de door de Commissie voorgestelde besluit ten behoeve van kleine bedrijven (Small Business Act) als middel om KMO's kansen te bieden en de cultuur van „klein denken” aan te moedigen en een geïntegreerde beleidsaanpak op te zetten om in iedere fase van de levenscyclus van KMO's groeipotentieel vrij te maken;

20.

wijst met nadruk op de mogelijkheden om KMO's te ondersteunen door het terugdringen van hun administratieve lasten, verbetering van hun toegang tot overheidsopdrachten en het ontwikkelen van een gunstiger regeling voor financiering en toepassing van innovaties;

21.

erkent dat binnen de Europese Unie innovatieve technologieën sneller moeten worden omgezet in nieuwe producten en diensten, steunt dan ook het voorstel van de Commissie voor een kennisdriehoek bestaande uit onderzoek, onderwijs en innovatie; hoopt op doeltreffender investeringen in nieuwe vaardigheden, permanente educatie en moderne onderwijs- en scholingssystemen;

22.

juicht het toe dat de Commissie zich heeft ingezet voor een terugdringing van de regelgevingslasten, streeft naar betere regelgeving en er bij de lidstaten op aandringt ook dergelijke maatregelen te nemen zonder afbreuk te doen aan de inspraakrechten van de burger en de bescherming van de consument; verwacht van de Raad en de Commissie dat zij zich aan hun verbintenissen houden zoals die in het Interinstitutioneel Akkoord Beter wetgeven (2) neergelegd zijn; stelt met grote bezorgdheid vast dat een aantal belangrijke recente wetgevingsvoorstellen van de Commissie zonder voorafgaande effectbeoordeling en zonder een degelijke evaluatie van de gevolgen van eerdere wetgeving op hetzelfde terrein ingediend zijn;

23.

wijst in dit verband met nadruk op de behoefte aan een nieuwe, alomvattende beleidsaanpak voor extern beleid en handelsbeleid, waarbij gestreefd wordt naar mondiale convergentie van regels en normen, en samenwerking op het gebied van regelgeving; beklemtoont dat Europa haar potentieel als springplank voor bedrijven die op de wereldmarkt actief willen zijn en als attractieve standplaats voor investeerders maximaal moet uitbuiten; dringt er voorts op aan dat alle bilaterale of regionale handelsovereenkomsten van de EU waarover momenteel wordt onderhandeld, afdwingbare bepalingen bevatten over de naleving van de fundamentele arbeidsnormen en andere aspecten van aanvaardbare arbeidsomstandigheden, alsmede multilaterale milieunormen;

24.

wijst er andermaal op dat het ontstaan van een maatschappij die openstaat voor verandering een meer participatieve stijl van economische besluitvorming vergt; herinnert aan de conclusies van de Europese Voorjaarsraad van 2005 dat een hoog niveau van sociale bescherming cruciaal is voor de strategie van Lissabon; wijst er nogmaals op dat het onaanvaardbaar is dat mensen onder de armoedegrens leven en buiten de maatschappij staan; wijst er andermaal op dat alle burgers van Europa recht hebben op behoorlijk werk en behoorlijke levensomstandigheden, ook na hun pensionering; steunt verder optreden ter versterking van een beleid ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, met het oog op een totaalaanpak die erop gericht is opnieuw een beslissende impuls te geven aan het streven naar uitbanning van armoede voor 2010 en het bieden van de mogelijkheid aan alle Europese burgers om hun grondrechten uit te oefenen; wijst met nadruk op de juridisch bindende verankering van het Europees Handvest van de grondrechten in het Verdrag van Lissabon; dringt erop aan dat Raad zich op zijn voorjaarszitting in 2008 vastlegt op een ambitieuze sociale agenda die concrete gevolgen zal hebben voor de resultaten van de strategie van Lissabon;

25.

wijst er, gezien het feit dat sociale en territoriale cohesie één der kernelementen van de interne markt is, andermaal op dat het van belang is het vertrouwen van de burgers te versterken door het bevorderen van een aantal maatschappelijke en milieudoelstellingen die alle lidstaten gemeen hebben zoals hoogwaardige werkgelegenheid, kansengelijkheid en bescherming van de volksgezondheid en het milieu, terwijl ook de culturele diversiteit van Europa wordt bewaard; dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat de Unie haar beschermende taak op deze terreinen uitoefent en te voorkomen dat de lidstaten op het terrein van de regelgeving met elkaar gaan concurreren;

26.

is van mening dat een verdere integratie van de vervoerssector in de strategie van Lissabon noodzakelijk is; dringt erop aan dat in de nieuwe geïntegreerde beleidsrichtsnoeren prioriteit wordt toegekend aan duurzaam vervoer, logistiek en de ontwikkeling van de trans-Europese netwerken, en dringt er bij de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat de nationale plannen die op de komende voorjaarszitting 2008 van de Europese Raad worden voorgelegd, deze prioriteiten weerspiegelen;

Interne markt en strategische antwoorden op de globalisering

27.

benadrukt dat een goed functionerende interne markt, hoog opgeleide werknemers, een evenwichtige sociale markteconomie en democratische stabiliteit het sterkste concurrentievoordeel van Europa vormen; merkt op dat de interne markt voor investeerders uit derde landen voordelen als gelijke concurrentievoorwaarden en vrij verkeer te bieden heeft, maar dat de toegang tot de interne markt vergezeld moet gaan van een soortgelijke openheid voor investeerders uit de Unie in derde landen met een ontwikkelde of snel groeiende economieeconomie; stelt vast dat de beste algemene omkadering voor het Europees bedrijfsleven tot stand moet worden gebracht, o.a. betere regelgeving, goed bestuur, gezonde en eerlijke concurrentie, goed functionerende markten voor risicodragend kapitaal en commercialisering van de resultaten van onderzoek en innovatie;

28.

dringt er bij de lidstaten op aan om de concurrentiepositie van de Europese Unie in het centrum van hun beleidsvoering te plaatsen en prioriteit toe te kennen aan de voltooiing van de interne markt, vooral door de richtlijnen van de interne markt tijdig en degelijk uit te voeren en ongerechtvaardigde hindernissen voor de toegang tot nationale markten weg te nemen; wijst er echter op dat de totstandkoming van de interne markt was gebaseerd op concurrentie, samenwerking en solidariteit, wat nog steeds de basisvoorwaarden zijn voor nieuwe verworvenheden van de interne markt in de 21ste eeuw; beklemtoont dat zij verder moet worden ontwikkeld door eerlijke mededingingsregels, doeltreffende systemen op het gebied van belastingen en sociale zekerheid en een hoog niveau van consumentenbescherming;

29.

wijst er met nadruk op dat de interne markt voltooid dient te worden en de nodige hervormingen doorgevoerd moeten worden; vraagt de lidstaten om de resterende maatregelen die nog nodig zijn om een Europese interne markt voor diensten, waaronder financiële dienstverlening, tot stand te brengen, te onderschrijven, zich ervan te vergewissen dat hun nationale regelgevende autoriteiten stimulansen bieden voor nieuwe aanbieders en producten en tegelijkertijd zorg dragen voor eerlijke concurrentieverhoudingen en passende transparantie en rechtszekerheid voor de belangen van individuele investeerders; is van mening dat nieuwe beleidsinitiatieven ter voltooiing van de interne markt meer ondersteund dienen te worden door een analyse van de gevolgen ervan voor markten, economische sectoren, het milieu en op sociaal gebied;

30.

wijst met nadruk op de noodzaak van een behoorlijk niveau van bescherming van intellectuele eigendom en steunt het initiatief voor een betaalbaar, veilig en doelmatig octrooisysteem dat een stimulans kan betekenen voor investeringen en onderzoek en het innovatievermogen van met name KMO bevordert; dringt er bij alle drie de instellingen op aan toe te werken naar een politieke overeenkomst over een concrete verbetering van het octrooisysteem, waardoor de burger kan profiteren van nieuwe producten en diensten tegen betaalbare prijzen;

31.

merkt op dat op de markt gebaseerde instrumenten (MBI) een ruime waaier aan beleidsinstrumenten omvatten die hoe langer hoe meer in dienst van milieudoelstellingen gesteld worden; meent dat MBI als belastingen, heffingen en emissiehandel voor doelmatiger gebruikmaking van natuurlijke rijkdommen kunnen zorgen en in dat verband de doelstellingen van de strategie van Lissabon kunnen helpen verwezenlijken;

32.

herhaalt zijn zienswijze dat de verschuiving van de belastingdruk van arbeid naar milieuschade een doeltreffend middel is om zowel milieu- als werkgelegenheidsproblemen te lijf te gaan, en is van mening dat de lasten op arbeid moeten worden verlicht om meer werkgelegenheid te scheppen en de onofficiële economie te bestrijden;

33.

stelt vast dat de doelstellingen op het gebied van de continuïteit van de energievoorziening en het streven de Europese burgers duurzame mobiliteit en energie te garanderen tegen betaalbare en eerlijke prijzen, door middel van dezelfde strategie verwezenlijkt kunnen worden als ambitieuze doelstellingen op het gebied van klimaatbescherming;

34.

dringt er dan ook bij de Commissie op aan de besluiten van de voorjaarszitting 2007 van de Raad snel en consequent om te zetten en hernieuwbare energie en energie-efficiëntie concreet tot prioriteiten van een gemeenschappelijk energiebeleid te maken;

35.

is van mening dat het een belangrijke taak van de Europese Unie en de andere industrielanden is om over te schakelen op een weinig energie-intensieve economie op basis van hernieuwbare energiebronnen, en dat een doeltreffende manier om deze dichterbij te brengen gelegen is in de toepassing van technologieën die al voorhanden zijn, maar voor de toepassing waarvan krachtige beleidsmaatregelen geboden zijn, waaronder prikkels en multilaterale afspraken over sancties voor landen die niet bereid zijn om hun deel van de last te dragen; beklemtoont dat de noodzakelijke overschakeling op een duurzame, weinig energie-intensieve economie met een lage koolstofcomponent door middel van de ontwikkeling en implementatie van nieuwe technologieën de Unie verschillende nieuwe kansen zal bieden;

36.

wijst met nadruk op het belang van een vervoersbeleid dat klimaatverandering tegengaat en milieuproblemen op ruimere schaal bestrijdt, dringt aan op een beleid waarmee onnodig transport via een reeks van maatregelen wordt teruggedrongen en dringt erop aan dat de trans-Europese vervoersnetwerken worden onderworpen aan een degelijke strategische milieueffectbeoordeling;

37.

dringt bij de lidstaten aan op een snelle expansie van de onderling verbonden en interoperabele trans-Europese vervoersnetwerken waarbij met name de behoeftes van de nieuwe lidstaten in het oog worden gehouden en wel binnen het kader van een efficiënt, duurzaam en milieuvriendelijk vervoersbeleid; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de juiste beleidsmix toe te passen zodat volledig gebruik kan worden gemaakt van de mogelijkheden van milieuvriendelijke en intelligente vervoersystemen en technologische innovaties;

38.

merkt op dat het daarom van essentieel belang is dat de toekomstige vraag naar logistieke diensten verenigbaar is met een geringere belasting van het milieu en een verminderde uitstoot van broeikasgassen; is van mening dat duurzaam vervoer afhankelijk is van het vermogen van de beleidsmakers op Europees, nationaal en regionaal niveau om klanten, vervoerders en autofabrikanten op doeltreffende wijze aan te sporen hun inspanningen gericht op het creëren van een milieuvriendelijker logistieke markt, voort te zetten;

Arbeidsmarkt en investeringen in menselijk potentieel

39.

erkent dat de EU-strategie voor groei en werkgelegenheid vruchten heeft afgeworpen, maar beklemtoont tegelijkertijd dat niet alle burgers van de EU daarvan hebben geprofiteerd; wijst er met name op dat het, om het hoofd te bieden aan de globalisering en de demografische ontwikkelingen, van het grootste belang is dat mensen over de nodige vaardigheden beschikken om de kansen die de arbeidsmarkt hun biedt te kunnen grijpen en werk voor iedereen een concrete optie is, met name door middel van maatregelen die gericht zijn op mensen die het verst van de arbeidsmarkt verwijderd zijn;

40.

beklemtoont dat de Raad ter waarborging van het vrije verkeer en de mobiliteit op de arbeidsmarkt onverwijld richtlijnen dient vast te stellen over de organisatie van de arbeidstijd, de arbeidsomstandigheden voor tijdelijk werk en de overdraagbaarheid van pensioenrechten, en over moet gaan tot herziening van Richtlijn 94/45/EG van de Raad van 22 september 1994 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad (3); beklemtoont dat het wegnemen van hinderpalen voor de mobiliteit op de Europese arbeidsmarkt de Europese werknemers meer bescherming zal bieden; wijst erop dat de Europese Unie zich moet inspannen om de burger de voordelen uit te leggen van een aanpak die een doeltreffende combinatie vormt van uitbreiding, integratie, solidariteit en arbeidsmobiliteit;

41.

stelt andermaal dat Europa zich het huidige grote aantal werklozen niet kan veroorloven; stelt vast dat het Europees sociaal model door de ingrijpende veranderingen die zich overal ter wereld voordoen, niet ongemoeid gelaten zal worden; is van mening dat Europa, om de demografische uitdaging aan te gaan en zijn overheidsfinanciën veilig te stellen, hervormingen op de arbeidsmarkten en in de sociale verzekeringsstelsels moet doorvoeren ten einde de arbeidsactiviteit meer te stimuleren en zijn bevolking kansen en vaardigheden te bieden om zich tegen de veranderingen te wapenen en de terugkeer naar bezoldigde arbeid te vergemakkelijken; merkt op dat de Europese Unie, om haar mondiale concurrentievermogen te handhaven, een groot aantal hervormingen moet doorvoeren; is van mening dat het vertrouwen tussen werknemers en bedrijven dat voor zo'n beleidsvoering nodig is, zal groeien naarmate de sociale dialoog zich uitbreidt; wijst met nadruk op het belang van een alomvattende en evenwichtige tenuitvoerlegging van overeengekomen gemeenschappelijke flexizekerheidsbeginselen voor zowel werknemers als werkgevers;

42.

onderstreept dat flexibiliteit in de arbeidssituatie in toenemende mate gevraagd wordt door zowel werkgevers als werknemers en steunt de vaststelling van een evenwichtig pakket gemeenschappelijke principes inzake flexizekerheid; herinnert eraan dat onderwijs, kwalificaties en scholing onderdeel uitmaken van beste praktijken inzake het werkgelegenheidsbeleid, en dat kinderopvang als één van de absolute voorwaarden voor het vergroten van de arbeidsparticipatie moet worden gezien, met name van vrouwen; moedigt de lidstaten aan deze gemeenschappelijke beginselen in hun NHP- overleg met de sociale partners op te nemen, en wijst op de sleutelrol van maatregelen ter vergemakkelijking van het combineren van werk en privéleven, de bevordering van gelijke kansen voor iedereen, scholing en nascholing, een actief arbeidsmarktbeleid, passende sociale bescherming en het tegengaan van fragmentatie van de arbeidsmarkt door alle werknemers een recht op werk te garanderen;

43.

erkent dat een flexibele, mobiele, zekerheid biedende en goed functionerende arbeidsmarkt een bijdrage levert aan de sociale integratie door het scheppen van werkgelegenheidskansen voor alle groepen in de samenleving; dringt er dan ook bij de lidstaten op aan de arbeidsregelgeving te evalueren en te verbeteren en te investeren in onderwijs, levenslang leren en een actief arbeidsmarktbeleid, zodat de gunstigste voorwaarden worden gecreëerd voor een hoge werkgelegenheid en arbeidsmobiliteit; dringt aan op de noodzaak om de basisvaardigheden van jongeren te vergroten, het vroegtijdig verlaten van school te voorkomen en banen zonder arbeidszekerheid te verminderen, alsmede de sociale en arbeidsmarktintegratie van iedereen te versterken; wijst erop dat in het kader van de informatiemaatschappij en de kenniseconomie van de 21ste eeuw digitale integratie van cruciaal belang is, met name voor kansarmen, ouderen en bewoners van afgelegen plattelandsgebieden;

44.

stelt met bezorgdheid vast dat er in de lidstaten een tendens bestaat in de richting van grotere inkomens- en welvaartsverschillen; is van mening dat die tendens moet worden omgebogen door passende nationale en Europese maatregelen, zodat er meer samenhang in de maatschappij ontstaat en burgers meer het gevoel hebben dat zij profiteren van de groei;

45.

wijst erop dat in een aantal lidstaten een minimumloon geldt; meent dat andere lidstaten profijt zouden kunnen trekken van het bestuderen van de ervaringen die daarmee zijn opgedaan; roept de lidstaten op om de voorwaarden voor sociale en economische deelname voor allen te waarborgen en met name te zorgen voor regelgeving, onder meer betreffende minimumlonen, andere juridische en algemeen verbindende regelingen of collectieve overeenkomsten overeenkomstig nationale gebruiken die voltijdwerkers in staat stellen een behoorlijk bestaan te leiden met hun inkomen;

46.

juicht de mededeling van de Commissie houdende een voorstel voor een communautaire Lissabonprogramma 2008-2010 toe voor zover daarin een programma van voorrangsgebieden wordt voorgesteld met slechts 10 kerndoelen die in het periode 2008-2010 kunnen worden gerealiseerd; beklemtoont echter dat de grootste kans die de strategie van Lissabon biedt de onderlinge koppeling tot één hervormingsagenda is van diverse urgente hervormingen en economische, ecologische en werkgelegenheidsinstrumenten; dringt er dan ook bij de Commissie op aan bij deze aanpak te blijven, omdat die een coherente en integrerende beleidsmix vormt, en deze niet te verlaten om afzonderlijke beleidsmaatregelen te treffen;

Meting van de vooruitgang en begeleiding van het proces van Lissabon

47.

verheugt zich over de inspanningen van de Commissie om de administratieve formaliteiten te verminderen, vooral voor KMO's, en om de effectbeoordeling van wetgeving te verbeteren; betreurt echter tegelijkertijd dat het Parlement en de Commissie er nog altijd niet in zijn geslaagd om overeenstemming te bereiken over het type effectbeoordeling dat is vereist; herhaalt in dat verband zijn verzoek om een onafhankelijk extern toezicht op de effectbeoordeling;

48.

is verheugd over het streven van de Commissie om de administratieve lasten voor ondernemingen te verlichten; is in afwachting van concrete aanwijzingen hoe deze doelstelling zal worden verwezenlijkt met inachtneming van de beginselen van goed bestuur; beklemtoont dat alle bestuursniveaus een bijdrage kunnen leveren aan het bereiken van dit doel en dan ook betrokken moeten worden bij de desbetreffende beleidsmaatregelen; dringt in verband met de vermindering van de bureaucratie en de vereenvoudiging van de Europese wetgeving aan op duidelijk toezicht, dat ten doel heeft vast te stellen in welke mate de speelruimte die Europese wetgevingsbesluiten bieden, bij de omzetting van de desbetreffende besluiten feitelijk door de lidstaten wordt benut om recht te doen aan nationale eigenheden en knelpunten bij innovatie;

49.

is van mening dat de doelstellingen van de Lissabonstrategie in de eerste plaats op het niveau van de lidstaten, samen met belanghebbenden op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau, moeten worden verwezenlijkt; wijst erop dat lidstaten die zich openstellen voor concurrentie van buitenaf, hervormingen doorvoeren, streven naar begrotingsevenwicht en publieke en private investeringen van hoge kwaliteit aanmoedigen, het snelst zijn gegroeid en de meeste werkgelegenheid hebben gecreëerd; betreurt de nog altijd geringe zichtbaarheid van de strategie van Lissabon in het nationale beleid van veel EU-landen; is van mening dat de mobilisatie van alle economische belanghebbenden van vitaal belang is voor de concrete tenuitvoerlegging ervan; is met name van oordeel dat een grotere betrokkenheid van sociale partners, nationale parlementen, regionale en plaatselijke autoriteiten en het maatschappelijk middenveld de resultaten van de strategie van Lissabon zal verbeteren en het openbaar debat over de gewenste hervormingen zal aanzwengelen; steunt het voorstel van de Commissie aan de lidstaten om de samenwerking met de nationale en regionale parlementen te intensiveren en jaarlijkse debatten te houden over de tenuitvoerlegging van hun NHP's;

50.

wijst er met nadruk op dat het van belang is dat plaatselijke en regionale overheden en belanghebbenden gecommitteerd zijn aan het scala aan resultaten en het innovatieve karakter ervan; is in dit verband ingenomen met de grote belangstelling van het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's voor het houden van toezicht op de strategie van Lissabon;

51.

herinnert eraan dat de geïntegreerde richtsnoeren een belangrijk coördinatie-instrument zijn en voor verschillende lidstaten een gemeenschappelijk raamwerk vormen om hun eigen nationale hervormingsagenda's uit te voeren; is van mening dat uit analyses en de respons van de lidstaten blijkt dat de richtsnoeren doeltreffend zijn, maar dat niettemin verbetering vereist is bij de aanpassing aan nieuwe economische en werkgelegenheidsomstandigheden en voor de follow-up in lidstaten (benchmarking); dringt aan op een meer alomvattende toepassing en tenuitvoerlegging van indicatoren en doelstellingen;

52.

is ingenomen met de landenverslagen van de Commissie; dringt echter aan op een systematischer werkwijze met het duidelijk aangeven van zowel successen als tekortkomingen; steunt het voorstel van de Commissie inzake de introductie van speciale „aandachtspunten” als onderdeel van het multilaterale toezicht en als gelegenheid om de nationale beleidsrespons te verbeteren;

53.

beschouwt het ontbreken van behoorlijk toezicht als een belangrijk obstakel voor weloverwogen beleidskeuzes; beklemtoont in dit verband dat veel beter gebruik kan worden gemaakt van de expertise en de kennis die aanwezig is in de gedecentraliseerde Europese agentschappen op het terrein van hun respectieve bevoegdheden;

54.

is dan ook ingenomen met het besluit van de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad van 2006 om het ontbreken van controlegegevens op te lossen door het Comité van de Regio's te verzoeken een concept uit te werken voor zijn toezichtprocedure „Strategie voor groei en werkgelegenheid”, waarbij 104 regio's en steden in de Unie waren betrokken die hun opvattingen over de uitvoering van de strategie van Lissabon uitwisselden — een onderzoek dat aan de Voorjaarszitting 2008 zal worden aangeboden; wijst er met nadruk op dat uit dit onderzoek moet blijken of de geoormerkte toewijzing van middelen uit de structuurfondsen ertoe bijdraagt dat een groter deel van de uitgaven van de structuurfondsen wordt doorgesluisd naar innovatie- en milieudoelstellingen; wacht de evaluatie in dit onderzoek over de toegevoegde waarde van de regionalisatie van de strategie van Lissabon af;

55.

acht het in het geheel niet vanzelfsprekend hoe het succes van de strategie van Lissabon gemeten moet worden, of algemener gesproken, welke indicatoren geschikt zijn om de „vooruitgang” te meten; is echter wel de vaste mening toegedaan dat controle op successen en mislukkingen niet louter en alleen tot economische indicatoren als het bruto binnenlands product en het bruto nationaal inkomen (BBP/BNI) beperkt kan blijven, aangezien dat in het beste geval een indicator is voor de gedurende een bepaalde periode gecreëerde welvaart, maar geen betrouwbare informatie geeft over de omvang van de welvaart in een samenleving, laat staan aanwijzingen geeft over de sociale en milieukosten van de welvaartstoename;

56.

meent dat er dringend behoefte bestaat aan de ontwikkeling en toepassing van een multidimensionele benadering voor het meten van het welzijn van de mens die verder gaat dan het BNP/BNI; is dan ook ingenomen met het OESO-overleg in juni 2007 op het tweede wereldforum over statistiek, kennis en beleid inzake het meten en bevorderen van de vooruitgang in de samenleving, dat dit jaar in Istanboel werd gehouden, en de debatten op de „Beyond GDP”-conferentie in het Europees Parlement, die in november 2007 op uitnodiging van de Commissie werd gehouden, omdat betrouwbare gegevens een belangrijke basis vormen voor geïnformeerde beleidskeuzes;

57.

is dan ook ingenomen met de werkzaamheden van de diverse directoraten-generaal binnen de Commissie voor de ontwikkeling van nieuwe kwaliteitsindicatoren; dringt erop aan dat deze indicatoren, los van de vraag of zij betrekking hebben op de sociale dimensie, zoals de armoede-indicator, of de milieudimensie, zoals de biodiversiteitsindicator, gebruikt worden bij toekomstige evaluaties van NHP's en deel gaan uitmaken van de controle door de Commissie, zodat een completer pakket indicatoren bestaat voor het meten van het succes van de Lissabonstrategie;

58.

dringt erop aan dat een deugdelijke coördinatie en volledige betrokkenheid van de drie instellingen van de EU bij de follow-up van de strategie van Lissabon wordt gewaarborgd; dringt er bij de Raad en de Commissie op aan de rol van het Europees Parlement te erkennen, inhoudende een zorgvuldig in het oog houden van de strategie van Lissabon en de NHP's, het waarborgen van omvangrijke begrotingsmiddelen voor de Lissabon-doelstellingen en het nauw samenwerken met nationale parlementen op het punt van belangrijke wetgevingsbepalingen;

*

* *

59.

verzoekt zijn Voorzitter om deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten.


(1)  Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0533.

(2)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

(3)  PB L 254 van 30.9.1994, blz. 64.