19.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 325/66


Advies van het Comité van de Regio's „Het Europees actieplan voor arbeidsmobiliteit (2007-2010)”

(2008/C 325/11)

HET COMITE VAN DE REGIO'S

is het volledig met de Commissie eens dat „mobiliteit van de werknemers (…) een sleutelinstrument voor een efficiënt functionerende interne markt (is) en (…) meer mensen in staat (stelt) een betere baan te vinden, een sleuteldoelstelling van de Lissabonstrategie”;

vestigt er de aandacht op dat de term „mobiliteit” in deze context zowel in de geografische betekenis van het woord (mobiliteit binnen en tussen de EU-lidstaten) als in de betekenis van „economische en sociale mobiliteit” en „arbeidsmobiliteit” moet worden geïnterpreteerd en dat al deze vormen van mobiliteit gestimuleerd moeten worden;

vindt het een goede zaak dat de Commissie de bevolking beter over de mogelijkheden en voordelen van mobiliteit wil gaan informeren, en wijst erop dat de lokale en regionale overheden daarbij een belangrijke rol kunnen spelen;

dringt erop aan dat vóór het aflopen van het Actieplan (d.w.z. vóór 2011) alle juridische en administratieve obstakels voor het vrij verkeer van werknemers uit de weg worden geruimd, en met name dat:

ook alle juridische en administratieve belemmeringen voor het vrij verkeer van werknemers uit de tien in 2004 toegetreden lidstaten en uit Bulgarije en Roemenië worden weggenomen;

aan nieuwe lidstaten na toetreding geen beperkingen worden opgelegd inzake het vrij verkeer van werknemers uit deze landen;

vestigt er de aandacht op dat lokale en regionale overheden moeten worden aangemoedigd om ook werknemers uit andere EU-lidstaten aan te trekken en meer mogelijkheden voor korte of middellange stages voor ingezetenen uit andere lidstaten te creëren;

vindt het noodzakelijk dat lokale en regionale overheden over de wettelijke bevoegdheid beschikken — of in voorkomend geval door nationale of Europese instanties worden gemachtigd — om deze taken te vervullen, en met name om informatie te verstrekken aan de werkgevers en werknemers op hun grondgebied.

Rapporteur

:

Dhr. QUAYLE (UK/PSE), lid van de districtsraad van Trafford

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's Mobiliteit, een instrument voor meer en betere banen: het Europees actieplan voor arbeidsmobiliteit (2007-2010)

COM(2007) 773 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Algemene opmerkingen

1.

is het volledig met de Commissie eens dat „mobiliteit van de werknemers […] een sleutelinstrument voor een efficiënt functionerende interne markt [is] en […] meer mensen in staat [stelt] een betere baan te vinden, een sleuteldoelstelling van de Lissabonstrategie”;

2.

vestigt er de aandacht op dat de term „mobiliteit” in deze context zowel in de geografische betekenis van het woord (mobiliteit binnen en tussen de EU-lidstaten) als in de betekenis van „economische en sociale mobiliteit” en „arbeidsmobiliteit” moet worden geïnterpreteerd en dat al deze vormen van mobiliteit gestimuleerd moeten worden;

3.

benadrukt, daarbij verwijzend naar de met de sociale partners overeengekomen flexizekerheidsbeginselen, dat mobiliteit niet mag worden opgedrongen en dat de overheid begeleidende maatregelen moet nemen om de ermee samenhangende risico's tot een minimum te beperken en om zowel werknemers als werkgevers ten volle van de voordelen ervan te laten profiteren;

Follow up van het in 2002 aangenomen Actieplan

4.

is het met de Commissie eens dat onderwijs en opleiding beter moeten worden afgestemd op de behoeften van de arbeidsmarkt en een betere voorbereiding moeten bieden op eventuele mobiliteit, via talenonderwijs, en het ontwikkelen van vaardigheden;

5.

is het ermee eens dat juridische en administratieve obstakels uit de weg moeten worden geruimd en dat meer werk moet worden gemaakt van de grensoverschrijdende erkenning van kwalificaties;

6.

vindt het een goed idee om op basis van het vacaturesysteem Eures een one-stop-informatieportaal over mobiliteit op te zetten;

Actieplan voor arbeidsmobiliteit 2007-2010

7.

vindt het een goede zaak dat de Commissie de wet- en regelgeving en de administratieve procedures met betrekking tot de mobiliteit van werknemers wil verbeteren om te voorkomen dat de uitoefening van het recht op mobiliteit voor de betrokkenen onevenredige risico's met zich meebrengt, zoals het wegvallen van sociale bescherming;

8.

is het met de Commissie eens dat op álle niveaus — lokaal, regionaal, nationaal en Europees — maatregelen moeten worden genomen om de arbeidsmobiliteit te stimuleren;

9.

is het er ook mee eens dat het Eures-systeem verder moet worden uitgebouwd omdat dit een nuttig instrument is om de mobiliteit van de werknemers en hun gezinsleden te stimuleren;

10.

vindt het een goede zaak dat de Commissie de bevolking beter over de mogelijkheden en voordelen van mobiliteit wil gaan informeren, en wijst erop dat de lokale en regionale overheden daarbij een belangrijke rol kunnen spelen;

11.

verwelkomt de plannen voor de oprichting van een „Europees partnerschap voor arbeidsmobiliteit”, een netwerk van stakeholders die de arbeidsmobiliteit in de EU willen stimuleren (actie 14), en voor de uitbreiding van het Progress-programma, waarin een regeling voor de financiering van proefprojecten, informatie-uitwisselingen over succesvolle praktijken, de verspreiding van de resultaten van nieuwe ontwikkelingen en het opzetten van innovatieve projecten zal worden opgenomen (actie 15)

12.

dringt erop aan dat vóór het aflopen van het Actieplan (d.w.z. vóór 2011) alle juridische en administratieve obstakels voor het vrij verkeer van werknemers uit de weg worden geruimd, en met name dat:

(i)

ook alle juridische en administratieve belemmeringen voor het vrij verkeer van werknemers uit de tien in 2004 toegetreden lidstaten en uit Bulgarije en Roemenië worden weggenomen;

(ii)

aan nieuwe lidstaten na toetreding geen beperkingen worden opgelegd inzake het vrij verkeer van werknemers uit deze landen;

13.

wijst erop dat deze strategie alleen dan kans van slagen heeft — d.w.z. dat arbeidsmobiliteit naar een andere lidstaat alleen dan een reële optie wordt — als:

(i)

via Eures, de nationale arbeidsbemiddelingsinstanties en de lokale en regionale overheden informatie over vacatures in andere lidstaten wordt verstrekt;

(ii)

de lidstaten worden aangemoedigd om geografische en beroepsmobiliteit tot een van de prioriteiten van hun strategie op het vlak van werkgelegenheid en levenslang leren te maken (actie 5);

(iii)

de werknemers bewust worden gemaakt van hun recht om in andere lidstaten werk te gaan zoeken, en de nodige informatie krijgen over hoe zij daarbij concreet te werk kunnen gaan en wat zij moeten doen om hun socialezekerheidsrechten te behouden;

(iv)

de werkgevers, en dan vooral lokale kleine en middelgrote bedrijven, bewust worden gemaakt van de mogelijkheid om werknemers uit andere lidstaten in dienst te nemen, mits strikt de hand wordt gehouden aan alle geldende wettelijke voorschriften op het gebied van arbeidsrecht, arbeidsbescherming en sociale zekerheid; ook moet de werkgevers worden gewezen op de wederzijdse voordelen die daaraan verbonden zijn;

(v)

meer nadruk wordt gelegd op het belang van het leren van talen en meer werk wordt gemaakt van het stimuleren van meertaligheid;

(vi)

de onderlinge erkenning van kwalificaties, inclusief ook op het vlak van de beroepskwalificaties, tussen de lidstaten wordt verbeterd;

(vii)

de sociale partners bij alle aspecten van de problematiek rond arbeidsmobiliteit worden betrokken;

(viii)

er een regeling komt voor de overdracht van pensioenrechten (actie 4) en de socialezekerheidsregelingen van de lidstaten worden versoepeld en beter op elkaar worden afgestemd;

(ix)

wordt voorzien in een adequate opleiding van lokale, regionale en nationale ambtenaren die op de een of andere manier bij de problematiek rond arbeidsmobiliteit betrokken zijn, om hen in staat te stellen snel en met kennis van zaken de nodige informatie te verstrekken aan werknemers die in een ander land werk zoeken; via hun contacten met de bevoegde instanties kunnen ze deze werknemers ook behulpzaam zijn als het gaat om hun recht op sociale bescherming;

14.

acht het, om spanningen en sociale instabiliteit in het gastland te voorkomen, noodzakelijk dat:

(i)

het door de Commissie bepleite concept „eerlijke mobiliteit” wordt geïntroduceerd;

(ii)

de bestrijding van zwartwerk en sociale dumping onverminderd wordt voortgezet (actie 6);

(iii)

de hand wordt gehouden aan het algemene beginsel van gelijk loon en gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden voor migrerende werknemers en werknemers uit het gastland zelf die hetzelfde werk verrichten of in dezelfde sector werkzaam zijn;

(iv)

de nodige inspanningen worden geleverd om werknemers uit het gastland de beginselen van solidariteit met en integratie van migrerende werknemers bij te brengen;

Stimulerende rol van lokale en regionale overheden

15.

is van oordeel dat lokale en regionale overheden een sleutelrol kunnen vervullen door samen met andere (nationale en Europese) instanties informatie te verstrekken over openstaande arbeidsplaatsen in andere lidstaten en over de procedure die moet worden gevolgd om toegang daartoe te krijgen;

16.

is van mening dat lokale en regionale overheden aan de werkgevers op hun grondgebied, en met name aan de werkgevers in de MKB-sector, moeten uitleggen dat zij werknemers uit de hele EU in dienst kunnen nemen, en hen met raad en daad moeten bijstaan als zij daartoe willen overgaan;

17.

is zich ervan bewust dat de meeste voorzieningen voor lager en voortgezet onderwijs doorgaans onder de verantwoordelijkheid van lokale of regionale overheden vallen, en is van oordeel dat deze ook verantwoordelijk zouden moeten zijn voor het talenonderwijs, het bevorderen van meertaligheid en het ontwikkelen van interculturele vaardigheden — drie belangrijke aspecten van de voorbereiding van mensen die in een andere culturele omgeving gaan leven en werken;

18.

benadrukt dat lokale en regionale overheden een belangrijke rol spelen op het gebied van permanente educatie (vaak samen met andere instanties);

19.

vestigt er de aandacht op dat lokale en regionale overheden belangrijke werkgevers zijn en daarom moeten worden aangemoedigd om ook werknemers uit andere EU-lidstaten aan te trekken en meer mogelijkheden voor korte of middellange stages voor ingezetenen uit andere lidstaten te creëren;

Om deze taken te kunnen vervullen en überhaupt bij het arbeidsmobiliteitsbeleid betrokken te kunnen worden, hebben de lokale en regionale overheden behoefte aan:

—   wettelijke bevoegdheid

20.

vindt het noodzakelijk dat lokale en regionale overheden over de wettelijke bevoegdheid beschikken — of in voorkomend geval door nationale of Europese instanties worden gemachtigd — om deze taken te vervullen, en met name om informatie te verstrekken aan de werkgevers en werknemers op hun grondgebied;

—   financiële middelen

21.

wijst erop dat het voor lokale en regionale overheden erg belastend kan zijn als een groot aantal migranten op hun grondgebied komt wonen en werken, zeker als dit onverwachts gebeurt; dringt er daarom op aan dat de nodige middelen worden uitgetrokken om hen in dergelijke gevallen in staat te stellen te zorgen voor huisvesting, onderwijs, medische verzorging en sociale voorzieningen; vestigt er de aandacht op dat dit niet alleen de nieuwkomers zelf ten goede komt, maar ook potentiële spanningen tussen migranten en lokale bevolking helpt voorkomen; pleit daarom voor het verzamelen van statistische informatie over de behoeften van de arbeidsmarkt en het uitwisselen daarvan op EU-niveau om de arbeidsmigratiebewegingen beter te kunnen plannen en in goede banen te kunnen leiden; acht het noodzakelijk dat de nationale, regionale en lokale overheden van tevoren gezamenlijk plannen ontwikkelen om vorm te geven aan dergelijke sociale voorzieningen en de toestroom van Europese migranten beter beheersbaar te maken, vooral ook omdat de inter-Europese arbeidsmigratie in de toekomst drastisch zal toenemen en het uitblijven van passende maatregelen de sociale voorzieningen en de intercommunautaire betrekkingen onder druk zal zetten, met alle nadelige gevolgen van dien voor de inter-Europese migratie en wellicht ook de Europese eenheid;

22.

is van oordeel dat er ook geld zou moeten worden uitgetrokken voor het verzamelen van informatie over de ontwikkelingen op het gebied van arbeidsmobiliteit en het leren van talen;

—   informatie over goede praktijkvoorbeelden

23.

merkt op dat het CvdR bereid is om op dit terrein een actieve rol te blijven spelen, en met name om arbeidsmobiliteit verder te stimuleren en succesvolle praktijken in kaart te brengen en onder de aandacht van de lokale en regionale overheden te brengen;

24.

moedigt lokale en regionale overheden aan om samen met vergelijkbare bestuurlijke instanties in andere lidstaten goede praktijken te ontwikkelen en daar ook de nodige informatie over te verstrekken, zowel in eigen land als in de andere lidstaten (acties 7 en 15);

Eures

25.

vindt het goed dat de Commissie Eures verder wil uitbouwen tot „hét one-stopinstrument om de mobiliteit van de werknemers en hun gezinsleden te vergemakkelijken”, maar wijst erop dat dit instrument op grond van het subsidiariteitsbeginsel moet worden ingebed in de structuren op nationaal, regionaal en lokaal niveau;

26.

is het met de Commissie eens dat Eures ook als taak heeft de aandacht te vestigen op „het belang van het beginsel van gelijke behandeling en de naleving van de arbeidsnormen op de Europese arbeidsmarkten” (actie 9);

27.

deelt de mening van de Commissie dat Eures „zijn dienstverlening [moet] uitbreiden om te voldoen aan de behoeften van specifieke categorieën werknemers (langdurig werklozen, jonge werknemers, oudere werknemers, vrouwen […])” (actie 10).

Brussel, 9 oktober 2008

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE