52007PC0717

Voorstel voor een verordening van de Raad tot toepassing van de regelingen voor goederen van oorsprong uit bepaalde staten behorende tot de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), die zijn opgenomen in overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, een economische partnerschapsovereenkomst /* COM/2007/0717 def. - ACC 2007/0250 */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 13.11.2007

COM(2007) 717 definitief

2007/0250 (ACC)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

tot toepassing van de regelingen voor goederen van oorsprong uit bepaalde staten behorende tot de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), die zijn opgenomen in overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, een economische partnerschapsovereenkomst

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

Dit voorstel voor een verordening van de Raad tot toepassing van de regelingen voor goederen van oorsprong uit bepaalde staten behorende tot de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), die zijn opgenomen in overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, een economische partnerschapsovereenkomst vloeit voort uit de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 over economische partnerschapsovereenkomsten (EPO's) (COM(2007) 635).

In deze mededeling wordt uiteengezet hoe de hoofddoelstellingen van volledige EPO's met alle regio's in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS) kunnen worden verwezenlijkt, terwijl tegelijk het risico van handelsverstoringen zo klein mogelijk wordt gehouden voor de ACS-regio's en -subregio's die vóór het aflopen van de huidige handelsregeling op 31 december 2007 en in overeenstemming met de internationale verplichtingen van de Gemeenschap onderhandelingen afsluiten over overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, een economische partnerschapsovereenkomst. De verordening biedt hiertoe een rechtsgrondslag voor de toepassing van de regelingen voor goederen die zijn opgenomen in overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, een economische partnerschapsovereenkomst.

Bij deze verordening wordt uitgegaan van bepalingen in die overeenkomsten op grond waarvan de overeenkomsten, voor zover mogelijk, al kunnen worden toegepast vóór de voorlopige toepassing ervan op basis van wederkerigheid. Zij zal van kracht blijven wanneer de overeenkomsten voorlopig worden toegepast en in werking zijn getreden, en zal worden gewijzigd of vervangen om haar in overeenstemming te brengen met die aspecten van de overeenkomsten die niet in deze verordening konden worden opgenomen. Hieruit volgt dat deze verordening de procedures voor de sluiting en inwerkingtreding van de overeenkomsten onverlet laat.

2007/0250 (ACC)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

tot toepassing van de regelingen voor goederen van oorsprong uit bepaalde staten behorende tot de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), die zijn opgenomen in overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, een economische partnerschapsovereenkomst

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 133,

Gezien het voorstel van de Commissie[1],

Overwegende hetgeen volgt:

(1) In artikel 37, lid 1, van de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000[2], hierna de "ACS-EG-partnerschapsovereenkomst" genoemd, is bepaald dat uiterlijk op 1 januari 2008 economische partnerschapsovereenkomsten (EPO's) in werking moeten treden.

(2) Ingevolge artikel 36, lid 3, van de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst blijven de handelsregelingen van bijlage V bij die overeenkomst tot 31 december 2007 gehandhaafd.

(3) De Gemeenschap voert sinds 2002 onderhandelingen over economische partnerschapsovereenkomsten met de ACS-groep van staten, verdeeld in zes regio's die het Caribisch gebied, Centraal-Afrika, Oost- en Zuidelijk Afrika, de eilandstaten in de Stille Oceaan, de Zuid-Afrikaanse Ontwikkelingsgemeenschap en West-Afrika omvatten.

(4) In de overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, een economische partnerschapsovereenkomst waarover de onderhandelingen zijn afgesloten, is bepaald dat de partijen, voor zover mogelijk, stappen mogen ondernemen om al vóór de voorlopige toepassing op basis van wederkerigheid de overeenkomst toe te passen. Er moeten maatregelen worden getroffen om de overeenkomsten op basis van deze bepalingen toe te passen.

(5) De in deze verordening opgenomen regelingen moeten zo nodig worden gewijzigd in overeenstemming met de overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, een economische partnerschapsovereenkomst, naarmate die uit hoofde van artikel 300 van het Verdrag worden ondertekend en in werking treden. De regelingen moeten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd indien de desbetreffende overeenkomsten niet binnen een redelijke termijn overeenkomstig het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht in werking treden.

(6) Voor de Gemeenschap voorzien de regelingen in de overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, een economische partnerschapsovereenkomst in een rechten- en contingentvrije toegang voor alle producten met uitzondering van wapens, waarbij voor bepaalde gevoelige producten overgangsperiodes en –regelingen en voor de Franse overzeese departementen bijzondere regelingen gelden. Gezien de bijzondere aard van de situatie van Zuid-Afrika, blijven op producten van oorsprong uit Zuid-Afrika de desbetreffende bepalingen van de Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Zuid-Afrika, anderzijds[3],van toepassing totdat een overeenkomst tot instelling van, of leidende tot instelling van, een economische partnerschapsovereenkomst tussen de Gemeenschap en Zuid-Afrika in werking treedt.

(7) Het verdient de voorkeur dat de minst ontwikkelde landen die deel uitmaken van de ACS hun handelsbetrekkingen met de Gemeenschap in de toekomst baseren op economische partnerschapsovereenkomsten en niet op de bijzondere regelingen voor de minst ontwikkelde landen van Verordening (EG) nr. 980/2005 van de Raad van 27 juni 2005 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties[4]. Om een dergelijke ontwikkeling te bevorderen, moet worden bepaald dat landen die onderhandelingen over overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, een economische partnerschapsovereenkomst hebben afgesloten en die voor de regelingen van deze verordening in aanmerking komen, gedurende een beperkte periode voor producten waarvoor de in deze verordening vastgestelde overgangsregelingen minder gunstig zijn, een beroep kunnen blijven doen op de bijzondere regelingen voor de minst ontwikkelde landen van Verordening (EG) nr. 980/2005[5].

(8) Op de onder deze verordening vallende invoer moeten gedurende een overgangsperiode de oorsprongsregels van bijlage II bij deze verordening van toepassing zijn. Die oorsprongsregels moeten geleidelijk worden vervangen op basis van de desbetreffende economische partnerschapsovereenkomst.

(9) Het moet mogelijk zijn de regelingen in deze verordening tijdelijk te schorsen wanneer geen administratieve medewerking wordt verleend of bij onregelmatigheden of fraude. Wanneer een lidstaat de Commissie informatie over mogelijke fraude of niet-verlening van administratieve medewerking verstrekt, is de communautaire wetgeving ter zake van toepassing, met name Verordening (EG) nr. 515/97 van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften[6].

(10) Deze verordening moet voorzien in overgangsregelingen voor suiker en rijst, alsmede in bijzondere transitoire vrijwarings- en toezichtsmechanismen voor de periode na het aflopen van de overgangsregelingen.

(11) Wat de overgangsregelingen voor suiker betreft, komt Protocol 3 dat is gehecht aan bijlage V bij de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst (houdende de tekst van Protocol 3 betreffende ACS-suiker) per 1 oktober 2009 te vervallen[7].

(12) Met het oog op de bijzondere gevoeligheid van de suikermarkt moeten bij het aflopen van Protocol 3 overgangsmaatregelen voor suiker worden vastgesteld. Tegelijk moeten er specifieke transitoire toezichts- en vrijwaringsmaatregelen worden vastgesteld voor bepaalde verwerkte landbouwproducten met een potentieel hoog suikergehalte die zouden kunnen worden verhandeld om de specifieke transitoire vrijwaringsmaatregelen voor de suikerinvoer in de EG te ontwijken.

(13) Voorts moeten voor de onder deze verordening vallende producten algemene vrijwaringsmaatregelen worden vastgesteld.

(14) Gezien de bijzondere gevoeligheid van landbouwproducten moet het mogelijk zijn bilaterale vrijwaringsmaatregelen te nemen wanneer de invoer een verstoring van de markt voor die producten of van de mechanismen tot regeling van die markten veroorzaken of dreigen te veroorzaken.

(15) Overeenkomstig artikel 299, lid 2, van het Verdrag moet bij alle gemeenschappelijke beleidsmaatregelen rekening worden gehouden met de bijzondere structurele, sociale en economische situatie van de ultraperifere gebieden van de Gemeenschap, met name ten aanzien van het douane- en handelsbeleid.

(16) Bij de vastlegging van de voorschriften voor bilaterale vrijwaringsmaatregelen moet derhalve bijzonder worden gelet op de gevoeligheid van landbouwproducten, met name suiker, en op de bijzondere kwetsbaarheid en belangen van de ultraperifere gebieden van de Gemeenschap.

(17) De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden[8].

(18) Deze verordening maakt het nodig de bestaande verordeningen die in het kader van bijlage V bij de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst zijn vastgesteld, in te trekken, met name Verordening (EG) nr. 2285/2002 betreffende de vrijwaringsmaatregelen waarin de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst voorziet en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 3705/90[9], Verordening (EG) nr. 2286/2002 van 10 december 2002 tot vaststelling van de regeling voor landbouwproducten en door verwerking daarvan verkregen goederen, van oorsprong uit de staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (de ACS-staten), en houdende intrekking van Verordening (EG) nr. 1706/98, en artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1964/2005 van 29 november 2005 inzake de invoertarieven voor bananen[10]. Daaruit volgt dat ook alle op de ingetrokken bepalingen gebaseerde uitvoeringsmaatregelen achterhaald zijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Hoofdstuk 1Onderwerp, toepassingsgebied en markttoegang

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening dient tot toepassing van de regelingen voor goederen van oorsprong uit bepaalde staten behorende tot de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), die zijn opgenomen in overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, een economische partnerschapsovereenkomst.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1. Deze verordening is van toepassing op goederen van oorsprong uit de in de bijlage I genoemde regio's en staten.

2. Op voorstel van de Commissie wijzigt de Raad bijlage I door toevoeging van regio's en staten uit de ACS-groep van staten die onderhandelingen hebben afgesloten over een overeenkomst met de Gemeenschap waarin ten minste wordt voldaan aan de eisen van artikel XXIV van de GATT 1994.

3. De staat of regio blijft in bijlage I opgenomen, tenzij de Raad op voorstel van de Commissie een regio of staat uit die bijlage schrapt, met name wanneer:

(a) de regio of staat het voornemen kenbaar maakt om een overeenkomst op grond waarvan zij of hij in bijlage I is opgenomen, niet te ratificeren;

(b) de ratificatie van een overeenkomst op grond waarvan een regio of staat in bijlage I is opgenomen, niet binnen een redelijke termijn plaatsheeft, zodat onnodige vertraging optreedt bij de inwerkingtreding van de overeenkomst; of

(c) de overeenkomst wordt opgezegd, of de betrokken regio of staat haar of zijn uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen opzegt terwijl de overeenkomst voor het overige van kracht blijft.

Artikel 3

Markttoegang voor goederen van oorsprong uit de in bijlage I opgenomen regio's en staten

1. Behoudens de artikelen 6, 7 en 8 worden de invoerrechten op alle producten van de hoofdstukken 1 tot en met 97, met uitzondering van die van hoofdstuk 93, van het Geharmoniseerd Systeem, van oorsprong uit een in bijlage I opgenomen regio of staat, afgeschaft. Hierbij zijn de in de artikelen 9 en 10 beschreven transitoire vrijwarings- en toezichtsmechanismen en de in de artikelen 11 tot en met 22 neergelegde algemene vrijwaringsmaatregelen van toepassing.

2. Voor de producten van hoofdstuk 93 van het Geharmoniseerd Systeem, van oorsprong uit de in bijlage I opgenomen regio's en staten, blijft het recht voor meestbegunstigde landen van toepassing.

3. In afwijking van artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 980/2005 blijven voor de volgende goederen van oorsprong uit de in bijlage I bij die verordening vermelde minst ontwikkelde landen die in bijlage I bij deze verordening zijn opgenomen, naast de in deze verordening vastgelegde regelingen de preferenties van Verordening (EG) nr. 980/2005 van toepassing:

(a) producten van post 1006, met uitzondering van onderverdeling 1006 10 10, tot en met 31 december 2009; en

(b) producten van post 1701, tot en met 30 september 2009.

4. Lid 1 en de artikelen 6, 7 en 8 zijn niet van toepassing op producten van oorsprong uit Zuid-Afrika. Die producten vallen onder de desbetreffende bepalingen van de Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Zuid-Afrika, anderzijds[11]. Overeenkomstig de procedure van artikel 24, lid 3, wordt aan deze verordening een bijlage toegevoegd waarin de regeling wordt beschreven die op producten van oorsprong uit Zuid-Afrika van toepassing is zodra de handelsbepalingen hierover in de Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking zijn vervangen door de desbetreffende bepalingen van een overeenkomst tot instelling van, of leidende tot instelling van, een economische partnerschapsovereenkomst.

5. Lid 1 en artikel 7 zijn niet van toepassing op producten van post 1701 of post 0803 00 19, van oorsprong uit een in bijlage I opgenomen regio of staat, die tot 1 januari 2018 in de Franse overzeese departementen in het vrije verkeer worden gebracht. Deze periode wordt tot 1 januari 2023 verlengd, tenzij in overeenstemming met de desbetreffende overeenkomsten anders is overeengekomen met de in bijlage I opgenomen regio's en staten. Wanneer deze bepaling vervalt, stelt de Commissie de belanghebbenden door middel van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie hiervan in kennis.

Hoofdstuk IIOorsprongsregels en administratieve medewerking

Artikel 4

Oorsprongsregels

1. De oorsprongsregels van bijlage II zijn van toepassing om te bepalen of een product van oorsprong is uit een in bijlage I opgenomen regio of staat.

2. De oorsprongsregels van bijlage II worden vervangen door die in de bijlage bij een overeenkomst met de in bijlage I opgenomen landen wanneer die overeenkomst voorlopig wordt toegepast of, indien dat eerder is, wanneer zij in werking treedt. De Commissie stelt de marktdeelnemers hiervan in kennis door middel van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie . Dit bericht vermeldt de datum van voorlopige toepassing of inwerkingtreding, met ingang waarvan de oorsprongsregels van de overeenkomst van toepassing zijn op onder deze verordening vallende producten.

3. De Commissie houdt toezicht op de uitvoering en toepassing van bijlage II en wordt hierbij bijgestaan door het Comité douanewetboek, dat is ingesteld bij Verordening (EEG) nr. 2913/92. Technische wijzigingen en besluiten inzake het beheer van bijlage II kunnen worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van de artikelen 247 en 247 bis van Verordening (EEG) nr. 2913/92.

Artikel 5

Administratieve medewerking

1. Wanneer de Commissie op basis van objectieve informatie vaststelt dat geen administratieve medewerking wordt verleend en/of dat er sprake is van onregelmatigheden of fraude, kan zij de afschaffing van rechten overeenkomstig de artikelen 3, 6 en 7, hierna de "ter zake dienende behandeling" genoemd, schorsen.

2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder het niet verlenen van administratieve medewerking onder meer verstaan:

(a) het herhaaldelijk niet nakomen van de verplichting om de oorsprong van het betrokken product of de betrokken producten te controleren;

(b) het herhaaldelijk weigeren de daaropvolgende controle van het bewijs van oorsprong uit te voeren en/of de resultaten daarvan mee te delen, of onnodige vertraging daarbij;

(c) het herhaaldelijk weigeren toestemming te verlenen om administratieve samenwerkingsmissies uit te voeren ter controle van de authenticiteit van documenten of de juistheid van gegevens in verband met de in deze verordening vastgelegde ter zake dienende behandeling, of onnodige vertraging daarbij.

Voor de toepassing van dit artikel kunnen onregelmatigheden of fraude onder meer worden vastgesteld wanneer de invoer van goederen snel stijgt, zonder dat daar een bevredigende verklaring voor is, en die invoer de gebruikelijke productie- en uitvoercapaciteit van de betrokken regio of staat te boven gaat.

3. Indien de Commissie, op grond van gegevens van een lidstaat of op eigen initiatief, vaststelt dat er sprake is van de omstandigheden bedoeld in de leden 1 en 2, kan zij overeenkomstig de procedure van artikel 24, lid 2, de ter zake dienende behandeling schorsen, op voorwaarde dat zij eerst:

(a) het in artikel 24 bedoelde comité hiervan in kennis heeft gesteld;

(b) de betrokken regio of staat hiervan in kennis heeft gesteld overeenkomstig de procedures die hiervoor tussen de Gemeenschap en die regio of staat van toepassing zijn; en

(c) in het Publicatieblad van de Europese Unie door middel van een bericht bekend heeft gemaakt dat is vastgesteld dat geen administratieve medewerking is verleend of dat er sprake is van onregelmatigheden of fraude.

4. Een schorsing op grond van dit artikel mag niet langer duren dan nodig is om de financiële belangen van de Gemeenschap te beschermen. Zij is beperkt tot zes maanden, waarna verlenging mogelijk is. Na het verstrijken van deze periode besluit de Commissie de schorsing te beëindigen nadat zij het in artikel 24 bedoelde comité hiervan in kennis heeft gesteld, dan wel om de schorsing overeenkomstig de in lid 3 bedoelde procedure te verlengen.

5. De in de leden 2 tot en met 4 bedoelde schorsingsprocedures worden vervangen door die welke zijn vastgelegd in een overeenkomst met de in bijlage I opgenomen landen wanneer die overeenkomst voorlopig wordt toegepast of, indien dat eerder is, wanneer zij in werking treedt. De Commissie stelt de marktdeelnemers hiervan in kennis door middel van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie . Dit bericht vermeldt de datum van voorlopige toepassing of inwerkingtreding, met ingang waarvan de schorsingsprocedures van de overeenkomst van toepassing zijn op onder deze verordening vallende producten.

6. Voor de uitvoering van een schorsing overeenkomstig een overeenkomst met de in bijlage I opgenomen landen, gaat de Commissie er onverwijld toe over:

(a) het in artikel 24 bedoelde comité ervan in kennis te stellen dat is vastgesteld dat geen administratieve medewerking is verleend of dat er sprake is van onregelmatigheden of fraude; en

(b) in het Publicatieblad van de Europese Unie door middel van een bericht bekend te maken dat is vastgesteld dat geen administratieve medewerking is verleend of dat er sprake is van onregelmatigheden of fraude.

De Commissie neemt overeenkomstig de procedure van artikel 24, lid 2 een besluit tot schorsing van de ter zake dienende behandeling.

Hoofdstuk IIIOvergangsregelingen

Afdeling 1Rijst

ARTIKEL 6

Tariefcontingenten met nulrecht en afschaffing van rechten

1. De invoerrechten op de producten van tariefpost 1006 vervallen op 1 januari 2010, met uitzondering van de invoerrechten op de producten van onderverdeling 1006 10 10, die op 1 januari 2008 vervallen.

2. Voor producten van tariefpost 1006, met uitzondering van onderverdeling 1006 10 10, van oorsprong uit de in bijlage I opgenomen staten die deel uitmaken van de Cariforum-regio, worden de volgende tariefcontingenten met nulrecht geopend:

(a) 187 000 ton, uitgedrukt in gedopterijstequivalent, voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008;

(b) 250 000 ton, uitgedrukt in gedopterijstequivalent, voor de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009.

3. De nadere voorschriften voor de toepassing van de in lid 2 bedoelde tariefcontingenten worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 13 en artikel 26, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1785/2003[12] bedoelde procedures.

Afdeling 2Suiker

ARTIKEL 7

Tariefcontingenten met nulrecht en afschaffing van rechten

1. De invoerrechten op de producten van tariefpost 1701 vervallen op 1 oktober 2009.

2. Naast de tariefcontingenten die ingevolge artikel 28 van Verordening (EG) nr. 318/2006[13] worden geopend en beheerd, worden voor de periode van 1 oktober 2008 tot en met 30 september 2009 voor de producten van onderverdeling 1701 11 10 de volgende tariefcontingenten geopend:

(a) 150 000 ton, uitgedrukt in wittesuikerequivalent, tegen nulrecht; dit contingent is voorbehouden aan producten van oorsprong uit de minst ontwikkelde landen van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 980/2005, die zijn opgenomen in bijlage I. Dit contingent wordt tussen de regio's verdeeld waarbij de hoeveelheden worden vastgesteld in overeenstemming met de overeenkomsten op grond waarvan regio's of staten voor opname in bijlage I in aanmerking komen; en

(b) 80 000 ton, uitgedrukt in wittesuikerequivalent, tegen nulrecht; dit contingent is voorbehouden aan producten van oorsprong uit regio's en staten die niet tot de minst ontwikkelde landen behoren en die in bijlage I zijn opgenomen. Dit contingent wordt tussen de regio's verdeeld waarbij de hoeveelheden worden vastgesteld in overeenstemming met de overeenkomsten op grond waarvan regio's of staten voor opname in bijlage I in aanmerking komen.

3. Artikel 30 van Verordening (EG) nr. 318/2006 is van toepassing op de invoer in het kader van de in lid 2 bedoelde tariefcontingenten.

4. De nadere voorschriften voor de toepassing van de in dit artikel bedoelde tariefcontingenten en voor de verdeling ervan tussen de regio's worden overeenkomstig de in artikel 39, lid 2, van Verordening (EG) nr. 318/2006 bedoelde procedures door de Commissie vastgesteld.

Artikel 8

Overgangsregeling

Tussen 1 oktober 2009 en 30 september 2012 is artikel 7, lid 1, niet van toepassing op de invoer van producten die vallen onder tariefpost 1701, tenzij de importeur zich ertoe verplicht die producten te kopen tegen een prijs die niet minder bedraagt dan 90% van de in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 318/2006 voor het desbetreffende verkoopseizoen vastgestelde referentieprijs op cif-basis.

Artikel 9

Transitoir vrijwaringsmechanisme voor suiker

1. Tussen 1 oktober 2009 en 30 september 2015 mag de door artikel 7, lid 1, toegekende behandeling voor de invoer van producten van tariefpost 1701, van oorsprong uit in bijlage I opgenomen regio's of staten die niet tot de minst ontwikkelde landen van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 980/2005 behoren, worden geschorst wanneer:

(a) de invoer van oorsprong uit regio's of staten die deel uitmaken van de ACS maar niet tot de minst ontwikkelde landen van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 980/2005 behoren, de volgende hoeveelheden overschrijdt:

(i) 1,38 miljoen ton in het verkoopseizoen 2009/2010;

(ii) 1,45 miljoen ton in het verkoopseizoen 2010/2011;

(iii) 1,6 miljoen ton in de verkoopseizoenen 2011/2012 tot en met 2014/2015; en

(b) de invoer van oorsprong uit alle ACS-staten meer dan 3,5 miljoen ton bedraagt.

2. De in lid 1, onder a), vastgestelde hoeveelheden kunnen naar regio worden onderverdeeld.

3. Gedurende de toepassing van dit artikel is voor de invoer van producten van post 1701, van oorsprong uit de in bijlage I opgenomen regio's en staten, een invoervergunning vereist.

4. De schorsing van de door artikel 7, lid 1, toegekende behandeling loopt af aan het eind van het verkoopseizoen waarvoor zij werd ingesteld.

5. Nadere voorschriften voor de onderverdeling van de in lid 1 bedoelde hoeveelheden en voor het beheer van het in de leden 1, 3 en 4 bedoelde systeem worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 39, lid 2, van Verordening (EG) nr. 318/2006 bedoelde procedure.

Artikel 10

Transitoir toezichtsmechanisme

1. Tussen 1 januari 2008 en 30 september 2015 geldt voor de invoer van producten van de tariefposten 1704 90 99, 1806 10 30, 1806 10 90, 2106 90 59 en 2106 90 98, van oorsprong uit de in bijlage I opgenomen regio's of staten, het toezichtsmechanisme dat is vastgesteld bij artikel 308 quinquies van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek[14].

2. In het kader van dat toezicht controleert de Commissie of de ingevoerde hoeveelheden van een of meer van deze producten van oorsprong uit een specifieke regio gedurende twaalf opeenvolgende maanden cumulatief met meer dan 20% zijn gestegen ten opzichte van de gemiddelde jaarlijkse invoer gedurende de voorgaande drie perioden van twaalf maanden.

3. Indien het in lid 2 bedoelde niveau wordt bereikt, analyseert de Commissie het handelspatroon, de economische rechtvaardiging voor deze invoer en het desbetreffende suikergehalte. Indien de Commissie concludeert dat deze invoer wordt gebruikt om de tariefcontingenten, de overgangsregelingen en het bijzondere vrijwaringsmechanisme van de artikelen 7, 8 en 9 te ontwijken, kan zij de toepassing van artikel 3, lid 1, op de invoer van producten van de tariefposten 1704 90 99, 1806 10 30, 1806 10 90, 2106 90 59 en 2106 90 98, van oorsprong uit in bijlage I opgenomen regio's of staten die niet behoren tot de minst ontwikkelde landen van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 980/2005, tot het eind van het desbetreffende verkoopseizoen schorsen.

4. Nadere voorschriften voor het beheer van dit systeem en schorsingsbesluiten worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 16 van Verordening (EG) nr. 3448/93[15] bedoelde procedure.

Hoofdstuk IV Algemene vrijwaringsbepalingen

Artikel 11

Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

(a) " bedrijfstak van de Gemeenschap ": alle communautaire producenten van het soortgelijke product of van rechtstreeks concurrerende producten die op het grondgebied van de Gemeenschap hun bedrijf uitoefenen, of de communautaire producenten van wie de gezamenlijke productie van het soortgelijke product of van rechtstreeks concurrerende producten een groot deel van de totale communautaire productie van die producten uitmaakt;

(b) " ernstige schade ": een aanmerkelijke algemene achteruitgang van de situatie van de communautaire producenten;

(c) " dreigende ernstige schade ": een duidelijk risico van ernstige schade in de nabije toekomst;

(d) " verstoring ": ontregeling van een sector of bedrijfstak;

(e) " dreigende verstoring ": een duidelijk risico van verstoring in de nabije toekomst.

Artikel 12

Beginselen

1. Overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk kan een vrijwaringsmaatregel worden ingesteld wanneer producten van oorsprong uit de in bijlage I opgenomen staten in zodanig grotere hoeveelheden en onder zodanige voorwaarden in de Gemeenschap worden ingevoerd dat een van de volgende situaties ontstaat of dreigt te ontstaan:

(a) ernstige schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap;

(b) verstoring van een economische sector, met name wanneer hierdoor grote sociale problemen of moeilijkheden ontstaan die tot een ernstige verslechtering van de economische situatie van de Gemeenschap kunnen leiden; of

(c) verstoring van de markten voor landbouwproducten[16] of van de mechanismen tot regeling van die markten.

2. Wanneer producten van oorsprong uit de in bijlage I opgenomen staten in zodanig grotere hoeveelheden en onder zodanige voorwaarden in de Gemeenschap worden ingevoerd dat een verstoring van de economische situatie van een of meer ultraperifere gebieden van de Gemeenschap ontstaat of dreigt te ontstaan, kan overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk een vrijwaringsmaatregel worden ingesteld.

Artikel 13

Bepaling van de voorwaarden voor instelling van een vrijwaringsmaatregel

1. Bij de vaststelling van ernstige schade of dreigende ernstige schade worden onder meer de volgende factoren in aanmerking genomen:

(a) de omvang van de invoer, met name wanneer deze aanzienlijk is toegenomen, hetzij absoluut, hetzij ten opzichte van de productie of het verbruik in de Gemeenschap;

(b) de invoerprijs, met name bij aanzienlijke onderbieding ten opzichte van de prijs van een soortgelijk product in de Gemeenschap;

(c) de gevolgen voor de communautaire producenten, zoals die blijken uit de ontwikkeling van bepaalde economische factoren zoals de productie, de bezettingsgraad, de voorraden, de verkoop, het marktaandeel, de neerwaartse druk op de prijzen of het verhinderen van prijsverhogingen die normaliter zouden hebben plaatsgevonden, de winst, het rendement op geïnvesteerd vermogen, de kasstroom en de werkgelegenheid;

(d) andere factoren dan de ontwikkeling van de invoer waardoor de betrokken communautaire producenten schade lijden of kunnen lijden.

2. Bij de vaststelling van verstoringen of dreigende verstoringen wordt uitgegaan van objectieve factoren, waaronder:

(a) de toename van de omvang van de invoer, hetzij absoluut, hetzij ten opzichte van de communautaire productie en de invoer uit andere bronnen; en

(b) het effect van die invoer op de prijzen; of

(c) het effect van die invoer op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap of de betrokken economische sector, met inbegrip van onder meer het effect op de verkoop, de productie, de financiële situatie en de werkgelegenheid.

3. Bij de vaststelling of invoer onder zodanige voorwaarden plaatsvindt dat een verstoring van de markten voor landbouwproducten of van mechanismen tot regeling van die markten, met inbegrip van verordeningen tot instelling van gemeenschappelijke marktordeningen, wordt veroorzaakt of dreigt te worden veroorzaakt, moeten alle relevante objectieve factoren in aanmerking worden genomen, waaronder een of meer van de volgende elementen:

(a) de omvang van de invoer in vergelijking met die in voorgaande kalenderjaren of, al naar gelang van het geval, verkoopseizoenen, de interne productie en het interne verbruik, de beoogde niveaus na de hervorming van de gemeenschappelijke marktordeningen;

(b) het niveau van de interne prijzen in vergelijking met de referentie- of richtprijzen, indien van toepassing, of anders met de gemiddelde prijzen op de interne markt gedurende dezelfde periode van de voorgaande verkoopseizoenen;

(c) per 1 oktober 2015 op de markten voor producten van tariefpost 1701: situaties waarin de gemiddelde marktprijs voor witte suiker in de Gemeenschap gedurende twee opeenvolgende maanden minder dan 80% bedraagt van de gemiddelde marktprijs voor witte suiker in de Gemeenschap gedurende het voorgaande verkoopseizoen.

4. Bij de vaststelling of aan de hierboven bedoelde voorwaarden wordt voldaan voor de ultraperifere gebieden van de Gemeenschap, wordt de analyse beperkt tot het grondgebied van het/de betrokken ultraperifere gebied(en). Daarbij wordt met name gelet op de omvang van de plaatselijke bedrijfstak, zijn financiële situatie en de werkgelegenheidssituatie.

Artikel 14

Inleiding van een procedure

1. Op verzoek van een lidstaat of op initiatief van de Commissie wordt een onderzoek geopend indien het de Commissie duidelijk is dat er voldoende bewijsmateriaal is om een onderzoek te rechtvaardigen.

2. Indien de invoer uit een van de in bijlage I opgenomen staten zich dusdanig ontwikkelt dat vrijwaringsmaatregelen noodzakelijk lijken, stellen de lidstaten de Commissie daarvan in kennis. Deze kennisgeving dient het bewijsmateriaal te bevatten dat ten aanzien van de in artikel 13 vermelde criteria beschikbaar is. De Commissie geeft deze informatie binnen drie werkdagen aan alle lidstaten door.

3. De Commissie raadpleegt de lidstaten binnen acht werkdagen nadat de Commissie de informatie overeenkomstig lid 2 aan hen heeft doorgegeven. Wanneer na deze raadpleging blijkt dat er voldoende bewijsmateriaal is om de inleiding van een procedure te rechtvaardigen, maakt de Commissie daartoe een bericht bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie . De procedure wordt ingeleid binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving door een lidstaat.

4. Indien de Commissie na raadpleging van de lidstaten meent dat er sprake is van de in artikel 12 beschreven omstandigheden, stelt zij de betrokken, in bijlage I opgenomen regio of staten onverwijld in kennis van haar voornemen een onderzoek te openen. Deze kennisgeving kan vergezeld gaan van een uitnodiging tot overleg om de situatie te verduidelijken en tot een voor beide partijen bevredigende oplossing te komen.

Artikel 15

Het onderzoek

1. Na de inleiding van de procedure begint de Commissie met een onderzoek.

2. De Commissie kan de lidstaten verzoeken informatie te verstrekken en de lidstaten nemen alle nodige maatregelen om aan dit verzoek te voldoen. Wanneer deze informatie van algemeen belang is of wanneer een lidstaat om toezending van deze informatie heeft verzocht, stuurt de Commissie de informatie naar alle lidstaten, tenzij het om vertrouwelijke gegevens gaat; in dat geval wordt een niet-vertrouwelijke samenvatting verstrekt.

3. Wanneer een onderzoek beperkt is tot een ultraperifeer gebied, kan de Commissie de bevoegde plaatselijke autoriteiten verzoeken haar via de betrokken lidstaat de in lid 2 bedoelde informatie te verstrekken.

4. Het onderzoek wordt zo mogelijk binnen zes maanden na de opening ervan afgesloten. In buitengewone omstandigheden kan deze termijn met drie maanden worden verlengd.

Artikel 16

Voorlopige vrijwaringsmaatregelen

1. Voorlopige vrijwaringsmaatregelen worden genomen in kritieke omstandigheden wanneer vertraging moeilijk te herstellen schade zou veroorzaken, na een voorlopige vaststelling dat er sprake is van een van de in artikel 12 beschreven omstandigheden. De Commissie neemt deze voorlopige maatregelen na overleg met de lidstaten of, in zeer dringende gevallen, na kennisgeving aan de lidstaten. In het laatste geval vindt overleg met de lidstaten plaats binnen tien dagen nadat zij door de Commissie van de maatregel in kennis zijn gesteld.

2. Gelet op de bijzondere situatie van de ultraperifere gebieden en hun kwetsbaarheid bij een plotselinge toename van de invoer worden bij procedures die deze gebieden betreffen voorlopige vrijwaringsmaatregelen genomen wanneer voorlopig is vastgesteld dat de invoer is toegenomen. In dat geval stelt de Commissie de lidstaten ervan in kennis dat zij maatregelen heeft genomen en pleegt zij binnen tien dagen na deze kennisgeving overleg met de lidstaten.

3. Wanneer een lidstaat om een onmiddellijk optreden van de Commissie verzoekt en aan de voorwaarden van de leden 1 of 2 is voldaan, neemt de Commissie binnen vijf werkdagen na de ontvangst van het verzoek een besluit.

4. De Commissie stelt de Raad en de lidstaten onverwijld in kennis van elk besluit dat zij uit hoofde van de leden 1, 2 of 3 neemt. De Raad kan binnen een maand nadat hij door de Commissie krachtens dit lid van het besluit in kennis is gesteld, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

5. De voorlopige maatregelen kunnen bestaan in een verhoging van het douanerecht op het betrokken product tot een niveau dat het voor andere WTO-leden geldende recht niet overschrijdt of tot het niveau van het voor tariefcontingenten geldende recht.

6. De maximale duur van de voorlopige maatregelen is 180 dagen. Wanneer voorlopige maatregelen tot de ultraperifere gebieden beperkt zijn, is de maximale duur 200 dagen.

7. Indien de voorlopige vrijwaringsmaatregelen worden ingetrokken omdat uit het onderzoek blijkt dat niet is voldaan aan de voorwaarden van de artikelen 12 en 13, worden de rechten die uit hoofde van de voorlopige maatregelen zijn geïnd, automatisch terugbetaald.

Artikel 17

Beëindiging van het onderzoek en de procedure zonder maatregelen

Wanneer het onnodig wordt geacht bilaterale vrijwaringsmaatregelen te nemen en het in artikel 21 bedoelde raadgevende comité geen bezwaar maakt, worden het onderzoek en de procedure bij besluit van de Commissie beëindigd. In alle andere gevallen dient de Commissie onverwijld bij de Raad een verslag in over de resultaten van het overleg, samen met een voorstel voor een verordening van de Raad tot beëindiging van de procedure. De procedure wordt als beëindigd beschouwd indien de Raad binnen een maand met gekwalificeerde meerderheid van stemmen geen andersluidend besluit neemt.

Artikel 18

Definitieve maatregelen

1. Wanneer definitief wordt vastgesteld dat er sprake is van een van de in artikel 12 beschreven omstandigheden, verzoekt de Commissie om overleg met de betrokken regio of staat in het kader van de desbetreffende institutionele regeling in de overeenkomst op grond waarvan de regio of staat in bijlage I is opgenomen, teneinde een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te vinden.

2. Indien het in lid 1 bedoelde overleg niet binnen dertig dagen na voorlegging van de aangelegenheid aan de betrokken regio of staat tot een voor beide partijen bevredigende oplossing leidt, neemt de Commissie in overleg met de lidstaten binnen twintig werkdagen na het einde van de overlegperiode een besluit tot instelling van definitieve bilaterale vrijwaringsmaatregelen.

3. De Raad en de lidstaten worden in kennis gesteld van alle besluiten die de Commissie krachtens dit artikel neemt. Elke lidstaat kan een besluit binnen tien werkdagen na de kennisgeving voorleggen aan de Raad.

4. Wanneer een lidstaat een door de Commissie genomen besluit aan de Raad voorlegt, kan deze dat besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen bevestigen, wijzigen of intrekken. Indien de Raad binnen een maand nadat de aangelegenheid aan hem is voorgelegd, geen besluit heeft genomen, wordt het besluit van de Commissie geacht te zijn bevestigd.

5. Definitieve maatregelen kunnen bestaan in:

- een schorsing van de verdere verlaging van het invoerrecht op het betrokken product van oorsprong uit de betrokken regio of staat;

- een verhoging van het douanerecht op het betrokken product tot een niveau dat het voor andere WTO-leden geldende recht niet overschrijdt;

- een tariefcontingent.

6. Er mogen geen bilaterale vrijwaringsmaatregelen worden genomen wanneer minder dan een jaar eerder ten aanzien van hetzelfde product uit dezelfde regio of staat soortgelijke maatregelen zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 19

Duur en herziening van vrijwaringsmaatregelen

1. Een vrijwaringsmaatregel blijft slechts van kracht zolang dit nodig is om ernstige schade of verstoring te voorkomen of tegen te gaan. Hij mag niet langer dan twee jaar van toepassing zijn, tenzij hij overeenkomstig lid 2 wordt verlengd. Wanneer de maatregel beperkt is tot een of meer ultraperifere gebieden van de Gemeenschap, mag hij niet langer dan vier jaar van toepassing zijn.

2. De aanvankelijke duur van een vrijwaringsmaatregel mag bij wijze van uitzondering worden verlengd, mits wordt vastgesteld dat de maatregel nodig blijft om ernstige schade of verstoring te voorkomen of tegen te gaan.

3. Een besluit tot verlenging wordt vastgesteld volgens de voor onderzoeken geldende procedures van deze verordening en aan de hand van dezelfde procedures als die welke bij de oorspronkelijke maatregelen zijn gevolgd.

De totale duur van een vrijwaringsmaatregel, inclusief een eventuele voorlopige maatregel, mag niet meer dan vier jaar bedragen. Bij maatregelen die tot de ultraperifere gebieden beperkt zijn, bedraagt de totale duur niet meer dan acht jaar.

4. Indien de duur van een vrijwaringsmaatregel meer dan een jaar bedraagt, wordt de maatregel tijdens de toepassingsperiode ervan, met inbegrip van de verlenging, met regelmatige tussenpozen geleidelijk geliberaliseerd.

In de daartoe aangewezen institutionele organen waarin door de overeenkomsten wordt voorzien, wordt regelmatig met de betrokken regio of staat overleg gepleegd met het oog op de vaststelling van een tijdschema om de maatregel, zodra de omstandigheden dat toelaten, af te schaffen.

Artikel 20

Toezichtsmaatregelen

1. Wanneer de invoer van een product van oorsprong uit een ACS-staat zich zodanig ontwikkelt dat deze kan leiden tot een van de in artikel 12 beschreven omstandigheden, kan de invoer van dat product onder voorafgaand communautair toezicht worden geplaatst.

2. Het besluit om de invoer van een product onder toezicht te plaatsen, wordt door de Commissie genomen.

De Raad en de lidstaten worden in kennis gesteld van alle besluiten die de Commissie krachtens dit artikel neemt. Elke lidstaat kan een besluit binnen tien werkdagen na de kennisgeving voorleggen aan de Raad.

Wanneer een lidstaat een door de Commissie genomen besluit aan de Raad voorlegt, kan deze dat besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen bevestigen, wijzigen of intrekken. Indien de Raad binnen een maand nadat de aangelegenheid aan hem is voorgelegd, geen besluit heeft genomen, wordt het besluit van de Commissie geacht te zijn bevestigd.

3. Toezichtsmaatregelen hebben een beperkte geldigheidsduur. Behoudens andersluidende bepalingen vervallen zij aan het einde van het tweede halfjaar volgende op het eerste halfjaar nadat zij werden ingesteld.

4. Toezichtsmaatregelen kunnen zo nodig beperkt worden tot het grondgebied van een of meer ultraperifere gebieden van de Gemeenschap.

5. Het besluit om de invoer van een product onder toezicht te plaatsen, wordt onverwijld ter informatie meegedeeld aan het aangewezen institutionele orgaan waarin wordt voorzien door de overeenkomst op grond waarvan de regio of staat in bijlage I is opgenomen.

Artikel 21

Raadpleging

Het bevoegde raadgevende comité voor de toepassing van dit hoofdstuk is het comité bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3285/94. Voor producten die onder tariefpost 1701 vallen, wordt het bevoegde comité bijgestaan door het comité dat is ingesteld bij artikel 39 van Verordening (EG) nr. 318/2006.

Artikel 22

Buitengewone maatregelen met beperkte territoriale toepassing

Wanneer blijkt dat in een of meer lidstaten van de Gemeenschap wordt voldaan aan de voorwaarden voor de vaststelling van bilaterale vrijwaringsmaatregelen, kan de Commissie, na een onderzoek van alternatieve oplossingen, bij wijze van uitzondering en in overeenstemming met artikel 134 van het Verdrag toestemming geven voor de toepassing van toezichts- of vrijwaringsmaatregelen die tot de betrokken lidstaat of lidstaten beperkt zijn, indien zij van mening is dat maatregelen op dat niveau passender zijn dan maatregelen die voor de gehele Gemeenschap gelden. Deze maatregelen dienen van strikt tijdelijke aard te zijn en de werking van de interne markt zo min mogelijk te storen.

Hoofdstuk V Procedurele bepalingen

Artikel 23

Aanpassing aan technische ontwikkelingen

Deze verordening wordt gewijzigd overeenkomstig de procedure van artikel 24, lid 3, wanneer met het oog op overeenkomsten met de in bijlage I opgenomen regio's of staten technische wijzigingen noodzakelijk zijn.

Artikel 24

Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door het EPO-uitvoeringscomité (hierna "het comité" genoemd).

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

4. De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

Hoofdstuk VISlotbepalingen

Artikel 25

Wijzigingen

In artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1964/2005 wordt lid 2 geschrapt.

Artikel 26

Intrekking van bestaande wetgeving

De volgende verordeningen worden ingetrokken:

(a) Verordening (EG) nr. 2285/2002.

(b) Verordening (EG) nr. 2286/2002.

Artikel 27

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie en is met ingang van 1 januari 2008 van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De Voorzitter

BIJLAGE 1

Lijst van regio's en staten die onderhandelingen hebben afgesloten

BIJLAGE 2

Oorsprongsregels

Deze bijlage wordt afzonderlijk verspreid.

FINANCIEEL MEMORANDUM VOOR VOORSTELLEN DIE UITSLUITEND GEVOLGEN HEBBEN VOOR DE ONTVANGSTENZIJDE VAN DE BEGROTING

1. BENAMING VAN HET VOORSTEL:

Verordening van de Raad tot toepassing van de regelingen voor goederen van oorsprong uit bepaalde staten behorende tot de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), die zijn opgenomen in overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, een economische partnerschapsovereenkomst.

2. BEGROTINGSONDERDELEN

Hoofdstuk en artikel: 12/120

Begroot bedrag voor het betrokken jaar: 16 431 900 000 (VOB 2008)

3. FINANCIËLE GEVOLGEN

( Het voorstel heeft geen financiële gevolgen

( Het voorstel heeft geen financiële gevolgen voor de uitgaven maar wel voor de ontvangsten, namelijk:

Het voorstel schaft alle resterende douanerechten af op producten van oorsprong uit de ACS-regio's of -staten die onderhandelingen hebben afgesloten over economische partnerschapsovereenkomsten of overeenkomsten die met de WTO verenigbare handelsregelingen bevatten. In 2006 bedroegen de theoretische maximumrechten op producten van oorsprong uit de ACS-staten 17,3 miljoen euro, wat neerkomt op netto-inkomsten ten bedrage van 13,0 miljoen euro.

De enige uitzondering is Zuid-Afrika, dat partij is bij de onderhandelingen over de economische partnerschapsovereenkomsten maar waaraan een afzonderlijke handelsregeling zal worden aangeboden waarin voor bepaalde producten die naar de Gemeenschap worden uitgevoerd, de douanerechten zullen worden gehandhaafd. Er wordt momenteel over deze handelsregeling onderhandeld en bij het voorstel aan de Raad voor een besluit tot machtiging inzake de ondertekening van de desbetreffende economische partnerschapsovereenkomst zal een financiële beoordeling hiervan worden gevoegd.

Op grond van de (Cotonou) ACS-EG-partnerschapsovereenkomst en de "alles-behalve-wapens"-regeling van het stelsel van algemene preferenties worden op 99% van de invoer uit de ACS-staten naar de Gemeenschap geen douanerechten meer geheven. Ook 95% van de goederen van oorsprong uit Zuid-Afrika komen de Gemeenschap op grond van de Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking rechtenvrij binnen.

Er worden geen aanvullende uitgaven beoogd.

(in miljoen euro, tot op 1 decimaal)

Begrotings-onderdeel | Ontvangsten | 12 maanden, met ingang van 1.1.2008 | 2008 |

Artikel 3, hoofdstuk 1, titel 1 | Gevolgen voor de eigen middelen | 13,0 | 13,0 |

Situatie na de actie |

2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 |

Artikel 3, hoofdstuk 1, titel 1 | 13,0 | 13,0 | 13,0 | 13,0 | 13,0 |

4. FRAUDEBESTRIJDINGSMAATREGELEN

Ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraude en andere onregelmatigheden kan de Commissie overeenkomstig artikel 5, hoofdstuk II van deze verordening ter plaatse controles en inspecties uitvoeren. Zo nodig verricht het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) onderzoeken op grond van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad. De Commissie zal regelmatig controles op basis van documenten en inspecties ter plaatse uitvoeren.

[1] PB C van, blz..

[2] PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3. Overeenkomt gerectificeerd in PB L 385 van 29.12.2004, blz. 88.

[3] PB L 311 van 4.12.1999, blz. 1.

[4] PB L 169 van 30.6.2005, blz. 1.

[5] PB L 169 van 30.6.2005, blz. 1.

[6] PB L 82 van 22.3.1997, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36).

[7] Besluit 2007/627/EG van de Raad van 28 september 2007 (PB L 255 van 29.9.2007, blz. 38).

[8] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

[9] PB L 348 van 21.12.2002, blz. 3.

[10] PB L 316 van 2.12.2005, blz. 1.

[11] PB L 311 van 4.12.1999, blz. 1.

[12] PB L 270 van 21.10.2003, blz. 96.

[13] PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1.

[14] PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.

[15] PB L 318 van 20.12.1993, blz. 18.

[16] Voor de toepassing van dit artikel wordt onder landbouwproducten verstaan de producten die vallen onder bijlage I van de WTO-overeenkomst inzake de landbouw.