31.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 77/84


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders

COM(2008) 124 final — 2008/0050 (COD)

(2009/C 77/21)

De Raad heeft op 18 maart 2008 besloten om het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig de artt. 37 en 152, lid 4, van het EG-Verdrag te raadplegen over het

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders

De afdeling Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 2 september 2008 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Allen.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 17 en 18 september 2008 gehouden 447e zitting (vergadering van 17 september) onderstaand advies uitgebracht, dat met algemene stemmen is goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het EESC verwelkomt de voorgestelde verordening van de Commissie.

1.2

Het is ingenomen met het in artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 1, gedane voorstel om de relevante bepalingen uit de verordening inzake diervoederhygiëne en de verordening inzake levensmiddelenwetgeving toe te passen op zowel voeders voor gezelschapsdieren als voeders voor voedselproducerende dieren.

1.3

Het is van belang dat de controleautoriteiten toegang hebben tot alle informatie over de samenstelling of de geclaimde eigenschappen van de in de handel gebrachte voeders, zodat de juistheid van het etiket kan worden gecontroleerd.

1.4

Exploitanten van diervoederbedrijven die voor het eerst voeders op de Europese markt brengen en daarbij voeders of voedermiddelen gebruiken die van buiten de EU zijn ingevoerd, moeten waarborgen dat deze voldoen aan dezelfde normen als voeders en voedermiddelen die binnen de EU zelf zijn geproduceerd. De controleautoriteiten moeten dit kunnen controleren.

1.5

Er moet worden gewaarborgd dat de persoon die telefoontjes afhandelt die binnenkomen op het gratis telefoonnummer dat op het etiket van voeders voor gezelschapsdieren wordt vermeld, voldoende gekwalificeerd is om antwoord te geven op vragen van consumenten. Ook moeten consumentenvragen snel worden afgehandeld.

1.6

Lid 1, onder (a) en (b), van artikel 17 moet in alle gevallen van toepassing zijn. Dit houdt in dat de categorie dieren waarvoor het voeder is bestemd en de gebruiksaanwijzing te allen tijde op het etiket van een mengvoeder moeten worden vermeld.

2.   Achtergrond

2.1

Momenteel wordt het verkeer van voedermiddelen en mengvoeders geregeld door vijf oude richtlijnen van de Raad en ongeveer vijftig wijzigings- of uitvoeringsbesluiten. De wetgeving is sterk versnipperd en bevat veel kruisverwijzingen, waardoor ze moeilijk te begrijpen is en moeilijk op uniforme wijze kan worden toegepast in de diverse lidstaten. Wat bijv. het toegestane gehalte aan vitamine D3 in mengvoeders betreft, is de desbetreffende richtlijn door twee lidstaten op verschillende wijze toegepast.

2.2

Slechts 2,6 % van de in de EU geproduceerde mengvoeders komt in het intracommunautaire handelsverkeer terecht, wat kan duiden op handelsbelemmeringen en een onvoldoende consistente tenuitvoerlegging van de bestaande richtlijnen.

2.3

In 2005 werd in de EU-25 door 5 miljoen veehouders melk, varkensvlees, gevogelte, rund- en kalfsvlees geproduceerd met een totale waarde van 129 miljard euro, en werd er voor 37 miljard euro aan mengvoeders aangekocht. De Europese diervoederindustrie (exclusief voeders voor gezelschapsdieren) zorgt voor ongeveer 100 000 rechtstreekse arbeidsplaatsen in zo'n 4 000 bedrijven.

2.4

Ongeveer 48 % van de gebruikte voeders bestaat uit ruwvoedergewassen die op boerderijen worden geproduceerd, zoals gras, kuilvoeders, hooi, maïs enzovoort. 32 % van de voeders bestaat uit aangekochte mengvoeders.

2.5

Ongeveer 62 miljoen huishoudens in de EU hebben gezelschapsdieren. De EU-markt voor voeders voor gezelschapsdieren is goed voor ongeveer 9 miljard euro per jaar en zorgt voor 21 000 rechtstreekse arbeidsplaatsen.

2.6

Etikettering is enerzijds bedoeld voor handhaving, traceerbaarheid en controle, en anderzijds om de gebruiker informatie te verstrekken.

2.7

Volgens critici kunnen consumenten door de huidige wetgeving inzake de etikettering van voeders voor gezelschapsdieren worden misleid wat betreft de kwaliteit en de aard van de in de voeders voorkomende ingrediënten.

3.   Definities van diervoeders

3.1

Diervoeders vallen uiteen in 4 categorieën:

a)

Voedermiddelen die rechtstreeks gevoerd kunnen worden, zoals gras of graan, of voedermiddelen die een bestanddeel van een mengvoeder kunnen zijn.

b)

Toevoegingsmiddelen, d.w.z. stoffen zoals micro-organismen of preparaten anders dan voedermiddelen en voormengsels, die met een bepaald doel aan voeders worden toegevoegd.

c)

Mengvoeders zijn mengsels van voedermiddelen, die tevens toevoegingsmiddelen kunnen bevatten en bestemd zijn voor vervoedering in de vorm van volledige of aanvullende diervoeders.

d)

Gemedicineerde diervoeders zijn voeders die geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik bevatten en zonder verdere bewerking aan dieren gevoerd kunnen worden.

3.2

Voedermiddelen en mengvoeders zijn verreweg de meest gebruikte voeders.

4.   Het voorstel van de Commissie

4.1

Het voorstel is opgenomen in het Lopend programma van de Commissie voor vereenvoudiging, en sluit aan bij het beleid van de Commissie inzake betere regelgeving en bij de Lissabonstrategie.

4.2

De algemene voorschriften voor het in de handel brengen van voeders — waaronder voeders voor gezelschapsdieren — zijn momenteel vastgelegd in diverse richtlijnen, al naar gelang het soort voeder. In Richtlijn 79/373/EEG zijn regels vastgesteld voor het verkeer van mengvoeders, terwijl Richtlijn 93/74/EEG de beginselen bevat voor diervoeders met een bijzonder voedingsdoel („dieetvoer”). Richtlijn 96/25/EG geeft de algemene voorschriften voor het verkeer en gebruik van voedermiddelen. In Richtlijn 82/471/EEG zijn de voorwaarden vastgelegd voor het in de handel brengen van bepaalde producten die tot de categorie voedermiddelen behoren en in diervoeding worden gebruikt („bio-eiwitten”). In dit voorstel worden de bovengenoemde bepalingen gestroomlijnd, vereenvoudigd en geactualiseerd.

4.3

De TSE-Verordening (999/2001) verbiedt het vervoederen van vleesbeendermeel aan voedselproducerende dieren. In de Verordening inzake dierlijke bijproducten (1774/2002) zijn de voorwaarden vastgelegd voor het gebruik van deze producten als diervoeder. De Verordening inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (1829/2003) bevat voorschriften voor het gebruik van genetisch gemodificeerde diervoeders. De Verordening inzake diervoederhygiëne (183/2005) moet de veiligheid tijdens het productieproces van diervoeders waarborgen. Deze verordeningen, die in overeenstemming met de nieuwe geïntegreerde aanpak op het gebied van voedselveiligheid „van boer tot bord” zijn opgesteld, blijven ongewijzigd.

4.4

De algemene doelstelling van de voorgestelde nieuwe verordening is het consolideren, herzien en actualiseren van de bestaande richtlijnen inzake het in de handel brengen en etiketteren van voedermiddelen en mengvoeders.

4.5

Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing voor zover het voorstel niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap valt. Het voorstel is in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel omdat het het regelgevend kader voor het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders harmoniseert.

4.6

Het voorstel voorziet in afschaffing van onnodige en ondoelmatige etiketteringsvoorschriften. Voorgesteld wordt om voor de etikettering van ingrediënten dezelfde eisen te laten gelden als voor de etikettering van levensmiddelen. Op grond van de nieuwe regelgeving zou het niet meer noodzakelijk zijn om het percentage van alle grondstoffen aan te geven, maar zouden de ingrediënten alleen in volgorde van gewicht moeten worden vermeld. Op dit moment moet van alle voedermiddelen in mengvoerders voor voedselproducerende dieren het percentage van het totale gewicht worden vermeld, zij het met een tolerantie van +/- 15 %. Het werkelijke percentage van de verwerkte voedermiddelen kan de veehouder echter niet aflezen. Op grond van het voorstel moeten vrijwillig door de producent aangegeven percentages echter precies kloppen. Bovendien moet het juiste percentage worden aangegeven van in mengvoeders verwerkte grondstoffen die op het etiket worden vermeld. Tot slot kunnen veehouders informatie over de samenstelling van voedermiddelen vragen die verder gaat dan de dalende volgorde van de gewichtspercentages van de grondstoffen. De producent kan deze informatie alleen weigeren indien hierdoor bedrijfsgeheimen zouden worden onthuld.

4.7

De naam van de exploitant van het diervoederbedrijf dat voor het eerst mengvoeders op de Europese markt brengt, moet duidelijk op het etiket worden vermeld.

4.8

Alle vrijwillig vermelde informatie moet correct zijn en begrijpelijk zijn voor de eindgebruiker.

4.9

De Commissie zal een lijst moeten beheren en bijhouden van voedermiddelen die niet in de handel mogen worden gebracht. Daarnaast kan de Commissie richtsnoeren vaststellen ter verduidelijking van het onderscheid tussen voedermiddelen, toevoegingsmiddelen en diergeneesmiddelen.

4.10

De voorwaarden van vergunningen voorafgaande aan het in de handel brengen, moeten in de juiste verhouding tot de risico's staan om te waarborgen dat nieuwe voedermiddelen adequaat gespecificeerd worden, zodat zij op correcte wijze worden gebruikt. Met de geïntegreerde aanpak voor voedselveiligheid „van boer tot bord” (overeenkomstig Verordening nr. 178/2002) kan de administratieve rompslomp op dit gebied zonder problemen worden verminderd. Er is geen reden om alle bio-eiwitten en nieuwe voedermiddelen te onderwerpen aan een vergunningsprocedure voor het in de handel brengen ervan.

4.11

Doordat granen als grondstof steeds meer onderhevig zijn aan concurrentie tussen levensmiddelen-, voeder- en brandstofproducenten, neemt het aanbod aan nevenproducten voor verwerking in diervoeders toe. Door een gebrek aan productinformatie worden deze grondstoffen niet optimaal benut.

4.12

Er wordt voorgesteld om alle belanghebbenden (en gebruikers) te betrekken bij het opstellen van een communautaire lijst van voedermiddelen die uitgebreider is en beter aan de ontwikkelingen op de markt kan worden aangepast dan de huidige niet-uitputtende lijst in de Richtlijn. Ook moeten belanghebbenden worden aangemoedigd om in het kader van facultatieve etikettering communautaire gedragscodes voor etikettering vast te stellen, waarbij aparte codes worden opgesteld voor voeders voor gezelschapsdieren en voeders voor voedselproducerende dieren. De Commissie zal advies geven bij het opstellen van de vrijwillige communautaire lijst en de codes, die beide voor definitieve goedkeuring zullen worden voorgelegd aan de Commissie (coregulering).

4.13

De etikettering van toevoegingsmiddelen moet alleen algemeen verplicht worden voor gevoelige toevoegingsmiddelen. De overige toevoegingsmiddelen kunnen worden vermeld op basis van vrijwilligheid en in overeenstemming met de in het kader van coregulering goedgekeurde gedragscode voor belanghebbenden.

4.14

Bij voeders voor gezelschapsdieren gaat het om betrouwbaarder etiketten, zodat de koper gemakkelijker zijn keuze kan maken en niet wordt misleid. Van alle claims ten aanzien van voedingskenmerken moet wetenschappelijk kunnen worden vastgesteld dat ze juist zijn. Overeenkomstig artikel 19 moet op etiketten van voeders voor gezelschapsdieren een gratis telefoonnummer worden vermeld waarop de consument informatie kan verkrijgen over toevoegingsmiddelen en over voedermiddelen waarvan de categorie wordt aangegeven.

4.15

Diervoeders met een bijzonder voedingsdoel mogen slechts als zodanig in de handel worden gebracht indien zij voldoen aan de geclaimde essentiële voedingskenmerken, zijn goedgekeurd en zijn opgenomen in de overeenkomstig artikel 10 opgestelde lijst. Op grond van artikel 13, lid 3, mogen de etikettering en de aanbiedingsvorm van het diervoeder niet de suggestie wekken dat het een ziekte voorkomt, behandelt of geneest.

4.16

De etikettering en de aanbiedingsvorm van het diervoeder mogen niet misleidend zijn voor de consument. De verplichte etiketteringsgegevens moeten volledig en op een opvallende plaats op de verpakking worden vermeld.

4.17

De exploitant van het diervoederbedrijf dat voor het eerst voeders op de Europese markt brengt, is verantwoordelijk voor de op het etiket vermelde gegevens en waarborgt de aanwezigheid en inhoudelijke nauwkeurigheid ervan.

5.   Algemene opmerkingen

5.1

De veiligheid van diervoeders en levensmiddelen is aanzienlijk verbeterd dankzij de nieuwe algemene levensmiddelenwetgeving, de verordening inzake diervoederhygiëne en de uitvoeringsbepalingen daarvan. Het verbeterde traceerbaarheidssysteem en de invoering van het HACCP-beginsel (HACCP = Hazard analysis and critical control point) in diervoederbedrijven zorgen voor een grotere veiligheid van diervoeders in het algemeen.

5.2

Het is van cruciaal belang dat de voorgestelde wijzigingen de voor voedselproducerende dieren geldende veiligheidsnormen niet aantasten.

5.3

Exploitanten van diervoederbedrijven moeten de bevoegde instanties alle informatie verstrekken die nodig is om te waarborgen dat de regelgeving correct wordt nageleefd.

5.4

Vermindering van de administratieve rompslomp is doorgaans toe te juichen, aangezien op veel terreinen vanwege overregulering veel papieren vereist zijn.

5.5

Vleesbeendermeel mag nooit en te nimmer worden vervoederd aan herkauwende voedselproducerende dieren, maar kan wel worden verwerkt in voeders voor gezelschapsdieren. De TSE-Verordening (999/2001) verbiedt momenteel het vervoederen van vleesbeendermeel aan herkauwende dieren. De voorgestelde verordening bevat geen wijzigingen ten aanzien van het gebruik van vleesbeendermeel. Dat vraagstuk valt daar namelijk buiten en zal worden behandeld in het kader van het voorstel voor een verordening tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten.

5.6

Mengvoeders worden over het algemeen in de buurt van veehouderijen geproduceerd. De productiefaciliteiten zijn dan ook vaak te vinden in plattelandsgebieden met weinig alternatieve werkgelegenheid. Ook is het handig om te beschikken over een lokaal distributienetwerk voor het vervoer van diervoeders naar veehouderijen, waardoor vrachtwagens geen lange afstanden hoeven af te leggen om hun waar af te leveren en aldus minder broeikasgassen worden uitgestoten.

5.7

De Commissie benadrukt dat binnen de EU weinig wordt gehandeld in mengvoeders, en meent dat de voorgestelde verordening zal leiden tot meer concurrentie doordat ze de handel in mengvoeders binnen de EU bevordert.

6.   Bijzondere opmerkingen

6.1

Het EESC is in zijn algemeenheid ingenomen met het voorstel om de regelgeving voor de sector diervoeders te vereenvoudigen, te stroomlijnen en te verbeteren.

6.2

De voorgestelde verordening geeft exploitanten van diervoederbedrijven meer vrijheid en verantwoordelijkheid. Volgens artikel 12, lid 1, is de diervoederproducent verantwoordelijk voor de op het etiket vermelde gegevens en waarborgt hij de aanwezigheid en inhoudelijke nauwkeurigheid ervan. Ook moet hij voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit deze verordening en uit andere relevante verordeningen, zoals nr. 183/2005, nr. 178/2002 en nr. 1831/2003. Terwijl Verordening nr. 88/2004 algemene voorschriften voor officiële controles op de naleving van de regelgeving bevat, moet het Voedsel- en Veterinair Bureau (VVB) de consistente toepassing ervan waarborgen. Exploitanten van diervoederbedrijven die voor het eerst voeders op de Europese markt brengen en daarbij van buiten de EU ingevoerde voeders gebruiken, moeten worden onderworpen aan passende controles om erop toe te zien dat de ingevoerde voeders aan dezelfde normen voldoen als voeders die binnen de EU zelf zijn geproduceerd.

6.3

Deze grotere verantwoordelijkheid van producenten van diervoeders voor hun eigen handelen brengt met zich mee dat, wanneer zich ernstige problemen voordoen doordat voeders worden verontreinigd met giftige stoffen of wanneer voeders schadelijk blijken te zijn voor de veehouderij of het milieu (met name in het geval van nieuwe voedermiddelen), grote schade voor de sector van voedselproducerende dieren kan ontstaan voordat passende tegenmaatregelen worden genomen. Wanneer de producent niet over voldoende financiële middelen beschikt om dergelijke problemen aan te pakken, kunnen deze problemen nog groter worden.

6.4

De afnemers van diervoeders, d.w.z. de veehouders, moeten bij een dergelijke crisis voldoende worden beschermd tegen de hieruit voortvloeiende financiële, sociale en economische schade. Daarom moet dit aspect in een specifiek regelgevend kader worden gezien en tegen de achtergrond van het Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de bestaande nationale wetgeving, systemen en praktijken in de lidstaten en op Gemeenschapsniveau in verband met aansprakelijkheid in de levensmiddelen- en diervoedersector en over haalbare systemen van financiële waarborgen in de diervoedersector (1).

6.5

Aangezien in het verleden ernstige fouten zijn gemaakt, moet op dit gebied het voorzorgsbeginsel in acht worden genomen.

6.6

Aangezien afnemers de voorkeur geven aan lokale exploitanten van diervoederbedrijven, is het onwaarschijnlijk dat de handel in mengvoeders voor voedselproducerende dieren binnen de EU sterk zal groeien. Deze situatie kan veranderen wanneer multinationale ondernemingen een groot deel van de diervoedersector gaan beheersen.

6.7

Het risico bestaat dat multinationale ondernemingen zullen proberen om een groot deel van de diervoedersector in handen te krijgen en daarmee de concurrentie te verminderen. Dit zou kunnen leiden tot een sterke afname van het aantal diervoederproducenten en tot een intensievere handel binnen de EU. Dit betekent echter niet noodzakelijkerwijs dat de concurrentie in de sector ook toeneemt.

6.8

Eigenaren van gezelschapsdieren hebben meer behoefte aan goed advies over wat het beste voeder is voor hun dieren dan aan een opsomming van de ingrediënten. Ook moet worden aangegeven hoeveel voeder bepaalde gezelschapsdieren moeten krijgen en of het om een aanvullend of een volledig voeder gaat.

6.9

Aangezien de vraag naar eiwitten wereldwijd toeneemt, moet veel meer worden geïnvesteerd in onderzoek en ontwikkeling in de diervoedersector.

Brussel, 17 september 2008

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

D. DIMITRIADIS


(1)  PB C 246 van 20 oktober 2007, blz. 12.