30.8.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 224/61


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarenprogramma van de Gemeenschap betreffende de bescherming van kinderen die het internet en andere communicatietechnologieën gebruiken

COM(2008) 106 final — 2008/0047 (COD)

(2008/C 224/13)

De Raad heeft op 7 april 2008 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 153 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap te raadplegen over het

Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarenprogramma van de Gemeenschap betreffende de bescherming van kinderen die het internet en andere communicatietechnologieën gebruiken

Op 11 maart 2008 heeft het bureau van het EESC besloten om de gespecialiseerde afdeling Vervoer, energie, infrastructuur, informatiemaatschappij met de voorbereidende werkzaamheden ter zake te belasten.

Gezien de urgente aard van de werkzaamheden heeft het EESC tijdens zijn op 28 en 29 mei 2008 gehouden 445e zitting (vergadering van 29 mei) besloten om mevrouw Sharma als algemeen rapporteur aan te wijzen, en heeft het met algemene stemmen onderstaand advies uitgebracht.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het EESC prijst de Commissie voor wat zij tot nu toe heeft gedaan om de bescherming van kinderen bij het gebruik van „onlinetechnologieën” (1) te verbeteren. Het wijst er in het bijzonder op dat de bevolking zich gemiddeld beter bewust is van de problematiek dankzij bewustmakingscampagnes van de sociale partners, met name NGO's, en de door de Commissie georganiseerde jaarlijkse Dag van een veiliger internet.

1.2

Het EESC heeft zelf tal van adviezen opgesteld om dit onderwerp onder de aandacht te brengen (2). Daarenboven beveelt het een internationale partnerschapsbenadering aan, ten behoeve van:

1.2.1

Internationale uitwisseling van gegevens en „pooling” van ideeën tussen regeringen, wetshandhavingsinstanties, telefonische meldpunten (hotlines), banken/financiële instellingen/creditcardmaatschappijen, adviescentra inzake kindermishandeling, kinderwelzijnsorganisaties en de internetindustrie.

1.2.2

Een Europese en/of internationale „taskforce” die vier maal per jaar bijeenkomt om gegevens, ervaringen en voorbeelden van goede praktijken uit te wisselen tussen stakeholders, waaronder hotlines, wetshandhavingsinstanties, regeringen en, met name, de internationale internetindustrie.

1.2.3

De vaststelling en bevordering van een model van internationale en Europese goede praktijkvoorbeelden voor de bestrijding van inhoud op het internet van seksueel misbruik van kinderen met behulp van hotlines.

1.2.4

Een heroverweging van alle bestaande en voorgenomen hotlines in het licht van de momenteel aanvaarde goede-praktijkvoorbeelden, en de toetsing van de prestaties van bestaande hotlines aan nieuwe modellen van goede praktijken.

1.2.5

Stroomlijning van de middelen uit de programma's en van toekomstige financieringen, als resultaat van de heroverweging van de hotlines.

1.2.6

Deelname van hotlines aan het Europese databankproject.

1.2.7

De stimulering van hotlines en andere relevante organisaties om samen te werken met nationale registers van domeinnamen, teneinde domeinnamen die tot seksueel misbruik van kinderen aanzetten of toegang verschaffen tot dergelijke inhoud, te schrappen.

1.2.8

De bundeling van krachten om mensen meer bewust te maken van de problemen i.v.m. kinderlokkerij („grooming”) en cyberpesten („cyber-bullying”) (3) en zonodig door te verwijzen naar de relevante wetshandhavingsinstanties en kinderbeschermingsorganisaties.

1.2.9

De invoering van ondersteunende procedures voor analisten en onderzoekers van beeldmateriaal die werkzaam zijn bij hotlines.

1.2.10

Het streven naar harmonisatie van de nationale rechtskaders op dit gebied.

1.2.11

De oprichting van een netwerkbureau binnen de Commissie dat als onafhankelijke beoordelaar kan optreden, dat het onderzoek kan coördineren en dat de implementatie van het programma en de opvolging van de aanbevelingen kan beoordelen.

1.2.12

De oprichting van een jaarlijks deskundigenpanel om de overdracht van kennis te intensiveren.

1.2.13

De oprichting van een Jeugdforum teneinde de meningen en ervaringen van kinderen en jongeren mee te nemen in het onderzoek en de uitvoering van de toekomstige programma's.

1.2.14

Een proactief en gezamenlijk gebruik van fondsen, zoals die van de programma's Daphne en Veiliger internet.

1.2.15

Het aanknopen van contacten met de relevante autoriteiten in de VS, om het aanbieden in de VS van inhoud waarvoor kinderen seksueel zijn misbruikt tegen te gaan, en de transatlantische uitwisseling van gegevens mogelijk te maken.

1.3

Een dergelijke partnerschapsbenadering staat garant voor een optimale deskundigheid, kennisoverdracht en financiering en garandeert bovenal dat de stakeholders en sociale partners worden betrokken bij de gezamenlijke inspanningen van de EU om illegale online-inhoud zoveel mogelijk tegen te gaan en de toegang daartoe te beperken.

2.   Algemene opmerkingen over het Commissievoorstel

2.1

Het internet en andere communicatietechnologieën (hierna de „onlinetechnologieën” (4) genoemd), die aanvankelijk werden ontworpen en bedoeld als communicatie-instrument voor deskundigen en onderzoekers, zijn nu bijna overal ter wereld thuis, op school, in het bedrijfsleven en bij de overheid gemeengoed geworden.

2.2

Kinderen worden steeds meer actieve gebruikers van onlinetechnologieën. Naast de voordelen van interactiviteit en de deelname aan de onlineomgeving, lopen zij ook aanzienlijke risico's:

a)

rechtstreekse schade, zoals in situaties waarin zij slachtoffer zijn van seksueel misbruik, gedocumenteerd door foto's, films of audiobestanden die online worden verspreid (kindermisbruikmateriaal);

b)

bestendiging van het seksueel misbruik doordat het materiaal waarop het misbruik is te zien steeds weer wordt bekeken, dankzij de wijdverspreide online distributie en de mondiale beschikbaarheid;

c)

rechtstreeks contact dat wordt gelegd door volwassenen die toenadering zoeken tot kinderen met de bedoeling hen seksueel te misbruiken (kinderlokkerij of „grooming”);

d)

onlinepesterij (cyberpesten of „cyber-bullying”) waarvan kinderen het slachtoffer kunnen worden.

2.3

Andere ontwikkelingen (zie bijlage 1) (5) zijn onder meer:

a)

de snelle en dynamische ontwikkeling van nieuwe technologische landschappen, steeds meer onder invloed van de digitale convergentie, snellere distributiekanalen, mobiel internet, Web 2.0, Wi-Fi-toegang en andere nieuwe inhoudformats en online technologische diensten;

b)

erkenning van de zeer jonge leeftijd waarop kinderen slachtoffer worden en de extreme ernst van het seksuele misbruik;

c)

verduidelijking van de omvang van het probleem i.v.m. openbaar toegankelijke websites waarop seksueel misbruik van kinderen te zien is, oftewel een concreet „beheersbare” target van circa 3000 websites per jaar die vanuit de hele wereld worden aangeboden en toegang verschaffen tot vele honderdduizenden beelden van kinderporno;

d)

recente gegevens betreffende de regionale aanbieders van kinderpornonetwerken laten zien dat de meerderheid van deze inhoud wordt aangeboden in de VS;

e)

recente gegevens laten zien dat online kinderporno regelmatig van aanbieder en gastland verandert om opsporing en verwijdering tegen te gaan, wat wetshandhaving op een puur nationaal niveau lastig maakt;

f)

nationale registers van domeinnamen spannen zich niet in op internationaal niveau om domeinnamen die tot seksueel misbruik van kinderen aanzetten of toegang verschaffen tot dergelijke inhoud, te schrappen;

g)

de voortdurende en potentieel steeds breder wordende „generatiekloof”, tussen enerzijds het gebruik van onlinetechnologieën door jongeren en hun perceptie van de risico's en anderzijds het begrip van volwassenen wat betreft het gebruik;

h)

de blootstelling van de bevolking aan kinderpornomateriaal kan op vrijwillige basis door de industrie worden teruggedrongen door individuele URL's te laten blokkeren;

i)

het nut van nationale aanbevelingen inzake online-instrumenten zoals filters, veiligheidsinstellingen van zoekmachines, enz.

2.4

De bescherming van internetgebruikers en met name van kinderen die op het internet gaan, tegen illegale en schadelijke online-inhoud en schadelijk onlinegedrag en de beteugeling van de verspreiding van illegale inhoud blijven een uitdaging voor beleidsmakers, wetgevers, het bedrijfsleven en eindgebruikers, met name ouders, verzorgers en opvoeders.

2.5

Vanuit juridisch oogpunt moet een wezenlijk onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds illegale en anderzijds schadelijke inhoud omdat hiervoor verschillende methoden, strategieën en instrumenten nodig zijn. Het begrip „illegaal” kan van land tot land variëren, wordt bepaald door de nationale toepasselijke wetgeving en valt onder de bevoegdheid van rechtshandhavingsinstanties, andere overheidsinstanties en hotlines die daarvoor bevoegd zijn verklaard.

2.6

Het EESC dringt erop aan dat de harmonisatie van wetgeving in alle lidstaten op nationaal niveau wordt doorgevoerd en gehandhaafd, en dat de bepalingen van het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken van de Raad van Europa (6) als minimum wordt gehanteerd voor wat betreft de volgende punten:

a)

wat precies als kinderpornomateriaal wordt beschouwd;

b)

dat kinderen tot de leeftijd van 18 jaar als slachtoffers van kinderpornomateriaal worden beschouwd;

c)

dat het bezit en bekijken/downloaden van online kinderpornomateriaal een misdrijf is dat streng moet worden bestraft om kinderen daartegen te beschermen.

2.7

Hoewel een aantal Europese normen zijn vastgesteld die toelichting verschaffen op juridische kwesties aan de hand van verschillende aanbevelingen en richtlijnen, zou moeten worden gekeken in hoeverre de lidstaten deze normen in de praktijk hebben omgezet.

2.8

Onder „schadelijke” inhoud wordt inhoud verstaan die ouders, docenten en andere volwassenen als potentieel schadelijk beschouwen voor kinderen. Definities van dergelijk inhoud variëren per land en per cultuur en kunnen uiteenlopen van pornografie en geweld tot racisme, vreemdelingenhaat, haattaal en –muziek, zelfverwonding, anorexia en zelfmoordsites. Het EESC erkent dat het moeilijk is internationale partnerschappen op te richten om dit soort materiaal te bestrijden, maar is van mening dat nationale inspanningen kunnen worden gedaan om meer bekendheid te geven aan de bestaande instrumenten, methoden en technologieën om kinderen tegen blootstelling hieraan te beschermen.

2.9

De EU vervult sedert 1996 een voortrekkersrol bij de onlinebescherming van kinderen: de opeenvolgende programma's voor een veiliger internet (actieplan voor een veiliger internetgebruik 1998-2004, veiliger internet plus programma 2005-2008) zijn een duidelijk voorbeeld van de activiteiten op dit gebied. De Commissie hechtte haar goedkeuring aan een mededeling over de tenuitvoerlegging van het Veiliger internet plus programma in de periode 2005-2006 (7). Een tussen april en juli 2007 uitgevoerde effectbeoordeling (8) bevestigde dat de ontplooide activiteiten doeltreffend zijn geweest, maar benadrukte dat zij moeten worden aangepast aan de snel veranderende internettechnologieën en de dynamische criminaliteit op dit gebied.

2.10

Dit nieuwe programma beoogt een veiliger gebruik van het internet en andere communicatietechnologieën te bevorderen, met name voor kinderen, en de strijd aan te binden tegen illegale online-inhoud en illegaal en schadelijk onlinegedrag, door op elk niveau de samenwerking en uitwisseling van nieuwe ervaringen en beste praktijken m.b.t. vraagstukken in verband met de onlineveiligheid van kinderen te vergemakkelijken en zo te zorgen voor een Europese meerwaarde.

2.11

Het programma zal vier acties omvatten, waarvan de internationale samenwerking telkens een integraal onderdeel is:

a)

tegengaan van illegale online-inhoud en aanpakken van schadelijk onlinegedrag;

b)

bevorderen van een veiligere onlineomgeving;

c)

zorgen voor bewustmaking van het publiek;

d)

tot stand brengen van een kennisbasis.

2.12

Wel zou het EESC graag zien dat de woorden „schadelijk” en „gedrag” worden gedefinieerd en juridisch worden toegelicht, vooral met het oog op de omzetting in nationaal recht. Ook de rol van hotlines, die niet de bevoegdheid hebben om een onderzoek in te stellen naar verdachten, moet verder worden verduidelijkt (zie Bijlage 2) (9).

3.   Een internationaal model

3.1

Het internet is niet het eigendom van gigantische multinationals die de inhoud daarvan kunnen controleren. Het bestaat uit honderden miljoenen pagina's die door een grote hoeveelheid uitgevers worden geplaatst, waardoor illegale inhoud moeilijk kan worden gescreend of gecontroleerd. Wel bestaat de mogelijkheid van actie op lokaal (thuis), nationaal en internationaal niveau (met inbegrip van de cyber space) om de beschikbaarheid van illegale inhoud te bestrijden, mits alle stakeholders samenwerken.

3.2

De Internet Watch Foundation heeft in 2007 een kern van 2 755 websites opgespoord waarop seksueel misbruik van kinderen was te zien, en die vanuit de hele wereld werden aangeboden. 80 % van deze websites wordt commercieel geëxploiteerd, en verandert regelmatig van aanbieder en gastland om opsporing tegen te gaan (10). Deze tactieken, in combinatie met het complexe multinationale karakter van deze misdrijven, maken dat alleen een gezamenlijk wereldwijd antwoord van wetshandhavingsinstanties, regeringen en de internationale onlinesector een doeltreffend onderzoek naar dit soort websites, hun inhoud en de organisaties die erachter zitten mogelijk maakt.

3.3

Het EESC erkent dat een „partnerschapsbenadering” noodzakelijk is om kinderen te beschermen. De sociale partners, inclusief de regeringen, de online-industrie, wetshandhavingsinstanties, kinderbeschermingsorganisaties, ondernemingen, werknemersvertegenwoordigers, NGO's zoals consumentenorganisaties, en het grote publiek, moeten samenwerken om de gevaren en risico's aan het licht te brengen, terwijl jongeren moeten kunnen blijven profiteren van de voordelen van dit revolutionaire instrument dat vele mogelijkheden biedt voor sociale contacten, leren en innovatie.

3.4

Het internet heeft de kwaliteit van het bestaan van velen maar vooral van jongeren, ouderen en personen met een handicap zeker verbeterd. Het is een uniek communicatiemiddel en krijgt tegenwoordig steeds meer de functie van een „sociaal netwerk”. Veranderende patronen in levensstijl, gezinnen en werkgelegenheidssituaties hebben ertoe geleid dat mensen vaker een zelfstandige of eenzame periode doormaken. De bescherming van de gebruikers en met name van zwakke gebruikers zoals kinderen, is dan ook een prioriteit waarvoor de verantwoordelijkheid niet alleen bij de „hoeders” of voogden mag worden gelegd.

3.5

De opkomst van nieuwe technologieën en diensten is een voorwaarde voor innovatie en groei van ondernemingen wereldwijd. Jongeren zijn vaak de eersten die de mogelijkheden daarvan inzien, en de innovatie oppikken. Met de ontwikkeling daarvan komt echter ook het misbruik om de hoek kijken, wat een steeds zorgwekkender fenomeen aan het worden is. Zelfregulerende instanties van zowel bedrijfsleven als stakeholders hebben een grondige kennis van deze technologieën, en kunnen maatregelen ontwikkelen om misbruik te bestrijden. Het delen van kennis, de bewustmaking en het instrueren van consumenten over het aangeven van schadelijke websites, zo mogelijk samen met een toekenning van financiële middelen om dit misbruik uit te roeien, zeker als het gaat om misbruik van kinderen, is een essentiële plicht en maakt deel uit van de maatschappelijke verantwoordelijkheid van internetondernemingen.

3.6

Over de omvang en reikwijdte van de onlinedistributie van kinderpornomateriaal wordt veel gespeculeerd. Zoals in het Commissieverslag wordt toegegeven, ontbreken echter statistieken hierover voor de situatie in alle EU-lidstaten. De inspanningen zouden moeten worden gericht op het opsporen van verplaatsingen en activiteiten van websites die met de distributie van kinderpornomateriaal zijn geassocieerd, ten einde informatie te verschaffen aan bevoegde autoriteiten en internationale wetshandhavingsinstanties, zodat zij dergelijke inhoud kunnen verwijderen en de distributeurs ervan kunnen opsporen.

3.7

Dergelijke organisaties moeten op nationaal niveau worden opgericht, en regelmatig bijeenkomen met de Europese Commissie om strategieën uit te stippelen. Een platform op EU-niveau met het bedrijfsleven, regeringen, banken/financiële instellingen/creditcardmaatschappijen, NGO's, onderwijs-, werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers zou een belangrijk instrument kunnen zijn voor snelle analyse en actie in de Unie, waarbij de informatie ook buiten de EU kan worden verspreid om de internationale samenwerking op het gebied van wetshandhaving te verbeteren.

3.8

Gestimuleerd moet worden dat er jaarlijks een „deskundigenvergadering” op EU-niveau over de ontwikkeling van de technologie, psychosociale factoren en wetshandhaving wordt gehouden, zodat er meer kennis wordt overgedragen. De conclusies van deze vergaderingen zouden moeten worden verspreid onder alle Europese lidstaten en leden van het platform, zodat zij kunnen worden aangepast, aangevuld of gebruikt op nationaal en lokaal niveau.

3.9

De oprichting van een netwerkbureau binnen de Commissie dat Europese, maar ook internationale projecten bestudeert, zou het platform kunnen steunen om ervoor te zorgen dat de kennis en de statistieken up-to-date en relevant zijn, dankzij de verspreiding van doeltreffende processen om kinderporno te bestrijden, die snel kunnen worden overgedragen aan actieve partners. Het bureau zou tevens bezoeken kunnen organiseren en monitoringstaken krijgen. Verder zou het bureau kunnen fungeren als onafhankelijke hotline-beoordelaar, en aanvragen voor nieuwe projecten kunnen beoordelen om dubbel werk te voorkomen, en een efficiënt en doeltreffend gebruik van de middelen kunnen bevorderen. Ook zou het bureau partnerschappen kunnen voorstellen. Het netwerkbureau zou de ontwikkeling moeten bijbenen door onmiddellijk in te spelen op de nieuwe uitdagingen.

3.10

De oprichting van een „Jeugdforum” zou nuttig kunnen zijn om jongeren bij e.e.a. te betrekken, en informatie te verspreiden onder de sociale netwerken die door de meest kwetsbare groepen worden gebruikt. Jongeren hebben hun eigen taal, en willen niet altijd luisteren naar autoriteit maar staan wel open voor adviezen van soortgenoten uit hun eigen sociale kringen. Om rekening te houden met „de rechten van het kind” moeten jongeren bij dat proces worden betrokken.

3.11

Er moet een doeltreffend model komen, met de toezegging van de stakeholders dat zij informatie zullen delen die relevant is voor de aanpassing aan nieuwe en opkomende vormen van wereldwijde internetcriminaliteit en de uitwisseling van kennis.

4.   Richtsnoeren voor hotlines

4.1

Een model voor aanbevelenswaardige werkwijzen van hotlines:

4.1.1

Hotline-analisten moeten worden getraind in de beoordeling van illegale online-inhoud en als zodanig erkenning krijgen.

4.1.2

Hotline-analisten moeten gespecialiseerd zijn in het opsporen van potentieel illegale online-inhoud.

4.1.3

Er moet een duidelijke partnerschapsbenadering worden gevolgd met alle belangrijke nationale stakeholders, inclusief regeringen, banken/financiële instellingen/creditcardmaatschappijen, wetshandhavingsinstanties, gezins- en kinderbeschermingsorganisaties en vooral ook de internetindustrie.

4.1.4

Co- en zelfregulerende hotlines moeten een aantoonbaar doeltreffend partnerschap aangaan met de nationale internetindustrie en een gedragscode onderschrijven.

4.1.5

Universele signalerings- en verwijderingsprocedures („notice and take-down”) voor illegale online-inhoud die door een nationale onderneming wordt aangeboden.

4.1.6

Deelname aan de gecentraliseerde Europese databank voor aan seksueel misbruik van kinderen gelinkte URL's.

4.1.7

De toezegging van nationale internetproviders om een dynamische lijst van kinderpornosites te blokkeren op netwerkniveau, ten einde gebruikers te beschermen tegen ongewilde blootstelling.

4.1.8

Nationale hotlines moeten een uitgebreide website in hun taal hebben waarop eenvoudige, anonieme meldingsmechanismen staan en duidelijke links naar helplines en andere relevante organisaties die zich bezighouden met aanverwante onderwerpen zoals kinderlokkerij en cyberpesten.

4.1.9

Het publiek moet worden geïnformeerd over de functie van de hotlines en aanverwante onderwerpen.

4.1.10

Hotlines moeten aantoonbaar Europese en internationale gegevens, kennis en expertise uitwisselen.

4.1.11

Deelname aan Europese en internationale partnerschappen met stakeholders voor uitwisseling van gegevens en informatie en „pooling” van ideeën, ten einde het grensoverschrijdende karakter van deze misdrijven te bestrijden.

4.1.12

Actie op Europees en internationaal niveau om ervoor te zorgen dat kinderpornomateriaal kan worden verwijderd en er een onderzoek kan worden ingesteld naar de distributeurs ervan, waar ook ter wereld deze inhoud wordt aangeboden.

4.1.13

Er moet medewerking worden verleend aan alle nationale of internationale instanties die worden opgericht om deze websites internationaal te bestrijden en de samenwerking tussen multinationale wetshandhavingsinstanties te bevorderen.

4.1.14

Verspreiding van richtsnoeren onder werkgevers, onderwijzers, organisaties, ouders en kinderen, bijvoorbeeld naar het voorbeeld van het „ThinkuKnow” educatieprogramma van het CEOP (Child Exploitation and Online Protection Centre) van de Britse politie.

4.1.15

Internetgebruikers moeten beter bekend worden gemaakt met de problematiek, vooral in partnerschap met of gesponsord door nationale internetproviders.

4.1.16

De organisaties moeten lid zijn van INHOPE, de International Association of Internet Hotlines, die ervoor moet zorgen dat hotlines en de internetindustrie internationale goede-praktijkvoorbeelden uitwisselen voor het verwijderen van inhoud (11).

4.1.17

De meldingsprocedures moeten eenvoudig en anoniem zijn voor individuele melders, en moeten snel kunnen worden afgehandeld.

4.1.18

Hotline-exploitanten moeten hun analisten ondersteuning en advies geven bij het bekijken en verwerken van gegevens en inhoud.

4.2

Bovendien moeten hotlines:

a)

partnerschappen aangaan met de nationale registers van domeinnamen om ervoor te zorgen dat domeinnamen die regelmatig kinderpornomateriaal aanbieden of aanzetten tot seksueel misbruik van kinderen, worden onderzocht en geschrapt;

b)

proberen vrijwillige financiering los te peuteren van nationale internetondernemingen die profiteren van het meldingsmechanisme op de hotline, de „Notice and take-down” dienst en de dynamische lijsten met te blokkeren websites;

c)

het blokkeren van kinderpornosites door de internetindustrie in het betreffende land aanmoedigen of gemakkelijker maken;

d)

positieve betrekkingen aanmoedigen tussen hotlines en telefonische hulpdiensten, met de mogelijkheid om misbruik aan te geven bij slachtofferhulporganisaties, om een bijkomende bewustmaking van relevante en actuele thema's te bevorderen.

5.   Specifieke opmerkingen: het voorstel van de Commissie

5.1

Het voorstel van de Commissie laat verschillende kwesties onbeantwoord:

a)

Wie zal de voorgestelde maatregelen coördineren, en in welke hoedanigheid?

b)

Hoe worden de criteria voor de afzonderlijke gebieden vastgesteld? Veel bestaande programma's voldoen aan meerdere criteria van de voorgestelde kennisbasis (12).

c)

Wie selecteert de geschikte kandidaten?

d)

Wie is verantwoordelijk voor de voortdurende evaluatie en netwerkvorming van deze projecten?

5.2

Als een antwoord wordt gegeven op bovenstaande vragen wordt voorkomen dat het wiel steeds opnieuw moet worden uitgevonden, wordt dubbel werk voorkomen, en wordt een efficiënt en doeltreffend gebruik van de middelen bevorderd. Er moet echter vooral voor worden gezorgd dat deskundige stakeholders actief worden betrokken bij het initiatief, in nauwe samenwerking met consultants of ambtenaren. Dit zou ook moeten opgaan voor het hierboven voorgestelde „netwerkbureau” binnen de Commissie, dat dergelijke projecten kan bestuderen, bezoeken en opvolgen en er alles over te weten kan komen.

5.3

De Commissie moet meer nadruk leggen op een proactief en gezamenlijk gebruik van fondsen, zoals die van de programma's Daphne en Veiliger internet.

5.4

Ten slotte vraagt het Comité de Commissie het belang en de impact te benadrukken van de volgende punten:

toepassing door alle lidstaten van de signalerings- en verwijderingsprocedures van de hotlines en de internetindustrie op inhoud waarvoor kinderen seksueel zijn misbruikt;

een breder draagvlak voor het initiatief om internetgebruikers te beschermen door de toegang tot URL's met inhoud waarvoor kinderen seksueel zijn misbruikt te blokkeren;

internationale inspanningen door nationale registers van domeinnamen en relevante autoriteiten, om domeinnamen die met seksueel misbruik van kinderen zijn geassocieerd, te schrappen.

5.5

Bovengenoemde maatregelen zorgen ervoor dat argeloze internetgebruikers minder vaak worden blootgesteld aan traumatische en illegale beelden; zij voorkomen dat kinderen steeds opnieuw slachtoffer worden door ervoor te zorgen dat de beelden van hun seksueel misbruik niet langer zichtbaar zijn; zij blokkeren de toegankelijkheid en het aanbod van dergelijke inhoud voor personen die op zoek zijn naar dit soort beelden; en zij onderbreken de verspreiding van beelden onder internetgebruikers voor commercieel gewin door criminele organisaties.

5.6

Wat belangrijk is, is dat de implementatie van de maatregelen de verspreiding van inhoud waarvoor kinderen seksueel zijn misbruikt, steeds moeilijker maakt. Hoewel het dynamische karakter van deze criminele activiteit en de technologische bedrevenheid van de overtreders het moeilijk maakt deze inhoud volledig uit te bannen, is het een feit dat hoe duurder, risicovoller en vergankelijker het plaatsen van dit soort inhoud wordt gemaakt, des te minder dit een gemakkelijke weg voor financieel of ander gewin lijkt.

5.7

Recente gegevens over de reikwijdte en omvang van kinderpornowebsites (niet van losse beelden of URL's) stemmen hoopvol over de totale uitroeiing hiervan. Er kunnen concrete streefcijfers worden vastgesteld om de voordelen van gegevensuitwisseling en „ownership” op het hoogste internationale niveau te laten zien, evenals de impact van een positieve en succesvolle internationale partnerschapsbenadering om het aantal websites waarop seksueel misbruik van kinderen te zien is, in belangrijke mate terug te dringen.

Brussel, 29 mei 2008

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

D. DIMITRIADIS


(1)  Voor dit document worden onder „onlinetechnologieën” begrepen technologieën die gebruikt worden om toegang te krijgen tot het internet en tot andere communicatietechnologieën. In bepaalde gevallen, zoals bij videospelletjes, is bovendien zowel „online” als „offline” gebruik van inhoud en diensten mogelijk en kunnen beide relevant zijn voor de veiligheid van kinderen.

(2)  „Illegale inhoud — Internet”PB C 61 van 14 maart 2003, blz. 32, en „Veiliger gebruik van het internet”PB C 157 van 28 juni 2005, blz. 136.

(3)  „Grooming”: rechtstreeks contact dat wordt gelegd door volwassenen die toenadering zoeken tot kinderen met de bedoeling hen seksueel te misbruiken; „cyber-bullying”: kinderen die het slachtoffer zijn van onlinepesterij.

(4)  Zie voetnoot 1.

(5)  Deze bijlage is uitsluitend beschikbaar in het Engels en is bij de online-versie van dit advies gevoegd.

(6)  Raad van Europa, ETS 185, Convention on CyberCrime, 23 XI 2001.

(7)  COM(2006) 661 final. Mededeling van de Commissie over de uitvoering van het communautair meerjarenprogramma ter bevordering van een veiliger gebruik van het internet en nieuwe online-technologieën (Safer Internet plus).

(8)  http://ec.europa.eu/saferinternet

(9)  Deze bijlage is uitsluitend beschikbaar in het Engels en is bij de online-versie van dit advies gevoegd.

(10)  De Britse hotline voor het aangeven van illegale inhoud: materiaal waarvoor kinderen seksueel zijn misbruikt, illegale obscene inhoud en inhoud die aanzet tot rassenhaat in het VK (zie Bijlagen 1 en 2 — uitsluitend beschikbaar in het Engels, en bij de online-versie van dit advies gevoegd).

(11)  Van september 2004 tot december 2006 heeft INHOPE 1.9 miljoen aangiften verwerkt, waarvan 900 000 afkomstig waren van het grote publiek, en 160 000 werden doorgegeven aan de wetshandhavingsinstanties, opdat zij actie zouden ondernemen.

(12)  Dit geldt bijvoorbeeld voor het Innocence in Danger „Prevention Project”. Er zijn nog tal van andere voorbeelden.