30.8.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 224/1


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Milieuvriendelijke productiemethoden

(2008/C 224/01)

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 16 februari 2007 besloten om, overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde, een initiatiefadvies op te stellen over

Milieuvriendelijke productiemethoden.

De gespecialiseerde afdeling Interne markt, productie en consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 6 mei 2008 goedgekeurd. Rapporteur was mevrouw Darmanin.

Het Comité heeft tijdens zijn op 28 en 29 mei 2008 gehouden 445e zitting (vergadering van 29 mei) het volgende advies uitgebracht, dat met algemene stemmen is goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het Comité staat geheel achter initiatieven voor het formuleren van een EU-beleid inzake duurzame productie en consumptie dat volledig wordt geïntegreerd in ander EU-beleid met het doel:

eventuele problemen om te zetten in kansen voor Europese bedrijven, zodat deze concurrerend kunnen zijn op de wereldmarkt. Dit kan worden gerealiseerd door over te schakelen op milieuvriendelijke productiemethoden die uitgaan van „groene” producten en diensten die voor consumenten in de gehele EU gemakkelijk herkenbaar zijn;

te komen tot een „groene markt”, zodat deze producten en diensten voldoen aan duidelijke, gemeenschappelijke omschrijvingen en daadwerkelijk beschikbaar zijn in alle lidstaten;

ervoor te zorgen dat de Europese bevolking zich meer bewust wordt van een verantwoorde en „eco-intelligente” consumptie, en van de noodzaak om een milieuvriendelijker gedrag te ontwikkelen. Dit kan worden bereikt door middel van voorlichting, onderwijs en scholing vanaf de lagere school;

te kiezen voor een meer strategische aanpak, zodat de besluitvorming van bedrijven, politici, consumenten en burgers in het algemeen kan worden beïnvloed. Ook moet worden gezorgd voor een samenhangend EU-kader ter voorkoming van marktfragmentatie, die wordt veroorzaakt door niet-eenduidige en misleidende adviezen en reclameboodschappen over het milieuvriendelijke gehalte van de betreffende producten en de bijbehorende productie- en distributieketens;

te waarborgen dat de keuze van de consument wordt beschermd en dat producenten en distributeurs ernaar streven om te voldoen aan milieunormen en te garanderen dat op de markt gebrachte producten beantwoorden aan de eisen inzake ecologische duurzaamheid;

te waarborgen dat de verantwoordelijkheid voor de vaststelling en tenuitvoerlegging van het beleid inzake duurzame consumptie wordt gedeeld door alle belanghebbenden en maatschappelijke organisaties: producenten, distributeurs, consumenten, leraren, overheden, milieu- en consumentenorganisaties, en de sociale partners.

1.2

Het Comité doet de aanbeveling om in het kader van duurzame ontwikkeling en consumptie definities van de begrippen „milieuvriendelijk product/milieuvriendelijke dienst” en „milieuvriendelijke consumptie” vast te stellen die in de gehele EU geldig zijn en internationaal worden aanvaard, en die gebaseerd zijn op eenduidige milieucriteria, milieu-indicatoren en milieunormen die ruimte bieden voor innovatie en verbetering.

1.3

Het Comité dringt er bij het Europese bedrijfsleven en de distributie- en dienstensector op aan om zich duidelijk te houden aan een geïntegreerde sectorale aanpak met een tijdschema en controleerbare doelstellingen; in deze aanpak moeten de drie pijlers van duurzaamheid — milieu, economie en sociale kwesties — worden gecombineerd. Van de ontwerpfase van het product tot het einde van de levenscyclus ervan moeten de milieu-eisen worden nageleefd, waarbij steeds wordt gestreefd naar een hogere kwaliteit, meer innovatie en een grotere tevredenheid van de klant.

1.4

Het Comité beveelt aan dat bedrijven en particuliere en overheidsorganen vaker gezamenlijk gebruik maken van bestaande instrumenten op Europees en nationaal niveau om het onderzoek naar schone technologieën en producten te intensiveren.

1.5

Het Comité benadrukt dat de technische normalisering van milieuvriendelijke producten en productiemethoden moet worden geïntensiveerd en versneld.

1.6

Het Comité dringt erop aan dat in de gehele interne markt zekerheid wordt verschaft met betrekking tot de criteria en de uniformiteit van minimumnormen voor keurmerkregelingen voor milieuvriendelijke producten. Hiermee moet worden gewaarborgd dat consumenten in de gehele EU dezelfde keuzes kunnen maken, dat overal in de EU dezelfde controles worden gehouden en dat overal het beginsel van het vrije verkeer van echt „groene” producten wordt geëerbiedigd. Het Europese milieukeurmerk (eco-bloem) moet gepromoot blijven worden en moet naast nationale en sectorale keurmerkregelingen kunnen bestaan.

1.7

Het Comité vindt dat de „productdimensie” in milieubeheersystemen moet worden versterkt om haar verbreiding onder producenten en distributeurs te bevorderen en haar beter af te stemmen op de beheersystemen van lokale overheden, zodat het gemakkelijker wordt om synergieën met andere instrumenten ter bevordering van duurzame ontwikkeling op gang te brengen.

1.8

Volgens het Comité moet de verbreiding van EMAS (Eco Management and Audit Scheme; milieubeheer- en milieuauditsysteem) worden gesteund. Dit kan geschieden door financiële en fiscale maatregelen, administratieve vereenvoudigingen, reclame- en marketingactiviteiten, de erkenning van EMAS als hoogste norm (ook internationaal), en de vaststelling van maatregelen om kleine ondernemingen te begeleiden bij het gefaseerd toepassen van deze regeling.

1.9

Het is van cruciaal belang dat de prestaties van een product in hun totaliteit worden beoordeeld, dus niet alleen de milieuprestaties maar bijvoorbeeld ook de prestaties op het gebied van rentabiliteit, veiligheid, functionaliteit en gezondheid, het rationele gebruik van hulpbronnen en materialen, innovatieve eigenschappen, marketing, de extra keuzemogelijkheden die het product aan de consument biedt, de levensduur en sociale aspecten. Zowel consument als producent moeten van deze prestatiebeoordeling profiteren.

1.10

Het EESC adviseert om „groene” overheidsopdrachten te bevorderen door middel van: het vaststellen van de technische specificaties van „groene” producten (te beginnen met de producten die de grootste impact op het milieu hebben); het vermelden van de kosten van de levensduur van het product of de dienst; het aanleggen van een online beschikbare databank met deze gegevens; het actualiseren van EG-richtlijnen inzake overheidsopdrachten door verwijzingen naar normen, milieubeheersystemen, milieukeurmerken en ecologische ontwerpen op te nemen; en tot slot het publiceren van nationale actieplannen voor de invoering van „groene” overheidsopdrachten.

1.11

Het Comité wijst er andermaal op dat artikel 153 van het EG-Verdrag als rechtsgrondslag zou moeten dienen, aangezien dit artikel het meest geschikt is om een hoog niveau van consumentenbescherming en het recht van consumenten op volledige, juiste, duidelijke, passende, begrijpelijke en tijdige voorlichting te waarborgen.

1.12

Het Comité vindt dat met het oog op zelfregulering zou kunnen worden overwogen om een gedragscode te ontwikkelen zoals beschreven in Richtlijn 2005/29/EG, zodat wordt voorkomen dat in reclameboodschappen onjuiste beweringen inzake milieuprestaties worden gedaan en misleidende reclame te allen tijde wordt vermeden. Deze gedragscode zou naast milieuheffingen en milieuwetgeving moeten bestaan. Het EESC pleit ervoor om beweringen inzake milieuprestaties te baseren op een betrouwbaar en erkend keurmerk.

1.13

Behalve voor gerechtelijke procedures die voor iedereen toegankelijk zijn, pleit het Comité voor de oprichting van buitengerechtelijke organen voor toezicht en geschillenbeslechting ten behoeve van consumenten, welke flexibel, efficiënt, tegen lage kosten en op geloofwaardige wijze opereren. Aldus kan worden gewaarborgd dat wordt voldaan aan milieunormen voor producten en dat op de markt gebrachte producten in overeenstemming zijn met de beginselen van ecologische duurzaamheid.

1.14

Gezien de pluriformiteit van de regelgeving inzake de voorlichting van consumenten en duurzame producten is het Comité van mening dat het dringend noodzakelijk is om een uniform en vastomlijnd kader te formuleren in de vorm van een „Europees handvest voor duurzame consumptie en milieuvriendelijke producten op de interne markt”.

2.   De huidige situatie en de vooruitzichten

2.1

Doel van het communautair systeem voor de toekenning van milieukeuren (1) is om producten met een geringe milieu-impact te bevorderen en consumenten te voorzien van nauwkeurige en wetenschappelijk gefundeerde informatie. Dit systeem van milieukeuren is niet van toepassing op levensmiddelen, dranken, farmaceutische producten, medische hulpmiddelen (2) en evenmin op gevaarlijke of giftige producten of stoffen (3).

2.1.1

Het ontwerpen, produceren, distribueren en consumeren van milieuvriendelijke producten vormt een onlosmakelijk onderdeel van het milieubeleid van de EU zoals dat is vastgelegd in de doelstellingen en prioriteiten van het zesde milieuactieprogramma (4), die in 2010 moeten zijn gerealiseerd. In dit programma, waarover het Comité herhaaldelijk adviezen heeft uitgebracht, wordt nauwkeurig beschreven welke maatregelen een bijdrage kunnen leveren aan de tenuitvoerlegging van de strategie voor duurzame ontwikkeling.

2.1.2

Onder de EU-initiatieven op dit gebied neemt het geïntegreerd productbeleid een centrale plaats in (5). Het Comité heeft hierover reeds een advies uitgebracht (6). Het geïntegreerd productbeleid heeft betrekking op alle producten en diensten die impact hebben op het milieu.

2.1.3

Om te komen tot een doeltreffender geïntegreerd productbeleid moeten producenten worden aangemoedigd om meer milieuvriendelijke producten te vervaardigen, en consumenten om deze producten te kopen. Dat kan onder meer op de volgende manier:

fiscale maatregelen nemen ter bevordering van meer milieuvriendelijke producten;

rekening houden met milieuaspecten bij de gunning van overheidsopdrachten (7);

de toepassing van het „levenscyclusconcept” bevorderen;

de toepassing van vrijwillige instrumenten, zoals milieukeurmerken, EMAS, milieuverklaringen voor producten (Environmental Product Declarations), en „groene” overheidsopdrachten integreren en stimuleren;

de consument voorzien van de informatie die nodig is voor het maken van een „bewuste productkeuze” (aankoop, gebruik en verwijdering).

2.1.4

Een andere positieve stap was de invoering van een nieuw wetgevingskader voor het vaststellen van eisen inzake het ecologisch ontwerp van energieverbruikende producten, zoals geregeld door een kaderrichtlijn uit 2005 (8).

2.1.5

De kaderrichtlijn bepaalt dat de eerste voorschriften in 2008 in werking moeten treden. Momenteel worden maatregelen voor 20 productgroepen bestudeerd (waaronder verlichting, computersystemen en wasmachines). Voor 14 hiervan (waaronder straat- en kantoorverlichting) moeten vóór eind 2008 maatregelen zijn vastgesteld; voor de overige productgroepen (zoals huisverlichting) loopt de termijn in 2009 af.

2.1.6

In het zesde milieuactieprogramma (9) worden vijf prioritaire acties genoemd: de tenuitvoerlegging van de huidige milieuwetgeving verbeteren, milieuoverwegingen integreren in andere beleidsterreinen, de omgang met de markt verbeteren, invloed verlenen aan burgers door hen te helpen hun gedrag te veranderen door hun vraag te vergroten, en rekening houden met het milieu bij de besluitvorming inzake ruimtelijke ordening en grondgebruik op regionaal niveau.

2.1.7

In zijn algemeenheid wordt in de door de Europese Raad in 2006 herziene Europese strategie voor duurzame ontwikkeling „duurzame productie en ontwikkeling” aangemerkt als een van de voornaamste uitdagingen, die moeten worden aangegaan door economische en sociale ontwikkeling beter af te stemmen op het ecosysteem. In de strategie wordt hiertoe een nieuw actieplan voorgesteld.

2.1.8

Uit het verslag van 2007 over de tenuitvoerlegging van de strategie (10) blijkt dat duurzame consumptie en productie moeilijk meetbaar zijn. Hoewel het aantal op de markt beschikbare duurzame producten en diensten snel lijkt toe te nemen, bedragen de besparingen op de energierekening ongeveer 60 miljard euro per jaar. Het aantal producten met een milieukeurmerk blijft echter beperkt, evenals het aantal bij de EMAS aangesloten bedrijven. Slechts 10 lidstaten hebben nationale programma's voor „groene” overheidsopdrachten goedgekeurd, en slechts 21 lidstaten hebben de routekaart voor de tenuitvoerlegging van het Actieplan Milieutechnologie (ETAP) voltooid (11).

2.2

Anderzijds zijn op het gebied van technische normalisatie enige tijd geleden maatregelen genomen om milieuaspecten op te nemen in de nieuwe technische normen; binnen de CEN is aldus een „milieukader” geschapen waarbinnen de technische organen van de CEN zich kunnen bezighouden met milieuspecificaties. Wanneer de norm deel uitmaakt van de „nieuwe aanpak” wordt ervan uitgegaan dat wordt voldaan aan de minimumeisen van de betreffende Europese richtlijn. Verdere vooruitgang werd geboekt met de goedkeuring van de milieukeurmerkregeling ISO 14001.

2.3

Op 10 oktober 2007 publiceerde het Europees Milieuagentschap zijn vierde verslag over „Het milieu in Europa” (12), waarin een heel hoofdstuk werd gewijd aan „Duurzame consumptie en productie”.

2.4

Verder heeft de Commissie in haar jaarverslag 2007 over de stand van zaken met betrekking tot de Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid nadrukkelijk gewezen op het belang van klimaatverandering, eco-innovatie, energie-efficiëntie, hernieuwbare energiebronnen en energiemarkten.

2.5

Tot slot heeft de op 8 en 9 maart 2007 in Brussel gehouden Europese Raad speciale aandacht geschonken aan de thema's milieu en klimaatverandering. De Raad van milieuministers benadrukte in februari 2007 dat de Europese strategie voor duurzame ontwikkeling en de Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid elkaar aanvullen, en dat de Lissabonstrategie een onontbeerlijke bijdrage levert aan de prioritaire doelstelling van de duurzame-ontwikkelingsstrategie. Ook wees de Raad van milieuministers op de noodzaak om milieuaspecten in alle beleidsterreinen te integreren. Dit algehele streven werd nadrukkelijk bekrachtigd door de Europese Raad van december 2007 (13).

2.6

Een van de hoofddoelstellingen van het werkprogramma van de Commissie voor 2008 (14) bestaat erin, de burger in het centrum van het Europese project te plaatsen. In het werkprogramma wordt de sociale situatie geëvalueerd en wordt de interne markt opnieuw beoordeeld, waarbij voortdurend in het oog moet worden gehouden dat de Europese burger optimaal profijt moet trekken van de interne markt.

2.7

Het EESC heeft vaak gebruik gemaakt van artikel 153 van het EG-Verdrag als rechtsgrondslag (15), aangezien dit artikel tot doel heeft een hoog niveau van consumentenbescherming en het recht van consumenten op volledige (16), juiste, duidelijke, passende, begrijpelijke en tijdige voorlichting te waarborgen.

2.7.1

Voor secundaire wetgeving geldt dat het recht van consumenten op informatie is geregeld in Richtlijn 2005/29/EG (17) inzake „oneerlijke handelspraktijken” die de economische belangen van de consument kunnen schaden. In de bijlage bij deze richtlijn wordt een aantal handelspraktijken genoemd die in alle gevallen als oneerlijk kunnen worden beschouwd, waaronder „Een vertrouwens-, kwaliteits- of ander soortgelijk label aanbrengen zonder daarvoor de vereiste toestemming te hebben gekregen”.

2.8

Het Comité is er evenwel van overtuigd dat op Europees niveau sprake is van een zekere fragmentatie van de wetgeving inzake de minimumeisen voor consumentenvoorlichting en duurzame producten. Het vindt dat er een „Europees handvest voor duurzame consumptie en milieuvriendelijke producten op de interne markt” moet worden opgesteld.

2.8.1

Mocht de tenuitvoerlegging van dit handvest — en de in de richtlijn voorziene regelingen voor zelfregulering — te wensen overlaten, dan moeten volgens het Comité andere mogelijkheden worden onderzocht, zoals een meer volledige harmonisering of een specifieke en praktisch toepasbare Europese regeling.

3.   Algemene opmerkingen

3.1

Het Comité acht het noodzakelijk om uit te gaan van duidelijke en eenduidige definities van begrippen als „duurzaam product”, „duurzaam ontwerp”, „duurzame productie en distributie” en „duurzame consumptie”, zodat in de gehele EU en de Europese Economische Ruimte kan worden gecontroleerd of op nationaal of regionaal niveau wordt voldaan aan wettelijke of vrijwillige kaders waarin deze definities worden gehanteerd.

3.2

Deze definities, die internationaal algemeen worden aanvaard, zijn niet statisch maar worden voortdurend verbeterd. Volgens het Comité moeten ze evenwel worden geflankeerd door:

een pakket milieu-indicatoren  (18), die het mogelijk maken om ontwikkelingen ten aanzien van de diverse grenswaarden te volgen zodat de mate van duurzaamheid van productiemethoden, producten, diensten en distributiesystemen in kaart kan worden gebracht;

uniforme technische milieunormen (zo mogelijk afgestemd op ISO-normen), waarbij milieuaspecten volledig moeten worden geïntegreerd in het Europese normalisatieproces en — zoals het Comité herhaaldelijk heeft bepleit (19) — in producten, productiemethoden, distributiesystemen en diensten, overeenkomstig de conformiteitsvoorschriften van de relevante Europese richtlijnen (20).

3.2.1

Het Comité is van mening dat bovenbedoelde definities, die worden ondersteund door passende indicatoren en normen, van essentieel belang zijn voor een doeltreffend EU-beleid dat de bewuste consument in staat stelt om duurzame keuzes te maken die in overeenstemming zijn met milieuvriendelijke productiemethoden.

3.3

Zoals de Commissie zelf stelt: „De Europese industrie is reeds goed toegerust om voort te bouwen op haar sterke positie op de markt voor nieuwe producten, diensten en werkwijzen op basis van milieutechnologieën. Bovendien is het Europese bedrijfsleven zich steeds meer bewust van de milieuaspecten van het maatschappelijk verantwoord ondernemen” (21).

3.3.1

Het Comité stemt in met de in dit verband genoemde drie ontwikkelingsgebieden: het stimuleren van de ontwikkeling en het op de markt brengen van koolstofarme en energie-efficiënte technologieën, producten en diensten; het scheppen van een dynamische interne markt; het scheppen van wereldmarkten voor koolstofarme, energie-efficiënte technologieën, producten en diensten.

3.3.2

Het Comité herhaalt het standpunt dat het in een recent advies reeds heeft ingenomen: „Wetenschappelijke en technische topprestaties en de omzetting daarvan in concurrerend economisch vermogen zijn de conditio sine qua non om onze toekomst — bijv. ten aanzien van energie- en klimaatproblemen — veilig te stellen, onze huidige positie op het wereldtoneel te behouden en te verbeteren en het Europese sociaal model niet in gevaar te brengen maar verder uit te bouwen” (22).

3.3.3

Volgens het Comité is een meer integrale aanpak nodig om de problemen en belemmeringen bij een gemeenschappelijk en gecoördineerd gebruik van alle beschikbare financiële instrumenten (23) op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau door individuele actoren uit de weg te ruimen. Deze integrale aanpak is nodig om te komen tot schone en efficiënte technologieën en innovatieve toepassingen waarmee zeer duurzame methoden, producten en diensten kunnen worden gerealiseerd.

3.3.4

Het Comité is van mening dat met het oog op coördinatie en technische ondersteuning een gemeenschappelijk initiatief van alle directoraten-generaal nodig is om het gezamenlijk gebruik van de beschikbare Europese en nationale instrumenten te optimaliseren. Hierdoor kunnen bedrijven alsook particuliere en overheidsorganen hun inspanningen op het gebied van onderzoek en innovatie, die zij in het kader van de Europese ruimte voor onderzoek en innovatie en met het oog op milieubescherming leveren, maximaliseren.

3.3.5

Zoals het Comité (24), de Commissie, de Raad en het Europees Parlement al vaak hebben betoogd, moet de administratieve rompslomp voor bedrijven (met name het MKB) worden verminderd, zodat het economische en sociale potentieel van deze bedrijven kan worden ontsloten en benut voor de duurzame modernisering van productie- en organisatiestructuren.

3.4

Om de productiemethoden milieuvriendelijker te maken, lanceerde de EU in 1997 de keurmerkregeling voor producten. Deze werd vervolgens uitgebreid tot diensten en is in de loop der jaren sterk gegroeid. De regeling omvat tevens overheidskeurmerken die aan meerdere criteria voldoen en die voor groepen van producten en diensten gelden (25).

3.4.1

Het Comité meent dat deze situatie kan leiden tot verwarring bij producenten en zeker bij Europese consumenten. Om dit te voorkomen, moet een Europees systeem van uniforme minimumcriteria worden ingevoerd op grond waarvan keurmerken verplicht worden geregistreerd en gecontroleerd door een onafhankelijke certificeringsautoriteit.

3.4.2

Europese keurmerken moeten niet in de plaats willen komen van nationale en sectorale keurmerken die bij de consument soms beter bekend zijn, maar moeten naast deze kunnen bestaan. Bovendien moeten deze Europese keurmerken internationaal worden afgestemd op keurmerken die hun waarde hebben bewezen, zoals de Energy Star.

3.4.3

Het is van groot belang dat keurmerken het vertrouwen genieten van de consument. De vaststelling van de normen voor deze keurmerken en het markttoezicht moeten dan ook worden overgelaten aan de (alle) belanghebbenden om zo de keurmerken een grotere geloofwaardigheid te verlenen.

3.4.4

Het kan zinvol zijn om keurmerken van producten of diensten te onderzoeken om de CO2-voetafdruk ervan vast te stellen.

3.5

Ten aanzien van het vrijwillige EMAS-systeem, dat aan actoren die willen laten zien dat ze hun milieuprestaties verbeteren de mogelijkheid biedt zich aan te sluiten bij een Europees milieubeheer- en milieuauditsysteem en aldus hun bereidheid tonen om zich te houden aan milieunormen en aan een milieubeheersysteem, is het Comité van mening dat het na de goedkeuring van ISO-norm 14001 mogelijk is om de „productdimensie” van dit milieubeheersysteem te versterken teneinde het meer onder de aandacht van producenten en distributeurs te brengen, het af te stemmen op het procesbeheer van lokale overheden en het meer open te stellen voor synergieën met instrumenten ter bevordering van duurzame ontwikkeling.

3.5.1

Volgens het Comité zou het zinvol zijn om de verspreiding van EMAS te bevorderen door middel van financiële, fiscale, faciliterende en administratieve maatregelen en door middel van publiciteit en marketing. Ook zou de internationale erkenning van EMAS als „topnorm” kunnen worden bevorderd, waarbij het MKB de mogelijkheid zou krijgen om zich gefaseerd hierbij aan te sluiten (vooral wanneer sprake is van industriële clusters).

3.6

Het Comité acht het noodzakelijk om een „groene markt” voor producten en diensten te ontwikkelen door een reeks prikkels en instrumenten in te voeren die aan de aanbodzijde voor innovatie moeten zorgen en aan de vraagzijde de consument moeten voorzien van passende informatie en stimulansen om meer milieuvriendelijke producten te kopen.

3.6.1

Met het oog op een concurrerende interne markt moeten de prestaties van een product niet alleen op basis van milieucriteria worden beoordeeld, maar ook op basis van andere belangrijke aspecten zoals: rentabiliteit voor consument en producent, veiligheid en functionaliteit, het gebruik van hulpbronnen, logistiek, marketing, de eigenschappen van het product met betrekking tot gezondheid en innovatie, de extra keuzemogelijkheden die het product aan de consument biedt, de levensduur en de verwijderingsmogelijkheden, en tot slot sociale aspecten.

3.6.2

Onderzoek en innovatie in de sector van milieuvriendelijke producten en diensten moeten daadwerkelijk worden gestimuleerd.

3.7

Volgens het Comité moeten CEN, CENELEC en ETSI een belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling van technische normen voor de ecologische duurzaamheid van producten (26).

3.7.1

Het Comité heeft er reeds op gewezen dat „het bevorderen van technische milieuregelgeving niet via top-downbeslissingen moet gebeuren, maar eerder via een ruimere aanvaarding van eco-compatibele producten die zo goed mogelijk op de belangen en behoeften van de burgers en de consumenten zijn gericht” (27).

3.8

Met betrekking tot overheidsopdrachten zijn Richtlijn 2004/18/EG betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (28), en de Interpretatieve mededeling van de Commissie betreffende het Gemeenschapsrecht van toepassing op overheidsopdrachten en de mogelijkheden om milieuoverwegingen hierin te integreren (29), van belang.

3.8.1

Het Comité meent dat overheidsopdrachten, die goed zijn voor ongeveer 16 % van het BBP van de EU, van cruciaal belang zijn voor de verspreiding van milieuvriendelijkere producten, en dringt aan op maatregelen die aanbestedende diensten stimuleren om gebruik te maken van de bestaande mogelijkheden op het gebied van „groene” overheidsopdrachten.

3.8.2

In het eindverslag 2006 over „groene” overheidsopdrachten in Europa (30) worden als voornaamste belemmeringen voor de verbreiding van deze overheidsopdrachten genoemd: de hogere kosten van milieuvriendelijke producten (met name door het ontbreken van indicatoren inzake de kosten tijdens de levenscyclus); de gebrekkige kennis op milieugebied (mede vanwege het ontbreken van een geschikte en gemakkelijk toegankelijke elektronische databank); de onduidelijk criteria en specificaties voor de gunning (met onduidelijke definities en normen voor milieuvriendelijke producten); de gebrekkige steun van bedrijfsleven en politiek; en het gebrek aan informatie en opleidingsmogelijkheden.

3.8.3

Het Comité pleit derhalve voor: vaststelling van degelijke criteria voor milieuvriendelijke producten (met alle relevante milieuspecificaties); vermelding in de specificaties van de kosten tijdens de gehele levenscyclus van het product of de dienst; aanleg van een „European GPP knowledge Database” (Europese databank met gegevens over „groene” overheidsopdrachten) (31); opname van de eisen van ISO-norm 14004 en milieubeheersystemen — EMS, referenties van milieukeurmerken en milieuvriendelijke ontwerpen — in EG-richtlijnen inzake overheidsopdrachten; openbare verspreiding van nationale actieplannen voor de aanbesteding van overheidsopdrachten; prioritaire aandacht voor producten met de grootste milieu-impact.

3.9

Ook eerlijke handel heeft in heel Europa ingang gevonden. De thema's „eerlijke handel” en „ethische handel” zijn reeds lange tijd een aandachtspunt voor het EESC, en in zijn advies REX/196 (32) heeft het zich hiermee uitgebreid beziggehouden. Wat het EESC betreft zijn eerlijke en ethische handel factoren die duurzame consumptie tot een succes maken.

3.10

Voorlichting vormt een kernelement van duurzame consumptie, en het EESC benadrukt dat al in de schoolbanken een begin moet worden gemaakt met deze voorlichting. Consumenten moeten rechtstreeks toegang hebben tot informatie over gekozen producten en diensten, en over hun mogelijke effecten op het milieu. Deze informatie moet op zodanige wijze worden gepresenteerd dat ze voor de consument interessant en daardoor toegankelijk en begrijpelijk is.

3.11

Het EESC vindt dat de Europese wetgeving inzake duurzame productie en consumptie moet worden geconsolideerd en vereenvoudigd om haar voor zowel consumenten als producenten begrijpelijker en toegankelijker te maken: „Het principe „minder maar beter wetgeven” dient te worden vertaald in goed doortimmerde en coherent geformuleerde milieuvoorschriften, die in het proces van aanpassing van de industriële reconversie voor rechtszekerheid en transparantie zorgen. Bovendien moeten die voorschriften leiden tot een betere bescherming van de hulpbronnen en van het milieu en tot de toepassing van duurzame en concurrerende technologische innovaties op de wereldmarkt” (33).

3.12

Wat betreft milieuvriendelijke producten zou het zinvol zijn om de Europese maatregelen ter bestrijding van misleidende reclame en oneerlijke handelspraktijken  (34) uit te breiden; de aanduidingen „eco” en „bio” worden tegenwoordig vaak alleen als marketinginstrument gebruikt om de verkoop te bevorderen, ook al verschillen de betreffende producten of diensten niet van andere en bieden ze geen meerwaarde.

3.12.1

In dit verband en met het oog op zelfregulering meent het Comité dat het opstellen van gedragscodes zoals bedoeld in Richtlijn 2005/29/EG een belangrijke rol kan spelen bij de bestrijding van onjuiste beweringen over milieuprestaties in reclameboodschappen. Daarbij kunnen de volgende criteria worden gehanteerd:

In reclames over milieuvraagstukken mag bij de consument niet onnodig bezorgdheid ten aanzien van de milieuproblematiek worden gewekt en mag onkunde op dit gebied niet worden uitgebuit.

In reclames mag gedrag dat de milieubescherming zou ondergraven niet worden aangemoedigd of op onkritische wijze worden behandeld.

In reclames mag aan het publiek geen misleidende informatie worden verstrekt over de milieueffecten van het aangeprezen product, hetzij door een misleidende voorstelling van deze effecten hetzij door het verhullen daarvan.

De milieuvriendelijke kenmerken van een product of dienst mogen niet zomaar van toepassing worden verklaard op andere producten of diensten van het betreffende bedrijf.

Indien de milieuvriendelijke kwaliteiten van een product of dienst afhankelijk zijn van specifieke gebruiksvoorwaarden of gebruiksmethoden, of van bepaalde momenten in de levenscyclus, moet de reclame daar uitdrukkelijk op wijzen of consumenten oproepen zich hierover te informeren.

Beweringen of leuzen ten aanzien van milieuprestaties moeten zijn gebaseerd op controleerbare technische en wetenschappelijke criteria. Indien nodig moet de adverteerder door een onafhankelijke instantie of deskundig aangedragen bewijs voor de juistheid van de reclameboodschap leveren.

In vermeldingen van ingrediënten die aan het aangeprezen product zijn toegevoegd of hieruit zijn verwijderd teneinde de milieueffecten ervan te wijzigen, moeten de aard en de omvang van deze effecten duidelijk worden aangegeven.

Tekens of symbolen met betrekking tot milieueffecten mogen niet misleidend zijn of aanleiding geven tot verwarring omtrent hun betekenis. Evenmin mogen tekens of symbolen onjuiste associaties met officiële milieukeurmerken van landen, geografische gebieden of economische sectoren oproepen. Verklaringen en getuigenissen mogen uitsluitend worden gebruikt om de milieuvriendelijke kenmerken van het aangeprezen product te onderbouwen indien ze zijn gebaseerd op specifieke en controleerbare beweringen, in overeenstemming met het op drie na laatste streepje.

3.12.2

Volgens het Comité moeten er flexibele, efficiënte en goedkope buitengerechtelijke instanties voor toezicht op en geschillenbeslechting in consumentenzaken komen; deze instanties moeten op geloofwaardige wijze garanderen dat producten voldoen aan milieunormen en dat op de markt beschikbare duurzame producten beantwoorden aan de eisen inzake ecologische duurzaamheid die bepalend zijn voor de keuze van de consument. Deze instanties mogen niet in de plaats komen van gerechtelijke procedures die voor iedereen toegankelijk moeten zijn.

3.13

Het Comité hecht sterk aan een Europees handvest voor duurzame consumptie en milieuvriendelijke producten op de interne markt teneinde het recht van consumenten op milieuvriendelijke producten te beschermen. In een dergelijk handvest moeten de volgende punten worden opgenomen:

De verantwoordelijkheid voor duurzame consumptie moet worden gedeeld door alle belanghebbenden en maatschappelijke organisaties: producenten, distributeurs, consumenten, docenten, overheden, consumenten- en milieuorganisaties, en de sociale partners.

Het beleid inzake duurzame productie en consumptie moet — in samenspraak met milieuorganisaties, organisaties van consumenten, producenten, handelaren, distributeurs en andere belanghebbenden — worden geïntegreerd in andere relevante beleidsterreinen van de EU.

Europese bedrijven en producenten dragen de primaire verantwoordelijkheid voor een optimale beschikbaarheid van duurzame consumptie gedurende de gehele levenscyclus van een product („van de tekentafel tot de vuilnisbelt”) en in de distributie- en dienstensector.

De EU draagt verantwoordelijkheid voor het vaststellen van een uniform, duidelijk, consistent en begrijpelijk kader voor alle Europese wetgeving op dit terrein, waarbij de nadruk wordt gelegd op consumentenrechten en op gebruiksvriendelijke en kosteloze instrumenten voor de praktische handhaving van deze rechten.

Er moeten elementen worden opgenomen die de bestaande rechten kunnen ondersteunen en onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen.

Er moeten elementen worden opgenomen die de bestaande rechten kunnen ondersteunen en die kunnen worden gerealiseerd via zelfregulering (35) van particuliere belanghebbenden, vertegenwoordigers van consumenten (36), milieuorganisaties (37) en bedrijfsvertegenwoordigers.

De EU en de nationale regeringen dragen verantwoordelijkheid voor de bevordering van dynamische, controleerbare en uniform toepasbare maatregelen ten aanzien van: milieuvriendelijke ontwerpen in alle productsectoren; betrouwbare milieukeurmerken in de gehele EU; de verspreiding van milieubeheersystemen; de vaststelling en handhaving van strenge en internationaal erkende technische milieunormen; specifieke en bindende voorschriften voor technische milieuspecificaties bij overheidsopdrachten; de bestrijding van misleidende „groene” reclame; de bevordering van eerlijke handel en internationale samenwerking met het oog op duurzame consumptie.

Er moet vaart worden gezet achter onderzoek en technologische ontwikkeling en achter de invoering van innovatieve toepassingen op het gebied van duurzame productie en consumptie. Dit moet gebeuren met behulp van zowel overheidsuitgaven op Europees en nationaal niveau als particuliere investeringen, gezien de doelstelling om 3 % van het BBP in de EOR (38) te besteden aan O&O.

Er moet worden voorzien in voorlichting en scholing voor allen die belang hebben bij duurzame consumptie, en in capaciteitsopbouw bij relevante overheidsorganen en organisaties.

Er moeten voor het publiek toegankelijke indicatoren, methoden en databanken worden ontwikkeld om de vooruitgang te meten die wordt geboekt bij het streven naar duurzame consumptie op alle niveaus.

Onderzoek naar consumentengedrag dat schadelijk is voor het milieu moet worden gestimuleerd om na te gaan hoe consumptiepatronen duurzamer kunnen worden gemaakt.

3.13.1

Gezien het belang van een Europees handvest voor duurzame consumptie en milieuvriendelijke producten op de interne markt pleit het EESC ervoor om hierover een conferentie te houden waaraan ook het Europees Parlement en de Europese Commissie deelnemen.

Brussel, 29 mei 2008

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

D. DIMITRIADIS


(1)  Verordening (EG) nr. 1980/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 inzake een herzien communautair systeem voor de toekenning van milieukeuren

(2)  Richtlijn 93/42/EEG

(3)  Richtlijn 67/548/EEG

(4)  COM(2001) 31 final

(5)  COM(2003) 302 final en Groenboek COM(2001) 68 final

(6)  PB C 80 van 30 maart 2004

(7)  COM(2002) 412 final van 17 juli 2002 en Richtlijn 2004/18/EG van 31 maart 2004

(8)  Richtlijn 2005/32/EEG (PB L 191 van 22 juli 2005); Beschikking 2000/729/EEG, Beschikking 2000/730/EG en Beschikking 2000/731/EG (PB L 293 van 22 november 2000)

(9)  PB L 242 van 10 september 2002

(10)  Report on the Sustainable Development Strategy 2007

(11)  Zie voetnoot 18, met name:

(12)  ISBN 978-92-9167-932-4-EER, Kopenhagen 2007

(13)  Europese Raad van Brussel, 14 december 2007

(14)  COM(2007) 640 final

(15)  PB C 108 van 30 april 2004

(16)  PB C 175 van 27 juli 2007; PB C 44 van 16 februari 2008

(17)  Richtlijn 2005/29/EG (PB L 149 van 11 juni 2005)

(18)  Zoals Indicators of Sustainable Development. Framework and Methodologies van de Verenigde Naties (1996)

(19)  PB C 48, 21.2.2002, blz. 112; PB C 117 van 30 april 2004; PB C 74 van 23 maart 2005.

(20)  Sinds 2006 legt de CENELEC een online databank aan met gegevens over de in CENELEC-normen opgenomen milieuaspecten.

Sinds begin 2007 werkt de CEN aan een opleidingsprogramma voor de opname van milieunormen in de CEN-normen.

(21)  COM(2007) 374 final van 4 juli 2007

(22)  PB C 325 van 30 december 2006

(23)  Er zijn vele Europese en internationale instrumenten op dit gebied (7e kaderprogramma (KP7), Kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (CIP), LIFE, structuurfondsen, EIB, I2I, EUREKA, LEED-OESO, Ontwikkelingsbank van de Raad van Europa (CEB) etc.), maar het uniforme gebruik ervan wordt belemmerd door de uiteenlopende modaliteiten en procedures, de veelheid aan ongelijkheden bij de toepassing en de aanzienlijke problemen bij het „simultaneous engineering” (gelijktijdig verloop) van de diverse soorten maatregelen.

(24)  Zie EESC-advies PB C 120, 16.5.2008, blz. 66; rapporteur: de heer Pezzini.

(25)  Voorbeelden hiervan zijn: de Eco-Flower (Europees logo in de vorm van een bloem dat in heel Europa wordt gebruikt; http://europa.eu.int/comm/environment/ecolabel/index_en.htm), de Nordic Swan (wordt voornamelijk in Scandinavië gebruikt; http://www.svanen.nu/Eng/default.asp), de Blue Angel (kenmerkend voor Duitsland; http://blauer-engel.de/englisch/navigation/body_blauer_engel.htm ) en de Fair Flower (afkomstig uit Nederland; http://www.flowercampaign.org). Er zijn echter ook overheidskeurmerken die op een specifiek milieuaspect betrekking hebben, zoals de Energy Star. Ook particuliere keurmerken zijn wijdverbreid, zoals het biolabel van de IFOAM (http://ec.europa.eu/environemt/emas/index_en.htm).

(26)  PB C 74 van 23 maart 2005

(27)  Ibidem

(28)  PB L 134 van 30 april 2004

(29)  COM(2001) 274 final; PB C 333 van 28 november 2001

(30)  Green Public Procurement in Europe 2006Conclusions and recommendations. Virage Milieu & Management bv, Korte Spaarne 31, 2011 AJ Haarlem, Nederland. http://europa.eu.int/comm/environment/gpp

(31)  Ook met verwijzing naar het European Platform for Life-Cycle for the environmental performance of products, technologies and services.

(32)  Ethische handel en garantiesystemen voor consumenten; rapporteur: de heer Adams; PB C 28 van 3 februari 2006

(33)  Zie EESC-advies PB C 120, 16.5.2008, blz. 66; rapporteur: de heer Pezzini

(34)  Richtlijn 2005/29/EG (PB L 149 van 11 juni 2005)

(35)  Zie de paragrafen 22 en 23 van het Interinstitutioneel akkoord over „Beter wetgeven”, PB C 321 van 31 december 2003.

(36)  In paragraaf 3.5 van EESC-advies gaat het EESC in op de kenmerken waarvan gebruik wordt gemaakt bij pogingen om te komen tot een uniforme definitie van „consumentenorganisatie” (PB C 185 van 8 augustus 2006).

(37)  Het EESC staat achter het bevorderen van de raadpleging van het maatschappelijk middenveld bij vraagstukken op het gebied van duurzame ontwikkeling. Zie paragraaf 4.2.6 van EESC-adviesPB C 120, 16.5.2008, blz. 33.

(38)  EOR: Europese Onderzoeksruimte