30.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 100/150


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde ter bestrijding van de belastingfraude in het intracommunautaire verkeer en het Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1798/2003 ter bestrijding van de belastingfraude in het intracommunautaire verkeer

COM(2008) 147 final — 2008/0058 (CNS) 2008/0059 (CNS)

2009/C 100/28

De Raad heeft op 3 april 2008 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 93 van het EG-Verdrag te raadplegen over het

Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde ter bestrijding van de belastingfraude in het intracommunautaire verkeer en het

Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1798/2003 ter bestrijding van de belastingfraude in het intracommunautaire verkeer

De gespecialiseerde afdeling „Economische en Monetaire Unie — economische en sociale samenhang”, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 2 oktober 2008 goedgekeurd. Rapporteur was de heer SALVATORE.

Het Comité heeft tijdens zijn 448e zitting (vergadering van 22 oktober 2008) het volgende advies uitgebracht, dat met 114 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 1 onthouding, is goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.   Het Europees Economisch en Sociaal Comité kan zich vinden in het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van het gemeenschappelijk BTW-stelsel om belastingfraude in het intracommunautair verkeer te bestrijden en het bijbehorend voorstel voor een Raadsverordening tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1798/2003.

1.2.   Met deze voorstellen wordt tegemoet gekomen aan eisen betreffende vereenvoudiging en efficiëntie en ook wordt een duidelijker verband gelegd tussen maatregelen om bureaucratie te verminderen en de mogelijkheden van de lidstaten om fraude in het intracommunautaire verkeer tegen te gaan.

2.   Inleiding

2.1.   Binnen de Europese instellingen is lang gediscussieerd over de twee voorstellen. Zij strekken er uitdrukkelijk toe om de overheid doelmatige en dwingende instrumenten te verschaffen om fraude, die vaak wordt begaan om de daadwerkelijke en correcte werking van de interne markt te doorkruisen, uit te roeien dan wel in ieder geval substantieel in te dammen.

2.2.   Het Comité wijst erop dat dergelijk onrechtmatig handelen verschillende vormen kan aannemen en zich in meerdere situaties kan manifesteren: een en ander varieert van namaak van alcoholische dranken en rookwaar via smokkel en ontduiking van directe belastingen tot BTW-fraude (de meest gangbare soort inbreuken).

2.3.   Met name aan het laatste verschijnsel werd aandacht geschonken met het oog op de geplande vergaande herziening van het stelsel voor de belasting van de intracommunautaire handel. Dat stelsel berust, overeenkomstig het beginsel van gelijke behandeling van nationale producten en die uit andere lidstaten, op het bestemmingsbeginsel: geheven wordt in de lidstaat waar de koper voor de BTW geregistreerd staat.

2.4.   Dit beginsel, dat in feite bij wijze van overgang voor de intracommunautaire handel geldt, heeft er enerzijds toe geleid dat intracommunautaire leveringen niet worden belast, waarmee een vrij verkeer van goederen werd mogelijk gemaakt. Anderzijds echter werd daarbij forse schade toegebracht aan de financiële belangen van de Gemeenschap. Men denke daarbij alleen al aan de „carrouselfraude” in het intracommunautair verkeer die door de Commissie in haar mededeling aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité over de noodzaak om een gecoördineerde strategie te ontwikkelen ter verbetering van de bestrijding van belastingfraude (1) als volgt werd gedefinieerd: „Een bijzondere vorm van fraude is de „carrouselfraude”, waarbij doorgaans binnenlandse transacties (waarbij BTW wordt aangerekend) worden gecombineerd met intracommunautaire transacties (waarbij geen BTW wordt aangerekend tussen de contractanten)”.

2.5.   Het Comité heeft deze kwestie reeds meerdere malen behandeld en daarbij nuttige informatie verstrekt waarnaar bij het opstellen van dit advies nauwkeurig is gekeken (2).

3.   Algemene opmerkingen

3.1.   Men is het er dus zonder meer over eens dat er iets gedaan moet worden aan dit momenteel wijd verbreid verschijnsel, waarmee naar schatting 2 à 2,5 % van het BBP van de Gemeenschap is gemoeid. Tegen deze achtergrond vormen de in dit advies behandelde voorstellen voor een richtlijn en een verordening een afspiegeling van de wil daartoe, die werd geuit in een eerdere, uitgebreide mededeling van de Commissie aan de Raad over enkele basiselementen voor de ontwikkeling van een BTW-fraudebestrijdingsstrategie in de EU (3). Ook wordt in de voorstellen duidelijk aangegeven welke concrete maatregelen er moeten worden goedgekeurd.

3.2.   Die aanpak bleek reeds uit de volgende opmerking van de Commissie in bovengenoemde mededeling: „De Commissie heeft zich ertoe verbonden om een analyse van mogelijke wijzigingen in het BTW-stelsel te verrichten, maar ziet hierin geen tegenspraak met het voortzetten van een debat over de zogenoemde traditionele maatregelen. De belastingautoriteiten een moderner en efficiënter instrumentarium voor de bestrijding van belastingfraude te verschaffen, is een doel dat in ieder geval moet worden nagestreefd, los van de komende besluitvorming over de verdergaande maatregelen”.

3.3.   De Commissie heeft haar ambities afgezwakt om het BTW-stelsel door radicale ingrepen in het heffingsmechanisme op middellange termijn significant te wijzigen en daarom is het een goede zaak dat de Raad het initiatief heeft genomen om minder ambitieuze maar toch doelmatige heffingsmaatregelen in te voeren.

3.4.   Het Comité steunt daarmee de voorgestelde wijzigingen van de BTW-richtlijn. De bijstellingen dragen bij tot de tijdens de voorbereidende werkzaamheden onderstreepte doelstellingen vereenvoudiging en efficiëntie. Voorts wordt er tevens gezorgd voor een duidelijker verband tussen maatregelen ten behoeve van administratieve vereenvoudiging en mogelijkheden voor de lidstaten om transnationale BTW-fraude al dan niet geheel of gedeeltelijk de kop in te drukken.

3.5.   Zo wordt het uitgangspunt om geen overmatige administratieve lasten op te leggen in één voorschrift tot uitdrukking gebracht. In de toelichting bij het richtlijnvoorstel wijst de Commissie erop dat zij het tijdsverloop tussen „het tijdstip waarop een handeling plaatsvindt (en) het tijdstip waarop de gegevens ter beschikking worden gesteld aan de lidstaat van de afnemer” wil verkorten. Zij wil de termijn voor het indienen van de lijsten betreffende intracommunautaire leveringen tot één maand verkorten en ook stelt zij voor dat de lidstaten die gegevens vervolgens binnen één in plaats van drie maanden uitwisselen. Dan moet er wel meer controlecapaciteit komen en dienen de nationale belastingadministraties in het kader van fraudebestrijding risico's beter te kunnen beheren.

3.6.   De andere wijzigingsbepalingen met betrekking tot Richtlijn 2006/112/EEG van de Raad lijken in het teken te staan van duidelijke regels, vereenvoudiging van administratieve verplichtingen en intensivering van de administratieve samenwerking.

3.7.   Naast het feit dat er vaker informatie zal moeten worden verstrekt, behoort tot die andere wijzigingsbepalingen dat de ten behoeve van de fraudebestrijding te vergaren gegevens worden uitgebreid met informatie over „de intracommunautaire verwervingen van goederen en aankopen van diensten bij een in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter waarvoor de afnemer tot voldoening van de belasting is gehouden”. Ook zullen belastingplichtigen die per kalenderjaar voor meer dan 200 000 EUR aan dergelijke transacties verrichten hun BTW-aangifte maandelijks moeten indienen. Daarnaast wil de Commissie de voorschriften betreffende de verschuldigdheid van de BTW op diensten harmoniseren om ervoor te zorgen dat de handelingen van verrichter en afnemer in hetzelfde tijdvak worden aangegeven.

3.8.   Volgens het Comité belichamen vooral deze laatste voorschriften de strekking van de voorgestelde wijzigingen. Verder wordt hiermee evenwicht aangebracht tussen bijkomende verplichtingen, minder administratieve kosten (slechts weinig ondernemingen zijn betrokken) en meer informatie voor de fiscus.

3.9.   Anders geformuleerd: er zal vaker informatie over handelstransacties moeten worden verstrekt maar het vermogen van de belastingadministraties om veel meer gegevens te verwerken zal ook toenemen en dat zal in efficiëntere samenwerkingsmechanismen resulteren.

4.   Bijzondere opmerkingen

4.1.   Het Comité gaat akkoord met de wijziging van artikel 250, lid 2: bedrijven zullen hun BTW-aangifte elektronisch kunnen indienen. Het is natuurlijk wel de bedoeling dat daarmee niet alleen de kans op vergissingen in de aangifte wordt verkleind maar ook de kosten voor de aangevers en de administraties.

4.2.   Ook kan het zich vinden in de mogelijkheid om bedrijven die slechts zelden, d.w.z. uitzonderlijk, door de gewijzigde bepalingen worden geraakt, vrij te stellen.

4.3.   Verder schaart het zich achter de toevoeging van punt f) aan artikel 251. De bepaling betreft niet alleen de aangifte over goederentransacties maar strekt zich tevens uit tot het betrekken van diensten. Hierdoor kunnen de ingediende gegevens beter aan kruiscontroles worden onderworpen en kan ook BTW-ontduiking ter zake van diensten worden voorkomen.

4.4.   Het terugdringen van de aangifteperiode tot één maand vormt weliswaar geen doorslaggevend afschrikkingsmiddel, maar vormt wel een substantiële stap in de richting van meer onderlinge afstemming en harmonisatie van de belastbaarheid van diensten en kruiscontroles op de door verrichter en afnemer ingediende aangiften.

4.5.   De voorschriften voor de BTW-aangifte gaan vergezeld van een aanpassingstabel betreffende de termijnen voor de indiening van de lijsten.

4.6.   Ook de mogelijkheid om elektronisch aangifte te doen is van belang.

4.7.   Tevens wordt de lidstaten verzocht om een transponeringstabel aangaande de omzettingsmaatregelen. Dat is nuttig want dat strekt ertoe om de hoeveelheid door het bedrijfsleven aan de belastingadministraties verschafte gegevens beter na te kunnen trekken, waarbij tevens rekening wordt gehouden met toekomstige veranderingen.

4.8.   Ten slotte zij erop gewezen dat de wijzigingen in de richtlijn noodzakelijkerwijs tot wijziging van de verordening nopen.

Brussel, 22 oktober 2008.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Mario SEPI


(1)  COM(2006) 254 final.

(2)  Zie de adviezen over het „Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (herschikking)”, PB C 74 van 23.3.2005, blz. 21 en de „Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité over de noodzaak om een gecoördineerde strategie te ontwikkelen ter verbetering van de bestrijding van belastingfraude”, PB C 161 van 13.7.2007, blz. 8.

(3)  COM(2007) 758 final.