21.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 68/26


Resolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2008 over een beleid om in de Europese visserij ongewenste bijvangsten te verminderen en de teruggooi uit te bannen (2007/2112(INI))

Het Europees Parlement,

gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement getiteld „Een beleid om in de Europese visserij ongewenste bijvangsten te verminderen en de teruggooi uit te bannen”(COM(2007)0136),

gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 2 daarvan,

gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende een actieplan van de Gemeenschap om de teruggooi van vis te beperken (COM(2002)0656) en onder verwijzing naar de desbetreffende resolutie van het Europees Parlement van 19 juni 2003 (2),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 maart 2006 over milieuvriendelijker visserijmethoden (3),

gelet op de Overeenkomst van 1995 over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden,

gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (richtlijn mariene strategie) (COM(2005)0505), en onder verwijzing naar het desbetreffende standpunt van het Europees Parlement van 14 november 2006 (4),

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie visserij en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0495/2007),

A.

overwegende dat teruggooi een wereldwijd probleem vormt en dat naar schatting tussen de 7 en 27 miljoen ton per jaar wordt teruggegooid, een kwart van alle vis en andere zeedieren die worden gevangen, en overwegende dat er geen raming voor de EU als geheel bestaat, maar dat de FAO schat dat in de Noordzee 500 000 tot 880 000 ton wordt teruggegooid,

B.

overwegende dat het op zo uitgebreide schaal teruggooien van vis schade toebrengt aan het milieu, verhindert dat uitgeputte bestanden zich herstellen en de bedrijfstak tijd en energie kost,

C.

overwegende dat commissaris Borg het teruggooien van zulke grote hoeveelheden „onethisch” heeft genoemd,

D.

overwegende dat de betrokkenheid van allen die belang hebben bij het visserijbeleid, met name belanghebbenden uit de visserijsector, een essentiële voorwaarde is voor het vaststellen van maatregelen die kunnen bijdragen aan het duurzame beheer van mariene hulpbronnen,

E.

overwegende dat teruggooi een verschijnsel is dat niet alleen verbonden is met het gebruik van één bepaald type vistuig, maar geldt voor de meeste vistuigen, hoewel sommige types, zoals sleepnetten, een grotere teruggooi veroorzaken dan andere, maar ook samenhangt met de aard van de betrokken visserijtak, zoals ook het geval is voor de Europese visserijvloten, die zich bijna allemaal op meerdere soorten richten, waardoor het risico voor teruggooi groter is; voorts overwegende dat er bij bepaalde vormen van ambachtelijke visserij sprake is van minder teruggooi doordat een groter deel van de vangst wordt gebruikt en de kennis van de visgronden wordt aangewend om ongewenste bijvangsten te vermijden,

F.

overwegende dat vormen van visserij waarbij veel wordt teruggegooid aanleiding zouden kunnen geven tot maatschappelijke bezorgdheid omtrent de milieugevolgen die daaraan zijn verbonden, het vertrouwen van de consument in vis zouden kunnen aantasten en uiteindelijk tot dalende afzetten zouden kunnen leiden,

G.

overwegende dat teruggooi wordt veroorzaakt door een aantal factoren, waaronder overbevissing, de bestaande praktijk van totale toegestane vangsten TAC's en quota die teruggooi van vis waarvoor geen quotum bestaat verplicht stellen, het feit dat in veel visserijtakken de specificaties voor vistuig niet aansluiten op de minimale afmetingen bij aanlanding, zogenaamde „high-grading” en andere commerciële praktijken; voorts overwegende dat innovatie van vistuig en vangstmethoden meestal ten doel heeft de vangsten te vergroten in plaats van op selectievere en het milieu minder belastende wijze te vissen,

H.

overwegende dat van de documenten die op internationaal niveau zijn ondertekend en die specifieke verklaringen bevatten omtrent de noodzaak om teruggooi en ongewenste bijvangsten te reduceren, de EU zich bij de volgende heeft aangesloten: de Gedragscode van de FAO voor een verantwoorde visserij, het Internationale Actieplan van de FAO ter beperking van de bijvangst van zeevogels in de beugvisserij, het Internationale Actieplan van de FAO voor het behoud en beheer van haaien, hoofdstuk 17 van agenda 21 van de Verenigde Naties, de Consensus van Rome inzake de mondiale visserij, de Verklaring van Kyoto inzake de duurzame bijdrage van de visserij aan de continuïteit van de voedselvoorziening, de Overeenkomst van New York betreffende de toepassing van de bepalingen van het VN-Zeerechtverdrag en de resoluties 49/118 van 1994 en 50/25 van 1995 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, alsmede de resolutie van de van 15 tot 20 april 1996 in Istanbul, Turkije gehouden 95ste Interparlementaire Conferentie, de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES) en het Verdrag inzake biologische diversiteit (CBD),

I.

overwegende dat de EU een aantal verplichtingen heeft aanvaard in het kader van regionale visserijorganisaties en de verschillende bilaterale en multilaterale overeenkomsten waarbij zij partij is,

1.

verwelkomt de nieuwe poging van de Commissie om de discussie over dit ernstige probleem te bevorderen met als doel het accent in het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) uiteindelijk zo te verleggen dat het teruggooien van vis op termijn wordt beëindigd;

2.

verwelkomt het voorstel van de Commissie als een eerste poging om tot de kern van het bijvangstprobleem door te dringen, maar onderstreept de dringende noodzaak om regelgeving te ontwikkelen ter uitbanning van deze milieuonvriendelijke en immorele praktijk, die in extreme gevallen maar liefst 90 % van alle gevangen vis kan bestrijken;

3.

herinnert eraan dat het percentage teruggooi bij de kleinschalige visserij zeer gering is en dringt dan ook aan op uitbreiding van de EU-subsidie ter stimulering en ontwikkeling van de kleinschalige kustvisserij en de ambachtelijk bedreven visserij,

4.

staat eveneens positief tegenover de nieuwe definitie van teruggooi, die nu ook betrekking heeft op niet-commerciële soorten vis en andere zeedieren, zodat ook de teruggooi daarvan beperkt moet worden;

5.

benadrukt dat het in te voeren EU-beleid alle soorten bijvangst (met inbegrip van — doch niet uitsluitend — ongewervelde dieren, koralen, zeezoogdieren, vogels en schildpadden) effectief zal moeten bestrijden en milieuvriendelijke vangstmethoden zal moeten bevorderen, die noch de mariene biodiversiteit ondermijnen, noch onnodige schade toebrengen aan andere levende organismen;

6.

stelt evenwel met bezorgdheid vast dat er nog maar heel weinig vooruitgang is geboekt bij het ontwikkelen van communautaire actieplannen voor zeevogels en haaien, ondanks de toezegging die de Commissie daartoe in 1999 heeft gedaan, en verzoekt de Commissie met klem om de plannen voor deze beide diersoorten zo snel mogelijk te voltooien;

7.

roept de Commissie ertoe op rekening te houden met de beschikbare wetenschappelijke adviezen inzake de albatros, die met name als gevolg van de beuglijnvisserij aan een zodanige sterfte blootstaat dat hij dreigt uit te sterven;

8.

is van mening dat beperking van de totale visserij-inspanning, in combinatie met selectievere maatregelen, een doeltreffend middel is om ongewenste bijvangsten en teruggooi te beperken, omdat uitgeputte bestanden voornamelijk bestaan uit ondermaatse vissen; erkent dat beperking van de visserijdruk grote voordelen voor de visserijsector zou opleveren, omdat uitgeputte bestanden dan de kans krijgen zich te herstellen en meer zouden opleveren, en er bovendien tijd en energie wordt bespaard bij het sorteren van de vangst;

9.

beschouwt bijvangsten en teruggooi van vis als een ernstig probleem voor het milieu en de economie, aangezien deze praktijken enerzijds debet zijn aan het verstoorde evenwicht dat in sommige ecosystemen wordt geconstateerd en anderzijds zijn aangewezen als de belangrijkste oorzaak van de uitputting van visbestanden, waarvan sommige, zoals de kabeljauw, van grote commerciële waarde zijn;

10.

is van mening dat beperking van de teruggooi ten goede zal komen aan de toestand van het milieu, zoals wordt voorgeschreven door de mariene strategierichtlijn;

11.

is van mening dat programma's om de teruggooi te beperken volledig dienen te worden geïntegreerd in het algemene communautaire beleid voor een duurzaam visserijbeheer;

12.

is van mening dat de oorzaken van teruggooi per visserijtak verschillen en afhankelijk zijn van zowel de specifieke vangsttechnieken als het type visserij, en dat dus ook de oplossingen van geval tot geval zullen verschillen;

13.

erkent dat teruggooi als algemene praktijk weliswaar niet te rechtvaardigen zijn, maar dat sommige soorten na vrijlating een grote overlevingskans hebben en dat uitzonderingen op het in te voeren vangstverbod voor deze soorten, evenals voor bedreigde en beschermde soorten moeten worden toegestaan, mits hun overlevingskansen afdoende wetenschappelijk worden aangetoond;

14.

wijst er met nadruk op dat de nieuwe regeling pas doeltreffend kan zijn als er op adequate wijze gebruik wordt gemaakt van de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek naar de visgronden in de EU en als er rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van individuele visgronden, met name waar het ligging, soortenrijkdom en van oudsher toegepaste vangstmethoden betreft;

15.

feliciteert de bedrijven in de sector die onlangs zijn begonnen met de ontwikkeling van programma's voor het ontwerpen van selectiever vistuig en vangstmethoden, welke zijn gericht op beperking van de teruggooi en anderen ertoe aanmoedigen aan dit proces bij te dragen door hun onbetwiste knowhow op het gebied van vistuig aan te wenden om nog innovatiever technieken te ontdekken; betreurt de strekking van sommige aan de Commissie voorgelegde adviezen dat maatregelen ter beperking van de teruggooi „moeilijk uitvoerbaar” zouden zijn;

16.

wijst op de betekenis van vrijwillige vermindering van de visserij-inspanningen waartoe verschillende visserijbedrijven zijn overgegaan en verzoekt om invoering van mechanismen om vissers die dergelijke maatregelen nemen, financiële compensatie te bieden,

17.

is ingenomen met het feit dat de Schotse regering onlangs in samenwerking met de Schotse visserij-industrie uit eigen beweging een systeem heeft ingevoerd van tijdelijke realtimesluitingen van visgronden, waarbij deze gedurende drie weken worden gesloten als schippers een hoge concentratie ondermaatse kabeljauw aantreffen; is van mening dat initiatieven zoals deze — het eerste in zijn soort in Europa — mogelijkheden bieden om met volledige medewerking van de visserij-industrie de teruggooi terug te dringen;

18.

is het met de Commissie eens dat de klassieke aanpak van het GVB ter beperking van ongewenste bijvangsten en teruggooi, namelijk door in de Raad in te stemmen met steeds gedetailleerdere technische maatregelen ter beperking van de teruggooi van jonge vis, bij een relatief geringe betrokkenheid van de vissers zijn beperkingen kent, en derhalve moet worden aangevuld met programma's die de vissers stimuleren om de de bijvangsten en teruggooi te beperken en die rekening houden met de specifieke kenmerken van elke visserijtak, hetgeen de acceptatie van de maatregelen door de vissers ten goede zou komen; is echter van mening dat alleen door middel van technische aanpassingen aan vistuig en vangstmethoden een afname van de ongewenste bijvangsten kan worden bereikt;

19.

stelt vast dat de invoering van een teruggooiverbod door de Commissie als de meest effectieve optie wordt beschouwd, hoewel daaraan uit controleoogpunt een aantal problemen kunnen zijn verbonden en zij de inzet kunnen vergen van aanzienlijk meer financiële, logistieke en personele middelen;

20.

is van mening dat „high-grading”, een praktijk waarbij goede en legaal gevangen vis wordt teruggegooid ten gunste van andere vis die op de markt meer kan opbrengen, dient te worden verboden, ook al zou een dergelijk verbod moeilijk te handhaven zijn; is van mening dat bij wijze van proef op een aantal vaartuigen een gesloten camerasysteem (CCTV) zou moeten worden geïnstalleerd om handhaving te vergemakkelijken;

21.

stelt vast dat iedere vorm van beleid om teruggooi uit te bannen onder vissers en andere belanghebbenden alleen steun en medewerking zal vinden indien zij een belangrijke toezichthoudende en controlerende rol krijgen toebedeeld, aangezien hun medewerking en betrokkenheid cruciaal zijn voor de succesvolle tenuitvoerlegging van de handhavingsmaatregelen; wijst erop dat er in andere rechtsgebieden reeds dergelijke samenwerkingsverbanden bestaan, die dan ook moeten worden onderzocht: zo hebben Canada en Nieuw-Zeeland met instemming van vissers geëxperimenteerd met gesloten camerasystemen rondom vissersvaartuigen, en deze vorm van videobewaking is naar verluidt een succes als het gaat om het uitbannen van teruggooi;

22.

dringt er bij de Commissie, de lidstaten en andere belanghebbenden op aan na te denken over het gebruik van prikkels om de sector ertoe aan te zetten de vangstmethoden te verbeteren; is van mening dat dergelijke prikkels kunnen bestaan in:

toestemming om langer op zee te blijven, dan wel de toegestane vangsttijd te verlengen voor schepen die selectiever vistuig gebruiken,

preferentiële toegang voor schepen die selectief vistuig gebruiken tot zones die afgesloten zijn voor alle schepen die geen selectief vistuig gebruiken,

toestemming voor schepen met selectiever vistuig om te vissen op tijdstippen dat andere dat niet mogen;

23.

stelt vast dat in Verordening (EG) nr. 41/2007 van de Raad van 21 december 2006 tot vaststelling, voor 2007, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn (5) reeds een voorbeeld van preferentiële toegang voor selectief vistuig is te vinden, waarbij trawlers die met gebruikmaking van een sorteerrooster op langoustines vissen meer dagen buitengaats mogen blijven, en is het ermee eens dat dergelijke aanvullende prikkels dienen te worden overwogen;

24.

is ervan overtuigd dat de sector welwillender en met meer resultaat zou reageren op een combinatie van positieve en negatieve prikkels, die ook de kans moeten krijgen vruchten af te werpen; is ook van mening dat teruggooi pas toegepast mag worden nadat eerst andere typen negatieve prikkels zijn uitgeprobeerd, zoals periodieke vergroting van maaswijdtes, gesloten gebieden en andere maatregelen;

25.

wijst met nadruk op het belang van een effectief controlesysteem als er een teruggooiverbod wordt ingevoerd; wijst erop dat gebrek aan kennis omtrent de omvang van de teruggooi ten koste gaat van de kwaliteit van de schattingen omtrent visstand en vissterfte en de evaluatie van maatregelen ter verhindering van de vangst van ondermaatse vis bemoeilijkt; roept de Commissie ertoe op de ontwikkeling van nieuwe controletechnieken voort te zetten en wijst in dit verband op de mogelijkheden die geboden worden door elektronische logboeken en het gebruik van CCTV;

26.

wijst er met nadruk op dat een van de voornaamste motieven voor teruggooi, namelijk „high-grading”(waarmee wordt beoogd de waarde van de aangelande hoeveelheid te verhogen), onwettig dient te worden verklaard en dat de constructies die deze praktijk mogelijk maken, zoals het aan boord gebruiken van sorteerroosters in de pelagische visserij, moeten worden verboden;

27.

is het ermee eens dat de verstandigste oplossing erin bestaat op basis van de hoeveelheid teruggooi of van de beschermde status van de betrokken vissoort een aantal visgronden als proefgebied aan te wijzen; onderstreept dat het van groot belang is dat de proefprojecten zo worden geselecteerd dat ze over verschillende gebieden zijn verdeeld en aldus een afspiegeling vormen van de geografische verscheidenheid van de visserij binnen de Gemeenschap; is van mening dat elk proefproject een voldoende aantal schepen dient te omvatten, zodat de verscheidenheid binnen de visserij tot haar recht komt en de uitwisseling van informatie met anderen binnen de visserij wordt gewaarborgd; stelt voor hierbij de keuze te laten vallen op twee verschillende kandidaten, namelijk de verschillende vormen van boomkorvisserij en visserij waarbij kabeljauw wordt gevangen en teruggegooid; pleit ervoor dat, terwijl deze proefprojecten nog lopen, wordt onderzocht in hoeverre in andere visserijtakken teruggooi wordt bedreven;

28.

stelt zich op het standpunt dat bij voorrang aandacht moet worden besteed aan teruggooipraktijken die het gevolg zijn van onverenigbaarheid tussen de technische voorschriften inzake de minimummaat bij aanlanding en de gebruikte maaswijdtes, aangezien dit probleem betrekkelijk eenvoudig kan worden opgelost;

29.

roept de Commissie ertoe op acht te slaan op de beschikbare wetenschappelijke adviezen inzake de kabeljauwstanden in de Oostzee, waar een enorm percentage van de vangsten als bijvangst wordt aangemerkt;

30.

stelt voor, voor elk van de betrokken visserijtakken de volgende maatregelen te nemen:

i)

opstelling van een nauwkeurige raming van de hoeveelheden en de samenstelling naar vissoort en andere soorten die worden teruggegooid door elke visserijtak; deze cijfers dienen door vissers, wetenschappers en andere belanghebbenden als betrouwbaar en objectief te worden aanvaard;

ii)

vaststelling van een adequate structuur met het oog op de volledige raadpleging, deelname en medewerking van alle betrokkenen alvorens een besluit wordt genomen omtrent de kwantitatieve doelstellingen voor beperking van de teruggooi over een bepaalde periode (bijvoorbeeld vermindering met 50 % in twee jaar); als deelnemers hieraan komen onder andere in aanmerking regionale adviesraden, vissers, wetenschappers, nationale regeringen, de Commissie en milieu-NGO's; hun taak zou erin bestaan een inventarisatie op te maken van alle ideeën voor stopzetting van teruggooi, inclusief aangevoerde bijvangsten, technische maatregelen, tijdelijke sluiting, gesloten gebieden en andere maatregelen, en om positieve prikkels voor te stellen voor vissers die met diverse technieken experimenteren;

iii)

evaluatie van de resultaten na afloop van de geplande uitvoeringsperiode en beoordeling van de vraag of de doelstellingen zijn bereikt; uitbreiding van het GVB met methoden die blijken te werken; indien de doelstellingen voor vermindering van teruggooi niet worden gehaald, zullen er naast andere proportionele maatregelen ook adequate sancties worden getroffen;

iv)

regelmatige herziening van de kwantitatieve streefcijfers voor teruggooi ten einde deze praktijk uiteindelijk te doen ophouden;

v)

vaststelling van een verbod op teruggooi voor een bepaalde visserijtak, echter alleen als alle voorgaande stappen niet binnen vijf jaar na de introductie van deze stappen in de betrokken visserijtak tot de gewenste vermindering leiden;

31.

roept de Commissie ertoe op bijzondere aandacht te schenken aan de vraag hoe de te nemen maatregelen op een zodanige wijze kunnen worden „omgezet” dat ze ook gelden voor schepen uit de EU die vissen in de wateren van derde landen, en verzoekt het gebruik van het meest selectieve vistuig verplicht te stellen bij visserijactiviteiten die worden ondernomen in het kader van partnerschapsovereenkomsten op visserijgebied (POV's);

32.

stelt vast dat de gemengde visserijvormen in de EU een grote diversiteit kennen en een belangrijke plaats innemen, en concludeert dat deze diversiteit een afspiegeling dient te vinden in de doelstellingen om teruggooi te beperken, met als consequentie dat men niet van alle visserijtakken mag verlangen dat zij tegelijkertijd dezelfde kwantitatieve beperkingen in de teruggooi bereiken, aangezien de hoeveelheden die oorspronkelijk werden teruggegooid per visserijtak kunnen verschillen;

33.

beklemtoont dat indien er voor bepaalde visserijtakken een teruggooiverbod wordt ingesteld, voorkomen moet worden dat de prikkels een averechts effect hebben doordat bijvoorbeeld er een markt voor kleine vis ontstaat of dat er vis wordt gevangen buiten de quota om, met dien verstande dat dergelijke vis in geen geval rechtstreeks op de markt mag worden gebracht; is van mening dat de betrokken vissers kunnen worden gecompenseerd voor de kosten die zij hebben moeten maken om de hoeveelheden die zij anders hadden teruggegooid aan wal te brengen; is van mening dat deze ongewenste bijvangsten bijvoorbeeld gebruikt zouden kunnen worden voor de vervaardiging van vismeel en visolie, en dat de ondernemingen die gebruik maken van deze mogelijkheid, een bijdrage moeten leveren aan een regionaal compensatiefonds;

34.

merkt op dat het Europees Visserijfonds (EVF) over middelen beschikt om proefprojecten voor een meer selectieve manier van vissen te financieren en tweemaal het vistuig te vervangen, en dringt er bij de lidstaten op aan daarvan gebruik te maken; roept op tot meer administratieve flexibiliteit bij de besteding van gelden die door het EVF beschikbaar worden gesteld, zodat veelbelovende proefprojecten snel van start kunnen gaan;

35.

wijst erop dat de TAC-regeling een van de voornaamste oorzaken van teruggooi is en dat er maatregelen moeten worden getroffen om te voorkomen dat soorten met een legale grootte die nu eenmaal onvermijdelijk worden gevangen, moeten worden teruggegooid omdat er voor deze soorten geen quota bestaan;

36.

beveelt aan de bijvangstquota op te nemen in de totaal toegestane vangsten en alle aan land gebrachte bijvangsten te verrekenen met de toegewezen quota; indien een visserijtak zijn bijvangstquotum overschrijdt riskeert hij sluiting, net zoals een teveel aan jonge vis zou moeten leiden tot directe sluiting; het quotum zou vervolgens geleidelijk moeten worden gereduceerd om een nog selectiever gebruik van vistuig extra te bevorderen;

37.

merkt op dat de lidstaten krachtens Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen (6) het recht hebben om strengere technische eisen te stellen voor schepen die binnen de EU-wateren onder hun vlag varen; is van mening dat zij ook flexibiliteit moeten betrachten om nieuwe oplossingen uit te testen waarvan de doelmatigheid door de Commissie zal worden geëvalueerd, en dat zij onder bepaalde omstandigheden de mogelijkheid dienen te hebben om selectievere technische eisen te stellen aan schepen die binnen hun 12-mijlszone vissen;

38.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten, de regionale adviesraden, het Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur en de regionale organisaties voor het beheer van de visserij waarbij de EU is aangesloten.


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(2)  PB C 69 E van 19.3.2004, blz. 149.

(3)  PB C 291 E van 30.11.2006, blz. 319.

(4)  PB C 314 E van 21.12.2006, blz. 86.

(5)  PB L 15 van 20.1.2007, blz. 1.

(6)  PB L 125 van 27.4.1998, blz. 1.