30.8.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 224/100


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het thema De mobiliteit van de Europese jeugd bevorderen — praktische regels en tijdschema

(2008/C 224/23)

De heer JOUYET, Frans staatssecretaris voor Europese Zaken, heeft namens het toekomstige Franse voorzitterschap het Europees Economisch en Sociaal Comité per brief van 25 oktober 2007 verzocht om overeenkomstig art. 262 van het EG-Verdrag een verkennend advies uit te brengen over het thema

De mobiliteit van de Europese jeugd bevorderen — praktische regels en tijdschema

De gespecialiseerde afdeling Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 7 mei 2008 goedgekeurd. Rapporteur was dhr. RODRÍGUEZ GARCÍA-CARO.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 445e zitting op 28 en 29 mei 2008 (vergadering van 29 mei) het volgende advies uitgebracht, dat met 117 stemmen vóór en 4 tegen, bij 1 onthouding, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies

1.1

Het Comité is ingenomen met de belangstelling van het toekomstige Franse voorzitterschap voor de problematiek rond de mobiliteit van Europese jongeren. Al in december 2000 stemde de Europese Raad van Nice in met een resolutie betreffende de bevordering van de mobiliteit van jongeren, waarin 42 maatregelen worden bepleit. Inmiddels zijn we een aantal jaren verder en zien we dat Frankrijk, dat zich opmaakt om opnieuw het voorzitterschap van de Raad waar te nemen, op zoek wil gaan naar oplossingen voor de problematiek rond de mobiliteit van onze jongste medeburgers.

1.2

Volgens het Comité worden er nog altijd te weinig oplossingen aangedragen voor de al vaak gesignaleerde problemen die de grensoverschrijdende mobiliteit van jongeren bemoeilijken. Bovendien blijken de in dit verband goedgekeurde maatregelen moeilijk uitvoerbaar. Er bestaat een hele waslijst problemen en al net zo'n lange lijst maatregelen. Het heeft ons inziens dus weinig zin om opnieuw in kaart te brengen wat de mobiliteit in de weg staat of hoe deze kan worden bevorderd, maar wel om de onderliggende problematiek aan de orde te stellen. We moeten ons dus afvragen wat er al wèl en wat er nog niet is gedaan en bekijken welke resultaten hiermee geboekt zijn.

1.3

Het is niet nodig om nog meer werkgroepen van deskundigen of „werkgroepen op hoog niveau” in het leven te roepen; dat zal waarschijnlijk alleen maar meer van hetzelfde opleveren. Wèl is het volgens het Comité zaak een werkgroep samen te stellen van deskundigen uit de verschillende DG's van de Commissie die bevoegd zijn voor het mobiliteitsvraagstuk. Dezen zouden de situatie moeten analyseren en op methodische wijze:

de al eerder vastgestelde en omschreven belemmeringen op een rijtje moeten zetten;

een overzicht moeten maken van de in dit verband vastgestelde EU-regelgeving (verordeningen, richtlijnen, beschikkingen, besluiten, resoluties, aanbevelingen, etc.);

een inventaris moeten maken van al eerder vastgestelde problemen die nog niet zijn opgelost maar waarvoor al wel een juridische regeling in de maak is;

moeten nagaan voor welke al eerder vastgestelde problemen nog geen enkele regeling in voorbereiding is;

moeten uitzoeken welke voorgestelde regelingen geen weerklank hebben gevonden bij of niet ten uitvoer zijn gebracht door de lidstaten.

1.4

Ook dient er precies in kaart te worden gebracht in welke verschillende situaties jongeren zich kunnen bevinden. Men zou hen daarbij op basis van vergelijkbare omstandigheden en problemen in doelgroepen kunnen onderverdelen. Op die manier kan worden nagegaan waar de schoen precies wringt en kunnen er specifieke, op de verschillende doelgroepen afgestemde maatregelen worden getroffen. Dit is veel doeltreffender en efficiënter dan het nemen van algemene besluiten.

1.5

Bij dit onderzoek kunnen onder meer de volgende doelgroepen worden onderscheiden:

universiteitsstudenten;

jongeren die hun academische of beroepsopleiding hebben afgerond en aan het begin staan van hun carrière;

jongeren die een alternerende beroepsopleiding volgen;

artiesten;

jonge vrijwilligers;

jonge ondernemers;

jongeren zonder inkomsten;

jonge koppels die hun gezinsleven moeten combineren met hun beroepsleven of met hun studie;

gemarginaliseerde jongeren;

werkzoekende jongeren, en de situatie van jongeren gedurende de eerste jaren van hun arbeidsloopbaan.

1.6

De tijd van analyse is volgens het Comité voorbij; er moeten nu onverwijld concrete beslissingen worden genomen, zodat handen en voeten kan worden gegeven aan alle uit-en-ter-na aangekondigde maatregelen om de mobiliteit van Europese jongeren te bevorderen.

1.7

Er kan een doorbraak worden bereikt indien alle betrokken partijen hun inzet tonen en er proactiever wordt opgetreden op de verschillende Europese beleidsterreinen terzake.

2.   Inleiding

2.1   Achtergrond van het verkennend advies

2.1.1

Aanleiding voor dit advies is een verzoek van het Franse ministerie voor buitenlandse en Europese zaken. In een brief d.d. 25 oktober 2007 verzocht de Franse staatssecretaris voor Europese Zaken het Comité om, met het oog op het Franse voorzitterschap van de Raad in het tweede halfjaar van 2008, een verkennend advies op te stellen over het thema „De mobiliteit van de Europese jeugd bevorderen — praktische regels en tijdschema”.

2.1.2

Rond dezelfde tijd heeft de Europese commissaris voor onderwijs en opleiding een deskundigengroep op hoog niveau in het leven geroepen, die moet bekijken hoe de mobiliteit van de Europeanen kan worden verbeterd. De bedoeling is om na te gaan welke maatregelen nodig zijn om de uitwisseling van jongeren, de mobiliteit in beroeps- en volwassenenonderwijs en de mobiliteit van jonge artiesten, leidinggevenden van ondernemingen en vrijwilligers te bevorderen. De groep is op 24 januari 2008 met haar werkzaamheden begonnen en is voornemens om deze halverwege 2008 af te ronden met een strategisch verslag.

2.2   De mobiliteit in de Europese Unie: meer dan een recht op vrij verkeer

2.2.1

Mobiliteit is een in artikel 18 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap vastgelegd recht, dat nader wordt omschreven in de bepalingen betreffende het onderwijs- en opleidingsbeleid, met name in de artikelen 149, lid 4 en 150, lid 4 van datzelfde verdrag. De Europese Unie als geheel en de lidstaten elk afzonderlijk zijn derhalve verplicht al het nodige te doen om het recht op mobiliteit te garanderen, zij het om redenen van werk, opleiding, vrijwilligerswerk of gewoon vrijetijdsbesteding.

2.2.2

Aanvankelijk was de mobiliteit van de ingezetenen van de lidstaten een afgeleide van het recht van vrij verkeer van werknemers dat samen met de vrijheid van verkeer van goederen, kapitaal en diensten de vier basisvrijheden van de Europese gemeenschap vormt. Om de vrijheid van verkeer van werknemers te garanderen werden er belangrijke nieuwe communautaire regels ingevoerd, met name op het gebied van sociale zekerheid. Het vrije verkeer binnen de Unie bracht immers ook gevolgen met zich mee voor de gezinsleden van de werknemers. In een later stadium, met de toepassing van de gemeenschapsprogramma's op het gebied van onderwijs, opleiding en onderzoek, kwamen er andere obstakels voor de grensoverschrijdende mobiliteit aan het licht.

2.2.3

In de loop van de jaren is in allerlei soorten documenten in kaart gebracht op welke manieren de mobiliteit nog wordt gehinderd.Er zijn ook concrete voorstellen voor oplossingen gedaan, waarvan sommige ook daadwerkelijk in praktijk zijn gebracht. Zo werden hindernissen voor het vrije verkeer en verblijf van Europese burgers in een andere lidstaat geleidelijkaan uit de weg geruimd.

2.2.4

Toch hebben we over diezelfde periode kunnen constateren dat daarmee niet alle obstakels verdwenen zijn of dat de problemen op het gebied van de vrijheid van verkeer, of m.a.w. de mobiliteitsproblemen, voortaan tot het verleden behoren. In de teksten van de Europese instellingen worden nog steeds dezelfde moeilijkheden gesignaleerd, waarvoor bovendien dezelfde remedies worden voorgesteld als voorheen — remedies die vaak niet in de praktijk zijn gebracht.

2.2.5

Het Comité beseft dat het niet eenvoudig is om bepaalde knelpunten op het vlak van mobiliteit weg te nemen, maar helaas heeft het soms ook moeten constateren dat het aan politieke wil ontbrak om bepaalde problemen van bureaucratische of juridische aard op te lossen. En dat terwijl het voor de burgers juist om heel wezenlijke thema's gaat.

2.2.6

Welke middelen ter beschikking staan om juridische hindernissen uit de weg te ruimen, hangt af van het gekozen rechtsinstrument. Hoe meer er gebruik wordt gemaakt van een aanbeveling of een resolutie, hoe groter de kans dat dit niet in alle lidstaten tot het gewenste effect zal leiden. Als de Europese Commissie in sommige gevallen al een beroep moet doen op het Hof van Justitie om erop toe te zien dat een richtlijn wordt omgezet in nationale wetgeving, dan spreekt het voor zich dat er nog minder acht wordt geslagen op een gewone aanbeveling en dat de aanbevolen maatregelen dus waarschijnlijk zonder resultaat zullen blijven.

2.2.7

In de loop van de tijd zijn de juridische obstakels geleidelijk aan afgenomen en hebben belemmeringen van meer praktische aard de overhand gekregen, zoals taalproblemen, financiële problemen, ontoereikende voorlichting, gebrek aan belangstelling, enz. Daarnaast zijn er echter ook nog een aantal problemen van zowel praktische als juridische aard, bijv. de erkenning van diploma's. Ook op dit terrein heeft de Unie nog werk voor de boeg.

2.2.8

Het Comité heeft zich op verzoek van de Europese instellingen of op eigen initiatief met regelmaat uitgesproken over dit belangrijke onderwerp dat zeer rechtstreeks ingrijpt in het leven van de burgers van de Unie. Het heeft in zijn adviezen herhaaldelijk allerlei knelpunten onder de aandacht gebracht en maatregelen voorgesteld of gesteund. Het zal zich er als vertegenwoordiger van het maatschappelijk middenveld derhalve sterk voor blijven maken dat de Europese burgers optimaal kunnen genieten van hun recht op mobiliteit.

3.   Hindernissen voor de mobiliteit in de Europese Unie — de situatie doorgelicht

3.1

Het Groenboek inzake „OnderwijsopleidingonderzoekDe belemmeringen voor transnationale mobiliteit”  (1) is een samenvatting van antecedenten, obstakels en mogelijke oplossingen voor de mobiliteit van mensen die elders een opleiding willen volgen. Het Comité heeft in zijn advies (2) over dit groenboek nog enkele aanvullende maatregelen voorgesteld. Het verklaart daarin onder meer het volgende: „De meer materiële aspecten van de Verdragen zijn in de loop der jaren beter ontwikkeld dan de sociale aspecten. Door de tot stand gebrachte wet- en regelgeving verloopt het verkeer van goederen binnen de Gemeenschap gemakkelijker dan het verkeer van personen. Het Comité vindt dat gestreefd moet worden naar een politiek compromis waarmee een echt Europa van de burgers van de grond kan komen”.

3.2

Enkele van de gesignaleerde hindernissen zijn inmiddels uit de weg geruimd, aan enkele wordt gewerkt en andere vragen nog steeds of nog dringender om een oplossing. Zo waren er de problemen rond het recht op verblijf, de erkenning van kwalificaties, het nationale karakter van beurzen, de verschillende belastingstelsels, de toegang tot de sociale zekerheid, enz. Naast en in combinatie met deze juridische kwesties, stuitte men ook op problemen in verband met taal en cultuur, met een gebrek aan voorlichting over het land van bestemming en het dagelijkse leven in die landen, enz. En die waslijst van problemen is vandaag de dag nog bijna even lang.

3.3

Op 14 december 2000 keurde de Europese Raad van Nice een resolutie goed over het Actieplan voor mobiliteit. (3) De resolutie ligt in het verlengde van de conclusies van de Europese Raad van Lissabon van maart 2000, waarin wordt erkend dat er dringend oplossingen moeten worden gevonden voor de mobiliteitsproblemen in de Unie, teneinde een echte Europese kennisruimte te creëren. In deze resolutie worden er 42 maatregelen voorgesteld om de situatie op het vlak van de mobiliteit te verbeteren.

3.3.1

Met de 42 maatregelen wordt beoogd:

een Europese strategie ter bevordering van de mobiliteit uit te stippelen

mensen op te leiden tot deskundigen op het vlak van mobiliteit

meertaligheid te bevorderen

de toegang tot informatie inzake mobiliteit te verbeteren

de mobiliteit in kaart te brengen

na te denken over de financiering van mobiliteit

de mobiliteit te democratiseren door deze financieel en sociaal toegankelijker te maken

nieuwe vormen van mobiliteit te creëren

mensen beter op te vangen

de organisatie van de mobiliteit in de tijd te verbeteren

mobiele personen een passend statuut te verlenen

de regeling voor de erkenning en gelijkstelling van diploma's en certificaten verder te ontwikkelen

erkenning te geven voor opgedane ervaring

de periodes van mobiliteit te waarderen.

3.3.2

In de resolutie wordt aan de volgende maatregelen prioriteit gehecht:

meertaligheid bevorderen

een website creëren die doorverwijst naar allerlei informatiebronnen over mobiliteit

de periodes van mobiliteit waarderen, met name indien ondernomen in het kader van opleidingen die met een diploma worden bekroond

mobiliteitsdeskundigen opleiden die advies kunnen geven over mobiliteitsprojecten

een handvest voor de kwaliteit van mobiliteit opstellen

een inventaris opmaken van de verschillende mobiliteitsparcoursen en van goede uitwisselingspraktijken

erop toezien dat de verschillende spelers zorg dragen voor de financiering van de mobiliteit.

3.4

De eerste door het Europees Parlement en de Raad goedgekeurde Aanbeveling ter verbetering van de mobiliteit was Aanbeveling 2001/613/EG inzake de mobiliteit binnen de Gemeenschap van studenten, personen in opleiding, vrijwilligers, leerkrachten en opleiders. (4) Het Comité bracht een advies (5) uit over deze Aanbeveling, waarin het volgende staat te lezen: „De verwezenlijking van de Europese integratie, en dus van het „Europa van de burgers”, en de vergroting van het internationale concurrentievermogen van de EU hangen o.m. af van de mate waarin de EU erin slaagt om voor een grotendeels onbelemmerde mobiliteit te zorgen”.

3.4.1

In deze Aanbeveling worden de lidstaten opgeroepen om:

de juridische en administratieve belemmeringen voor mobiliteit uit de weg te ruimen;

de taalbarrières te verkleinen door het leren van minstens twee talen te bevorderen;

de verschillende vormen financiële steunregelingen te stroomlijnen en de uitbetaling van studiebeurzen te vereenvoudigen;

te werken aan een Europese ruimte van kwalificaties;

de toegang tot nuttige informatie te vergemakkelijken.

3.4.2

Bovendien worden er een aantal specifieke voor studenten, personen in opleiding, vrijwilligers, leerkrachten en opleiders in voorgesteld.

3.5

In zijn initiatiefadvies (6) over het Witboek inzake jongerenbeleid formuleert het Comité de volgende opmerking inzake de mobiliteit van jongeren: „Om uiteenlopende redenen is dit recht voor de meeste jongeren nog steeds zuiver theoretisch: gebrek aan kansen en middelen, gebrek aan erkenning van de waarde van mobiliteit en de vaardigheden die je mee naar huis neemt, ongelijke verdeling van kansen, sociale en culturele weerstand tegen mobiliteit, wettelijke en bestuuursrechtelijke obstakels. De aandacht zou vooral moeten uitgaan naar de administratieve obstakels in de lidstaten op het vlak van sociale zekerheid (met name de werkloosheidsverzekering), belastingheffing, verblijfsrecht en de erkenning van in formeel, niet-formeel of informeel verband geleerde vaardigheden”.

3.6

Hoewel de Europese instellingen al de nodige inspanningen hebben geleverd om de in het Groenboek gesignaleerde problemen op te lossen — zoals de belemmeringen voor de mobiliteit van jongeren in het algemeen en van leerkrachten, opleiders en onderzoekers in het bijzonder — en ondanks de goede intenties die in het Actieplan voor mobiliteit getoond werden, moet toch worden geconstateerd dat er bepaalde knelpunten blijven bestaan.

3.7

Toch zijn er al een aantal juridische oplossingen aangedragen, zoals uit onderstaand overzicht mag blijken:

3.7.1

Goedgekeurde regelgeving:

Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (7);

Verordening (EG) nr. 1408/71 en de rectificatie ervan, Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (8);

Beschikking nr. 2241/2004/EG betreffende een enkel communautair kader voor transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties (Europass) (9);

Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (10);

Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad over transnationale mobiliteit in het onderwijs en de beroepsopleiding in de Europese Gemeenschap: Europees handvest voor kwaliteit bij mobiliteit (11);

Aanbeveling 3662/07 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren. (12)

3.7.2

Overzicht van in voorbereiding zijnde maatregelen:

Europees systeem van studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en -opleiding

Erkenning van dankzij vrijwilligerswerk opgedane vaardigheden (13)

Strategisch kader voor meertaligheid (14)

3.8

Het Comité heeft zich in de desbetreffende adviezen over al deze zaken uitgesproken en zijn mening uiteengezet over de verschillende deelaspecten van de problematiek rond de mobiliteit van burgers in het algemeen en jongeren in het bijzonder. We zitten momenteel middenin een proces van besluitvorming rond de mobiliteit van Europese jongeren, maar zolang er voor enkele belangrijke aspecten nog geen bevredigende oplossing is gevonden, blijft er werk aan de winkel.

3.9

Tot slot mag niet vergeten worden dat er bepaalde instrumenten ter beschikking staan van de burgers, en dat deze zouden moeten worden gepromoot en gebruiksvriendelijker gemaakt. Zo is er bv. Eures, het Europese portaal voor de beroepsmobiliteit. De toegang tot deze databank dient verbeterd te worden, de data regelmatig bijgewerkt, de informatie van tijd tot tijd geverifieerd (deze is soms vreselijk verouderd) en het portaal en het netwerk dienen vooral zichtbaarder te worden voor de burgers.

3.10

Misschien zouden de Europese instellingen in dit verband eens moeten nagaan in hoeverre jongeren op de hoogte zijn van het bestaan van de verschillende initiatieven ter bevordering van de mobiliteit. Wie kent Europass of Youthpass, of het Europees kwaliteitshandvest? Zorgen de lidstaten voor een optimale voorlichting terzake? Zijn er behalve Erasmus nog andere mobiliteitsprogramma's waar Europese jongeren vertrouwd mee zijn? Door de bestaande middelen meer onder de aandacht te brengen zou men al een groot obstakel voor de mobiliteit uit de weg kunnen ruimen.

4.   Het standpunt van het EESC inzake de grensoverschrijdende mobiliteit van Europese jongeren

4.1

De belangrijkste belemmering voor de mobiliteit van Europese jongeren is volgens het Comité het feit dat de al zo vaak gesignaleerde problemen blijven liggen en dat de al zo vaak voorgestelde oplossingen niet worden uitgevoerd.

4.2

Het is hoog tijd dat de al eerder voorgestelde maatregelen nu daadwerkelijk in praktijk worden gebracht, in plaats van wederom deskundigengroepen samen te stellen, die opnieuw de vinger op de zere plekken zullen leggen, waarvoor al beterschap was beloofd.

4.3

Natuurlijk is het nodig om nogmaals de aandacht te vestigen op de moeilijkheden waarmee jongeren worden geconfronteerd als ze kiezen voor mobiliteit en uitwisseling in de context van programma's als „Levenslang leren” (15), „Erasmus Mundus” (16), „Jeugd in actie” (17) en „Cultuur” (18), maar voorafgaand hieraan is het zaak de balans op te maken en eens nadrukkelijk stil te staan bij de huidige situatie, want het gaat hier om een zaak die aanzienlijke gevolgen heeft voor de Europese jongeren.

4.4

Het Comité pleit voor de oprichting van een coördinatiegroep, samen te stellen uit vertegenwoordigers van de verschillende terzake bevoegde directoraten-generaal van de Commissie. Deze zou ermee moeten worden belast de situatie uitgebreid te analyseren met als doel:

de al eerder vastgestelde en omschreven belemmeringen op een rijtje zetten;

een overzicht maken van de in dit verband vastgestelde EU-regelgeving (verordeningen, richtlijnen, beschikkingen, besluiten, resoluties, aanbevelingen, etc.);

een inventaris maken van al eerder vastgestelde problemen die nog niet zijn opgelost maar waarvoor al wel een juridische regeling in de maak is;

nagaan voor welke al eerder vastgestelde problemen nog geen enkele regeling in voorbereiding is;

uitzoeken welke voorgestelde regelingen geen weerklank hebben gevonden bij of niet ten uitvoer zijn gebracht door de lidstaten.

4.5

Wanneer de algemene analyse eenmaal op tafel ligt, zou er precies in kaart moeten worden gebracht in welke verschillende situaties jongeren zich bevinden, waarbij men hen op basis van vergelijkbare omstandigheden en problemen in doelgroepen zou kunnen onderverdelen, zoals is geformuleerd in par. 1.4 van de conclusies van het huidige advies.

4.6

Aan de hand van deze analyse kunnen de Europese instellingen en lidstaten hun optreden beter afstemmen op de specifieke, sterk uiteenlopende behoeften van de genoemde doelgroepen. Dit zou de doeltreffendheid van de maatregelen ten goede komen en een aanzienlijke stap vooruit in de richting van een verbetering van de mobiliteit betekenen.

4.7

Het Comité is de spreekbuis van het maatschappelijk middenveld en een adviesorgaan dat brede ervaring heeft met het analyseren van dit soort problemen en het aandragen van oplossingen voor de mobiliteitsproblematiek in het algemeen en de verbetering van de situatie van jongeren op de arbeidsmarkt in het bijzonder (19). In die hoedanigheid wil het graag zijn diensten aanbieden aan de Europese Commissie om samen aan de verwezenlijking van eerdergenoemde doelstellingen te werken. Het pleit voor specifieke maatregelen ter bevordering van de mobiliteit van jonge werknemers in loondienst, maar wijst erop dat dergelijke maatregelen pas echt zoden aan de dijk zetten als er een voor álle burgers geldende regeling met betrekking tot de meeneembaarheid van rechten wordt getroffen. Gezien zijn ervaring en zijn nauwe betrokkenheid bij de samenleving is het Comité voor de Commissie de aangewezen gesprekspartner op dit terrein.

4.8

Het Comité beseft terdege dat er momenteel oplossingen worden uitgewerkt voor concrete situaties die jaren terug nog heel reële juridische of administratieve hindernissen voor de mobiliteit vormden, en dat er op die punten echt vooruitgang is geboekt. Dat neemt echter niet weg dat er nog altijd aanzienlijke obstakels overeind blijven, waarvan één van de meest in het oog springende de erkenning en waardering van kennis en vaardigheden betreft. Het Europees kwalificatiekader zou mogelijk een oplossing kunnen bieden, maar, zoals het Comité al in een eerder advies (20) heeft benadrukt, zijn er de nodige haken en ogen aan de tenuitvoerlegging van dit kader.

4.9

Het Comité zal al het nodige blijven doen om erop toe te zien dat zoveel mogelijk mensen ongehinderd gebruik kunnen maken van het recht op mobiliteit en op vrij verkeer. Het zal inspanningen in die richting altijd steunen en de aanbevelingen in zijn adviezen zullen altijd in de geest van zuiver opbouwende kritiek zijn. Maar soms gaat het om belemmeringen die helemaal niet van juridische of administratieve aard zijn, bijv. het gebrek aan middelen bij jongeren die zouden willen deelnemen aan eerdergenoemde mobiliteitsprogramma's, waardoor hun deze kans wordt ontzegd, of de moeilijkheid om een andere taal te leren, waardoor het bijna onmogelijk wordt naar een ander land te gaan. Ook bestaat er vaak veel onzekerheid rond de vraag wat iemand kan verwachten in een gastland, waarbij het soms om de meest fundamentele zaken gaat. Het gaat hier dus om situaties waarvoor geen juridische akkoorden nodig zijn, maar uitsluitend de wil om met een oplossing te komen. In documenten zoals het actieplan voor de mobiliteit zijn trouwens al voorstellen voor dergelijke maatregelen opgenomen, bijv. initiatieven ter bevordering van de meertaligheid, financiële regelingen, terbeschikkingstelling van financiële middelen om de mobiliteit te democratiseren, verbetering van de opvang van jongeren en toekenning van een status aan deze mensen.

4.10

Kortom, de tijd van analyse is voorbij; er moeten nu onverwijld concrete beslissingen worden genomen, zodat handen en voeten kan worden gegeven aan alle uit-en-ter-na aangekondigde maatregelen om de mobiliteit van Europese jongeren te bevorderen. Er kan een doorbraak worden bereikt indien alle betrokken partijen hun inzet tonen en er proactiever wordt opgetreden op de verschillende Europese beleidsterreinen terzake.

Brussel, 29 mei 2008

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

D. DIMITRIADIS


(1)  COM(96) 462 final

(2)  Zie het EESC-advies van 29.02.1997 over het Groenboek inzake „Onderwijs — opleiding — onderzoek — De belemmeringen voor transnationale mobiliteit”, rapporteur: de heer Rodríguez García-Caro, PC C 133 van 28.04.1997, par. 3.1.2.

(3)  PB C 371 van 23.12.2000

(4)  PB L 215 van 9.8.2001

(5)  Zie het EESC-advies van 27.04.2000 over de „Aanbeveling 2001/613/EG inzake de mobiliteit binnen de Gemeenschap van studenten, personen in opleiding, vrijwilligers, leerkrachten en opleiders”, rapporteur: mw. Hornung-Draus, par. 1.3, (PB C 168 van 16.06.2000)

(6)  Zie het EESC-advies van 29.11.2000 over het „Witboek inzake jongerenbeleid”, rapporteur: mevrouw Hassett (PB C 116.04.2001)

(7)  PB L 158 van 30.4.2004

(8)  PB L 166 van 30.4.2004

(9)  PB L 390 van 31.12.2004

(10)  PB L 255 van 30.9.2005

(11)  PB L 394 van 30.12.2006

(12)  PE-CONS 3662/07

(13)  Zie het EESC-advies van 13.12.2006 over de „Rol en impact van vrijwilligersactiviteiten in de Europese samenleving”, rapporteur: mw. Kroller, corapporteur: mw. Zu Eulenburg (PB C 325 van 30.12.2006)

(14)  Zie het EESC-advies van van 26.12.2006 over de „Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Een nieuwe kaderstrategie voor meertaligheid”, rapporteur: mw. Le Nouail — Marlière (PB C 324 van 30.12.2006).

(15)  PB L 327 van 24.11.2006

(16)  PB L 345 van 31.12.2003

(17)  PB L 327 van 24.11.2006

(18)  PB L 372 van 27.12.2006

(19)  Zie het EESC-advies van 12.03.2008 over de „De rol van de sociale partners bij de verbetering van de positie van jongeren op de arbeidsmarkt”, rapporteur: de heer Soares, corapporteur: mevrouw Päärendson, CES 500/2008.

(20)  Zie het EESC-advies van 30.05.2007 over het „Voorstel voor een Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad ter vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren”, rapporteur: de heer Rodriguez García-Caro (PB C 175 van 27.07.2007).