30.8.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 224/106


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (2010)

COM(2007) 797 final — 2007/0278 (COD)

(2008/C 224/24)

De Raad heeft op 30 januari 2008 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig art. 262 van het EG-Verdrag, te raadplegen over het

Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (2010)

De gespecialiseerde afdeling Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 7 mei 2008 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Pater, corapporteur mevrouw Koller.

Het Comité heeft tijdens zijn op 28 en 29 mei 2008 gehouden 445e zitting (vergadering van 29 mei 2008) het volgende advies uitgebracht, dat met 116 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 5 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Samenvatting van het EESC-standpunt

1.1

Het Comité is ingenomen met het voorstel van de Commissie om 2010 uit te roepen tot Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting. Dit waardevolle initiatief zal leiden tot een groter maatschappelijk bewustzijn van armoede en sociale uitsluiting, en draagvlak creëren voor een effectieve aanpak van deze problematiek.

1.2

Het Comité juicht het toe dat armoede en sociale uitsluiting niet slechts als gevolgen van hardnekkige relatieve inkomensverschillen worden gezien, maar dat er juist wordt gekozen voor een veelzijdige benadering. De activiteiten in het kader van het Europees Jaar 2010 moeten zich niet beperken tot het vraagstuk van relatieve armoede, maar zich vooral ook richten op de omvang en ernst van armoede, de hierdoor getroffen gebieden en de ongelijkheid binnen de EU. Alleen dan zal de boodschap dat armoede en sociale uitsluiting onaanvaardbaar zijn in het welvarende Europa, goed overkomen en zal het publiek steun verlenen aan effectieve oplossingen.

1.3

Voor het Europees Jaar 2010 moet een zorgvuldige selectie worden gemaakt van helder gedefinieerde, overkoepelende thema's. De bestrijding van armoede en sociale uitsluiting door middel van arbeidsmarktparticipatie en sociale integratie vraagt om verbetering en uitbreiding van het socialezekerheidsstelsel en de daarmee samenhangende steunprogramma's. Sociaal beleid is zonder meer een productieve factor. Bovendien is het in het belang van alle burgers dat armoede en sociale uitsluiting worden aangepakt. Daarom dient iedereen zijn steentje bij te dragen. Dat laatste doet echter niets af aan het feit dat de bestrijding van armoede en maatschappelijke uitsluiting in eerste instantie de taak is van politici en dus van (sub-) nationale overheden en van alle maatschappelijke actoren.

1.4

Tijdens het Europees Jaar 2010 moet het publiek erop worden gewezen dat Europa behoefte heeft aan een moderner en sterker sociaal model en dat hieraan bepaalde consequenties verbonden zijn. In het licht van de financiële en voedselcrisis in de wereld en de demografische veranderingen in Europa is actieve integratie cruciaal voor het behoud van sociale cohesie en maatschappelijke solidariteit. Het gevolg is echter wel dat veel Europeanen hun levensstijl geleidelijk zullen moeten aanpassen en dat steeds meer werknemers niet meer zeker zullen zijn van hun baan. Het Europees Jaar moet worden aangegrepen om bij het publiek brede steun te verwerven voor dergelijke hervormingen.

1.5

Het Europees Jaar dient ook te voorzien in een platform voor een publieke discussie over de vraag hoe sociale cohesie temidden van de groeiende ongelijkheid in Europa kan worden beschermd en bevorderd. Er zullen innovatieve en geïntegreerde beleidsmaatregelen moeten worden gevonden.

In dit verband wijst het EESC erop dat maatregelen tegen armoede en maatschappelijke uitsluiting alleen vruchten kunnen afwerpen als daar ook tal van andere beleidsvormen bij worden betrokken. Zo moet ook het streven naar een eerlijke verdeling van de gegenereerde rijkdommen meer dan ooit worden omgezet in een uitdrukkelijke politieke doelstelling van de EU.

Zo zou in het onderhavige Commissievoorstel ook beter tot uitdrukking moeten worden gebracht welke betekenis de bestrijding van armoede en maatschappelijke uitsluiting heeft in het licht van de EU-doelstellingen voor groei en werkgelegenheid (1).

Deze beleidsmaatregelen zullen alleen effect sorteren als de sociale partners en het maatschappelijk middenveld daar structureel bij worden betrokken en als ook de burgers actief deelnemen aan gemeenschapsopbouw op plaatselijk niveau.

1.6

Het Comité vindt dat er goed is nagedacht over de tenuitvoerlegging van het voorstel. Bijzonder lovenswaardig is het feit dat de specifieke omstandigheden van elke lidstaat in ogenschouw worden genomen en dat er wordt gestreefd naar nauwe samenwerking met de sociale partners en middenveldorganisaties en naar een actieve rol van de door armoede en sociale uitsluiting getroffen burgers.

1.7

Het valt toe te juichen dat de Commissie voor Europese begrippen een recordbedrag reserveert voor dit voorstel. Gezien de omvang van de geplande activiteiten is dit echter niet toereikend.

2.   Strekking van het Commissiedocument

2.1

Doel van het voorgestelde besluit om 2010 uit te roepen tot Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting is het helpen zetten van „een beslissende stap richting uitbanning van armoede”, zoals vastgelegd in de Lissabon-strategie en bekrachtigd in de hernieuwde Europese sociale agenda voor 2005-2010 (2).

2.2

De activiteiten in het kader van dit Europees Jaar richten zich op de volgende vier speerpunten: (1) erkenning van het recht op een waardig leven en deelname aan de maatschappij voor eenieder die door armoede en sociale uitsluiting wordt getroffen, (2) verantwoordelijkheid, d.w.z. alle lidstaten dienen een bijdrage te leveren aan de bestrijding van armoede en marginalisering, (3) cohesie, d.w.z. het inzicht dat alle burgers belang hebben bij het behoud van sociale cohesie, en (4) inzet, d.w.z de politieke bereidheid van de EU om de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting hoog op de agenda te zetten.

2.3

Deze activiteiten op Europees en nationaal niveau zullen onder meer bestaan uit bijeenkomsten, conferenties, voorlichtings- en promotiecampagnes, studies en rapporten. Ze moeten niet alleen openstaan voor alle stakeholders, maar ook door armoede en uitsluiting getroffen burgers de gelegenheid bieden om over hun noden en ideeën te vertellen.

2.4

Voor de projecten in het kader van het Europees Jaar is in de EU-begroting een bedrag van 17 miljoen euro gereserveerd. De bedoeling is dat openbare en particuliere organisaties in de lidstaten ook een financiële bijdrage zullen leveren, waardoor het totaalbedrag wellicht zal uitkomen op 26,175 miljoen euro.

3.   Algemene opmerkingen over het doel van het voorstel

3.1

Het Comité is ingenomen met het voorstel van de Commissie, dat, mits op de juiste wijze uitgevoerd, kan leiden tot meer maatschappelijk bewustzijn en kan aanzetten tot een publieke discussie over de vraag hoe armoede en sociale uitsluiting grondig en effectief kunnen worden aangepakt.

3.2

Het voorgestelde thema voor het Europees Jaar 2010 is belangrijk en actueel, en zal op blijvende belangstelling kunnen rekenen van het publiek. Het Comité steunt de algemene en bijzondere doelstellingen en kan zich ook vinden in de specifieke thema's en de voorgestelde maatregelen voor de tenuitvoerlegging. Om de aandacht van het publiek verder te vergroten en het thema van het Europees Jaar meer prominent op de politiek agenda te plaatsen, zou het de volgende kanttekeningen willen plaatsen.

3.3

De bescherming en verbetering van de kwaliteit van leven van alle Europeanen valt of staat met hun bereidheid om armoede en sociale uitsluiting in het relatief welvarende Europa op doeltreffende wijze aan te pakken. De activiteiten in het kader van het Europees Jaar 2010 zijn bedoeld om die bereidheid bij alle Europeanen, ongeacht hun economische of sociale positie, te vergroten.

3.4

Het is daarom van groot belang dat er bij deze activiteiten wordt voortgeborduurd op de kennis en ervaring die zijn opgebouwd sinds de lancering van de Europese strategie ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting door de Europese Raad van Nice in 2000. Ook moet er synergie worden gecreëerd met de activiteiten van andere organisaties, zoals de Raad van Europa (meer in het bijzonder het rapport van de taskforce op hoog niveau over sociale cohesie in de 21e eeuw (3)) en de Verenigde Naties (meer in het bijzonder de Internationale dag van uitbanning van armoede op 17 oktober).

3.5

Het Comité pleit ervoor dat de activiteiten in het kader van het Europees Jaar 2010 voldoende ruimte bieden voor de volgende kwesties en thema's, die reeds in eerdere adviezen zijn behandeld (4):

steun voor een modern sociaal beleid als een echt productieve factor die de arbeidsmarktintegratie van alle niet-gehandicapten en de sociale integratie van alle burgers bevordert;

modernisering van het Europees sociaal model, in de ruimste zin des woords, zodat de nieuwe uitdagingen op het gebied van werkgelegenheid, sociale integratie en armoedebestrijding kunnen worden aangegaan, de sociale gevolgen van de globalisering het hoofd kunnen worden geboden en Europa „een democratische, milieuvriendelijke, concurrerende, solidaire en op maatschappelijke integratie gebaseerde welvaartszone voor alle burgers” (5) kan blijven;

een effectiever arbeidsmarktintegratiebeleid voor achtergestelde of anderszins benadeelde groepen, met name werknemers die te kampen hebben met armoede en arbeidsonzekerheid (6);

een brede maatschappelijke discussie over en steun voor die modernisering, die moet leiden tot sociale en arbeidsmarktintegratie; het Comité heeft er in dat verband al eens op gewezen dat alleen „een dynamisch model, dat openstaat voor uitdagingen, veranderingen en hervormingen” waardevol kan zijn voor de totstandbrenging van de Europese samenleving van de toekomst, en dat het „Europees sociaal model alleen betekenis [heeft] als het de waardering en de steun van de Europese burgers krijgt” (7);

aandacht voor lokale activiteiten, betrokkenheid en aanmoediging van de sociale partners en het maatschappelijk middenveld, alsmede erkenning van burgerinitiatieven, met name op het gebied van armoedebestrijding en sociale uitsluiting;

een allesomvattende benadering die verder gaat dan een traditioneel beleid op het gebied van sociale zaken en werkgelegenheid, en dat ook de beleidsterreinen economie, onderwijs, regio's, cultuur en infrastructuur (met name wat betreft de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting) omvat;

erkenning van het feit dat mannen en vrouwen armoede anders ervaren en dat het sociale beleid daarop moet worden afgestemd;

een effectiever gebruik van de open coördinatiemethode op het gebied van armoedebestrijding en sociale uitsluiting;

de internationale dimensie waarin de maatregelen tegen armoede en sociale uitsluiting moeten worden geplaatst, en meer in het bijzonder de bevordering van de grondrechten van werknemers en van goede arbeidsomstandigheden in de hele wereld.

In het onderstaande worden een aantal ideeën uitgewerkt die van belang zijn voor de activiteiten in het kader van het Europees Jaar 2010.

3.6

In dat jaar moet vooral aandacht worden gevestigd op maatregelen die het tij kunnen helpen keren, zoals:

bestrijding van zwartwerken;

actieve herintreding op de arbeidsmarkt;

investeringen in banenscheppende activiteiten van de industrie en de dienstensector;

de economische groeivooruitzichten tijdens en na het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting;

de energie- en voedselvoorziening voor de meest kwetsbare bevolkingsgroepen en voor hen die in (bittere) armoede leven.

4.   Een boodschap die overkomt

4.1

De Commissie wijst er in haar voorstel voor een Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting op dat 78 miljoen mensen in de EU, ofwel 16 % van de bevolking, op de armoedegrens leeft. Willen beleidsmakers dat hun boodschap tijdens het Europees Jaar goed overkomt, dan zullen ze, naast de algemeen gebruikelijke indicator relatieve armoede, ook nog andere maatstaven voor armoede moeten hanteren, zodat duidelijk wordt hoe hardnekkig en actueel dit probleem is en hoeveel Europeanen eronder gebukt gaan. Om het grote publiek bewust te maken van de achtergronden hiervan en ervoor te zorgen dat het armoede als onaanvaardbaar bestempelt, moet er ook in de activiteiten van het Europees Jaar oog zijn voor een breed samenstel van indicatoren voor „relatieve” en „absolute” armoede.

4.2

Daar komt bij dat deze maatstaven het probleem van armoede en sociale uitsluiting „beschrijven”. Gezien de uitdagingen van de sociale cohesie in de EU en de daarmee samenhangende modernisering van het Europees sociaal model is het van belang dat ze vergezeld gaan van een evenwichtig antwoord van het openbaar bestuur in de vorm van een betere inkomensherverdeling, een adequaat gefinancierde en beheerde flexizekerheid en een actieve arbeidsmarktintegratie. In een eerder advies heeft het Comité al eens een lans gebroken voor een dergelijk dynamisch model van het sociale en arbeidsmarktbeleid (8).

4.3

De Commissie ziet gelukkig in dat de verschillende aspecten van armoede en sociale uitsluiting om passende maatregelen vragen. In haar Mededeling over de sociale agenda voor 2005-2010, die onder meer de lidstaten moet aanzetten tot uitbreiding, onderlinge afstemming en vereenvoudiging van de maatregelen voor de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, heeft ze terecht de indicator relatieve armoede aangevuld met de indicator blijvende armoede (9). Met haar latere voorstel om ook de sociale zekerheid, de gezondheidszorg en de langdurige zorg tot deze versterkte coördinatie te rekenen, onderstreept zij bovendien de noodzaak om meer gewicht toe te kennen aan de „indicatoren voor de monitoring van armoede” (10).

4.4

Gezien het voorafgaande is het Comité van mening dat het voorgestelde besluit voor het Europees Jaar 2010 moet uitgaan van indicatoren die beter de mate, omvang en ernst van armoede beschrijven. De lidstaten en de EU zullen daardoor veel meer kunnen gaan rekenen op begrip en steun van het grote publiek voor de maatregelen die ze op het gebied van werkgelegenheid en sociale zekerheid ontwikkelen ten behoeve van de door „diepe” en „absolute” armoede bedreigde of getroffen burgers en gemeenschappen (11).

5.   Doelstellingen, activiteiten en voornaamste thema's van het Europees Jaar 2010

5.1

Armoede is een verschijnsel met veel gezichten dat zich onder verschillende maatschappelijke groepen in verschillende mate voordoet. Vooral de combinatie met andere problemen maakt bepaalde groepen bijzonder kwetsbaar.

5.2

Armoede wordt meestal in verband gebracht met (langdurige) werkloosheid. Zoals de Commissie terecht opmerkt in haar „Gezamenlijk verslag over sociale bescherming en sociale integratie” uit 2007, is werk „de beste garantie tegen armoede en sociale uitsluiting” (12). In hetzelfde verslag staat echter ook te lezen dat het niet de enige garantie is. Het feit dat er onder werkenden ook armoede heerst, bewijst dit eens te meer.

5.3

Armoede kan ook te maken hebben met een gebrek aan (voldoende) vaardigheden voor het vinden van kwalitatief hoogstaand en goed betaald werk. Het zijn vooral jongeren, en dan met name voortijdige schoolverlaters, en oudere werknemers die hierdoor kunnen worden getroffen.

5.4

Armoede kan een gevolg zijn van een slecht functionerend stelsel voor inkomenssteun dat de burgers onvoldoende stimuleert om een baan te vinden op de reguliere arbeidsmarkt en hen uiteindelijk ook op latere leeftijd tot de bedelstaf veroordeelt.

5.5

Bepaalde gezinnen, zoals eenoudergezinnen, gezinnen met drie of meer kinderen en gezinnen met één kostwinner, lopen eveneens een verhoogd risico van armoede. Ook gedwongen verhuizing als gevolg van scheiding of ontslag kan daarbij gevaren met zich meebrengen.

5.6

Zieken (bijv. ouderen), mensen met cognitieve beperkingen, (laaggeschoolde) gehandicapten en verslaafden behoren eveneens tot de risicogroepen.

5.7

Hetzelfde geldt voor mensen in afgelegen regio's of andere gebieden met een ontwikkelingsachterstand.

5.8

Een speciale risicogroep zijn migranten en etnische minderheden, die vaak niet alleen problemen hebben met de taal, de sociale vaardigheden en/of de culturele integratie, maar ook nog eens het slachtoffer kunnen worden van discriminatie.

5.9

Deze voorbeelden laten goed zien dat het hier om een omvangrijk probleem gaat en dat beleidsmakers niet met een eensluidend antwoord kunnen volstaan. Om armoede en sociale uitsluiting drastisch te verminderen, moeten de sociale partners, middenveldorganisaties en individuele burgers hun steentje bijdragen aan de inspanningen die de overheden op alle niveaus verrichten. Hierin schuilt echter ook een paradox: indien sociale integratie betekent dat alle arbeidsgeschikte burgers werken en dus een bijdrage leveren aan de economische groei in Europa en de bevolkingsafname helpen tegengaan, dan zullen er in plaats van minder juist meer en betere steunmaatregelen en -programma's moeten komen. Deze twee doelstellingen moeten de belangrijkste thema's zijn van het Europees Jaar 2010.

5.10

Met de algehele en bijzondere doelstellingen en met de keuze van de thema's van de activiteiten moet er een nieuw evenwicht worden gevonden tussen de maatschappelijke behoefte aan economische activiteiten en de individuele behoefte aan zekerheid. Gezien de globalisering, de vergrijzing, de technologische vooruitgang, de ontwikkelingen op de Europese arbeidsmarkt en de daarmee gepaard gaande veranderingen in de levensstijl van veel Europeanen is zoiets hard nodig. Om het doorvoeren van de noodzakelijke veranderingen te vergemakkelijken en de burgers een degelijk en adequaat gefinancierd en beheerd vangnet te bieden, moeten het sociale beleid en het arbeidsmarktbeleid gemoderniseerd en verbeterd worden. Terwijl sommigen de vruchten plukken van de nieuwe arbeidsmarkten en de integratieprogramma's, zien anderen hierin juist een bedreiging voor hun baan en maatschappelijke positie. Tijdens de activiteiten in het kader van het Europees Jaar 2010 zou serieus op deze problematiek moeten worden ingegaan (13).

5.11

Wat het risico van werkloosheid en/of sociale uitsluiting betreft, ligt de nadruk tegenwoordig op de arbeidsmarktintegratie van alle arbeidsgeschikte burgers. Hierdoor kan de samenleving profiteren van de beschikbare talenten en kunnen individuele burgers maatschappelijk en professioneel vooruitkomen (14). Behalve op passende inkomenssteun wordt er ook steeds meer de nadruk gelegd op betere toegankelijkheid van de sociale voorzieningen, en meer in het bijzonder de ondersteuning voor (om- of bij)scholing en de medische zorg. Willen ze hiervan kunnen blijven profiteren, dan zullen de burgers zelf veel meer activiteiten en initiatieven moeten gaan ontplooien en ook meer moeten meedenken en samenwerken met de verschillende ondersteunende diensten. Om de steun van de burgers te winnen is het van belang dat duidelijk wordt gemaakt waarom de politiek een dergelijke inspanning van hen vraagt (15). De activiteiten in het kader van het Europees Jaar 2010 moeten daarbij helpen. In de doelstellingen van het Europees Jaar 2010 zou beter tot uitdrukking moeten komen waarom het voor de verwezenlijking van de Europese strategie voor groei en werkgelegenheid belangrijk is dat er een actief beleid wordt gevoerd op het gebied van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (16). Bij de activiteiten in het kader van het Europees Jaar moet meer en overtuigender voor het voetlicht worden gebracht dat modernisering en intensivering van het sociale beleid voor een beter functionerende arbeidsmarkt en meer banen zorgen, en dat eenieder die het risico loopt van werkloosheid en sociale uitsluiting, baat heeft bij passende inkomenssteun, omdat hij of zij dan minder snel zal zwichten voor de verleidingen van de niet-reguliere arbeidsmarkt; daarvoor zal de informele economie dus worden verzwakt.

5.12

Sommige uitspraken in het voorstel behoeven nadere uitleg.

5.13

Door „kinderen, alleenstaande ouders, ouderen, migranten en etnische minderheden, mensen met een handicap, thuislozen, gevangenen, vrouwen en kinderen die het slachtoffer van geweld zijn, en zware drugsgebruikers” (17) vanuit het oogpunt van armoede en sociale uitsluiting zonder verdere precisering als één risicogroep te karakteriseren, kan juist het tegenovergestelde effect worden bereikt. Niet iedereen binnen deze groep loopt het gevaar om in de armoede terecht te komen. Zoals in het voorafgaande reeds is opgemerkt, hangt dit gevaar doorgaans samen met een gebrek aan de juiste vaardigheden en/of met het grote aantal personen die door een kostverdiener moeten worden onderhouden.

6.   Sociale cohesie tegen de achtergrond van groeiende structurele inkomensverschillen

6.1

Het Europees Jaar 2010 biedt ook ruimte voor een publieke discussie over de uitdagingen waarvoor het beleid inzake sociale cohesie en maatschappelijke solidariteit komt te staan, nu Europa steeds meer de kant op gaat van een op kennis gebaseerde samenleving en economie en het tevens het hoofd moet bieden aan demografische veranderingen (18). Voor een continent dat wel degelijk de middelen heeft om armoede en sociale uitsluiting afdoende te bestrijden, is een dergelijke gedachtewisseling van groot belang.

6.2

Ondertussen missen te veel schoolverlaters de juiste taal- en rekenvaardigheden voor een geslaagde carrière in de nieuwe economie. Om de sociale uitsluiting van deze groep tegen te gaan, maar vooral ook om tegemoet te komen aan de vraag naar gekwalificeerde werknemers, zijn er doeltreffende oplossingen nodig. Bovendien ontstaat er op de Europese arbeidsmarkt steeds meer een tweedeling tussen enerzijds hoogopgeleide en goed betaalde en anderzijds laaggeschoolde en slecht betaalde werknemers. Het gevolg daarvan is dat ook de inkomensverschillen toenemen. Daarom moet er worden gewerkt aan een door alle Europeanen gedragen visie op de EU waarin het behoud van sociale rechtvaardigheid en sociale cohesie wordt gekoppeld aan een blijvend sterke concurrentiepositie in de geglobaliseerde economie.

6.3

Maatregelen van de overheid zullen alleen sociale cohesie kunnen bewerkstelligen als ook de burgers zelf initiatieven ontplooien. Net zoals de Europese Raad van Nice (2000) een sleutelrol zag weggelegd voor het maatschappelijk middenveld bij de krachtenbundeling in de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting, meent het Comité dat tijdens het Europees Jaar 2010 moet worden benadrukt hoe belangrijk de individuele bijdrage is van alle burgers aan de ontwikkeling van een samenleving zonder uitsluiting. Het publiek moet er dan ook van doordrongen raken dat iedereen in de samenleving, ongeacht zijn of haar economische of maatschappelijke positie, belang heeft bij burgerparticipatie.

6.4

In zijn advies over vrijwilligerswerk bepleit het Comité onder meer het volgende: „De regeringen van de lidstaten moeten worden aangespoord een nationaal beleid en een strategie inzake vrijwilligerswerk uit te stippelen, teneinde vrijwillig engagement rechtstreeks te ondersteunen en te erkennen. Bij dit nationale beleid moet ook aandacht worden geschonken aan de rol van infrastructuur voor vrijwilligerswerk” (19). Dit betekent dat mensen die zich willen inzetten voor de samenleving, in ieder geval geen juridische of bureaucratische obstakels op hun pad mogen tegenkomen (20). Hoewel er eigenlijk een apart Europees Jaar aan vrijwilligerswerk zou moeten worden gewijd, dient tijdens het Europees Jaar 2010 reeds de aandacht te worden gevestigd op bepaalde aspecten van burgerparticipatie.

6.5

Gezien de huidige nadruk op flexizekerheid en arbeidsmarktintegratie mag bij de activiteiten in het kader van het Europees Jaar 2010 absoluut niet de indruk ontstaan dat de strijd tegen werkloosheid en armoede (en dus de bijdrage aan sociale cohesie) alleen een taak is van de werkgevers, de regeringen en degenen die gebruik maken van reïntegratietrajecten en sociale zekerheidsprogramma's. Er moet juist op worden gehamerd dat dit de verantwoordelijkheid is van iedere burger.

6.6

Om ervoor te zorgen dat de sociale cohesie niet verloren gaat, zouden er, zeker in het licht van de aanhoudende en zelfs toenemende verschillen in welvaart, kwalitatief hoogwaardige openbare ruimtes kunnen worden gecreëerd (stedelijke gebieden, scholen, universiteiten, bibliotheken, parken, recreatiegebieden) waar mensen van alle rangen en standen kunnen samenkomen en hun tijd nuttig of aangenaam kunnen doorbrengen.

6.7

De meeste nieuwe uitdagingen en dilemma's voor het beleid inzake sociale cohesie zullen in het kader van de algemene doelstellingen van het ontwerpbesluit aan bod komen. Wel moeten ze beter worden geformuleerd, wil er tijdens het Europees Jaar een zinvolle publieke discussie op gang komen. De daarin voorgestelde stimuleringsmaatregelen voor sociale cohesie kunnen een aanvulling vormen op de ideeën die in 2010 zullen worden aangedragen voor beleidsmaatregelen inzake actieve sociale en arbeidsmarktintegratie.

7.   Sociaal beleid in de ruime betekenis van het woord

7.1

Dankzij het Europees Jaar en met name de diverse activiteiten die hiermee gepaard gaan, zal ook duidelijk worden gemaakt dat er voor de verwezenlijking van de in de Lissabon-strategie neergelegde doelstelling voor 2010 — aanzienlijke vooruitgang in de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting — een heel pakket aan maatregelen nodig is (21).

7.2

In het kader van de voorlichtingscampagnes in het Europees Jaar 2010 moeten de burgers worden gewezen op de factoren die van invloed zijn op de hoogte van hun toekomstige pensioen, en moeten ze worden aangemoedigd om meer geld opzij te leggen voor de oude dag.

7.3

Tijdens het Europees Jaar 2010 zou ook aandacht moeten worden besteed aan de bevoegdheden die de Europese Centrale Bank uit hoofde van het Verdrag heeft om mee te helpen aan de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting.

7.4

Het is belangrijk om te laten zien dat sociale uitsluiting niet alleen kan worden bestreden met traditionele beleidsmaatregelen op het gebied van werkgelegenheid en sociale zekerheid, maar ook door middel van maatregelen op het gebied van ruimtelijke ordening (voorkomen van gettovorming), vervoer (terugdringen van de geografische barrières voor sociale mobiliteit), economie (ontwikkelen van perifere regio's) en door veiligstelling van het bestaan en verdeling van de rijkdommen (de al jaren heersende tendens van een steeds grotere kloof tussen rijk en arm keren).

7.5

Daarbij mag zeker niet voorbij worden gegaan aan de verschillen tussen de lidstaten, die na de uitbreiding van de Unie alleen maar groter zijn geworden. Zoals in een studie is vastgesteld, „heeft de 'armste' van de 'rijke' lidstaten nog altijd minder te lijden van armoede dan de 'rijkste' van de 'arme' lidstaten” (22). Het is dan ook belangrijk dat er effectieve maatregelen worden getroffen om sociaal-economische cohesie te creëren, om de economische kloof binnen de EU te dichten en om het aantal door armoede en sociale uitsluiting getroffen gebieden te helpen verminderen. Dit zou ook de weg vrijmaken voor een verdere ontwikkeling van de open coördinatiemethode in het sociale beleid van de EU (23). In de activiteiten in het kader van het Europees Jaar 2010 zou dit aspect eigenlijk niet mogen ontbreken.

8.   Opmerkingen over de tenuitvoerlegging van het voorstel

8.1

Het Comité is van mening dat er goed is nagedacht over de tenuitvoerlegging van het voorstel voor het Europees Jaar 2010, aangezien er voldoende rekening wordt gehouden met nationale prioriteiten en gevoelige kwesties (zoals die van de sociale en arbeidsmarktintegratie van immigranten en etnische minderheden). Ook is het belangrijk dat het voorstel voorziet in nauwe samenwerking met de sociale partners en middenveldorganisaties.

8.2

Het feit dat de betrokkenheid van de sociale partners en middenveldorganisaties bij de activiteiten in het kader van het Europees Jaar wordt benadrukt, zegt veel over hun rol bij de verwezenlijking van de sociale agenda van de Lissabon-strategie, die in 2000 door de Europese Raad van Nice is bevestigd in de Europese strategie ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting. Meer dan ooit moeten de burgers met eigen initiatieven de maatregelen van de overheid ondersteunen, aanvullen en verbeteren. Ook is het belangrijk dat er bij de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van het sociale beleid wordt geluisterd naar de doelgroepen. Daarom wordt het maatschappelijk middenveld terecht gevraagd om actief mee te werken aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het Europees Jaar 2010.

8.3

Het is lovenswaardig dat er voor Europese begrippen een recordbedrag wordt gereserveerd voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het Europees Jaar. Toch zijn er, gezien de omvang van de in de bijlage vermelde activiteiten, meer financiële middelen nodig om dit evenement tot een succes te maken.

8.4

Het valt toe te juichen dat er bij de opzet en tenuitvoerlegging van de activiteiten in het kader van het Europees Jaar rekening wordt gehouden met de verschillen in de beleving van armoede en sociale uitsluiting tussen mannen en vrouwen.

8.5

De Commissie zou het thema armoede onder mensen met een onzekere baan moeten toevoegen aan de in de bijlage vermelde lijst van prioritaire activiteiten. Daarnaast dient de problematiek van mensen met een handicap apart en niet in relatie met die van andere kwetsbare groepen te worden behandeld.

Brussel, 29 mei 2008

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

D. DIMITRIADIS


(1)  Zie ook het EESC-advies van 18 januari 2007„Balans van de maatschappelijk realiteit in Europa”, par. 2.2 (rapporteur: Olsson, PB C 93 van 27 april 2007) en het EESC-advies van 13 juli 2005 over de Mededeling van de Commissie „De sociale agenda”, par. 6.1 (rapporteur: Engelen-Kefer, PB C 294 van 25 november 2005).

(2)  Mededeling van de Commissie „De sociale agenda”, COM(2005) 33 final, 9 februari 2005, par. 2.2, blz. 9.

(3)  „Towards an Active, Fair and Socially Cohesive Europe”, rapport van de taskforce op hoog niveau over sociale cohesie in de 21e eeuw, Raad van Europa, Straatsburg 26 oktober 2007, TFSC (2007) 31 E.

(4)  EESC-advies van 13 juli 2005 over de Mededeling van de Commissie „De sociale agenda” (rapporteur: Engelen-Kefer, PB C 294 van 25 november 2005); EESC-advies van 29 september 2005 over „Armoede onder vrouwen in Europa” (rapporteur: King, PB C 24 van 31 januari 2006); EESC-advies van 6 juli 2006 over „Sociale samenhang: inhoud geven aan een Europees sociaal model” (rapporteur: Ehnmark, PB C 309 van 16 december 2006); EESC-advies van 13 december 2006 over de „Rol en impact van vrijwilligersactiviteiten in de Europese samenleving” (rapporteur: Koller, corapporteur: zu Eulenberg, PB C 325 van 30 december 2006); EESC-advies van 18 januari 2007 over de „Balans van de maatschappelijke realiteit in Europa” (rapporteur: Olsson, PB C 93 van 27 april 2007); EESC-advies van 25 oktober 2007 over „Krediet en sociale uitsluiting in een maatschappij van overvloed” (rapporteur: Pegado Liz, PB C 44 van 16 februari 2008); EESC-advies van 13 december 2007 over de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Meer solidariteit tussen de generaties (rapporteur: Jahier, PB C 120 van 16 mei 2008).

(5)  Zie EESC-advies van 6 juli 2006 over „Sociale samenhang: inhoud geven aan een Europees sociaal model”, par. 2.1.2.5 (rapporteur: Ehnmark, PB C 309 van 16 december 2006).

(6)  Zie EESC-initiatiefadvies van 12 juli 2007 over het thema Arbeidskansen voor prioritaire categorieën (Lissabon-strategie) (rapporteur: Greif, PB C 256 van 27 oktober 2007).

(7)  Zie EESC-advies van 6 juli 2006 over „Sociale samenhang: inhoud geven aan een Europees sociaal model”, par. 1.8 en 1.9 (rapporteur: Ehnmark, PB C 309 van 16 december 2006).

(8)  Zie EESC-advies van 6 juli 2006 over „Sociale samenhang: inhoud geven aan een Europees sociaal model”, par. 2.4 (rapporteur: Ehnmark, PB C 309 van 16 december 2006).

(9)  Er wordt gesproken van blijvende armoede wanneer een bevolkingsdeel gedurende twee van de drie voorafgaande jaren te maken heeft gehad met relatieve armoede (definitie EUROSTAT).

(10)  Mededeling van de Commissie „Samenwerken, beter werken: Een nieuw kader voor de open coördinatie van het beleid inzake sociale bescherming en integratie in de Europese Unie”, COM(2005) 706 final, 22 december 2005, par. 3.5, blz. 9.

(11)  In zijn adviezen heeft het Comité al vaker meer specifieke omschrijvingen van armoede gehanteerd, bijv. door de aandacht te vestigen op groepen mensen die „te kort komen” en „in hoge mate kansarm” zijn (advies van 13 december 2007 over de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Meer solidariteit tussen de generaties, par. 2.5, rapporteur: Jahier, PB C 120 van 16 mei 2008). Ook heeft het al meerdere malen verwezen naar blijvende armoede (advies van 29 september 2005 over „Armoede onder vrouwen in Europa”, par. 1.7, rapporteur: King, PB C 24 van 31 januari 2006) en naar armoede als een verschijnsel waarbij er „geen of onvoldoende materiële middelen voorhanden zijn om aan iemands levensbehoeften te voldoen” (advies van 25 oktober 2007 over „Krediet en sociale uitsluiting in een maatschappij van overvloed”, par. 3.1.3, rapporteur: Pegado Liz, PB C 44 van 16 februari 2008). Eén keer heeft het zelfs „met klem erop [aangedrongen] dat de Commissie zich nog eens op het begrip 'armoede' bezint, omdat in de huidige definitie alleen de bekende oorzaken van armoede naar voren worden gebracht en de omvang van de armoede onder vrouwen, alsook de impact daarvan worden onderschat” (advies van 29 september 2005 over „Armoede onder vrouwen in Europa”, par. 2.1, rapporteur: King, PB C 24 van 31 januari 2006). Dit gebrek aan een maatstaf voor relatieve armoede geldt uiteraard niet alleen voor armoede onder vrouwen, maar ook voor armoede in het algemeen.

(12)  „Gezamenlijk verslag over sociale bescherming en sociale integratie 2007”, Europese Commissie (Europese Gemeenschappen, 2007), blz. 45.

(13)  Zie vooral par. 1.6-1.8 en 2.3.1-2.3.5 van het EESC-advies van 6 juli 2006 over „Sociale samenhang: inhoud geven aan een Europees sociaal model” (rapporteur: Ehnmark, PB C 309 van 16 december 2006) en par. 2.4 van het EESC-advies van 18 januari 2007 over de „Balans van de maatschappelijke realiteit in Europa” (rapporteur: Olsson, PB C 93 van 27 april 2007).

(14)  Uit het overzicht op blz. 17 van „The social situation in the European Union 2005-2006: The Balance between Generations in an Ageing Europe”, Europese Commissie (Europese Gemeenschappen, 2007), blijkt dat EU-burgers het hebben van een baan veel belangrijker vinden voor hun levensgeluk dan het inkomen dat ze ermee verdienen.

(15)  „Leg de kwesties voor aan de burgers van Europa” luidde een van de aanbevelingen uit het EESC-advies van 6 juli 2006 over „Sociale samenhang: inhoud geven aan een Europees sociaal model”, par. 2.6 (rapporteur: Ehnmark, PB C 309 van 16 december 2006).

(16)  Zie onder meer par. 2.2 van het EESC-advies van 18 januari 2007 over de „Balans van de maatschappelijke realiteit in Europa” (rapporteur: Olsson, PB C 93 van 27 april 2007) en par. 6.1 van het EESC-advies van 13 juli 2005 over de „Mededeling van de Commissie 'De sociale agenda'” (rapporteur: Engelen-Kefer, PB C 294 van 25 november 2005).

(17)  Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (2010), [COM(2007) 797 final, 2007/0278 (COD)], 12 december 2007, Inleiding, par. 11, blz. 9.

(18)  In par. 2.4.5 van zijn advies van 6 juli 2006 over „Sociale samenhang: inhoud geven aan een Europees sociaal model” (rapporteur: Ehnmark, PB C 309 van 16 december 2006) heeft het Comité al eens zijn bezorgdheid geuit over „de sociale effecten van de kennisrevolutie” en geopperd om daar in het kader van de sociale dialoog verder op in te gaan.

(19)  EESC-advies van 13 december 2006 over de „Rol en impact van vrijwilligersactiviteiten in de Europese samenleving”, par. 1.2 (rapporteur: Koller, corapporteur: zu Eulenburg, PB C 325 van 30 december 2006).

(20)  In par. 4.5 van zijn advies van 13 december 2007 over de „Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Meer solidariteit tussen de generaties” (rapporteur: Jahier, PB C 120 van 16 mei 2008) wijst het Comité op de voordelen van maatschappelijke betrokkenheid van ouderen en pleit het voor meer onderzoek naar het vraagstuk van actieve ouderen.

(21)  Hoewel de Lissabon-strategie tot 2010 loopt, is zij een vast referentiepunt voor programmadocumenten en concrete maatregelen op nationaal en Europees niveau. Er is weliswaar nog geen besluit in die richting genomen, maar het is niet onwaarschijnlijk dat de Lissabon-strategie na 2010 in een of andere vorm wordt voortgezet, te meer daar de sociale en werkgelegenheidsdoelstellingen voor die tijd niet volledig zullen worden verwezenlijkt.

(22)  Anne-Catherine Guio, „Income Poverty and Social Exclusion in the EU25”, Statistics in Focus: Population and Social Condition, 13/2005, Eurostat, blz. 9.

(23)  EESC-advies van 18 januari 2007 over de „Balans van de maatschappelijke realiteit in Europa” (rapporteur: Olsson, PB C 93 van 27 april 2007), pag. 2.7 en 5.3.