|
19.8.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 211/82 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over De onderhandelingen over nieuwe handelsovereenkomsten: standpunt van het EESC
(2008/C 211/21)
Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn zitting van september 2007 (vergadering van 26 september) besloten om overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een advies op te stellen over het thema
„De onderhandelingen over nieuwe handelsovereenkomsten: standpunt van het EESC”.
De gespecialiseerde afdeling Externe betrekkingen, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 1 april 2008 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Peel; co-rapporteur was mevrouw PICHENOT.
Het Comité heeft tijdens zijn 444e zitting van 22 en 23 april 2008 (vergadering van 22 april) het volgende advies uitgebracht, dat met 101 stemmen voor en 6 stemmen tegen, bij 7 onthoudingen, is goedgekeurd.
1. Conclusies en algemene aanbevelingen
|
1.1 |
Het Comité stelt met voldoening vast dat de Commissie nog steeds principieel voorstander is van multilaterale handelsliberalisatie. Haar pleidooi voor bilaterale onderhandelingen is alleen maar ingegeven door het feit dat de multilaterale handelsbesprekingen in een impasse zijn geraakt. |
|
1.2 |
Bilaterale overeenkomsten doen geen afbreuk aan het multilateralisme, maar kunnen dit juist versterken. De resultaten van bilaterale onderhandelingen kunnen het multilaterale onderhandelingsproces nieuwe impulsen geven. „Onze welvaart hangt van de handel af”, aldus de Commissie in de Mededeling Europa als wereldspeler. |
|
1.3 |
Bij de geplande bilaterale onderhandelingen moet voor een andere, meer adequate aanpak worden gekozen. Het heeft geen zin om vast te houden aan de weinig succesvolle methoden die in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen werden toegepast. |
|
1.4 |
Bij bilaterale onderhandelingen kan beter worden ingespeeld op verschillen tussen landen en regio's. Multilaterale onderhandelingen vereisen noodgedwongen een bredere aanpak. |
|
1.5 |
Het Comité vindt het een goede zaak dat het door het directoraat-generaal Handel wordt verzocht om het verloop van de onderhandelingen over de in de Mededeling genoemde handelsovereenkomsten op de voet te volgen. |
|
1.6 |
Het benadrukt nogmaals dat het als een volwaardige partner van de Commissie wil blijven fungeren. Het is vastbesloten zijn intensieve samenwerking met de Commissie en andere belangrijke EU-instellingen voort te zetten en zelfs nog op te voeren. Het wil als spreekbuis van het maatschappelijk middenveld een eigen bijdrage aan het Europese integratieproces blijven leveren. |
|
1.7 |
Het is een goede zaak dat de Commissie de transparantie van het onderhandelingsproces wil vergroten en de buitenwereld nauwer bij een en ander wil betrekken. Positief is vooral ook haar pleidooi voor nauwere samenwerking met het maatschappelijk middenveld in de landen en regio's waarmee de EU een overeenkomst wil sluiten. |
|
1.8 |
Vanwege zijn specifieke structuur kan het Comité in dit monitoringproces een actieve rol spelen, onder meer omdat het dankzij zijn ervaring in staat is om in andere landen potentiële partners te vinden. |
|
1.9 |
De Commissie zou graag willen dat het Comité haar bij de komende onderhandelingen met raad en daad bijstaat. Gelet op het grote aantal onderwerpen op de agenda (waarvan er enkele in dit advies nader onder de loep worden genomen) geeft het er de voorkeur aan om sommige thema's, zoals b.v. fatsoenlijk werk en markttoegang, in afzonderlijke adviezen te behandelen. |
|
1.10 |
Het is een goede zaak dat de Commissie in haar argumentatie weer sociale en milieuoverwegingen te berde brengt. Het Comité merkt in dit verband op dat duurzame ontwikkeling drie aspecten omvat: economische, sociale en ecologische. Veel van de vermelde economische thema's zijn ook voor het maatschappelijk middenveld relevant. Dit geldt met name voor het thema vrij verkeer van personen. |
|
1.11 |
In de voorgestelde bilaterale benadering moet worden uitgegaan van het beginsel dat de in de IAO-conventies neergelegde fundamentele en universele rechten dienen te worden nageleefd. Deze normen moeten worden gebruikt als middel om werkbare en voor alle partijen aanvaardbare definities van „fatsoenlijk werk” te promoten. |
2. Achtergrond — Het belang van handel
|
2.1 |
De internationale handel is een van de belangrijkste pijlers onder de internationale betrekkingen, die diverse vormen kunnen aannemen:
De internationale handel is de meest effectieve weg naar intensieve en blijvende contacten tussen landen en regio's, want handel leidt al gauw tot andere vormen van samenwerking. |
|
2.2 |
Daarnaast zijn internationale handel en investeringen van cruciaal belang voor de economische groei in Europa en een sleutelelement van de externe dimensie van het Europese concurrentievermogen. De Commissie verklaart in dit verband in haar Mededeling Europa als wereldspeler: wereldwijd concurreren dat „onze welvaart van de handel afhangt”. Belangrijk is ook dat de Commissie vergaande bevoegdheden heeft op het vlak van de buitenlandse handel, terwijl ze op vele andere terreinen van de internationale betrekkingen alleen aanspraak kan maken op een zekere mate van politieke medezeggenschap. De verantwoordingsplicht van de Commissie op dit gebied blijft evenwel een punt van discussie. Daarom zal het verloop van de onderhandelingen op de voet moeten worden gevolgd. |
|
2.3 |
Voor velen zijn méér handel, lagere douanetarieven en afschaffing van non-tarifaire belemmeringen voor handel en investeringen cruciale voorwaarden voor het bereiken van een brede acceptatie van de meer positieve aspecten van het globaliseringsproces. Opkomende economische mogendheden als Brazilië, China en India — die allemaal onder de nieuwe strategie van de Commissie vallen — beginnen een minder restrictief handelsbeleid te voeren, waaruit duidelijk blijkt dat het tempo van de globalisering exponentieel toeneemt. Intensivering van de economische betrekkingen — via intensivering van de handel — leidt tot nauwere culturele banden en nauwere contacten op het niveau van het maatschappelijk middenveld — een aspect dat vooral voor het Comité relevant is. Velen menen dat nauwere economische banden in de partnerlanden ook een groter draagvlak voor een effectiever beleid op het gebied van milieubescherming, duurzame ontwikkeling en sociale en arbeidsnormen zullen creëren, maar dit is niet altijd het geval. Daarom zal het maatschappelijk middenveld de vinger aan de pols moeten houden. |
|
2.4 |
Het Comité acht het zeer belangrijk dat het maatschappelijk middenveld wordt betrokken bij de implementatie — en het toezicht daarop — van het onderdeel „duurzame ontwikkeling” van de overeenkomsten. Het is van oordeel dat dialoog en samenwerking een sfeer van vertrouwen tussen de betrokken partijen scheppen en dat dit de enige manier is om dit soort gevoelige onderwerpen aan te pakken. |
|
2.5 |
Het vindt het een goede zaak dat in het onderhandelingsmandaat wordt bepaald dat de overeenkomsten het streven naar duurzame ontwikkeling, en met name de naleving van sociale en milieunormen, dienen te bevorderen. Het mandaat moet worden gezien tegen de achtergrond van de grote uitdagingen waarvoor de wereld zich vandaag de dag ziet gesteld: bestrijding van de klimaatverandering, verwezenlijking van de Millenniumdoelstellingen, terugdringen van de armoede, zorgen voor fatsoenlijk werk en bescherming van de gezondheid (met name voedselveiligheid). |
|
2.6 |
Het Comité pleit voor een nieuw maatschappelijk debat over de collectieve waarden en normen waarop het Europese model van een sociale markteconomie is geschoeid. Europa moet bij de bilaterale onderhandelingen uitkomen voor de waarden en normen die de Europese samenleving zo hoog in het vaandel draagt: voedselveiligheid, een gezond milieu en een goed sociaal beleid. In de Mededeling van oktober 2007 spreekt ook de Europese Commissie zich in die zin uit: „De EU moet ervoor zorgen dat derde landen onze exporteurs en investeerders een aangepast niveau van openheid bieden en dat onze basisregels niet afdoen aan ons vermogen onze belangen te beschermen en de stringente normen te vrijwaren die wij ter bescherming van gezondheid, veiligheid, milieu en consumenten op producten toepassen.” |
|
2.7 |
De Commissie heeft aangekondigd dat zij met nieuwe voorstellen gaat komen, die de EU in staat moeten stellen deze cruciale uitdagingen het hoofd te bieden. Uitgangspunt is de bereidheid van de EU haar markt verder open te stellen en te streven naar eerlijke concurrentievoorwaarden. Daarom is het van het grootste belang dat de EU-onderhandelaars zich bij de komende bilaterale onderhandelingen laten leiden door drie cruciale criteria: de nieuwe overeenkomsten moeten de nodige bescherming bieden, zij moeten eerlijke afspraken omvatten en zij moeten stoelen op het beginsel van wederkerigheid. Alleen dan zal er sprake zijn van een „nieuwe generatie” overeenkomsten. |
3. De Mededeling Europa als wereldspeler — Een ommekeer in het handelsbeleid van de EU
|
3.1 |
De goedkeuring van de Mededeling van de Commissie Europa als wereldspeler: wereldwijd concurreren door de Raad, in april 2007, zal wereldwijde gevolgen hebben. De EU is immers een van de belangrijkste handelsmogendheden ter wereld. Zij was in 2005 goed voor 26 % van de wereldwijde handel in diensten en 15,5 % van de handel in goederen (EU25 — cijfers van de Commissie). De Commissie houdt in haar nieuwe strategie onverkort vast aan het beginsel van multilateralisme, maar pleit tegelijk voor een nieuwe generatie bilaterale en regionale handelsovereenkomsten en voor afschaffing van non-tarifaire handelsbelemmeringen en handelsverstorende regels en voorschriften. |
|
3.2 |
Deze nieuwe strategie is duidelijk een gevolg van de stagnatie van de onderhandelingen in het kader van de ontwikkelingsronde van Doha. Zij moet worden gezien als een intentieverklaring om door te gaan met de liberalisering van de wereldhandel. De Commissie benadrukt terecht dat de EU het beginsel van multilateralisme niet opgeeft, maar de internationale handel nieuwe impulsen wil geven. Het Comité kan dit alleen maar toejuichen, maar wijst er wel op dat het afsluiten van de Doha-ronde een strategische politieke noodzaak blijft. |
|
3.3 |
Deze Mededeling betekent hoe dan ook een ingrijpende koerswijziging in het handelsbeleid van de EU — de eerste sinds 1999. Dit neemt niet weg dat het Comité zich in een eerder advies (1) positief over dit document heeft uitgesproken, niet het minst omdat de Commissie daarin nogmaals te kennen geeft dat zij voor verdere ontwikkeling van de internationale handel en voor een multilaterale aanpak is. Het is belangrijk dat de bilaterale overeenkomsten de multilaterale onderhandelingen geen stok in het wiel steken. |
|
3.4 |
Deze bilaterale benadering mag alleen tot doel hebben de multilaterale strategie — waarmee zij zonder meer verenigbaar is en die zij zelfs kan versterken — te ondersteunen. Het Comité is van oordeel dat de bilaterale onderhandelingen uiteindelijk een stimulerend effect kunnen hebben op het multilaterale onderhandelingsproces. Bij bilaterale onderhandelingen kan namelijk dieper op de dingen worden ingegaan, waardoor de standpunten uiteindelijk dichter bij elkaar komen te liggen. |
|
3.5 |
Het complexe karakter van deze problematiek wordt duidelijk uit de doeken gedaan door ene professor Messerlin (2). Sommige kleinere landen en regionale groeperingen kampen met zo'n ontstellend gebrek aan menselijk kapitaal dat de keuze tussen multilaterale of bilaterale handelsrelaties voor hen cruciale gevolgen heeft. |
|
3.6 |
Daarom dient de Commissie erop toe te zien dat de nieuwe overeenkomsten een duidelijke toegevoegde waarde bieden. In bilaterale overeenkomsten kan beter worden ingespeeld op regionale en nationale verschillen qua benadering dan in multilaterale overeenkomsten, die het noodgedwongen moeten hebben van een bredere aanpak. Uit de Mededeling blijkt ook dat de Commissie sterk de nadruk legt op de drie resterende Singapore-issues, nl. mededinging, investeringen en overheidsopdrachten, en dat zij de doelstellingen op deze drie gebieden nu via bilaterale onderhandelingen wil trachten te bereiken, hoewel de EU er in Cancún mee heeft ingestemd om deze drie thema's van de agenda van Doha te schrappen. |
|
3.7 |
Het Comité dringt er evenwel op aan dat bij de nieuwe onderhandelingen voor een andere en betere benadering wordt gekozen. Het heeft geen zin om vast te houden aan de weinig succesvolle methoden die in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen werden toegepast. |
|
3.8 |
De EU dient ook begrip op te brengen voor het feit dat haar onderhandelingspartners de onderhandelingen willen voeren op een manier en in een tempo die aansluiten bij hun eigen tradities. Tussen Europa en Azië zijn er op vele terreinen aanzienlijke verschillen, waarvoor het nodige respect moet worden opgebracht. Ook binnen de groep van de ASEAN-landen zijn er grote verschillen, met name qua ontwikkelingsniveau. De EU kan haar normen niet opdringen, maar moet erover onderhandelingen. |
4. Algemene aanbevelingen met betrekking tot toekomstige vrijhandelsovereenkomsten
|
4.1 |
De Commissie pleit in haar Mededeling voor het sluiten van een aantal nieuwe (vrij)handelsovereenkomsten en vermeldt ook een aantal thema's waarover zij met het oog op de „concurrentieagenda” van haar handelsbeleid opnieuw wil onderhandelen, zoals de Singapore-issues en technische en niet-tarifaire handelsbelemmeringen. De onderhandelingen moeten zo veel mogelijk terreinen bestrijken, waarbij tegenstrijdigheden en incompatibiliteiten in ieder geval moeten worden vermeden. Wat onderstaande aspecten betreft zal het Comité erop toezien dat zowel in de reeds geplande als in eventuele latere vrijhandelsovereenkomsten duidelijke richtsnoeren worden gehanteerd. |
|
4.2 |
Technische handelsbelemmeringen. In vele landen zijn technische handelsbelemmeringen een grotere rem op handel en economische groei en een groter obstakel voor markttoegang dan tarieven (mede door het feit dat tal van ontwikkelingslanden hun tarieven eenzijdig hebben teruggeschroefd om handel en investeringen te stimuleren). Vooral normen ter bescherming van de gezondheid van mens, dier en plant leiden geregeld tot geschillen, vooral omdat de EU-normen tot de strengste ter wereld behoren en door derde landen dan ook vaak als een verkapte vorm van protectionisme worden beschouwd. Daarom is het van cruciaal belang dat de EU bereid is om, voortbouwend op haar succesvolle programma's voor handelsgerelateerde technische assistentie, haar inspanningen op het gebied van training en capacity building op te voeren. |
|
4.3 |
Tarifaire belemmeringen. Het opheffen van tarifaire belemmeringen zal bij de onderhandelingen met Korea, India en de ASEAN een centrale plaats innemen. Met name India hanteert een aantal zeer hoge tarieven, waar ook nog eens een „additioneel recht” en een „extra additioneel recht” bij komen. Een en ander resulteert in sommige gevallen in een eindtarief van maar liefst 550 %. Het probleem bij de ASEAN-landen is vooral het gebrek aan harmonisatie — binnen de ASEAN-groep gelden vele verschillende en bovendien sterk uiteenlopende tarieven — en de discriminerende accijnsregeling (3). |
|
4.4 |
Non-tarifaire belemmeringen. Ook het wegwerken van zo veel mogelijk non-tarifaire belemmeringen zal hoog op de onderhandelingsagenda staan. Dit soort belemmeringen is vaak een gevolg van bureaucratische wildgroei, overregulering op lokaal niveau, gebrek aan alternatieve werkgelegenheid voor overtollige ambtenaren en wellicht zelfs corruptie. Volgens schattingen van de WTO zou 93 % van de invoer in India op non-tarifaire belemmeringen stuiten, tegenover slechts 22 % in het geval van Brazilië (4). Ook in de ASEAN-landen zijn er vele belemmeringen van niet-tarifaire aard, waarvan de impact op de invoer bovendien aanzienlijk varieert (b.v. 31 % in het geval van Indonesië, tegenover slechts 2 % in het geval van Singapore). In Korea ondervindt 25 % van de invoer hinder van non-tarifaire belemmeringen. |
|
4.5 |
Primaat van economische criteria. De huidige en toekomstige markten moeten een doorslaggevende rol spelen bij het bepalen of en met welke landen er in de toekomst nog over vrijhandelsovereenkomsten onderhandeld gaat worden. |
|
4.6 |
Vrijhandelsovereenkomsten moeten „vrijwel de gehele handel” in goederen en diensten — d.i. minstens 90 % — bestrijken. In artikel XXIV van de GATT-overeenkomst wordt bepaald dat binnen een vrijhandelsgebied beperkende regelingen dienen te worden afgeschaft. Er zijn wel enkele uitzonderingen mogelijk, b.v. in het geval van landen waar de landbouwsector alleen in de eigen behoeften voorziet. In de dienstensector kan deze restrictie echter niet worden toegepast en zal het uitwerken van een optimale regeling geen gemakkelijke opgave zijn. In deze sector staan er voor alle partijen enorme potentiële winsten op het spel — misschien wel de best kwantificeerbare winsten die in de internationale handel te behalen zijn. Vrij verkeer op het vlak van kapitaal en financiën is hier van cruciaal belang als alle partijen het onderste uit de kan willen halen. Het grootste probleem is het vrije verkeer van personen, met name in het kader van „mode 3” en „mode 4”. Het zal niet eenvoudig zijn om dit probleem uit de wereld te helpen, zeker als het gaat om het verlenen van vrijere toegang aan geschoold personeel uit de diverse partnerlanden tot de afzonderlijke lidstaten. Het maatschappelijk middenveld zal de ontwikkelingen op dit terrein, en de implementatie van een en ander, op de voet willen volgen. Bij alle partijen liggen de zaken in sommige sectoren gevoeliger dan in andere. Er moet echter tot elke prijs worden voorkomen dat de diverse overeenkomsten niet met elkaar stroken of zelfs volledig onverenigbaar met elkaar zijn. Niettemin vindt het Comité het goed dat de Commissie met een positieve lijst wil werken, zoals bij de onderhandelingen in het kader van de ontwikkelingsagenda van Doha. Zij gaat daarmee heel anders te werk dan de Verenigde Staten, die met een negatieve lijst werken. |
|
4.7 |
De EU moet meer aandacht schenken aan de internationale dimensie van de interne markt om de economische integratie waar wenselijk te bevorderen (met name op terreinen waar integratie voordelen oplevert, zoals b.v. op boekhoudkundig gebied) en op die manier voor gelijke concurrentievoorwaarden te zorgen. |
|
4.8 |
Alle vrijhandelsovereenkomsten moeten een vrijwaringsclausule bevatten en dienen ook te voorzien in een geschillenregeling en een mechanisme voor sociale monitoring. Het Comité pleit voor een mechanisme waarmee geschillen over niet-tarifaire aangelegenheden snel kunnen worden beslecht. Het denkt daarbij aan een flexibel bilateraal instrument naar het voorbeeld van het Solvit-systeem dat binnen de EU zelf wordt toegepast. Het heeft zich in een eerder advies al over het monitoren van een dergelijke sociale agenda in het kader van bilaterale overeenkomsten uitgesproken en heeft toen gepleit voor het opzetten van „gezamenlijke bilaterale waarnemingsposten” (5). |
5. Aanbevelingen met betrekking tot de toekomstige handelsovereenkomsten: sociale en milieuaspecten (6)
|
5.1 |
Het Comité stelt tot zijn voldoening vast dat de Commissie in haar Mededeling uitvoerig ingaat op het belang van sociale rechtvaardigheid, waarover zij het volgende opmerkt: „Wij moeten ook de potentieel ontwrichtende gevolgen van de opening van de markt voor sommige regio's en werknemers, vooral voor de minder gekwalificeerde, onder ogen zien.” Zij wijst in dit verband ook op de mogelijke gevolgen voor het klimaat, de energievoorziening en de biodiversiteit. |
|
5.2 |
In de Uruguay-ronde heeft de Commissie zich opgeworpen als voorvechter van een sociale clausule voor de wereldhandel, maar ze heeft dit idee uiteindelijk laten varen, met name vanwege het verzet van de ontwikkelingslanden. Sociale normen werden door de ontwikkelingslanden als een verkapte vorm van protectionisme gezien. |
|
5.3 |
In de EU is „sociale dumping” — d.w.z. het kunstmatig drukken van lonen en sociale lasten, waardoor er „oneerlijke” concurrentie ontstaat — altijd een punt van bezorgdheid gebleven. Het Comité is in dit verband van mening dat bedrijven in vrije exportzones, ook in de landen waarmee de EU momenteel bilaterale onderhandelingen voert, in geen geval de sociale en milieuwetten van hun land met voeten mogen treden (7), omdat zij zich anders bezondigen aan sociale dumping en milieudumping. De overeenkomsten moeten garanderen dat geen enkel bedrijf via uitbesteding de nationale voorschriften of de basisconventies van de IAO omzeilt. |
|
5.4 |
Bij alle bilaterale onderhandelingen moet rekening worden gehouden met de afspraken die in internationaal verband zijn gemaakt: de IAO-Verklaring van 1998, de besluiten van de Top over duurzame ontwikkeling uit 2005, de in het kader van de Millenniumdoelstellingen aangegane verbintenissen op het vlak van de armoedebestrijding en de ministersverklaring over fatsoenlijk werk uit 2006. |
|
5.5 |
Hoewel het hier om een zeer gevoelige kwestie gaat en een multilaterale regeling van deze sociale vraagstukken nog niet voor morgen is, dringt het Comité er bij de Commissie op aan te bekijken of deze problematiek niet in bilateraal verband kan worden aangepakt. Zoals reeds gezegd zet een bilaterale aanpak wellicht meer zoden aan de dijk, omdat men dan dieper op de dingen kan ingaan en beter rekening kan houden met ontwikkelingsverschillen. |
|
5.6 |
Steeds meer Europese burgers vragen zich af welke toekomst voor Europa is weggelegd in een geglobaliseerde wereld. De Commissie hanteert in dit verband het concept „Europees belang”, zoals blijkt uit haar samenvattend verslag van 11 december 2007 over de Lissabon-strategie. Zij legt de nadruk op de externe dimensie van de Lissabon-strategie (8) en wijst erop dat het steeds meer noodzakelijk wordt om te zorgen voor een level playing field op internationaal niveau. Om de externe dimensie van de Lissabon-strategie te versterken en op die manier twee vliegen in één klap te slaan, nl. zorgen voor een betere bescherming van de Europese belangen en een grotere openheid naar de wereld, wil de Commissie de dialoog met derde landen verdiepen en rationaliseren en daarbij meer nadruk leggen op vraagstukken van gemeenschappelijk belang, zoals markttoegang, op elkaar afstemmen van regels en voorschriften, migratie en klimaatverandering. Zij zal ieder jaar een algemeen verslag over markttoegang uitbrengen, waarin ze zal nagaan in welke landen en sectoren er nog aanzienlijke belemmeringen bestaan. Het Comité dringt erop aan dat ook het middenveld — in de EU én in de partnerlanden — een stem in het kapittel krijgt. Dit zou de zichtbaarheid en coherentie van het buitenlands beleid van de EU, en met name het handels- en ontwikkelingsbeleid, ten goede komen. |
|
5.7 |
Wat de al van start gegane onderhandelingen betreft, is het Comité van oordeel dat de 27 verdragen en conventies uit de SAP plus-regeling (9) als uitgangspunt voor het hoofdstuk duurzame ontwikkeling (sociale aspecten, milieuaspecten, mensenrechten en goed bestuur) zouden moeten fungeren en als gemeenschappelijke referentiecriteria zouden moeten gelden. In de onderhandelingen met de Aziatische landen dient de ratificatie, uitvoering en monitoring van deze 27 internationale verdragen als minimumvereiste te worden beschouwd (10). |
|
5.8 |
Gelet op het ongelijke ontwikkelingsniveau in de betrokken Aziatische landen en hun administratieve onvermogen om deze verdragen daadwerkelijk uit te voeren, beveelt het Comité aan om deze voorwaarde per geval te bekijken en de nodige financiële steun te verlenen om de landen in kwestie in staat te stellen hun achterstand weg te werken. Deze voorwaarde dient echter slechts als uitgangspunt van de onderhandelingen. Van meer ontwikkelde landen, zoals Zuid-Korea, kunnen verdergaande verbintenissen worden geëist. |
|
5.9 |
Om bovenstaande reden is het zaak dat de vrijhandelsovereenkomsten vergezeld gaan van samenwerkingsovereenkomsten die voorzien in de toekenning van voldoende financiële steun om de betrokken landen in staat te stellen zich aan te passen aan de internationale standaarden. De omvang van de toegezegde steun is bepalend voor de eisen die met name op milieugebied kunnen worden gesteld. Technische assistentie zal meer zoden aan de dijk zetten als zij wordt gekoppeld aan een adequate tenuitvoerlegging van bepaalde IAO-verdragen. Als er financiële steun wordt verleend om de naleving van deze verdragen te garanderen, zal dit de sociale vooruitgang ten goede komen. |
|
5.10 |
Er zal ook technische assistentie worden verleend bij de oprichting of versterking van lokale of regionale controle-instanties (b.v. arbeidsinspectie, bureau voor de controle op het gebruik van pesticiden…). Het Comité dringt erop aan deze toezichthoudende taken toe te vertrouwen aan lokale of regionale instanties die in staat zijn om deze taak op het gehele grondgebied op een efficiënte manier te vervullen en tekort schietende producenten de nodige sancties op te leggen. Van echte toegang tot overheidsopdrachten kan alleen sprake zijn als de lokale en regionale overheden nauwer bij de implementatie en het toezicht worden betrokken. |
|
5.11 |
Het Comité is van oordeel dat al vanaf het begin van de onderhandelingen studies over de sociale en milieusituatie in de partnerlanden beschikbaar zouden moeten zijn, zodat de onderhandelaars zich een objectief beeld kunnen vormen van de mogelijkheden om een realistisch compromis te sluiten. Men kan beter wat minder snel van stapel lopen als op die manier een beter resultaat kan worden bereikt. Dat resultaat moet aansluiten bij de bevindingen in bovengenoemde studies, die het maatschappelijk middenveld een helder beeld moeten geven van de situatie in de betrokken landen en van de hoeveelheid steun die deze nodig hebben om aan de sociale en milieudoelstellingen te kunnen voldoen. |
|
5.12 |
De inkomsten uit douanetarieven die dienen voor het financieren van openbare diensten, gaan voor veel landen verloren als ze hun douanetarieven verlagen. Deze complexe materie dient nader te worden bestudeerd. De vrijhandelsovereenkomsten mogen geen voorstellen of maatregelen omvatten die de werking en het functioneren van de openbare diensten direct of indirect in het gedrang brengen. |
6. Dynamische benadering van fatsoenlijk werk in de handelsovereenkomsten van de EU
|
6.1 |
Het Comité is van oordeel dat het concept „fatsoenlijk werk”, in de zin van de desbetreffende IAO-definitie, niet alleen door de EU maar door de hele wereld als een van de leidende beginselen in het internationale handelsverkeer moet worden beschouwd. Het gaat hier om een internationaal erkend begrip, waar zowel werkgevers als overheden en werknemers achter staan. De garantie van fatsoenlijk werk — een concept dat stoelt op vier „pijlers”: werk, naleving van de arbeidsrechten, sociale dialoog en sociale bescherming — is van essentieel belang als men de armoede wil terugdringen en wil zorgen voor wereldwijde sociale vooruitgang (11). |
|
6.2 |
De toezichthoudende comités moeten de bestaande dialoogmechanismen verder uitbouwen, met name als een associatie- of partnerschapsovereenkomst voorziet in een dialoog over thema's op het vlak van werkgelegenheid en sociale zaken. |
|
6.3 |
Het Comité is van oordeel dat het sociale hoofdstuk van de onderhandelingen moet worden gezien tegen de achtergrond van het in het onderhandelingsmandaat aangegeven streven naar duurzame ontwikkeling. In 1996 is afgesproken dat IAO en WTO nauwer zouden gaan samenwerken. Dit heeft in 2007 geresulteerd in de gezamenlijke studie Werkgelegenheid en handel. Inmiddels is ook al een tweede studie, over de informele sector, in voorbereiding. Het Comité beveelt de EU aan om bij het beoordelen van het effect van de handelsintegratie op de beschikbaarheid van „fatsoenlijk werk” en bij het uitstippelen van een beleid ter verbetering van de werkgelegenheid, de sociale bescherming en de naleving van de arbeidsnormen rekening te houden met de IAO-initiatieven op regionaal niveau. Het maakt de onderhandelaars erop attent dat het absoluut noodzakelijk is adequate criteria inzake „fatsoenlijk werk” vast te leggen. |
|
6.4 |
In de huidige fase vindt het Comité het absoluut noodzakelijk dat de onderhandelingspartners van de EU de acht basisverdragen van de IAO ratificeren (12) en toepassen (wat door een gezamenlijke WTO/IAO-werkgroep moet worden gecontroleerd). Verder dringt het erop aan dat zij ook de vier andere verdragen over gezondheid en veiligheid op het werk en over arbeidsinspectie alvast beginnen toe te passen. En tot slot pleit het ervoor dat zij, al naargelang hun specifieke situatie, zo veel mogelijk andere relevante verdragen ratificeren. |
|
6.5 |
De EU zou van haar onderhandelingspartners ook moeten eisen dat zij een nationaal programma inzake fatsoenlijk werk uitwerken. Het Comité dringt erbij de betrokken Aziatische landen op aan dat zij de IAO vragen om hen te helpen met het uitvoeren van een tripartiete doorlichting. Het zou graag zien dat alle internationale instellingen zich achter dit plan scharen. Verder dringt het er bij de Europese Commissie op aan om in de voor 2008 geplande vervolgmededeling over fatsoenlijk werk ook aandacht te besteden aan de bilaterale onderhandelingen. |
|
6.6 |
Na de inwerkingtreding van de overeenkomsten zouden de EU en de lidstaten financiële steun moeten verlenen om de betrokken landen te helpen met de uitvoering van hun nationale plannen inzake fatsoenlijk werk. De EU moet in haar jaarverslagen over de diverse landen bijzondere aandacht besteden aan de situatie op het vlak van de vakbondsrechten en aan de aanbevelingen van de normencommissie van de IAO. |
|
6.7 |
Het Comité is van oordeel dat de sociale partners op lokaal en regionaal niveau de mogelijkheid moeten krijgen om een actieve rol te spelen bij de uitvoering van de impactanalyses in het kader van het toezichtmechanisme. Het pleit ervoor om sectorale structuren in het leven te roepen om de specifieke problemen in iedere sector op een meer afdoende manier te kunnen analyseren. |
7. Intellectuele-eigendomsrechten — Bescherming en handhaving
|
7.1 |
Het Comité kan het alleen maar toejuichen dat de Commissie zo veel nadruk legt op het aanscherpen van de intellectuele-eigendomsregels. Het onderschrijft de maatregelen die in de Mededeling worden voorgesteld, zoals het ondersteunen van ondernemingen die zaken doen met opkomende economieën, en dan vooral kleine en middelgrote ondernemingen. Wil de EU erin slagen de schendingen van intellectuele-eigendomsrechten en de productie en export van namaakgoederen terug te dringen, dan is het van essentieel belang dat ze haar strategie voor de bescherming en handhaving van intellectuele-eigendomsrechten verder aanscherpt. Het TRIP's-verdrag moet door de toekomstige vrijhandelspartners onverkort worden uitgevoerd. Het Comité vindt het beter om geen geheel nieuwe regelingen uit te werken, maar met de onderhandelingspartners harde afspraken te maken over de invoering van concrete mechanismen voor de handhaving van de bestaande intellectuele-eigendomsregels (met een adequate evaluatie- en controleregeling). In een wereld waarin de economische uitdagingen steeds meer van buiten Europa komen, zal Europa's O&O-capaciteit, waar in de Lissabon-strategie terecht zo veel nadruk op wordt gelegd, mede bepalen of de EU erin zal slagen haar concurrentiepositie te handhaven. |
|
7.2 |
Wat de bestrijding van namaak betreft, dringt het Comité er bij de onderhandelaars op aan om, met name in het geval van India, te praten over maatregelen ter bescherming van de consument tegen de risico's van namaak. In het kader van de follow-up van de overeenkomst moet, net als in het geval van China, een gemengd comité EU-India de namaakproblematiek op de voet volgen (13). |
|
7.3 |
Aangezien India betrokken is bij het in juni 2007 van start gegane Heiligendammproces, d.w.z. de gestructureerde dialoog tussen de G8 en vijf opkomende economieën over de bevordering van innovatie en de bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten, is het voor het maatschappelijk middenveld nuttig dat bij de bilaterale onderhandelingen ook met het verloop van dit proces rekening wordt gehouden. |
8. Oorsprongsregels
|
8.1 |
Oorsprongscumulatie tussen de partnerlanden moet worden toegestaan en de oorsprongsregels moeten worden geharmoniseerd om de handel met de partnerlanden te bevorderen. Een cumulatieverbod en verschillen tussen de oorsprongsregels voor de multilaterale handel („niet-preferentiële regels”) en die voor de handel binnen vrijhandelsgebieden („preferentiële regels”) maken het voor economische subjecten moeilijk om ten volle profijt te trekken van de lagere tarieven op grond van vrijhandelsovereenkomsten. Vele Europese importeurs betalen momenteel de hogere niet-preferentiële rechten in plaats van de lagere „vrijhandelsrechten” omdat zij niet het risico willen lopen bestraft te worden voor het aanvaarden van dubieuze oorsprongscertificaten. In dergelijke gevallen wordt het doel van de vrijhandelsovereenkomsten, nl. de handel stimuleren, niet bereikt. |
9. Overheidsopdrachten, investeringen en mededingingsregels
|
9.1 |
Het Comité is niet gelukkig met het feit dat de Commissie juist nú de Singapore-issues weer ter sprake brengt, maar met de concrete inhoud van de voorstellen omtrent de thema's „openbare aanbestedingen” (of „overheidsopdrachten” zoals deze steeds vaker worden genoemd), „investeringen” en „mededinging en staatssteun” kan het zich wèl verenigen, gelet op de restrictieve praktijken die vele belangrijke handelspartners van de EU er op deze terreinen op nahouden. Zoals reeds gezegd hebben vrijhandelsovereenkomsten alleen zin als ze een duidelijke toegevoegde waarde bieden. |
|
9.2 |
Het Comité wijst erop dat de WTO-werkgroep voor overheidsopdrachten gelijkgestemde landen de mogelijkheid biedt om een consensus te bereiken binnen het kader van de WTO. Dit kan een oplossing naderbij brengen zonder dat landen ertoe worden verplicht verder te gaan dan wat zij aankunnen. Ook op het bilaterale vlak zou men voor een dergelijke benadering kunnen kiezen. |
|
9.3 |
„Overheidsopdrachten zijn een gebied waar voor EU-exporteurs nog een groot potentieel braak ligt”, aldus de Commissie in haar Mededeling. Overheidsopdrachten zijn vooral belangrijk voor EU-exporteurs die zaken willen doen met opkomende economieën. In het licht van de ervaringen die de EU heeft opgedaan in het kader van haar vrijhandelsovereenkomst met Chili, verwijst het Comité in dit verband naar de bepalingen van het Verdrag inzake overheidsaankopen uit 1994, die als een minimum dienen te worden beschouwd. Zo nodig dient de EU andere partijen technische assistentie en andere capacity building-steun te verlenen om hen in staat te stellen aan de bepalingen van dit verdrag te voldoen. De Verenigde Staten hanteren deze doelstelling al bij onderhandelingen met potentiële verdragspartners en het Comité stelt tot zijn voldoening vast dat de Commissie de verzekering geeft dat de EU dit ook zal doen. Het maakt zich echter geen illusies dat dit gemakkelijk te realiseren zal zijn, zeker niet in het geval van India, waar deze problematiek niet tot de bevoegdheden van de centrale overheid maar tot die van de deelstaten behoort. |
|
9.4 |
Het Comité staat ook achter de voorstellen ter verbetering van het investeringsklimaat in derde landen omdat een gunstiger investeringsklimaat zowel in de EU als in de ontvangende landen de economische groei aanzienlijk ten goede zal komen. Vele — misschien wel de meeste — van Europa's belangrijkste handelspartners beschermen hun eigen bedrijfsleven met behulp van discriminerende regelingen en omslachtige vergunningsprocedures. Vele sectoren zijn zelfs geheel of gedeeltelijk ontoegankelijk voor Europese investeerders. Dit geldt met name voor de dienstensector (financiële sector, banken, verzekeringen, advocatuur, telecommunicatie, kleinhandel, vervoer). Het komt er vooral op aan de toekomstige verdragspartners zover te krijgen dat zij onnodige belemmeringen voor EU-investeerders opheffen. Bovendien dient de EU erop toe te zien dat de onderhandelingen en de implementatie van de onderhandelingsresultaten volledig transparant zijn en dat de vergunningsprocedure in het partnerland eerlijk, snel en efficiënt verloopt. In dit verband zij erop gewezen dat ook de Verenigde Staten bij hun onderhandelingen over vrijhandelsovereenkomsten voor een alomvattende aanpak kiezen en dat ook dáár de bescherming van investeringen de nodige aandacht krijgt. |
|
9.5 |
Het Comité vindt het een goede zaak dat de EU ook een aantal bepalingen over mededinging in de vrijhandelsovereenkomsten wil opnemen. Vele problemen met betrekking tot investeringen en handelsfacilitatie zijn een gevolg van het ontbreken van adequate mededingingsregelingen in deze landen. Het gebrek aan mededinging — of de inadequate toepassing van de vastgestelde regels — belemmert en verstoort de wereldwijde handels- en investeringsstromen. Dit is een fundamenteel aspect van de wereldwijde governance. De twee al eerder gesloten overeenkomsten — resp. met Zuid-Afrika en Chili — voorzien allebei in samenwerking tussen de Commissie en de mededingingsautoriteit in het partnerland. De Commissie dient ernaar te streven om ook in de nog geplande overeenkomsten een dergelijke bepaling opgenomen te krijgen, wat geen gemakkelijke opgave zal zijn (behalve misschien in het geval van Zuid-Korea). |
|
9.6 |
Positief is ook dat de Commissie ervoor pleit om de markttoegangsstrategie van de EU te herzien, de beschikbare middelen op een aantal cruciale landen te concentreren en duidelijke prioriteiten te stellen bij het aanpakken van de non-tarifaire en andere handelsbelemmeringen van bepaalde landen. |
|
9.7 |
Het Comité stelt vast dat de aangekondigde herziening van het beschermingsinstrumentarium van de EU inmiddels volop aan de gang is. Het is van oordeel dat ook de bilaterale overeenkomsten beschermende maatregelen dienen te omvatten (anti-dumpingmaatregelen, anti-subsidiemaatregelen, vrijwaringsmaatregelen). |
10. Handelsfacilitatie
|
10.1 |
Het vierde Singapore-issue — handelsfacilitatie — valt nog steeds onder de Doha-agenda. Handelsfacilitatie heeft betrekking op grens- en douanebeheer. De ontwerptekst van de WTO zou naar verluidt binnenkort worden goedgekeurd. Dit zou een belangrijke stap zijn in de richting van een basisregeling voor het grens- en douanebeheer in het kader van de internationale handel en het zou ook het gevaar van onvoorspelbare overheidsbemoeiing verminderen. Een dergelijke overeenkomst dient te voorzien in snellere en vereenvoudigde procedures voor de vrijgave/douaneafhandeling van goederen, in procedures voor verhaal en beroep, in de verplichting tot publicatie van handelsregels en -voorschriften, in een drastische verlaging van tarieven en heffingen, en vooral in de invoering van het „één loket”-principe, d.w.z. een veel frequenter gebruik van informatietechnologieën. Dit laatste alleen al zou het aantal overlappingen sterk verminderen en een aanzienlijke besparing van geld en tijd opleveren, vooral wanneer verschillende overheidsdiensten vrijwel identieke informatie verlangen. Dit aspect is van het grootste belang in de onderhandelingen met India. Volgens de Wereldbank (14) duurt het gemiddeld 10 dagen om goederen uit India uit te voeren (tegenover 7 in het geval van Brazilië) en 41 dagen om goederen in dit land in te voeren (tegenover 24 in het geval van Brazilië). Ook tussen de ASEAN-landen, en met name tussen Singapore en Thailand, bestaan er aanzienlijke verschillen. Het Comité dringt er dan ook op aan dat de Commissie er alles aan doet om te bereiken dat zo'n overeenkomst er daadwerkelijk komt, zelfs als de onderhandelingen over de Doha-agenda volledig zouden vastlopen. Een en ander zou uiteindelijk resulteren in strengere regels, eenvoudigere en efficiëntere procedures en minder dure grens- en douaneformaliteiten. |
|
10.2 |
Vooral landen zonder zeegrenzen zouden bij een dergelijke overeenkomst gebaat zijn omdat transparante IT-procedures de kans op verlies en vertraging tijdens het vervoer naar of van een haven in een derde land fors helpen verminderen. |
|
10.3 |
Kleine bedrijven ondervinden het meeste nadeel van douanekosten en beschikken vaak niet over de noodzakelijke kritische massa (in termen van schaalgrootte, omzet, distributienetwerken, vervoersfaciliteiten enz.) om het hoofd te bieden aan hoge douanekosten als gevolg van administratieve vertraging, corruptie en andere factoren, met als gevolg: verlies van potentiële markten. Kleine en middelgrote bedrijven, en dus ook de Europese, zouden bijgevolg veel baat hebben bij een overeenkomst over handelsfacilitatie. Op korte termijn heeft dit soort bedrijven meer heil te verwachten van een ambitieuze handelsfacilitatieovereenkomst dan van tariefverlagingen. |
|
10.4 |
Het Comité dringt erop aan dat bij de onderhandelingen over vrijhandelsovereenkomsten evenveel aandacht wordt geschonken aan handelsfacilitatie als aan de overige drie Singapore-issues, ongeacht het verdere verloop van de onderhandelingen over de Doha-agenda. |
|
10.5 |
Tot slot neemt het Comité nog kennis van het succes van de door de Commissie opgezette programma's voor handelsgerelateerde technische bijstand. Dankzij deze programma's zijn de ontwikkelingslanden beter in staat om te voldoen aan de WTO-vereisten en aan de specifieke eisen waaraan zij als exporteurs van goederen en diensten naar de EU en als ontvangers van investeringen uit de EU dienen te voldoen. In het kader van dergelijke programma's kan gebruik worden gemaakt van de technische expertise van andere onder de VN ressorterende internationale organisaties (UNIDO, WIPO, ITC …), wat de zichtbaarheid van de EU op het wereldtoneel en de samenwerking tussen internationale instellingen ten goede kan komen. Deze programma's zijn zeer belangrijk als men ook de minst ontwikkelde landen binnen de ASEAN-groep nauwer bij de wereldhandel wil betrekken. Daarnaast zijn zij ook bevorderlijk voor de vooruitgang in Latijns-Amerika. |
11. Rol van het maatschappelijk middenveld
|
11.1 |
Het Comité vindt het goed dat de Commissie voorstander is van meer monitoring, een grotere transparantie en nauwere samenwerking met het maatschappelijk middenveld in de landen en regio's waarmee de EU een overeenkomst wil sluiten. Het kan vanwege zijn specifieke structuur een actieve rol spelen in dit monitoringproces. Door zijn ervaring is het in staat om in derde landen potentiële partners te vinden. Als deze bij het monitoringproces worden betrokken, zal dit hun positie in eigen land ten goede komen. |
|
11.2 |
Op grond van de Overeenkomst van Cotonou organiseert het Comité overlegbijeenkomsten met vertegenwoordigers van de sociaaleconomische kringen van de ACS-landen. In 2003 werd het op verzoek van de toenmalige Europees commissaris voor Handel, de heer Lamy, ook belast met de monitoring van de onderhandelingen over de economische partnerschapsovereenkomsten. Dit heeft geresulteerd in halfjaarlijkse bijeenkomsten van het Follow-upcomité ACS-EU en in jaarlijkse of halfjaarlijkse regionale seminars en conferenties met vertegenwoordigers van álle ACS-landen in Brussel — een en ander met actieve medewerking van EU-onderhandelaars. Dankzij dit overleg voorziet de economische partnerschapsovereenkomst voor het Caribisch gebied ook in een sociaal en een milieuhoofdstuk en in de oprichting van een Raadgevend Comité waarin vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld de tenuitvoerlegging van de overeenkomst, en met name de naleving van de economische, sociale en milieuafspraken, evalueren. |
|
11.3 |
Sinds 1999 onderhoudt het Comité een regelmatige dialoog met vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied. Deze is opgezet om het maatschappelijk middenveld de kans te geven een bijdrage te leveren aan de tweejaarlijkse top van staatshoofden en regeringsleiders van de EU en Latijns-Amerika. In april 2008 vindt de vijfde bijeenkomst plaats. Het Comité onderhoudt ook nauwe contacten met het Sociaaleconomisch Forum van de Mercosur, het Raadgevend Werknemerscomité en het Raadgevend Werkgeverscomité van de Andeslanden, en het Raadgevend Comité van het Maatschappelijk Middenveld van het Midden-Amerikaans Integratiesysteem. |
|
11.4 |
Verder neemt het deel aan het rondetafeloverleg met India en China, waarbij de gehele EU-delegatie uit EESC-leden bestaat. De Ronde Tafel EU-India is opgericht in 2001, de Ronde Tafel EU-China in juni 2007. In beide gevallen worden er regelmatig overlegbijeenkomsten georganiseerd. Op de politieke topontmoetingen tussen de EU en de betrokken landen is het belang van dit overleg al benadrukt. En tot slot onderhoudt het Comité via de Internationale Vereniging van Sociaaleconomische Raden en daarmee vergelijkbare instellingen (AICESIS) contacten met de Sociaaleconomische Raden van Zuid-Korea en Thailand. |
|
11.5 |
Het Comité wil een eigen bijdrage leveren door regelmatig regionale overlegbijeenkomsten op het niveau van het maatschappelijk middenveld te organiseren, gebruikmakend van zijn talrijke contacten in de diverse regio's en zijn uitgebreide ervaring met het monitoren van onderhandelingen over economische partnerschapsovereenkomsten. Het stelt voor om in de betrokken landen en regio's regelmatig workshops of andere overlegbijeenkomsten met vertegenwoordigers van de sociaaleconomische kringen te organiseren, b.v. in het kader van het bestaande rondetafeloverleg. Het zou de onderhandelaars van de EU (en haar onderhandelingspartners) kunnen uitnodigen om tijdens die bijeenkomsten informatie over het verloop van de onderhandelingen te komen verstrekken. De vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld kunnen dan op hun beurt de nodige feedback geven. Bovendien zou het Comité de activiteiten van de Commissie op een nuttige manier kunnen aanvullen door vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld in de EU en de betrokken derde landen te betrekken bij het Trade Sustainability Impact Assessment-proces en door aan al zijn contacten in de betrokken landen en regio's directe elektronische toegang te verlenen. |
|
11.6 |
Het Comité gaat ook aandacht schenken aan de manier waarop gevoelige aspecten van de problematiek rond duurzame ontwikkeling worden gemonitord (instanties, procedures…). Het is van oordeel dat de bilaterale dialoog moet worden gevoerd aan de hand van de aanbevelingen van de diverse mechanismen die zijn ingesteld in het kader van de 27 in par. 5.8 genoemde internationale verdragen, en vooral ook aan de hand van de opmerkingen van het maatschappelijk middenveld en van de niet-financiële ratings die de Wereldbank of de rating agencies over de diverse landen opstellen. Verder moet het maatschappelijk middenveld een eerste evaluatie van de diverse mechanismen uitvoeren. |
|
11.7 |
Wat Korea betreft beveelt het Comité aan om gebruik te maken van de periodieke OESO-rapporten, met name met betrekking tot het met de sociale partners overeengekomen moratorium tot 2010. |
|
11.8 |
Door op vrijwillige basis te handelen naar de beginselen van maatschappelijk verantwoord ondernemen — een vorm van duurzame ontwikkeling op ondernemingsniveau — kunnen ondernemingen de in de nieuwe overeenkomsten op te nemen sociale en milieubepalingen in praktijk helpen brengen. Deze beginselen liggen verankerd in de zowat 50 internationale raamovereenkomsten waarover in vele grote ondernemingen (vaak van Europese origine) al is onderhandeld. Het commitment van grote multinationale ondernemingen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen, en meer in het bijzonder de voorbeeldige sociale dialoog die als gevolg daarvan in de vestigingen van deze ondernemingen in de partnerlanden wordt gevoerd, draagt bij aan de concretisering van het concept „fatsoenlijk werk” en maakt deze bedrijven aantrekkelijker voor lokale gekwalificeerde arbeidskrachten. Bovendien zou een dergelijk commitment van grote multinationale ondernemingen of gehele branches een positief effect hebben op de hele waardeketen in de betrokken landen (toeleveringsindustrie, onderaannemers), met name in grote opkomende economieën als China. Het Comité beveelt dan ook aan om de in het kader van de nieuwe overeenkomsten op te richten toezichtcomités er uitdrukkelijk mee te belasten de nodige aandacht te besteden aan de problematiek rond sociale en milieu-etikettering om ervoor te zorgen dat de consumenten goed worden geïnformeerd en dat de traceerbaarheid van de producten gegarandeerd is. |
Brussel, 22 april 2008.
De voorzitter
van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Dimitris DIMITRIADIS
(1) REX/228, CESE 136/2007 fin, rapporteur: dhr. Malosse, mei 2007.
(2) Jan Tumlir Policy Essay (ECIPE, 2007).
(3) CBI, Briefing Paper, maart 2007.
(4) WTO, Market Access: Unfinished Business — Post Uruguay Round Inventory, 2003.
(5) Zie het advies over De sociale dimensie van de globalisering (REX/182).
(6) Zie het advies Globalisering: uitdagingen en kansen voor de EU, rapporteur: dhr. Malosse, 31 mei 2007.
(7) Zie het advies over maatschappelijk verantwoord ondernemen, rapporteur: mevr. Pichenot, december 2006.
(8) Mededeling van de Commissie van 11 december 2007Évaluation et synthèse sur la stratégie de Lisbonne.
(9) Zie lijst in bijlage.
(10) Zie het overzicht van door de Aziatische landen geratificeerde internationale verdragen.
(11) Zie het advies De sociale dimensie van de globalisering, rapporteurs: dhr. Etty en mevr. Hornung-Draus.
(12) Zie het overzicht van door de Aziatische landen geratificeerde internationale verdragen.
(13) Zie ook het advies-Cappellini (INT/390) Mogelijke maatregelen (inclusief een passende financiering) die aan de groei en de ontwikkeling van kleine en middelgrote bedrijven kunnen bijdragen.
(14) Wereldbank, Doing Business 2007, september 2006.