52007PC0395

Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van een actieprogramma voor de verhoging van de kwaliteit van het hoger onderwijs en de bevordering van het intercultureel begrip door middel van samenwerking met derde landen (Erasmus Mundus) (2009-2013) [SEC(2007) 949] [SEC(2007) 950] /* COM/2007/0395 def. - COD 2007/0145 */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 12.7.2007

COM(2007) 395 definitief

2007/0145 (COD)

Voorstel voor een

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot invoering van een actieprogramma voor de verhoging van de kwaliteit van het hoger onderwijs en de bevordering van het intercultureel begrip door middel van samenwerking met derde landen (Erasmus Mundus) (2009-2013)

(door de Commissie ingediend) [SEC(2007) 949][SEC(2007) 950]

TOELICHTING

ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL |

110 | Motivering en doel van het voorstel Het hoger onderwijs wordt door de globalisering steeds internationaler. Daarom moeten de Gemeenschap en haar lidstaten in hun stelsels voor hoger onderwijs een internationale dimensie opnemen om de Europese burgers op een gemondialiseerde samenleving voor te bereiden. Het nieuwe Erasmus Mundusprogramma heeft als algemeen doel de kwaliteit van het hoger onderwijs in Europa te bevorderen om de dialoog tussen en het begrip voor verschillende samenlevingen en culturen door samenwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs en persoonlijke contacten te stimuleren, de doelstellingen van het externe beleid van de EU te bevorderen en bij te dragen aan de duurzame ontwikkeling van het hoger onderwijs in derde landen. In dat opzicht staat dit voorstel voor een nieuwe aanpak en heeft het een bredere werkingssfeer dan het huidige Erasmus Mundusprogramma wat het beleid, de doelstellingen en de soorten activiteiten betreft. Instellingen voor hoger onderwijs (IHO's) zijn ook een forum voor interculturele dialoog en uitwisseling. Een programma voor onderwijs en mobiliteit dat op internationale banden en de uitwisseling van personen gebaseerd is, kan de politieke, culturele, educatieve en economische banden tussen de Europese Unie en derde landen versterken. In haar mededeling "Invulling van de moderniseringsagenda voor de universiteiten: onderwijs, onderzoek en innovatie" (COM(2006) 208 definitief) van mei 2006 heeft de Commissie reeds aangegeven welke kwesties de stelsels en instellingen voor hoger onderwijs moeten aanpakken. Als onderdeel van deze inspanningen ondervinden de IHO's de behoefte internationale banden tot stand te brengen met instellingen elders in de wereld en te proberen zelf talrijke internationaal mobiele studenten en onderzoekers aan te trekken. Overeenkomstig de mededeling van de Commissie "Europa in de wereld - praktische voorstellen om de samenhang, het effect en de zichtbaarheid van het EU-optreden te vergroten" (COM(2006) 278 definitief) moet bij de communautaire maatregelen op dit gebied bovendien rekening worden gehouden met de bredere context van het externe beleid van de EU en de samenwerking van de EU met derde landen. IHO's en studenten van over de hele wereld zullen van het nieuwe Erasmus Mundusprogramma kunnen profiteren. Het huidige Erasmus Mundusprogramma loopt in 2008 af. Overeenkomstig artikel 12 van het besluit tot invoering van het programma publiceert de Commissie uiterlijk op 31 december 2007 een mededeling over de voortzetting van dit programma. |

120 | Algemene context Het aantal internationaal mobiele studenten blijft stijgen: 1,8 miljoen in 2001, 2,5 miljoen in 2004 en naar verwachting 7,2 miljoen in 2025, van wie 70% Aziaten. Uit recente gegevens blijkt dat de concurrentie om "de intelligentsten en de besten" aan te trekken steeds feller is geworden, en dat een aantal Europese landen zich hierbij bepaald niet ontbetuigd laat. In 2004 was 67% van alle mobiele studenten ter wereld in zes landen te gast: de VS (23%), het VK (12%), Duitsland (11%), Frankrijk (10%), Australië (7%) en Japan (5%). 44% van alle internationaal mobiele studenten (d.i. 1,1 miljoen studenten) was in Europa[1] te gast. Tussen 1999 en 2004 steeg het aantal inschrijvingen van internationaal mobiele studenten met 109% voor Japan, 81% voor Frankrijk, 45% voor Duitsland, 42% voor Australië, 29% voor het VK en 17% voor de VS. Voor een aantal cruciale academische indicatoren ligt Europa niettemin achter op de VS. In 2003 werden in de EU-25 1 167 000 nieuwe doctorsgraden toegekend tegen 1 335 000 in de VS. De VS en Japan hebben eveneens een voorsprong op Europa wat het aantal arbeidsplaatsen voor onderzoekers betreft. In 2003 bedroeg het aantal onderzoekers per 1 000 arbeidskrachten respectievelijk 5,5 (EU-25), 9,1 (VS) en 10,1 (Japan). Hoewel bepaalde Europese landen tegenwoordig grote aantallen internationaal mobiele studenten aantrekken, wordt de status van Europa als expertisecentrum op het gebied van het leren niet altijd ten volle gewaardeerd of begrepen door universiteiten in derde landen of studenten die op zoek zijn naar onderwijs van goede kwaliteit in het buitenland. Bovendien is de overgrote meerderheid van de internationaal mobiele studenten die in Europa studeren in slechts een paar Europese landen geconcentreerd. Uit het onderzoek "Perceptions of European Higher Education in Third Countries" (de perceptie in derde landen van het hoger onderwijs in Europa) uit 2006 blijkt dat studenten de VS wat innovatie, dynamiek en concurrentie (zowel in het hoger onderwijs als in de samenleving in het algemeen) de eerste plaats toekennen. Dat staat in contrast met de perceptie van een "traditioneel" Europa, dat tekortschiet op het gebied van moderniteit, innovatiecapaciteit en tolerantie. Bij Aziatische studenten, die het grootste marktsegment vertegenwoordigen, scoort de VS in alle onderstaande academische en arbeidsmarktgerelateerde categorieën beter dan Europa: de kwaliteit van laboratoria, bibliotheken en andere faciliteiten, de kwaliteit van het onderwijs, de meest prestigieuze universiteiten, de reputatie van de graden, de mogelijkheden om werk te vinden en in het land te blijven na te zijn afgestudeerd en de mogelijkheden om tijdens de studie te werken. Veel studenten uit derde landen beschouwen ook de culturele en taaldiversiteit van Europa als een obstakel. In derde landen wordt het Europees hoger onderwijs als verwarrend en gefragmenteerd ervaren, met veel verschillende nationale stelsels en talen waarin wordt onderwezen. Die indruk wordt nog versterkt door het gebrek aan coherente informatie over studiemogelijkheden in Europa. Wat de kwaliteit van het aangeboden onderwijs betreft, scoort Europa goed, ook al scoort de VS beter. Europa doet het echter beter dan de VS op het gebied van cultuur, veiligheid, toegankelijkheid en betaalbaarheid van het onderwijs. Het huidige Erasmus Mundusprogramma reikt oplossingen aan voor de uitdagingen van de internationalisatie waarmee het Europees hoger onderwijs wordt geconfronteerd. Een wereldwijd aantrekkelijker en zichtbaarder Europees hoger onderwijs en een grotere mobiliteit tussen Europa en derde landen kunnen helpen in de meer algemene behoefte te voorzien om de onderwijsstelsels aan de eisen van de kennismaatschappij aan te passen. Zij kunnen ook bijdragen tot de modernisering van het hoger onderwijs, waaraan de bovengenoemde mededeling van de Commissie van mei 2006 is gewijd. Dankzij het huidige Erasmus Mundusprogramma zijn Europese IHO's hun individuele sterke punten en educatieve verscheidenheid gaan combineren om te proberen de beste internationaal mobiele studenten voor Europese programma's van wereldklasse aan te trekken. In het kader van het onderdeel externe samenwerking van Erasmus Mundus wordt tegelijkertijd gepoogd IHO's in bepaalde regio's in de wereld te versterken door hun capaciteit voor internationale samenwerking te stimuleren en de mobiliteit tussen Europa en deze regio's te bevorderen. In de effectbeoordeling is vastgesteld dat de stopzetting van het programma ernstige gevolgen kan hebben voor de kwaliteit van de studenten en universiteitsmedewerkers die uit derde landen naar Europa worden aangetrokken, maar ook voor de toegankelijkheid en zichtbaarheid van het Europees hoger onderwijs in de wereld, en voor de bevordering van de interculturele dialoog en het interculturele begrip. |

130 | Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied Het Europees Parlement en de Raad keurden het huidige Erasmus Mundusprogramma (2004-2008) op 5 december 2003 goed (Besluit nr. 2317/2003/EG). Het onderdeel externe samenwerking van het programma is gebaseerd op diverse verordeningen van de Raad, de herziene Overeenkomst van Cotonou en het intern akkoord voor de periode 2008 tot en met 2013. Dat zijn de financieringsinstrumenten voor de externe samenwerking met specifieke regio's in de wereld. Er wordt voorgesteld de activiteiten van het eerste Erasmus Mundusprogramma in de tweede fase van het programma (2009-2013) voort te zetten, het onderdeel externe samenwerking er directer in te integreren, de werkingssfeer tot alle niveaus van het hoger onderwijs uit te breiden, de financieringsmogelijkheden voor Europese studenten te verbeteren en meer mogelijkheden te bieden voor samenwerking met IHO's uit derde landen. |

140 | Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU Gezien de centrale rol van het hoger onderwijs in het sociaal, cultureel en economisch beleid, zijn er veel raakvlakken tussen dit voorstel voor een programma en andere communautaire beleidsgebieden. Daarom is rekening gehouden met communautaire programma's en doelstellingen die er verband mee houden, zoals het programma voor een leven lang leren, het programma Marie Curie, het initiatief tot oprichting van een Europees Technologisch Instituut, het programma Tempus, het programma Atlantis, de overeenkomst met Canada over hoger onderwijs, en andere programma's voor externe samenwerking zoals Alßan, Alfa, Edulink of Asia-Link. Er bestaat continuïteit tussen de huidige en de toekomstige fase van Erasmus Mundus. De innovatieve en bredere werkingssfeer verleent het toekomstige Erasmus Mundusprogramma de structuur van een overkoepelend programma waarin intern en extern EU-beleid aan elkaar worden gekoppeld. Het versterkt de samenhang van het EU-beleid en de zichtbaarheid en aanwezigheid van de EU in de wereld. Nauwe samenwerking met de delegaties van de Commissie in derde landen is van essentieel belang voor het succes en de zichtbaarheid van deze programma's en de zichtbaarheid van het externe EU-beleid in het algemeen. De doelstellingen van het toekomstige Erasmus-Mundusprogramma lijken coherent en vaak zeer complementair met de doelstellingen van bestaande initiatieven op vergelijkbare gebieden, waardoor tussen de diverse programma's sterke synergieën ontstaan. Voorts zijn de doelstellingen van het voorgestelde programma ook coherent met de bredere politieke doelstellingen van de Lissabonstrategie en het Bolognaproces en met de recente mededelingen van de Commissie op het gebied van het hoger onderwijs. Aangezien uit recente enquêtes onder Erasmus Mundusstudenten uit derde landen blijkt dat er nog steeds problemen zijn met de afgifte van visa aan studenten uit derde landen, zal de Commissie van dichtbij toezien op de uitvoering van Richtlijn (EG) nr. 114/2004 van de Raad betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk. |

RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING |

Raadpleging van belanghebbende partijen |

211 | Wijze van raadpleging, belangrijkste geraadpleegde sectoren en algemeen profiel van de respondenten De Commissie heeft de deelnemers aan het Erasmus Mundusprogramma en belanghebbenden (IHO's, organisaties die werkzaam zijn op het gebied van het hoger onderwijs, studenten, universiteitsmedewerkers, nationale informatie- en contactpunten voor Erasmus Mundus, nationale autoriteiten) op de volgende wijze over de toekomst van het programma geraadpleegd: een seminar met Erasmus Mundusstudenten uit Europa en derde landen in juni 2006, een informele gedachtewisseling van het comité van het Erasmus Mundusprogramma (nationale autoriteiten) in november 2006, een conferentie over "aantrekkelijkheid" waar een grote verscheidenheid aan programmadeelnemers uit Europa en derde landen aanwezig was tijdens dezelfde maand, een conferentie van masteropleidingen van Erasmus Mundus (Europese IHO's) in december 2006, en een vergadering van nationale informatie- en contactpunten voor Erasmus Mundus ook in december 2006. |

212 | Samenvatting van de reacties en hoe daarmee rekening is gehouden De feedback van de belanghebbenden was bijzonder positief. De belangrijkste boodschappen kunnen als volgt worden samengevat: voortzetting van geïntegreerde masterprogramma's van hoge kwaliteit en van beurzen voor een volledige studie voor studenten uit derde landen, waardoor de nadruk van het programma op de bevordering van uitmuntendheid in hoger onderwijs blijft liggen; beurzen toekennen aan Europese studenten om aan deze programma's deel te nemen, zodat dergelijke programma's geloofwaardig zijn; het programma uitbreiden tot de derde cyclus (doctoraatsniveau); samenwerkingsverbanden met IHO's uit derde landen opzetten. Bij het opstellen van het toekomstige Erasmus Mundusprogramma is met deze antwoorden rekening gehouden. |

213 | Van 5.2.2007 tot 9.3.2007 heeft op internet een openbare raadpleging plaatsgevonden. De Commissie heeft 417 reacties ontvangen. De resultaten zijn vanaf juni 2007 beschikbaar op http://ec.europa.eu/erasmus-mundus. |

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid |

229 | Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid. |

230 | Effectbeoordeling In het verslag van de effectbeoordeling, dat gebaseerd is op de expertise waarmee die externe consultants de Commissie tussen januari en april 2007 ter zijde hebben gestaan, worden drie opties naar voren gebracht: Optie 1: voortzetting van het Erasmus Mundusprogramma en van het onderdeel externe samenwerking in de huidige vorm. Volgens deze optie wordt de bevordering van internationalisatie, uitmuntendheid en de identiteit van het hoger onderwijs in Europa in haar huidige vorm voortgezet. Het kernprogramma blijft toegespitst op het aantrekken van de beste internationaal mobiele studenten en universiteitsmedewerkers voor geïntegreerde masterprogramma's van wereldklasse in Europa. Het onderdeel externe samenwerking wordt niet in het kernprogramma geïntegreerd. Deze optie heeft als voordeel dat de continuïteit wordt gewaarborgd en dat de aandacht op een beperkt aantal precies gedefinieerde activiteiten geconcentreerd blijft. Er wordt echter geen rekening gehouden met de lering die uit het huidige programma is getrokken, noch met de feedback van belanghebbenden. Ook wordt de kans gemist om twee onderling sterk gerelateerde activiteiten in één coherent programma te integreren. Optie 2: wijziging en uitbreiding van het Erasmus Mundusprogramma. In deze optie wordt de werkingssfeer van het huidige Erasmus Mundusprogramma verruimd. Geïntegreerde masterprogramma's van wereldklasse in Europa en beurzen voor de beste internationaal mobiele studenten en universiteitsmedewerkers blijven een onderdeel van het programma, dat wordt uitgebreid tot het doctoraatsniveau en beurzen voor Europese studenten. Het onderdeel externe samenwerking wordt in het programma geïntegreerd en de werkingssfeer van het huidige programma wordt uitgebreid tot alle andere niveaus van het hoger onderwijs (bachelor-, doctoraats- en postdoctoraatsniveau) en tot andere vormen van samenwerking met IHO's uit derde landen, waaronder versterkte mobiliteitsstromen tussen Europa en derde landen. Deze optie heeft als voordeel dat zowel met de lering die uit het huidige programma is getrokken als met de feedback van belanghebbenden rekening wordt gehouden, en dat de communautaire actie op het gebied van het hoger onderwijs met betrekking tot derde landen coherenter en begrijpelijker wordt. Een te omvangrijk en verbrokkeld programma kan echter ook tot versnippering leiden. Optie 3: stopzetting van het Erasmus Mundusprogramma. Internationalisatie, uitmuntendheid en zichtbaarheid van het hoger onderwijs in Europa worden niet langer nagestreefd door een specifiek communautair programma, maar door nationale initiatieven en andere reeds bestaande communautaire programma's of acties. Deze optie heeft nauwelijks voordelen, aangezien het elan van het huidige programma en deze zeer belangrijke stimulans voor samenwerking tussen IHO's in Europa en derde landen verloren gaan. In het verslag van de effectbeoordeling wordt voorgesteld het toekomstige Erasmus Mundusprogramma op optie 2 te baseren. |

231 | De Commissie heeft een effectbeoordeling uitgevoerd, waarvan het verslag vanaf juni 2007 kan worden geraadpleegd op http://ec.europa.eu/erasmus-mundus. |

JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL |

305 | Samenvatting van de voorgestelde maatregel(en) In het kader van actie 1 (gezamenlijke programma's, met inbegrip van beurzen) wordt steun verleend voor gezamenlijke master- en doctoraatsprogramma's van hoge kwaliteit die door een groep van instellingen voor hoger onderwijs uit Europa en eventueel uit derde landen worden aangeboden. Deze actie voorziet eveneens in beurzen voor een volledige studie voor de meest getalenteerde studenten uit Europa en uit derde landen om deze gezamenlijke programma's te volgen, en in kortetermijnbeurzen voor eminente universiteitsmedewerkers uit Europa of derde landen om als onderdeel van de gezamenlijke programma's onderzoeks- of onderwijstaken uit te voeren. Ook zal de samenwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs en universiteitsmedewerkers in Europa en derde landen worden bevorderd met de bedoeling expertisecentra te creëren en hoogopgeleide mensen af te leveren. In het kader van actie 2 (partnerschappen met instellingen voor hoger onderwijs uit derde landen, met inbegrip van beurzen) wordt steun verleend voor brede samenwerkingsverbanden tussen instellingen voor hoger onderwijs uit Europa en derde landen als basis voor structurele samenwerking ter bevordering van de overdracht van knowhow naar instellingen in derde landen, en voor korte- of langetermijnuitwisselingen van studenten en universiteitsmedewerkers op alle niveaus van het hoger onderwijs om de personele middelen en de capaciteit van instellingen voor hoger onderwijs in derde landen om op internationaal vlak samen te werken, in overeenstemming met het externe beleid van de EU ten aanzien van de betrokken landen te ontwikkelen. Deze externe samenwerking komt alle betrokken partners ten goede en voorkomt braindrain. De actie is bijgevolg volledig in overeenstemming met het externe beleid van de EU ten aanzien van de betrokken partnerlanden en heeft tot doel hun duurzame ontwikkeling te bevorderen. In het kader van actie 3 (de aantrekkelijkheid van het hoger onderwijs in Europa bevorderen) wordt steun verleend voor transnationale initiatieven, studies, projecten, evenementen en andere activiteiten die de aantrekkelijkheid, toegankelijkheid en zichtbaarheid van het Europees hoger onderwijs in de wereld moeten vergroten. |

310 | Rechtsgrondslag Het Erasmus Mundusprogramma zal op artikel 149 van het Verdrag gebaseerd zijn. Het zal de vorm hebben van een besluit van het Europees Parlement en de Raad en verwijzen naar de diverse verordeningen van de Raad met betrekking tot de financieringsinstrumenten van de Gemeenschap op het gebied van de externe samenwerking met specifieke regio's in de wereld. |

320 | Subsidiariteitsbeginsel Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing voor zover het voorstel geen gebieden bestrijkt die onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallen. |

De doelstellingen van het voorstel kunnen om de volgende reden(en) niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt. |

321 | Er zijn duidelijke verschillen in de wijze waarop de Europese landen de mobiliteit van studenten uit derde landen stimuleren. Een aantal EU-lidstaten heeft mobiliteitsprogramma's vastgesteld, terwijl andere lidstaten op dit gebied minder actief zijn. De doelstellingen van de bestaande nationale programma's lopen uiteen en zijn niet helemaal coherent of geïntegreerd. Bovendien versterken nationale programma's niet de zichtbaarheid van een Europese ruimte voor hoger onderwijs die meer is dan de som van de delen. |

323 | Individuele initiatieven van afzonderlijke IHO's of lidstaten kunnen op zich weliswaar uitermate nuttig zijn en ook complementair met de communautaire acties, maar blijven vaak beperkt tot het bilaterale niveau en hebben in heel Europa niet hetzelfde effect als een Europees samenwerkingsinstrument. Zo blijft de zichtbaarheid van het Europees hoger onderwijs in de wereld beperkt tot een klein aantal lidstaten en wordt de aandacht niet gevestigd op de voordelen die Europa in zijn geheel als studiebestemming biedt. |

De doelstellingen van het voorstel kunnen om de volgende reden(en) beter door een optreden van de Gemeenschap worden verwezenlijkt. |

324 | Gezien de aard van de uitdaging waarmee Europa op dit gebied geconfronteerd wordt, zal gecoördineerde actie op Europees niveau waarschijnlijk doeltreffender zijn dan nationale, regionale of lokale maatregelen. Zo kan uitmuntendheid namelijk worden geïnventariseerd, kunnen middelen in een internationaal partnerschap worden samengebracht en zijn een grotere geografische dekking en mobiliteit mogelijk die meer dan één Europees land omvatten. In het voorstel wordt Europese en internationale samenwerking tussen IHO's gestimuleerd, internationale mobiliteit van studenten en universiteitsmedewerkers aangemoedigd en gepoogd het Europees hoger onderwijs in de wereld zichtbaarheid en merkuitstraling te verlenen. Door de aard van de voorgestelde activiteiten is de Gemeenschap beter in staat om deze doelstellingen te realiseren dan de lidstaten, die op nationaal niveau optreden. |

325 | De belangrijkste kwaliteitsindicator om te bepalen waar de huidige situatie door meer samenwerking op Europees niveau kan worden verbeterd, is dat Europa als de aantrekkelijkste studiebestemming voor internationaal mobiele studenten en onderzoekers moet worden beschouwd. |

Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel. |

Evenredigheidsbeginsel Het voorstel is om de volgende reden(en) in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. |

331 | Dit voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel omdat het in het bestaande kader voor hoger onderwijs in de lidstaten kan worden uitgevoerd. Zoals uit de tussentijdse evaluatie van het huidige programma is gebleken, moedigt het nieuwe benaderingen aan, die de IHO's haalbaar vinden. |

332 | Om de administratieve belasting van de begunstigden tot een minimum te beperken, zal in het kader van dit programma voor de berekening van de subsidies zo veel mogelijk gebruik worden gemaakt van vaste bedragen en kosten per eenheid. |

Keuze van instrumenten |

341 |

342 | Een communautair actieprogramma is het enige rechtsinstrument waarmee de samenwerking in het hoger onderwijs kan worden gestimuleerd. Artikel 149, waarop het programma gebaseerd is, laat geen andere instrumenten toe. |

GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING |

401 | De totale begroting voor de volledige programmeringsperiode (2009-2013) voor actie 1 en actie 3 (gezamenlijke master- en doctoraatsprogramma's, met inbegrip van beurzen, en projecten om het hoger onderwijs in Europa te aantrekkelijker te maken) bedraagt 493,69 miljoen euro. Actie 2 (samenwerkingsverbanden met IHO's in bepaalde derde landen, met inbegrip van mobiliteit) wordt via externe samenwerkingsinstrumenten en volgens de regels en procedures van die instrumenten gefinancierd. De Commissie streeft ernaar voor actie 2 van Erasmus Mundus II voor de hele programmeringsperiode (2009-2013) een indicatief totaalbedrag van maximaal 460 miljoen euro uit te trekken. Dit zijn de indicatieve bijdragen van de verschillende externe instrumenten en het Europees Ontwikkelingsfonds: Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument: 140 miljoen euro Instrument voor ontwikkelingssamenwerking: 240 miljoen euro Instrument voor samenwerking met industrielanden: 20 miljoen euro Instrument voor pretoetredingssteun: 30 miljoen euro 10e Europees Ontwikkelingsfonds: 30 miljoen euro In een later stadium, maar uiterlijk op 1 juli 2008 voor de periode 2009-2010 en op 1 juli 2010 voor de periode 2011-2013, worden overeenkomstig de regels en procedures van elk instrument en van het Europees Ontwikkelingsfonds een gedetailleerde programmering en gedetailleerde jaarlijkse toewijzingen vastgesteld voor elk budget dat tot het totale indicatieve bedrag van 460 miljoen euro bijdraagt. |

AANVULLENDE INFORMATIE |

560 | Europese Economische Ruimte De voorgestelde maatregel betreft een onderwerp dat onder de EER-overeenkomst valt en moet daarom worden uitgebreid tot de Europese Economische Ruimte. |

E-13665 |

1. 2007/0145 (COD)

Voorstel voor een

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot invoering van een actieprogramma voor de verhoging van de kwaliteit van het hoger onderwijs en de bevordering van het intercultureel begrip door middel van samenwerking met derde landen (Erasmus Mundus) (2009-2013)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 149, lid 4,

Gezien het voorstel van de Commissie[2],

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[3],

Gezien het advies van het Comité van de Regio's[4],

Volgens de procedure van artikel 251 van het EG-Verdrag,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Bij Besluit nr. 2317/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad[5] is een programma ingevoerd voor de verhoging van de kwaliteit van het hoger onderwijs en de bevordering van het intercultureel begrip door middel van samenwerking met derde landen (Erasmus Mundus) (2004-2008).

(2) Bij Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad[6] werd een instrument voor pretoetredingssteun, bij Verordening (EG) nr. 1638/2006 van het Europees Parlement en de Raad[7] een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument en bij Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad[8] een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking ingevoerd; bij Verordening (EG) nr. 1934/2006 van de Raad[9] werd een financieringsinstrument voor de samenwerking met geïndustrialiseerde landen en andere landen en gebieden met een hoog inkomen vastgesteld; het beheer van het Europees Ontwikkelingsfonds wordt geregeld door de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000, zoals gewijzigd bij de overeenkomst die op 25 juni 2005 in Luxemburg is ondertekend (Besluit 2005/599/EG van de Raad)[10], en het intern akkoord betreffende de financiering van de steun van de Gemeenschap binnen het meerjarig financieel kader voor 2008-2013 voor de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst (Besluit nr. 1/2006 van de ACS-EG-Raad van ministers, 2006/608/EG)[11].

(3) Bij de verklaring van Bologna, die de ministers van Onderwijs van 29 Europese landen op 19 juni 1999 hebben ondertekend, werd een intergouvernementeel proces ingesteld waarmee de totstandbrenging van een Europese ruimte voor hoger onderwijs tegen 2010 werd beoogd. Dat proces wordt op communautair niveau actief ondersteund. De 45 ministers van hoger onderwijs van de landen die aan het Bolognaproces deelnemen, hebben tijdens een bijeenkomst in Londen op 17-18 mei 2007 de strategie "De Europese hogeronderwijsruimte in een mondiale context" goedgekeurd en in dat kader betere informatie over de Europese hogeronderwijsruimte en een verbetering van de internationale erkenning van kwalificaties uit het hoger onderwijs als prioriteiten voor 2009 vastgesteld.

(4) Tijdens de bijzondere bijeenkomst van de Europese Raad in Lissabon op 23-24 maart 2000 werd het strategisch doel vastgesteld dat de Europese Unie de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld moet worden en werd de Raad Onderwijs verzocht om over de concrete doelstellingen die de onderwijsstelsels in de toekomst moeten nastreven, een algemene gedachtewisseling te houden, waarbij de aandacht vooral uitgaat naar gemeenschappelijke vraagstukken en prioriteiten en tegelijk rekening wordt gehouden met de nationale diversiteit. De Raad heeft op 12 februari 2001 een verslag over de concrete doelstellingen voor de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels aangenomen. Op 14 juni 2002 heeft de Raad vervolgens een gedetailleerd werkprogramma voor de follow-up van die doelstellingen goedgekeurd, waarin om ondersteuning op het niveau van de Gemeenschap wordt verzocht. Tijdens de bijeenkomst in Barcelona op 15-16 maart 2002 heeft de Europese Raad zich ten doel gesteld de onderwijs- en opleidingsstelsels in de EU voor 2010 tot een kwaliteitsreferentie op wereldniveau te maken.

(5) In de mededelingen van de Commissie "Mobilisatie van het intellect in Europa"[12] en "Invulling van de moderniseringsagenda voor de universiteiten"[13], en het voorstel voor een Verordening tot oprichting van het Europees Technologisch Instituut[14] wordt onderstreept dat de Europese instellingen voor hoger onderwijs hun fragmentering moeten overwinnen en hun krachten moeten bundelen met het oog op onderwijs en onderzoek van betere kwaliteit en een betere afstemming op de veranderende behoeften van de arbeidsmarkt. Tijdens de Europese Raad van juni 2006 werd bevestigd dat het hoger onderwijs in Europa moet worden gemoderniseerd.

(6) In het tussentijdse evaluatieverslag van het huidige Erasmus Mundusprogramma en in de open publieke raadpleging over de toekomst van het programma werd het belang van de doelstellingen en acties van het huidige programma onderstreept en werd aangedrongen op continuïteit, met een aantal aanpassingen, zoals de uitbreiding van het programma tot het doctoraatsniveau, een betere integratie van instellingen voor hoger onderwijs in derde landen en een grotere aandacht voor de behoeften van die instellingen in het programma, en meer financiële middelen voor Europese deelnemers aan het programma.

(7) De kwaliteit van het hoger onderwijs in Europa verbeteren, het begrip tussen volkeren bevorderen en bijdragen tot de duurzame ontwikkeling van derde landen op het gebied van het hoger onderwijs en zodoende braindrain voorkomen en kwetsbare groepen bevoorrechten, zijn de essentiële doelstellingen van een programma op het gebied van het hoger onderwijs dat op derde landen is gericht. Sterk geïntegreerde studieprogramma's op postdoctoraatsniveau, samenwerkingsverbanden met derde landen, beurzen voor de meest getalenteerde studenten en projecten om de wereldwijde aantrekkelijkheid van het hoger onderwijs in Europa te verbeteren zijn de doeltreffendste middelen om deze doelstellingen in een uitmuntendheidsprogramma te realiseren.

(8) De bestrijding van uitsluiting in al zijn vormen, inclusief racisme en xenofobie, en de inspanningen van de Gemeenschap ter bevordering van de dialoog en het begrip tussen de culturen over de gehele wereld moeten, met inachtneming van de sociale dimensie van hoger onderwijs en van de idealen van democratie en de eerbiediging van de mensenrechten, worden geïntensiveerd, vooral omdat mobiliteit de uitwisseling met en het begrip van nieuwe culturele en sociale contexten bevordert. Daarbij moet ervoor worden gezorgd dat overeenkomstig artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie geen enkele groep burgers of onderdanen van derde landen wordt uitgesloten of benadeeld.

(9) Het verbeteren van het talenonderwijs en het bevorderen van het leren van talen en van taalverscheidenheid moet een prioriteit zijn in het optreden van de Gemeenschap op het gebied van het hoger onderwijs. Vooral met betrekking tot derde landen is het onderwijzen en leren van talen van bijzonder belang.

(10) In de mededeling van de Commissie "Europa in de wereld - praktische voorstellen om de samenhang, het effect en de zichtbaarheid van het EU-optreden te vergroten"[15] worden de externe uitdagingen behandeld waarmee Europa wordt geconfronteerd, zoals een samenhangender en effectiever aanwending van de beschikbare interne en externe beleidsmaatregelen. Voort heeft de Commissie in het kader van haar mededeling "De westelijke Balkan op weg naar de EU: consolidatie van stabiliteit en versterking van welvaart"[16], aanbevolen de mobiliteitskansen voor universiteitsmedewerkers en studenten uit die regio op alle niveaus van het hoger onderwijs uit te breiden.

(11) In de periode 2004-2008 werden de beurzen van Erasmus Mundus aangevuld met uit de instrumenten van de Commissie voor externe samenwerking gefinancierde beurzen voor bepaalde landen, zodat meer studenten uit bepaalde derde landen, zoals China, India, de westelijke Balkan of de ACS-landen, in Europa konden komen studeren. Aangezien de ervaringen met deze aanpak positief waren, kunnen in de toekomst in overeenstemming met de politieke prioriteiten, regels en procedures van de desbetreffend instrumenten voor externe samenwerking vergelijkbare initiatieven worden overwogen.

(12) Zoals in artikel 3, lid 2, van het Verdrag is bepaald, moet de Gemeenschap er bij elk optreden naar streven de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen.

(13) De toegang voor achtergestelde groepen moet worden verbeterd en in de uitvoering van alle delen van het programma moet actief worden tegemoetgekomen aan de bijzondere leerbehoeften van gehandicapten, onder meer door hogere beurzen voor de bijkomende kosten van gehandicapte deelnemers.

(14) Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1995/2006 van de Raad[17] en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie, gewijzigd bij Verordening nr. 478/2007 van de Commissie tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening 1605/2002, gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1995/2006 van de Raad[18], die de financiële belangen van de Gemeenschap beschermen, moeten worden toegepast, met inachtneming van de beginselen van eenvoud en samenhang in de keuze van begrotingsinstrumenten en de vereiste evenredigheid tussen het bedrag van de middelen en de administratieve lasten die met de gebruikmaking ervan verband houden.

(15) Aangezien de doelstellingen van de voorgestelde actie multilaterale partnerschappen, multilaterale mobiliteit en uitwisseling van informatie tussen de Gemeenschap en derde landen vereisen en bijgevolg niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, kunnen deze doelstellingen gezien de aard van de vereiste acties en maatregelen beter op het niveau van de Gemeenschap worden verwezenlijkt en kan de Gemeenschap overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5 van het Verdrag maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(16) De maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van de in artikel 4, lid 1, onder a) en c), van dit besluit genoemde acties, moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden[19]. De maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van de in artikel 4, lid 1, onder b), van dit besluit genoemde actie moeten worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1638/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument en overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1934/2006 van de Raad tot vaststelling van een financieringsinstrument voor de samenwerking met geïndustrialiseerde landen en andere landen en gebieden met een hoog inkomen, overeenkomstig de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000, zoals gewijzigd bij de overeenkomst die op 25 juni 2005 in Luxemburg is ondertekend (Besluit 2005/599/EG van de Raad), en overeenkomstig het intern akkoord tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Gemeenschap binnen het meerjarig financieel kader voor 2008-2013 voor de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst en de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van deel vier van het EG-Verdrag van toepassing zijn (Besluit nr. 1/2006 van de ACS-EG-Raad van ministers, 2006/608/EG),

BESLUITEN:

Artikel 1

Vaststelling van het programma

2. Bij dit besluit wordt een programma vastgesteld voor de verhoging van de kwaliteit van het hoger onderwijs in Europa en de bevordering van het intercultureel begrip door middel van samenwerking met derde landen en voor de ontwikkeling van derde landen op het gebied van het hoger onderwijs: het Erasmus Mundusprogramma, hierna "het programma".

3. Dit programma wordt uitgevoerd in de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2013. Vanaf de inwerkingtreding van het besluit kunnen evenwel voorbereidende maatregelen worden genomen, waaronder Commissiebesluiten uit hoofde van artikel 7.

4. Dit programma ondersteunt de door en in de lidstaten genomen maatregelen en vult ze aan, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van de onderwijs- en opleidingsstelsels en van hun culturele en taalkundige verscheidenheid.

5. De ontwikkeling van human resources in bepaalde derde landen, en met name de actie van het in artikel 4, lid 1, onder b), bedoelde programma, wordt uitgevoerd overeenkomstig Verordeningen (EG) nrs. 1085/2006, 1638/2006, 1905/2006 en 1934/2006 en Besluiten (EG) nrs. 599/2005 en 608/2006.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

6. "instelling voor hoger onderwijs": elke instelling die overeenkomstig de nationale regelgeving of praktijken kwalificaties of graden op het niveau van hoger onderwijs aflevert, ongeacht de naam van de instelling;

7. "bachelorstudent" (student in de eerste cyclus): een persoon die in een instelling voor hoger onderwijs studeert om een eerste graad van het hoger onderwijs te behalen;

8. "masterstudent" (student in de tweede cyclus): een persoon die in een instelling voor hoger onderwijs studeert en die reeds een eerste graad van het hoger onderwijs heeft behaald;

9. "doctoraatskandidaat" (kandidaat in de derde cyclus): een beginnend onderzoeker tijdens de eerste vier jaar (voltijdsequivalent) van zijn/haar onderzoeksloopbaan, te rekenen vanaf de datum waarop de graad werd behaald die hem/haar formeel het recht verleent om de doctorsgraad te behalen;

10. "postdoctoraatsonderzoeker": een ervaren onderzoeker met een doctorsgraad of die minstens over vier jaar voltijdsequivalent onderzoekservaring beschikt, met inbegrip van de periode van onderzoeksopleiding, na het behalen van de graad die hem/haar formeel het recht verleende om de doctorsgraad te behalen;

11. "universiteitsmedewerker": een persoon met een uitstekende academische en/of beroepservaring die colleges geeft of onderzoek doet;

12. "hogeronderwijspersoneel": personen die door hun taken rechtstreeks bij het onderwijsproces in het hoger onderwijs betrokken zijn;

13. "derde land": een land dat geen lidstaat van de Europese Unie is en niet overeenkomstig artikel 9 aan het programma deelneemt. Een "persoon uit een derde land" is iemand die geen onderdaan of ingezetene is van een van de lidstaten of van een van de landen die overeenkomstig artikel 9 aan het programma deelnemen en die zijn of haar hoofdactiviteit (studie, werk enz.) tijdens de laatste vijf jaar niet gedurende in totaal meer dan 12 maanden heeft uitgeoefend in een van de lidstaten of in een van de landen die overeenkomstig artikel 9 van het programma deelnemen. Een "instelling uit een derde land" is een instelling die zich niet bevindt in een van de lidstaten of in een van de landen die overeenkomstig artikel 9 aan het programma deelnemen. De landen die aan het programma voor een leven lang leren[20] deelnemen, worden voor de uitvoering van de in artikel 4, lid 1, onder b), bedoelde actie van het programma niet als derde landen beschouwd;

14. "Europees land": een lidstaat van de Europese Unie of een land dat overeenkomstig artikel 9 aan het programma deelneemt. Met betrekking tot een persoon betekent "Europees" dat die persoon onderdaan of ingezetene is van een van de lidstaten of van een van de landen die overeenkomstig artikel 9 aan het programma deelnemen of die zijn of haar hoofdactiviteit (studie, werk enz.) tijdens de laatste vijf jaar gedurende in totaal meer dan 12 maanden heeft uitgeoefend in een van de lidstaten of in een van de landen die overeenkomstig artikel 9 van het programma deelnemen. Een "instelling in Europa" is een instelling die zich bevindt in een van de lidstaten of in een van de landen die overeenkomstig artikel 9 aan het programma deelnemen.

15. "bachelorstudie" (eerste cyclus): programma's van een studie in het hoger onderwijs die minimaal drie jaar duren en tot een eerste graad leiden;

16. "masterstudie" (tweede cyclus): programma's van een studie in het hoger onderwijs die volgen op een na een studie van minimaal drie jaar behaalde eerste graad en tot een tweede of hogere graad leiden;

17. "doctoraatsstudie" (derde cyclus): met onderzoek verband houdende programma's van een studie in het hoger onderwijs die volgen op een na een studie van minimaal vier of vijf jaar behaalde graad van het hoger onderwijs en tot een doctorsgraad leiden;

18. "postdoctoraatsstudie": studie of onderzoek in het hoger onderwijs die/dat volgt op een na een studie van minimaal acht jaar behaalde graad van het hoger onderwijs;

19. "mobiliteit": het zich fysiek naar een ander land begeven om er te studeren, werkervaring op te doen, onderzoek te doen, een andere leer-, onderwijs- of onderzoekservaring of daarmee verband houdende administratieve activiteit uit te oefenen, wat zo nodig wordt ondersteund door voorbereidende maatregelen om de taal van het gastland te leren;

20. "dubbele of meervoudige graad": twee of meer nationale diploma's die door twee of meer instellingen voor hoger onderwijs worden afgegeven en officieel worden erkend in de landen waar de instellingen die de graad toekennen zich bevinden;

21. "gezamenlijke graad": een diploma dat wordt afgegeven door minstens twee instellingen voor hoger onderwijs die een geïntegreerd programma aanbieden en officieel worden erkend in de landen waar de instellingen die de graad verlenen zich bevinden;

22. "onderneming": alle ondernemingen die in de publieke of particuliere sector een economische activiteit uitoefenen, ongeacht hun omvang, rechtsvorm of de economische sector waarin zij actief zijn, inclusief de sociale economie.

Artikel 3

Doelstellingen van het programma

23. Het Erasmus Mundusprogramma heeft als algemeen doel de kwaliteit van het hoger onderwijs in Europa te verbeteren, de dialoog en het begrip tussen volkeren en culturen door samenwerking met derde landen te stimuleren, en de doelstellingen van het externe EU-beleid en de duurzame ontwikkeling van derde landen op het gebied van hoger onderwijs te bevorderen.

24. Het programma heeft de volgende specifieke doelstellingen:

a) de gestructureerde samenwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs en universiteitsmedewerkers in Europa en derde landen bevorderden met de bedoeling expertisecentra te creëren en hoogopgeleide mensen af te leveren;

b) een groep van goed gekwalificeerde, ruimdenkende en internationaal ervaren mannen en vrouwen creëren en zodoende bijdragen tot de wederzijdse verrijking van samenlevingen door de mobiliteit te bevorderen van de meest getalenteerde studenten en universiteitsmedewerkers uit derde landen om in de Europese Unie kwalificaties en/of ervaring te verwerven enerzijds en van de meest getalenteerde Europese studenten en universiteitsmedewerkers om in derde landen kwalificaties en/of ervaring te verwerven anderzijds;

c) door middel van grotere mobiliteitsstromen tussen de Europese Unie en derde landen bijdragen aan de ontwikkeling van human resources en aan de capaciteit van instellingen voor hoger onderwijs in derde landen om op internationaal vlak samen te werken;

d) de toegankelijkheid en de zichtbaarheid van het hoger onderwijs in Europa verbeteren, en het aantrekkelijker maken voor onderdanen van derde landen.

25. De Commissie zorgt ervoor dat geen enkele groep EU-burgers of onderdanen van derde landen wordt uitgesloten of benadeeld.

Artikel 4

Acties van het programma

26. De in artikel 3 beschreven doelstellingen van het programma worden nagestreefd door middel van de volgende acties:

27. gezamenlijke Erasmus Mundusmasterprogramma's en doctoraatsprogramma's van uitmuntende academische kwaliteit, met inbegrip van een beurzenstelsel;

28. partnerschappen tussen instellingen voor hoger onderwijs uit Europa en derde landen als basis voor structurele samenwerking, uitwisseling en mobiliteit op alle niveaus van het hoger onderwijs;

29. maatregelen om Europa als onderwijsbestemming aantrekkelijker te maken.

30. Deze acties worden uitgevoerd volgens de in de bijlage beschreven procedures en, net als voor de in artikel 4, lid 1, onder b), bedoelde actie van het programma, volgens de procedures die zijn vastgesteld in de in artikel 1, lid 4, vermelde rechtsinstrumenten, alsook via de volgende soorten benaderingen, die indien nodig kunnen worden gecombineerd:

31. steun voor het opzetten van gezamenlijke onderwijsprogramma's en samenwerkingsnetwerken die de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken bevorderen;

32. meer steun voor de mobiliteit van mensen op het gebied van het hoger onderwijs tussen de Europese Gemeenschap en derde landen;

33. bevordering van talenkennis, bij voorkeur door studenten de mogelijkheid te bieden ten minste twee van de talen te leren die worden gesproken in de landen waar de instellingen van hoger onderwijs gevestigd zijn, en bevordering van het inzicht in verschillende culturen;

34. steun voor proefprojecten, berustend op partnerschappen met een externe dimensie ten behoeve van de innovatie in en de kwaliteit van het hoger onderwijs;

35. steun voor de analyse en follow-up van de trends in en de ontwikkeling van het hoger onderwijs in een internationaal perspectief.

3. Het programma voorziet in technische ondersteuning, zoals studies, vergaderingen van deskundigen en informatie en publicaties die rechtstreeks verband houden met de realisatie van de doelstellingen van het programma.

4. De in dit artikel beschreven acties kunnen door middel van oproepen tot het indienen van voorstellen en aanbestedingen of rechtstreeks door de Commissie worden uitgevoerd.

Artikel 5

Toegang tot het programma

Dit programma is, overeenkomstig de in de bijlage vastgestelde voorwaarden en uitvoeringsregelingen en met inachtneming van de definities in artikel 2, vooral gericht op:

a) instellingen voor hoger onderwijs;

b) studenten in het hoger onderwijs, op alle niveaus;

c) universiteitsmedewerkers of professionals die college geven of onderzoek doen;

d) personeel dat direct bij het hoger onderwijs betrokken is;

e) andere publieke of particuliere organen die op het gebied van het hoger onderwijs actief zijn;

f) ondernemingen, kamers van koophandel en het bedrijfsleven;

g) onderzoekcentra.

Artikel 6

Taken van de Commissie en de lidstaten

1. De Commissie:

36. zorgt voor de effectieve en efficiënte uitvoering van de communautaire acties waarin het programma voorziet, overeenkomstig de bijlage en, wat de in artikel 4, lid 1, onder b), bedoelde actie van het programma betreft, overeenkomstig de in artikel 1, lid 4, vermelde rechtsinstrumenten;

37. houdt rekening met de bilaterale samenwerking die de lidstaten met derde landen zijn aangegaan;

38. streeft naar synergie-effecten en, zo nodig, naar de ontwikkeling van gemeenschappelijke acties met andere communautaire programma's en activiteiten op het gebied van het hoger onderwijs en onderzoek.

2. De lidstaten:

39. nemen de nodige maatregelen om het efficiënte verloop van het programma op het niveau van de lidstaten te waarborgen, betrekken hierbij, overeenkomstig de nationale praktijken, alle partijen die met hoger onderwijs te maken hebben en streven er onder andere naar passend geachte maatregelen te nemen om juridische en administratieve belemmeringen weg te nemen;

40. wijzen passende instanties aan die nauw met de Commissie samenwerken;

41. bevorderen mogelijke synergieën met andere communautaire programma's en eventuele vergelijkbare initiatieven van de lidstaten.

3. De Commissie zorgt, in samenwerking met de lidstaten, voor:

42. passende voorlichting, publiciteit en follow-up ten aanzien van door dit programma gesteunde acties;

43. de verspreiding van de resultaten van de in het kader van het programma ondernomen acties.

Artikel 7

Uitvoeringsmaatregelen

1. De maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van de in artikel 4, lid 1, onder b), bedoelde actie vallen niet onder dit besluit en worden toegepast volgens de procedures van de in artikel 1, lid 4, bedoelde rechtsinstrumenten.

2. De volgende voor de uitvoering van de andere acties van dit besluit vereiste maatregelen worden door de Commissie vastgesteld volgens de beheersprocedure van artikel 8, lid 2:

44. het jaarlijkse werkprogramma met inbegrip van prioriteiten;

45. de jaarlijkse begroting, de verdeling van de middelen over de verschillende acties van het programma, alsmede indicatieve bedragen voor de beurzen;

46. de algemene richtsnoeren voor de uitvoering van het programma;

47. de selectiecriteria en -procedures, zoals de samenstelling en het reglement van orde van de jury;

48. de regelingen voor de monitoring en evaluatie van het programma, alsook voor de verspreiding en overdracht van de resultaten.

3. Alle andere voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen, met uitzondering van de selectiebesluiten, worden vastgesteld volgens de raadplegingsprocedure van artikel 8, lid 3.

Artikel 8

Comitéprocedure

49. De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

50. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG genoemde termijn wordt vastgesteld op twee maanden.

51. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

52. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 9

Deelname van andere landen aan het programma op dezelfde voet als de lidstaten

Aan het programma kan worden deelgenomen door:

a) de EVA-landen die deel uitmaken van de EER, overeenkomstig de bepalingen van de EER-overeenkomst;

b) de kandidaat-lidstaten die over een toetredingsstrategie beschikken, overeenkomstig de algemene beginselen en voorwaarden die zijn vastgesteld in de kaderovereenkomsten die met die landen zijn gesloten met het oog op hun deelname aan communautaire programma's;

c) de landen van de westelijke Balkan, overeenkomstig de algemene beginselen en voorwaarden die zijn vastgesteld in de kaderovereenkomsten die met die landen zijn gesloten met het oog op hun deelname aan communautaire programma's;

d) de Zwitserse Bondsstaat, op voorwaarde dat met dat land een bilaterale overeenkomst is gesloten die in deze deelname voorziet.

Artikel 10

Horizontale kwesties

Bij de uitvoering van het programma moet erop worden toegezien dat het ten volle bijdraagt aan de bevordering van het horizontale beleid van de Gemeenschap, met name door:

a) de kennisbasis van de Europese economie te verbeteren en bij te dragen tot de versterking van het algemene concurrentievermogen van de Europese Unie;

b) het besef te vergroten dat culturele en taalkundige diversiteit in Europa van groot belang zijn en dat racisme en vreemdelingenhaat moeten worden bestreden;

c) voorzieningen te creëren voor studenten met bijzondere behoeften en in het bijzonder hun integratie in het algemeen hoger onderwijs te steunen;

d) de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen en de bestrijding van alle vormen van discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te helpen bestrijden.

Artikel 11

Samenhang en complementariteit met ander beleid

53. De Commissie ziet, in samenwerking met de lidstaten, toe op de algehele samenhang en complementariteit tussen dit programma en andere relevante beleidsmaatregelen, instrumenten en acties van de Gemeenschap, met name het programma voor een leven lang leren, het zevende kaderprogramma voor onderzoek, externe samenwerkingsprogramma's en het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen.

54. De Commissie houdt het in artikel 8, lid 1, bedoelde comité regelmatig op de hoogte van de communautaire initiatieven op relevante gebieden en zorgt voor een doeltreffende koppeling en, waar passend, gezamenlijke acties tussen dit programma en de programma's en acties op het gebied van het hoger onderwijs in het kader van de samenwerking van de Gemeenschap met derde landen, met inbegrip van bilaterale overeenkomsten, en met de bevoegde internationale organisaties.

Artikel 12

Financiering

55. Het financiële kader voor de uitvoering van de in artikel 4, lid 1, onder a) en c) en in artikel 4, lid 3, bedoelde acties en in de bijlage bij het besluit beschreven acties – actie 1, actie 3 en gerelateerde maatregelen voor technische ondersteuning – wordt hierbij voor de in artikel 1, lid 2, gespecificeerde periode op 493,69 miljoen euro vastgesteld.

56. Het financiële kader voor de uitvoering van de in artikel 4, lid 1, onder b) en in artikel 4, lid 3, bedoelde acties en in de bijlage bij het besluit beschreven acties – actie 2 en gerelateerde maatregelen voor technische ondersteuning – wordt voor de in artikel 1, lid 2, gespecificeerde periode vastgesteld overeenkomstig de regels en procedures van de in artikel 1, lid 4, bedoelde instrumenten voor externe samenwerking.

57. De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten.

Artikel 13

Monitoring en evaluatie

58. De Commissie houdt in samenwerking met de lidstaten geregeld toezicht op het verloop van dit programma. Van de resultaten van de monitoring en evaluatie van dit en van het vorige programma wordt gebruik gemaakt bij de uitvoering van het programma. Deze monitoring heeft ook betrekking op de in lid 3 bedoelde verslagen en op specifieke activiteiten.

59. Het programma wordt regelmatig door de Commissie geëvalueerd in het licht van de doelstellingen in artikel 3, de impact van het programma als geheel en de complementariteit tussen de in het kader van dit programma uitgevoerde actie en de actie in het kader van andere relevante communautaire beleidsmaatregelen, instrumenten en acties.

60. Aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's verstrekt de Commissie:

a) uiterlijk op 31 maart 2012 een tussentijds verslag over de bereikte resultaten en de kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van de uitvoering van het programma;

b) uiterlijk op 30 juni 2012 een mededeling over de voortzetting van het programma;

c) uiterlijk op 31 december 2015 een verslag van de evaluatie ex post.

Artikel 14

Overgangsbepaling

61. Acties met de uitvoering waarvan op of voor 31 december 2008 op grond van Besluit 2317/2003/EG wordt begonnen, worden beheerd overeenkomstig de bepalingen van dat besluit, met die uitzondering dat het bij dat besluit ingestelde comité wordt vervangen door het bij artikel 8 van dit besluit ingestelde comité.

62. Acties met de uitvoering waarvan op of voor 31 december 2008 wordt begonnen op grond van procedures die zijn vastgesteld bij in artikel 1, lid 4, vermelde rechtsinstrumenten, worden beheerd overeenkomstig de bepalingen van die instrumenten.

Artikel 15

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

BIJLAGE

COMMUNAUTAIRE ACTIES, SELECTIEPROCEDURES EN FINANCIËLE BEPALINGEN

ACTIE 1: GEZAMENLIJKE ERASMUS MUNDUSPROGRAMMA'S MET INBEGRIP VAN BEURZEN

ACTIE 2: ERASMUS MUNDUSPARTNERSCHAPPEN MET INSTELLINGEN VOOR HOGER ONDERWIJS IN DERDE LANDEN

ACTIE 3: HET HOGER ONDERWIJS IN EUROPA AANTREKKELIJKER MAKEN

TECHNISCHE ONDERSTEUNING

SELECTIEPROCEDURES

FINANCIËLE BEPALINGEN

ACTIE 1: GEZAMENLIJKE ERASMUS MUNDUSPROGRAMMA'S MET INBEGRIP VAN BEURZEN

A. ERASMUS MUNDUSMASTERPROGRAMMA'S

63. De Gemeenschap zal masterprogramma's van uitmuntende academische kwaliteit selecteren die voor de toepassing van het programma "Erasmus Mundusmasterprogramma's" worden genoemd.

64. Met het oog op de doelstellingen van het programma:

a) moeten bij Erasmus Mundusmasterprogramma's instellingen voor hoger onderwijs uit minimaal drie verschillende Europese landen betrokken zijn;

b) kunnen bij Erasmus Mundusmasterprogramma's instellingen voor hoger onderwijs uit derde landen betrokken zijn;

c) moet bij Erasmus Mundusmasterprogramma's een studieprogramma worden uitgevoerd dat een studietijdvak in minstens twee van de drie onder a) genoemde instellingen omvat. Wanneer bij masterprogramma's als bedoeld onder b) één of meer instellingen uit derde landen betrokken zijn, omvat de mobiliteit van Europese studenten bovendien eveneens een studietijdvak in één van deze instellingen in een derde land;

d) worden in het kader van Erasmus Mundusmasterprogramma's zo nodig stages aangemoedigd als onderdeel van het studieprogramma;

e) moeten de Erasmus Mundusmasterprogramma's over ingebouwde mechanismen voor de erkenning van de bij partnerinstellingen doorgebrachte studietijdvakken beschikken, die gebaseerd zijn op of verenigbaar zijn met het Europese studiepuntenoverdrachtsysteem;

f) moeten de Erasmus Mundusmasterprogramma's leiden tot de toekenning door de deelnemende instellingen van gezamenlijke, dubbele of meervoudige, door de Europese landen erkende of geaccrediteerde graden. Gezamenlijke graden krijgen voorrang;

g) moeten voor de Erasmus Mundusmasterprogramma's strenge zelfevaluatieprocedures worden vastgesteld en moeten deze zich lenen voor peer reviews door externe deskundigen om de blijvend hoge kwaliteit van het masterprogramma te kunnen waarborgen;

h) moet bij de Erasmus Mundusmasterprogramma's een minimumaantal plaatsen gereserveerd worden voor en in de opvang worden voorzien van studenten uit Europa en uit derde landen aan wie in het kader van dit programma financiële steun is toegekend;

i) moeten voor de Erasmus Mundusmasterprogramma's doorzichtige toelatingscriteria worden opgesteld die onder andere rekening houden met gendervraagstukken en vraagstukken in verband met gelijke behandeling;

j) moet voor de Erasmus Mundusmasterprogramma's een gezamenlijk collegegeld worden vastgesteld, ongeacht de eigenlijke plaats waar de studenten die aan het masterprogramma deelnemen, studeren;

k) moet er bij Erasmus Mundusmasterprogramma's mee worden ingestemd de regels in acht te nemen die gelden voor selectieprocedures voor de toekenning van beurzen (aan studenten en universiteitsmedewerkers);

l) moeten er voor Erasmus Mundusmasterprogramma's passende regelingen worden getroffen om het programma toegankelijk te maken en in een goede opvang van studenten uit Europa en derde landen te voorzien (informatie, huisvesting, hulp bij visa-aanvraag enz.);

m) moeten bij Erasmus Mundusmasterprogramma's, zonder dat de onderwijstaal daardoor in het gedrang komt, minstens twee Europese talen worden gebruikt die worden gesproken in de lidstaten waar de betrokken instellingen voor hoger onderwijs gevestigd zijn, en moeten waar nodig taalcursussen en begeleiding van studenten worden georganiseerd, met name in de vorm van cursussen die door de deelnemende instellingen voor hoger onderwijs worden georganiseerd.

65. Erasmus Mundusmasterprogramma's worden geselecteerd voor een periode van vijf jaar en zijn onderworpen aan een op een voortgangsverslag gebaseerde jaarlijkse verlengingsprocedure.

66. De Erasmus Mundusmasterprogramma's die voor het vorige Erasmus Mundusprogramma werden geselecteerd, worden in het kader van deze actie voortgezet tot het einde van de periode waarvoor ze werden geselecteerd, en zijn onderworpen aan een op een voortgangsverslag gebaseerde jaarlijkse verlengingsprocedure.

B. ERASMUS MUNDUSDOCTORAATSPROGRAMMA

67. De Gemeenschap zal doctoraatsprogramma's van uitmuntende academische kwaliteit selecteren die voor de toepassing van het programma "Erasmus Mundusdoctoraatsprogramma's" worden genoemd.

68. Met het oog op de doelstellingen van het programma:

a) moeten bij Erasmus Mundusdoctoraatsprogramma's instellingen voor hoger onderwijs uit minimum drie verschillende Europese landen en andere relevante partners betrokken zijn om innovatie en inzetbaarheid te garanderen;

b) kunnen bij Erasmus Mundusdoctoraatsprogramma's instellingen voor hoger onderwijs of andere relevante partners uit derde landen betrokken zijn;

c) moet bij Erasmus Mundusdoctoraatsprogramma's een doctoraatsprogramma worden uitgevoerd dat een studie- en onderzoekstijdvak in minstens twee van de drie onder a) genoemde instellingen omvat. Wanneer bij doctoraatsprogramma's één of meer instellingen uit derde landen als bedoeld onder b) betrokken zijn, omvat de mobiliteit van Europese doctoraatskandidaten bovendien eveneens een studie- en onderzoekstijdvak in één van deze instellingen in een derde land;

d) worden in het kader van Erasmus Mundusdoctoraatsprogramma's zo nodig stages aangemoedigd als onderdeel van het doctoraatsprogramma;

e) moeten Erasmus Mundusdoctoraatsprogramma's over ingebouwde mechanismen voor de erkenning van de bij partnerinstellingen doorgebrachte studie- en onderzoekstijdvakken beschikken, die gebaseerd zijn op of verenigbaar zijn met het Europese studiepuntenoverdrachtsysteem;

f) moeten Erasmus Mundusdoctoraatsprogramma's leiden tot de toekenning door de deelnemende instellingen van gezamenlijke, dubbele of meervoudige, door de Europese landen erkende of geaccrediteerde graden. Gezamenlijke graden krijgen voorrang;

g) moeten voor Erasmus Mundusdoctoraatsprogramma's strenge zelfevaluatieprocedures worden vastgesteld en moeten deze zich lenen voor peer reviews door externe deskundigen om de blijvend hoge kwaliteit van het doctoraatsprogramma te kunnen waarborgen;

h) moet bij Erasmus Mundusdoctoraatsprogramma's een minimumaantal plaatsen gereserveerd worden voor en in de opvang worden voorzien van doctoraatskandidaten uit Europa en uit derde landen aan wie in het kader van dit programma financiële steun is toegekend;

i) moeten voor de Erasmus Mundusdoctoraatsprogramma's doorzichtige toelatingscriteria worden opgesteld die onder andere rekening houden met gendervraagstukken en vraagstukken in verband met gelijke behandeling;

j) moet voor de Erasmus Mundusdoctoraatsprogramma's een gezamenlijk collegegeld worden vastgesteld, ongeacht de eigenlijke plaats waar de doctoraatskandidaten die aan het doctoraatsprogramma deelnemen, studeren of onderzoek doen;

k) moet er bij Erasmus Mundusdoctoraatsprogramma's mee worden ingestemd de regels in acht te nemen die gelden voor selectieprocedures voor doctoraatskandidaten;

l) moeten er voor Erasmus Mundusdoctoraatsprogramma's passende regelingen worden getroffen om het programma toegankelijk te maken en in een goede opvang van doctoraatskandidaten uit Europa en derde landen te voorzien (informatie, huisvesting, hulp bij visa-aanvraag enz.);

m) moet bij Erasmus Mundusdoctoraatsprogramma's worden gewaarborgd dat voor doctoraatskandidaten die een beurs ontvangen arbeidsovereenkomsten worden gebruikt indien de nationale wetgeving dat toestaat;

n) moeten bij Erasmus Mundusdoctoraatsprogramma's, zonder dat de onderwijstaal daardoor in het gedrang komt, minstens twee Europese talen worden gebruikt die worden gesproken in de lidstaten waar de betrokken instellingen voor hoger onderwijs gevestigd zijn, en moeten waar nodig taalcursussen en begeleiding van doctoraatskandidaten worden georganiseerd, met name in de vorm van cursussen die door de deelnemende instellingen voor hoger onderwijs worden georganiseerd.

69. De Erasmus Mundusdoctoraatsprogramma's worden geselecteerd voor een periode van vijf jaar en zijn onderworpen aan een op een voortgangsverslag gebaseerde jaarlijkse verlengingsprocedure. Deze periode kan, voorafgaand aan de recrutering van doctoraatskandidaten, ook een jaar voorbereidend werk omvatten.

C. BEURZEN

70. De Gemeenschap kan aan masterstudenten en doctoraatskandidaten uit derde landen of uit Europa beurzen voor een volledige studie toekennen, en kortetermijnbeurzen aan universiteitsmedewerkers uit derde landen of uit Europa.

a) De Gemeenschap kan beurzen voor een volledige studie toekennen aan masterstudenten en doctoraatskandidaten uit derde landen die na een vergelijkend onderzoek tot Erasmus Mundusmasterprogramma's en Erasmus Mundusdoctoraatsprogramma's zijn toegelaten. Deze beurzen dienen om te studeren aan de Europese instellingen die bij een Erasmus Mundusmasterprogramma of een Erasmus Mundusdoctoraatsprogramma betrokken zijn.

b) De Gemeenschap kan beurzen voor een volledige studie toekennen aan masterstudenten en doctoraatskandidaten uit Europa die na een vergelijkend onderzoek tot Erasmus Mundusmasterprogramma's en Erasmus Mundusdoctoraatsprogramma's zijn toegelaten. Deze beurzen zijn bedoeld voor studie aan Europese instellingen die bij een Erasmus Mundusmasterprogramma of een Erasmus Mundusdoctoraatsprogramma betrokken zijn en, indien daarbij ook een of meer instellingen uit derde landen betrokken zijn, om aan een van deze instellingen te studeren.

c) De Gemeenschap kan kortetermijnbeurzen toekennen aan universiteitsmedewerkers uit derde landen die aan Erasmus Mundusmasterprogramma's deelnemen met het oog op onderwijs- of onderzoekstaken en wetenschappelijk werk bij de deelnemende instellingen.

d) De Gemeenschap kan kortetermijnbeurzen toekennen aan universiteitsmedewerkers uit Europa die aan Erasmus Mundusmasterprogramma's deelnemen met het oog op onderwijs- of onderzoekstaken en wetenschappelijk werk bij de deelnemende instellingen.

71. Zowel masterstudenten en doctoraatskandidaten uit Europa en uit derde landen als universiteitsmedewerkers als gedefinieerd in artikel 2 komen voor een beurs in aanmerking.

72. Wie een beurs voor Erasmus Mundusmasterprogramma's heeft gekregen, komt ook in aanmerking voor een beurs voor Erasmus Mundusdoctoraatsprogramma's.

73. De Commissie doet het nodige om ervoor te zorgen dat niemand voor hetzelfde doel financiële steun uit meer dan één communautair programma ontvangt. Wie met name een Erasmus Mundusbeurs heeft gekregen, komt niet in aanmerking voor een Erasmusbeurs voor hetzelfde Erasmus Mundusmaster- of -doctoraatsprogramma in het kader van het programma voor een leven lang leren. Zo komt ook wie een beurs geniet in het kader van het specifieke programma "Mensen" (Marie Curie-acties) van het 7e kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie[21] niet in aanmerking voor een Erasmus Mundusbeurs voor dezelfde studie- of onderzoeksperiode.

ACTIE 2: ERASMUS MUNDUSPARTNERSCHAPPEN MET INSTELLINGEN VOOR HOGER ONDERWIJS IN DERDE LANDEN, INCLUSIEF BEURZEN

74. De Gemeenschap zal partnerschappen van hoge academische kwaliteit selecteren die voor de toepassing van het programma "Erasmus Munduspartnerschappen" worden genoemd. Deze streven de doelstellingen in artikel 3 na en zijn ermee in overeenstemming.

75. Met het oog op de doelstellingen van het programma:

a) omvatten Erasmus Munduspartnerschappen minimaal vijf instellingen voor hoger onderwijs uit minstens drie verschillende Europese landen en een aantal instellingen voor hoger onderwijs in specifieke derde landen die niet deelnemen aan het programma voor en leven lang leren en die in de jaarlijkse oproepen tot het indienen van voorstellen worden vastgesteld;

b) fungeren Erasmus Munduspartnerschappen als basis voor de overdracht van knowhow;

c) worden in het kader van Erasmus Munduspartnerschappen studenten op alle niveaus van het hoger onderwijs (van bachelor tot postdoctoraatsniveau) universiteitsmedewerkers en hogeronderwijspersoneel uitgewisseld voor mobiliteitsperiodes van variabele duur, en bestaat ook de mogelijkheid van stageperiodes. Mobiliteit moet Europeanen naar derde landen brengen, en onderdanen van derde landen naar Europese landen. In het kader van het programma kunnen dus ook onderdanen van derde landen deelnemen die geen banden hebben met de instellingen in derde landen die lid zijn van het partnerschap. In het programma kunnen afhankelijk van de politieke en sociaaleconomische context van de regio of het land in kwestie ook specifieke bepalingen voor kwetsbare groepen worden opgenomen;

d) moeten Erasmus Munduspartnerschappen over ingebouwde mechanismen voor de erkenning van de bij partnerinstellingen doorgebrachte studie- en onderzoekstijdvakken beschikken, die gebaseerd zijn op of verenigbaar zijn met het Europese studiepuntenoverdrachtsysteem;

e) moeten Erasmus Munduspartnerschappen gebruik maken van mobiliteitsinstrumenten die in het kader van het Erasmusprogramma zijn ontwikkeld, zoals de erkenning van vroegere studieperiodes, de studieovereenkomst en het afschrift van het studiedossier;

f) moeten Erasmus Munduspartnerschappen voor de toekenning van mobiliteitsbeurzen doorzichtige criteria vaststellen die onder andere rekening houden met gendervraagstukken en vraagstukken in verband met gelijke behandeling;

g) moet bij Erasmus Munduspartnerschappen overeenstemming worden bereikt over de bij de masteropleidingen van de Europese Unie in acht te nemen selectieprocedures voor de toekenning van beurzen (studenten, universiteitsmedewerkers en hogeronderwijspersoneel);

h) moeten voor Erasmus Munduspartnerschappen passende regelingen worden getroffen om de toegang voor en de opvang van studenten, universiteitsmedewerkers en hogeronderwijspersoneel uit Europa en uit derde landen te verbeteren (informatie, huisvesting, hulp bij visa-aanvraag enz.);

i) moeten bij Erasmus Munduspartnerschappen, zonder dat de onderwijstaal daardoor in het gedrang komt, de talen worden gebruikt die worden gesproken in de lidstaten waar de instellingen voor hoger onderwijs die lid zijn van het Erasmus Munduspartnerschap gevestigd zijn, en waar nodig moeten taalcursussen en begeleiding worden georganiseerd voor de personen die een beurs hebben gekregen, met name in de vorm van cursussen die door de deelnemende instellingen voor hoger onderwijs worden georganiseerd.

j) moeten in het kader van Erasmus Munduspartnerschappen andere partnerschapsactiviteiten plaatsvinden zoals dubbele graden, gezamenlijke curriculumontwikkeling, uitwisseling van beste praktijken enz.

76. Na via haar delegaties de bevoegde autoriteiten in de betrokken derde landen te hebben geraadpleegd, stelt de Commissie nationale en regionale prioriteiten vast die zijn afgestemd op de behoeften van het derde land/de derde landen die bij de partnerschappen betrokken is/zijn.

77. Erasmus Munduspartnerschappen worden geselecteerd voor een periode van drie jaar en zijn onderworpen aan een op een voortgangsverslag gebaseerde jaarlijkse verlengingsprocedure.

78. Zowel studenten als universiteitsmedewerkers uit Europa en uit derde landen als gedefinieerd in artikel 2 komen voor een beurs in aanmerking.

79. Bij de toekenning van beurzen in het kader van deze actie steunt de Commissie sociaaleconomisch achtergestelde groepen en bevolkingsgroepen in kwetsbare situaties.

80. De Commissie doet het nodige om ervoor te zorgen dat niemand voor hetzelfde doel financiële steun uit meer dan één communautair programma ontvangt. Wie met name een Erasmus Mundusbeurs heeft gekregen, komt niet in aanmerking voor een Erasmusbeurs voor dezelfde mobiliteitsperiode in het kader van het programma voor een leven lang leren. Zo komt ook wie een beurs geniet in het kader van het specifieke programma "Mensen" (Marie Curie-acties) van het 7e kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie niet in aanmerking voor een Erasmus Mundusbeurs voor dezelfde studie- of onderzoeksperiode.

81. De partnerschappen die voor het onderdeel externe samenwerking van Erasmus Mundus (de vorige naam van deze actie) werden geselecteerd, worden in het kader van die actie voortgezet tot het einde van de periode waarvoor ze werden geselecteerd, en zijn onderworpen aan een op een voortgangsverslag gebaseerde niet-bureaucratische jaarlijkse verlengingsprocedure.

ACTIE 3: HET HOGER ONDERWIJS IN EUROPA AANTREKKELIJKER MAKEN

82. In het kader van dit actiepunt kan de Gemeenschap steun verlenen voor activiteiten die tot doel hebben de aantrekkelijkheid, het imago, de zichtbaarheid en de toegankelijkheid van het hoger onderwijs in Europa te verbeteren. De activiteiten dragen bij tot de doelstellingen van het programma en houden verband met de internationale dimensie van alle aspecten van het hoger onderwijs, zoals promotie, toegankelijkheid, kwaliteitsborging, de erkenning van studiepunten, de erkenning van Europese kwalificaties elders in de wereld, de onderlinge erkenning van kwalificaties met derde landen, de curriculumontwikkeling, mobiliteit, de kwaliteit van de diensten enz. De activiteiten kunnen de promotie van het programma en van de resultaten ervan omvatten.

83. In aanmerking komen onder andere particuliere of overheidsorganisaties die actief zijn op het gebied van hoger onderwijs op nationaal of internationaal vlak. De activiteiten vinden plaats in het kader van projecten waarbij organisaties uit minstens drie verschillende Europese landen betrokken zijn en waarbij ook organisaties uit derde landen betrokken kunnen zijn.

84. De activiteiten kunnen diverse vormen hebben (conferenties, seminars, workshops, studies, analysen, proefprojecten, prijzen, internationale netwerken, de productie van materiaal voor publicatie, de ontwikkeling van ICT-instrumenten enz.) en overal ter wereld plaatsvinden.

85. Met de activiteiten wordt geprobeerd een koppeling tot stand te brengen tussen hoger onderwijs en onderzoek en tussen hoger onderwijs en de particuliere sector, en in voorkomend geval gebruik te maken van potentiële synergieën.

86. Zo nodig kan de Gemeenschap de overeenkomstig artikel 6, lid 2, onder b), aangewezen structuren bijstaan in hun inspanningen om het programma bekendheid te geven en de resultaten ervan op nationaal en internationaal vlak te verspreiden.

87. De Gemeenschap verleent steun aan een alumnivereniging van alle afgestudeerden (zowel uit derde landen als uit Europa) van de Erasmus Mundusmasterprogramma's en Erasmus Mundusdoctoraatsprogramma's.

TECHNISCHE ONDERSTEUNING

Het algemene financiële kader van het programma kan eveneens uitgaven dekken die verband houden met deskundigen, een uitvoerend agentschap, bestaande bevoegde instanties in de lidstaten, en indien nodig andere vormen van technische en administratieve bijstand waarop de Commissie voor de uitvoering van het programma mogelijk een beroep moet doen. Het kan daarbij met name gaan om studies, vergaderingen, voorlichtingsactiviteiten, publicaties, monitoringactiviteiten, controle- en auditactiviteiten, evaluatieactiviteiten, uitgaven voor informaticanetwerken voor de uitwisseling van informatie en andere uitgaven die direct verband houden met de uitvoering van het programma en de realisatie van de doelstellingen ervan.

SELECTIEPROCEDURES

Bij de selectieprocedures moeten de volgende bepalingen in acht worden genomen:

a) de voorstellen in het kader van actie 1 worden geselecteerd door de Commissie, die daarin wordt bijgestaan door een jury. Deze jury wordt voorgezeten door een uit zijn midden gekozen persoon en bestaat uit prominenten uit academische kringen die representatief zijn voor de diversiteit van het hoger onderwijs in de Europese Unie. De jury zorgt ervoor dat de Erasmus Mundusmasterprogramma's en -doctoraatsprogramma's van uitmuntende academische kwaliteit zijn. De Commissie organiseert op Europees niveau een evaluatie door onafhankelijke academische deskundigen van alle in aanmerking komende voorstellen alvorens deze aan de jury voor te leggen. Aan elk Erasmus Mundusmasterprogramma en -doctoraatsprogramma wordt een bepaald aantal beurzen toegekend die het orgaan dat de masterprogramma's en doctoraatsprogramma's beheert aan de geselecteerde personen betaalt. De instellingen die aan de Erasmus Mundusmasterprogramma's en -doctoraatsprogramma's deelnemen, selecteren de masterstudenten, doctoraatskandidaten en universiteitsmedewerkers na overleg met de Commissie;

b) de Commissie selecteert de voorstellen in het kader van actie 2 overeenkomstig de regels van Verordeningen (EG) nrs. 1085/2006, 1638/2006, 1905/2006 en 1934/2006 en Besluiten (EG) nrs. 599/2005 en 608/2006;

c) voorstellen in het kader van actie 3 worden door de Commissie geselecteerd;

d) de selectieprocedures voor Erasmus Mundusmasterprogramma's en -doctoraatsprogramma's omvatten overleg met de overeenkomstig artikel 6, lid 2, onder b), aangewezen instanties.

FINANCIËLE BEPALINGEN

1. Subsidies met een vast bedrag, tarieven voor de kosten per eenheid en prijzen

Voor alle in artikel 4 bedoelde acties mogen subsidies met een vast bedrag en/of tarieven voor de kosten per eenheid, zoals vastgesteld in artikel 181, lid 1, van Verordening nr. 2342/2002 van de Commissie, worden gebruikt.

In een subsidieovereenkomst mogen subsidies met een vast bedrag worden gebruikt tot een maximumbedrag van 25 000 euro per partner. Zij kunnen worden gecombineerd tot een maximum van 100 000 euro en/of worden gebruikt in combinatie met tarieven voor de kosten per eenheid.

De Commissie kan prijzen toekennen aan activiteiten die in het kader van het programma werden uitgevoerd.

2. Partnerschapsovereenkomsten

Wanneer acties in het kader van het programma overeenkomstig artikel 163 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 met kaderpartnerschapssubsidies worden gesteund, kunnen dergelijke partnerschappen worden geselecteerd en gefinancierd voor een periode van vijf jaar, die aan een niet-bureaucratische verlengingsprocedure onderworpen is.

3. Publieke instellingen of organisaties voor hoger onderwijs

De Commissie beschouwt alle door de lidstaten gespecificeerde instellingen en organisaties voor hoger onderwijs die de laatste twee jaar meer dan 50% van hun jaarlijkse inkomsten van de overheid hebben ontvangen, of die door publieke organen of vertegenwoordigers daarvan worden gecontroleerd, als instellingen en organisaties die over de nodige financiële, professionele en administratieve capaciteit en de nodige financiële stabiliteit beschikken om projecten in het kader van het programma uit te voeren; zij hoeven geen verdere bewijsstukken over te leggen om dit aan te tonen. Dergelijke instellingen of organisaties kunnen worden vrijgesteld van de controle-eisen waarin artikel 173, lid 4, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 voorziet.

4. Beroepsbekwaamheid en -kwalificaties van de aanvragers

De Commissie kan beslissen dat bepaalde categorieën van begunstigden over de nodige beroepsbekwaamheid en –kwalificaties beschikken om de voorgestelde actie of het voorgestelde werkprogramma te voltooien waarin artikel 176, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 voorziet.

5. Bepalingen ter bestrijding van fraude

In maatregelen die de Commissie overeenkomstig artikel 7 vaststelt, in de contracten en overeenkomsten die daaruit voortvloeien en in overeenkomsten met deelnemende derde landen wordt met name voorzien in toezicht en financiële controle door de Commissie (of elke vertegenwoordiger die daartoe door de Commissie is gemachtigd), zoals het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), en in audits – zo nodig ter plaatse – door de Rekenkamer.

De begunstigde van een subsidie zorgt er in voorkomend geval voor dat bewijsstukken die in het bezit van partners of leden zijn, ter beschikking worden gesteld van de Commissie.

De Commissie kan de besteding van de subsidie ofwel rechtstreeks door eigen medewerkers, ofwel door een gekwalificeerde externe organisatie van haar keuze laten controleren. Dergelijke controles kunnen gedurende de hele looptijd van de overeenkomst en gedurende vijf jaar na de beëindiging van het project plaatsvinden. In voorkomend geval kan het resultaat van deze controle leiden tot besluiten tot terugvordering door de Commissie.

Medewerkers van de Commissie en extern personeel dat daartoe door de Commissie is gemachtigd, beschikken over een passend recht van toegang, met name tot de kantoren van de begunstigde en tot alle informatie, ook in elektronisch formaat, dat nodig is om dergelijke controles uit te voeren.

De Rekenkamer en OLAF hebben dezelfde rechten als de Commissie, met name wat de te verschaffen toegang betreft.

De Commissie kan in het kader van het programma ook controles en verificaties ter plaatse uitvoeren overeenkomstig Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden.[22]

Voor de communautaire acties die in het kader van dit besluit worden gefinancierd, wordt onder het begrip "onregelmatigheid" bedoeld in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen[23] elke inbreuk op het Gemeenschapsrecht of elke niet-nakoming van een contractuele verplichting verstaan die bestaat in een handeling of een nalaten van een marktdeelnemer waardoor de algemene begroting van de Gemeenschappen of de door de Gemeenschappen beheerde begrotingen worden of zouden kunnen worden benadeeld door een onverschuldigde uitgave.

FINANCIEEL MEMORANDUM

De Verordeningen (EG) nrs. 1085/2006, 1638/2006, 1905/2006 en 1934/2006 en de Besluiten (EG) nrs. 599/2005 en 608/2006 zijn van toepassing op de actie bedoeld in artikel 4, lid 1, onder b), en op de daarmee verband houdende technische ondersteuning bedoeld in artikel 4, lid 3, van dit voorstel. Deze zijn bijgevolg niet opgenomen in de lijsten, tabellen en cijfers in dit financieel memorandum en komen bovenop deze cijfers. De actie bedoeld in artikel 4, lid 1, onder b), maakt evenwel onlosmakelijk deel uit van dit programma. De punten 5, 6 en 7 van dit financieel memorandum verwijzen er dan ook naar.

1. BENAMING VAN HET VOORSTEL

Actieprogramma voor de verhoging van de kwaliteit van het hoger onderwijs en de bevordering van het intercultureel begrip door middel van samenwerking met derde landen (Erasmus Mundus) (2009-2013)

2. ABM/ABB-KADER

Beleidsterrein: onderwijs en cultuur

Bijbehorende activiteit: een leven lang leren, met inbegrip van meertaligheid

3. BEGROTINGSONDERDELEN

3.1. Begrotingsonderdelen (beleidsuitgaven en bijbehorende uitgaven voor technische en administratieve bijstand (vroegere BA-onderdelen)) inclusief omschrijving

15 02 02 05 (Erasmus Mundus), 15 01 04 14 (Erasmus Mundus — Uitgaven voor administratief beheer), 15 01 04 30 (gedeeltelijk uitvoerend agentschap)

3.2. Duur van de actie en van de financiële gevolgen

2009-2013

3.3. Begrotingskenmerken

Begrotings-onderdeel | Soort uitgave | Nieuw | Bijdrage EVA | Bijdragen kandidaat-lidstaten | Rubriek financiële vooruit-zichten |

15 02 02 05 | Niet-verplicht | GK[24] | NEE | JA | JA | Nr. 1 a |

15 01 04 14 | Niet-verplicht | NGK[25] | NEE | JA | JA | Nr. 1 a |

15 01 04 30 | Niet-verplicht | NGK | NEE | JA | JA | Nr. 1 a |

4. OVERZICHT VAN DE MIDDELEN

4.1. Financiële middelen

4.1.1. Overzicht van de vastleggingskredieten (VK) en betalingskredieten (BK)

in miljoenen euro (tot op 3 decimalen)

Soort uitgave | Punt nr. | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 e.v. | Totaal |

Beleidsuitgaven[26] |

Vastleggingskredieten (VK) | 8.1. | a | 90,25 | 92,52 | 94,1 | 95,86 | 98,54 | 471,27 |

Betalingskredieten (BK) | b | 63,175 | 91,839 | 93,626 | 95,332 | 97,736 | 29,562 | 471,27 |

Administratieve uitgaven binnen het referentiebedrag[27] |

Technische & administratieve bijstand (NGK) | 8.2.4. | c | 4,418 | 4,458 | 4,478 | 4,508 | 4,558 | 22,42 |

TOTAAL REFERENTIEBEDRAG |

Vastleggingskredieten | a+c | 94,668 | 96,978 | 98,578 | 100,368 | 103,098 | 493,69 |

Betalingskredieten | b+c | 67,593 | 96,297 | 98,104 | 99,84 | 102,294 | 29,562 | 493,69 |

Administratieve uitgaven die niet in het referentiebedrag zijn begrepen[28] |

Personeelsuitgaven en aanverwante uitgaven (NGK) | 8.2.5. | d | 0,936 | 0,936 | 0,981 | 0,981 | 0,981 | 0 | 4,815 |

Andere niet in het referentiebedrag begrepen administratieve uitgaven (NGK) | 8.2.6. | e | 0,187 | 0,187 | 0,187 | 0,187 | 0,187 | 0 | 0,935 |

Totale indicatieve kosten van de maatregel |

TOTAAL VK inclusief personeelsuitgaven | a+c+d+e | 95,791 | 98,101 | 99,746 | 101,536 | 104,266 | 0 | 499,44 |

TOTAAL BK inclusief personeelsuitgaven | b+c+d+e | 68,716 | 97,42 | 99,272 | 101,008 | 103,462 | 29,562 | 499,44 |

4.1.2. Verenigbaarheid met de financiële programmering

X Het voorstel is verenigbaar met de bestaande financiële programmering.

Het voorstel vergt herprogrammering van de betrokken rubriek van de financiële vooruitzichten.

Het voorstel vergt wellicht toepassing van de bepalingen van het Interinstitutioneel Akkoord[29] (flexibiliteitsinstrument of herziening van de financiële vooruitzichten).

4.1.3. Financiële gevolgen voor de ontvangsten

X Het voorstel heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten.

Het voorstel heeft financiële gevolgen.

4.2. Personele middelen in voltijdequivalenten (VTE; ambtenaren, tijdelijk en extern personeel) – zie punt 8.2.1.

Jaarlijkse behoeften | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 |

Totale personele middelen in VTE | 33 | 34 | 36 | 37 | 38 |

5. KENMERKEN EN DOELSTELLINGEN

5.1. Behoefte waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien

Hoger onderwijs in de context van de globalisering

Het hoger onderwijs wordt door de globalisering steeds internationaler . Bij de ontwikkeling van de stelsels voor hoger onderwijs moeten de Gemeenschap en haar lidstaten er dan ook naar streven hun burgers en arbeidskrachten op een gemondialiseerde samenleving voor te bereiden door op een passende en doeltreffende manier een internationale dimensie in te bouwen.

In communautaire initiatieven op dit gebied is het nastreven van uitmuntendheid in het hoger onderwijs de laatste tijd een sterk leitmotiv geworden. Gezamenlijke programma's die uitmuntende instituten uit heel Europa en daarbuiten bijeenbrengen, zullen de wereldklasse van Europese universiteiten versterken en de Europa even aantrekkelijk maken als andere regio's in de wereld.

Tegelijkertijd heeft de Gemeenschap de taak bij te dragen tot de ontwikkeling van hoger onderwijs van hoge kwaliteit in derde landen , wat zowel de instellingen voor hoger onderwijs, de studenten als de universiteitsmedewerkers in Europa en daarbuiten tot voordeel strekt. In bepaalde derde landen moeten de instellingen voor hoger onderwijs hun capaciteit om op internationaal vlak samen te werken, vergroten.

Maar structurele samenwerking is niet voldoende. Europese universiteiten moeten toptalent aantrekken , zowel onder studenten als onder universiteitsmedewerkers. Een stijging van het aantal zeer getalenteerde internationaal mobiele studenten biedt het hoger onderwijs, het bedrijfsleven en de overheid meer mogelijkheden om aan onderzoek en ontwikkeling te doen.

De stimulering van massale mobiliteit van studenten om tussen landen tot hoge mobiliteitscijfers te komen, kan er echter ook toe aansporen om samen te werken op het gebied van curriculumontwikkeling en op andere gebieden, wat voor de betrokkenen grote voordelen kan opleveren.

In derde landen wordt de status van Europa als expertisecentrum op het gebied van het leren niet altijd ten volle begrepen. Aantrekkelijkheid is niet alleen een kwestie van uitmuntendheid in absolute termen, maar ook een kwestie van perceptie. Het hoger onderwijs in Europa moet een identiteit krijgen die staat voor uitmuntendheid in onderwijs en onderzoek. Meer algemeen kan het hoger onderwijs ook het EU-beleid in derde landen en het externe beleid van de EU zichtbaarder helpen maken.

Stimulering van interculturele banden en intercultureel begrip

Vanuit politiek en cultureel oogpunt kunnen academische uitwisselingen het wederzijdse begrip tussen volkeren bevorderen en het risico verminderen dat Europese en andere culturen verder uit elkaar groeien. Instellingen voor hoger onderwijs die hun poorten voor buitenlandse studenten openen, dragen ertoe bij dat personen uit verschillende culturen met elkaar in contact komen. Door het onderwijs dat zij verstrekken, kunnen zij buitenlandse studenten helpen de cultuur van het gastland beter te begrijpen.

5.2. Meerwaarde van het communautaire optreden, samenhang van het voorstel met andere financiële instrumenten en mogelijke synergie

Wanneer de maatregelen met betrekking tot samenwerking met derde landen op het gebied van het hoger onderwijs op Europees niveau worden genomen, houdt dat duidelijk een Europese meerwaarde in. Er zijn duidelijke verschillen in de wijze waarop de Europese landen de mobiliteit van studenten uit derde landen stimuleren. Een aantal EU-lidstaten hebben mobiliteitsprogramma's vastgesteld, terwijl andere lidstaten op dit gebied minder actief zijn. De doelstellingen van de bestaande nationale programma's lopen uiteen en zijn niet helemaal coherent of geïntegreerd. Bovendien versterken nationale programma's niet de zichtbaarheid van een Europese ruimte voor hoger onderwijs die meer is dan de som van de delen. In dat opzicht trekt een Erasmus Mundusprogramma – anders dan nationale programma's – studenten aan om in meer dan één Europees land te studeren. Een geïntegreerde Europese aanpak kan bijgevolg substantiële voordelen inhouden.

Gezien de centrale rol van het hoger onderwijs in het sociaal, cultureel en economisch beleid, zijn er veel raakvlakken tussen dit voorstel voor een programma en andere communautaire beleidsgebieden. Daarom is terdege rekening gehouden met gerelateerde communautaire programma's en doelstellingen.

5.3. Doelstellingen, verwachte resultaten en bijbehorende indicatoren van het voorstel in de context van het ABM

Het algemene doel en de specifieke doelstellingen van het nieuwe Erasmus Mundusprogramma worden in artikel 3 van het besluit beschreven.

Zoals in de bijlage bij de maatregel is beschreven, worden met het voorstel de volgende operationele doelstellingen nagestreefd:

- gezamenlijke master- en doctoraatsprogramma's van hoge kwaliteit helpen ontwikkelen die worden aangeboden door een groep instellingen voor hoger onderwijs uit Europa en eventueel uit derde landen;

- beurzen voor een volledige studie toekennen aan de meest getalenteerde studenten uit Europa en uit derde landen om deze gezamenlijke programma's te volgen, en kortetermijnbeurzen toekennen aan eminente universiteitsmedewerkers uit Europa of derde landen om als onderdeel van de gezamenlijke programma's onderzoeks- of onderwijstaken uit te voeren;

- brede samenwerkingsverbanden helpen creëren tussen instellingen voor hoger onderwijs uit Europa en uit derde landen als basis voor korte- of langetermijnuitwisselingen van studenten en universiteitsmedewerkers op alle niveaus van het hoger onderwijs om de capaciteiten van instellingen voor hoger onderwijs in derde landen om op internationaal vlak samen te werken, te vergroten;

- transnationale initiatieven, analysen, studies, projecten, evenementen en andere activiteiten steunen die tot doel hebben de aantrekkelijkheid van het Europees hoger onderwijs in de wereld te vergroten.

In tabel 8.1 hieronder zijn de gerelateerde indicatoren voor elke operationele doelstelling opgenomen.

5.4. Wijze van uitvoering (indicatief)

X Gecentraliseerd beheer

X rechtstreeks door de Commissie

X gedelegeerd aan:

X uitvoerende agentschappen

( door de Gemeenschappen opgerichte organen als bedoeld in artikel 185 van het Financieel Reglement

( nationale publiekrechtelijke organen of organen met een openbaredienstverleningstaak

( Gedeeld of gedecentraliseerd beheer

( met lidstaten

( met derde landen

( Gezamenlijk beheer met internationale organisaties (geef aan welke)

6. TOEZICHT EN EVALUATIE

6.1. Toezicht

Om te garanderen dat de resultaten van de hoogst mogelijke kwaliteit zijn en de middelen zo efficiënt mogelijk worden gebruikt, zal tijdens de hele duur van het programma toezicht worden gehouden. Het toezicht zal gebaseerd zijn op feedback over het programma op institutioneel niveau, op het niveau van de faculteit, bij het personeel en bij de studenten, en met name op gegevensanalyse en gegevensverzameling via gerichte enquêtes en interviews.

6.2. Evaluatie

6.2.1. Evaluatie vooraf

Er werd een uitgebreide effectbeoordeling uitgevoerd waarbij rekening werd gehouden met de vereisten van de evaluatie vooraf (waaronder een interviewprogramma met belangrijke belanghebbenden op het gebied van samenwerking inzake hoger onderwijs met derde landen). Na een vergelijkende evaluatie van de beschikbare beleidsopties, werd bepaald naar welke beleidsoptie de voorkeur uitging en werden de impact, risico's, uitgangspunten en kosteneffectiviteit van die optie geëvalueerd. Dit voorstel is volledig coherent met de conclusies van de evaluatie.

Een open online raadpleging van belanghebbenden maakte deel uit van de uitgebreide effectbeoordeling. De Commissie heeft in totaal 417 antwoorden ontvangen. Dit zijn de belangrijkste boodschappen van de respondenten:

- de behoeftenanalyse en de doelstellingen van het huidige programma gelden nog steeds en zijn nog steeds coherent;

- de huidige acties van het programma moeten met een aantal wijzigingen worden voortgezet: er moeten ook voor Europese studenten beurzen voor een volledige studie worden toegekend en het programma moet tot het doctoraatsniveau worden uitgebreid;

- de middelen zijn goed tussen de acties en begunstigden verdeeld; er moeten echter meer middelen komen voor gezamenlijke programma's;

- de managementstructuur van het huidige programma blijkt goed te werken.

In het huidige voorstel is rekening gehouden met de belangrijkste boodschappen uit de open raadpleging.

6.2.2. Naar aanleiding van een tussentijdse evaluatie of evaluatie achteraf genomen maatregelen (ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan)

De externe tussentijdse evaluatie van het huidige Erasmus Mundusprogramma leverde een aantal aanbevelingen voor het toekomstige programma op, waarmee bij het opstellen van dit voorstel rekening is gehouden. Dit waren de belangrijkste aanbevelingen:

- het programma uitbreiden tot het doctoraatsniveau;

- beurzen voor een volledige studie voor Europese studenten in het programma opnemen;

- instellingen uit derde landen in gezamenlijke Europese programma's integreren;

- aan de nationale structuren een grotere rol toekennen in het toezicht op het programma, en aan dergelijke structuren subsidies voor voorlichting en verspreiding toekennen;

- de maatregelen inzake de kwaliteitsborging van de geselecteerde projecten aanscherpen;

- de kosten per eenheid voor beurzen behouden en de vaste bedragen voor gezamenlijke programma's verhogen.

6.2.3. Vorm en frequentie van toekomstige evaluaties

Drie jaar na de start van het programma zullen de resultaten en de kwalitatieve aspecten van de uitvoering van het programma aan een externe tussentijdse evaluatie worden onderworpen. Twee jaar na de beëindiging van het programma zal een externe evaluatie ex-post van de resultaten en effecten van het programma worden ingediend.

7. Fraudebestrijdingsmaatregelen

Zie artikel 5 van de financiële bepalingen van de bijlage bij het besluit.

8. MIDDELEN

8.1. Financiële kosten van de doelstellingen van het voorstel

De tabel hieronder bevat een gedetailleerde opsplitsing van de financiële kosten voor actie 1 en actie 3. Een indicatieve opsplitsing van de financiering van actie 2 is opgenomen in de tekst van de toelichting (Deel 4 - Gevolgen voor de begroting.) In een later stadium, maar uiterlijk op 1 juli 2008 voor de periode 2009-2010 en op 1 juli 2010 voor de periode 2011-2013, worden overeenkomstig de regels en procedures van elk instrument en van het Europees Ontwikkelingsfonds een gedetailleerde programmering en gedetailleerde jaarlijkse toewijzingen vastgesteld voor elk budget dat tot het totale indicatieve bedrag van 460 miljoen euro[30] voor actie 2.

Vastleggingskredieten, in miljoenen euro (tot op 3 decimalen)

(Vermeld de doelstellingen, acties en outputs) | Soort output | Gem. kosten | Jaar 2009 | Jaar 2010 | Jaar 2011 | Jaar 2012 | Jaar 2013 | TOTAAL |

Jaar 2009 | Jaar 2010 | Jaar 2011 | Jaar 2012 | Jaar 2013 |

Ambtenaren of tijdelijk personeel[35] (15 01 01) | A*/AD | 5 | 5 | 5 | 5 | 5 |

B*, C*/AST | 3 | 3 | 3 | 3 | 3 |

Uit art. 15 01 02 gefinancierd personeel[36] | 0 | 0 | 1 | 1 | 1 |

Uit art. 15 01 04 30 gefinancierd ander personeel[37] | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 |

TOTAAL | 33 | 34 | 36 | 37 | 38 |

8.2.2. Omschrijving van de taken die uit de actie voortvloeien

- Programmamanagers (A): verantwoordelijk voor de uitvoering van het programma, het toezicht erop en de evaluatie ervan.

- Assistent-programmamanagers (B): programmamanagers in hun taken bijstaan.

- Assistenten voor financiën en contracten (B): verantwoordelijk voor het beheer van subsidies en contracten.

- Voorlichtingsambtenaren (A/B): verantwoordelijk voor voorlichting, verspreiding en toepassing van resultaten.

- Administratieve assistenten (C): administratieve en secretariële ondersteuning van personeel van niveau A en B.

8.2.3. Herkomst van het (statutaire) personeel

X Posten die momenteel zijn toegewezen aan het beheer van het te vervangen of te verlengen programma

( Posten die al zijn toegewezen in het kader van de JBS/VOB-procedure voor jaar n

X Posten waarom in het kader van de volgende JBS/VOB-procedure zal worden gevraagd

( Bestaande posten binnen de beherende dienst die worden heringedeeld (interne herindeling)

( Posten die voor jaar n nodig zijn maar die in het kader van de JBS/VOB-procedure voor dat jaar nog niet zijn toegewezen

8.2.4. Andere administratieve uitgaven binnen het referentiebedrag (15 01 04 14 – Uitgaven voor administratief beheer)

in miljoenen euro (tot op 3 decimalen)

Begrotingsonderdeel (nummer en omschrijving) | Jaar 2009 | Jaar 2010 | Jaar 2011 | Jaar 2012 | Jaar 2013 | TOTAAL |

Andere technische en administratieve bijstand |

- intern |

- extern | 1,079 | 1,035 | 0,996 | 0,961 | 0,912 | 4,983 |

Totaal Technische en administratieve bijstand | 4,418 | 4,458 | 4,478 | 4,508 | 4,558 | 22,42 |

8.2.5. Personeelsuitgaven en aanverwante uitgaven die niet in het referentiebedrag zijn begrepen

in miljoenen euro (tot op 3 decimalen)

Soort personeel | Jaar 2009 | Jaar 2010 | Jaar 2011 | Jaar 2012 | Jaar 2013 | TOTAAL |

Ambtenaren en tijdelijk personeel (15 01 01) | 0,936 | 0,936 | 0,936 | 0,936 | 0,936 | 4,68 |

Uit art. 15 01 02 gefinancierd personeel (gedetacheerde nationale deskundigen, personeel op contractbasis enz.) (vermeld begrotingsonderdeel) | 0 | 0 | 0,045 | 0,045 | 0,045 | 0,135 |

Totaal Personeelsuitgaven en aanverwante uitgaven die NIET in het referentiebedrag zijn begrepen) | 0,936 | 0,936 | 0,981 | 0,981 | 0,981 | 4,815 |

Berekening – Ambtenaren en tijdelijke functionarissen |

0,117 per jaar en per persoon |

Berekening – Uit artikel 15 01 02 gefinancierd personeel |

0,045 per jaar en per gedetacheerde nationale deskundige |

8.2.6. Andere administratieve uitgaven die niet in het referentiebedrag zijn begrepen

in miljoenen euro (tot op 3 decimalen) |

Jaar 2009 | Jaar 2010 | Jaar 2011 | Jaar 2012 | Jaar 2013 | TOTAAL |

15 01 02 11 01 – Dienstreizen | 0,025 | 0,025 | 0,025 | 0,025 | 0,025 | 0,125 |

15 01 02 11 02 – Conferenties en vergaderingen | 0,116 | 0,116 | 0,116 | 0,116 | 0,116 | 0,58 |

15 01 02 11 03 – Comités (management en advies) | 0,046 | 0,046 | 0,046 | 0,046 | 0,046 | 0,23 |

15 01 02 11 04 – Studies en adviezen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |

15 01 02 11 05 – Informatiesystemen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |

2 Totaal Andere beheersuitgaven (15 01 02 11) | 0,187 | 0,187 | 0,187 | 0,187 | 0,187 | 0,935 |

3 Andere uitgaven van administratieve aard (vermeld welke en verwijs naar het begrotingsonderdeel) | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |

Totaal Andere administratieve uitgaven die NIET in het referentiebedrag zijn begrepen | 0,187 | 0,187 | 0,187 | 0,187 | 0,187 | 0,935 |

Berekening - Andere administratieve uitgaven die niet in het referentiebedrag zijn begrepen |

Dienstreizen: 30 dienstreizen van maximaal 2 dagen aan 650 euro + 5 dienstreizen van een week aan 1 000 euro (per jaar) Vergaderingen: 1 160 euro per deelnemer (860 euro reiskosten + 150 euro per diem * 2 dagen) * 100 deelnemers (per jaar) Comités: 860 euro per deelnemer * 54 deelnemers (per jaar) |

De behoeften aan personele en administratieve middelen zullen worden gefinancierd uit de begrotingsmiddelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure aan het met het management belaste DG worden toegewezen.

[1] De statistieken hebben betrekking op de 27 EU-lidstaten, IJsland, Liechtenstein, Noorwegen, Zwitserland en Turkije.

[2] PB C […], blz. […].

[3] PB C […], blz. […].

[4] PB C […], blz. […].

[5] PB L 345 van 31.12.2003, blz. 1.

[6] PB L 210 van 31.7.2006, blz. 82.

[7] PB L 310 van 9.11.2006, blz. 1.

[8] PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41.

[9] PB L 405 van 30.12.2006, blz. 41.

[10] PB L 209 van 11.8.2005, blz. 26.

[11] PB L 247 van 9.9.2006, blz. 22.

[12] COM (2005) 152 definitief.

[13] COM (2006) 208 definitief.

[14] COM(2006) 604 definitief/2.

[15] COM (2006) 278 definitief.

[16] COM (2006) 27 definitief.

[17] PB L 390 van 30.12.2006, blz. 1.

[18] PB L 111 van 28.4.2007, blz. 13.

[19] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

[20] PB L 327 van 24.11.2006, blz. 45.

[21] PB L 54 van 22.2.2007, blz. 91.

[22] PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

[23] PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.

[24] Gesplitste kredieten

[25] Niet-gesplitste kredieten

[26] Uitgaven die niet onder hoofdstuk 15 01 van titel 15 vallen.

[27] Uitgaven in het kader van artikel 15 01 04 van titel 15.

[28] Uitgaven in het kader van hoofdstuk 15 01, met uitzondering van de artikelen 15 01 04 en 15 01 05.

[29] Zie de punten 19 en 24 van het Interinstitutioneel Akkoord.

[30] Dit zijn de indicatieve bijdragen van de verschillende externe instrumenten en het Europees Ontwikkelingsfonds: Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument: 140 miljoen euro; instrument voor ontwikkelingssamenwerking: 240 miljoen euro; instrument voor pretoetredingssteun: 30 miljoen euro; 10e Europees Ontwikkelingsfonds: 30 miljoen euro.

[31] Gemiddeld bedrag. Het eigenlijke bedrag van de beurs is afhankelijk van de duur van de mastercursus (tussen één en twee jaar). Referentiebedrag: 24 000 euro per jaar. Voor de berekening van dat bedrag werd rekening gehouden met een jaarlijkse inflatie van 2%.

[32] Gemiddeld bedrag. Het eigenlijke bedrag van de beurs is afhankelijk van de duur van de mastercursus (tussen één en twee jaar). Referentiebedragen: 11 000 euro per jaar wanneer de mobiliteit ook een derde land betreft; 9 000 euro per jaar in geval van mobiliteit binnen Europa. Voor de berekening van deze bedragen werd rekening gehouden met een jaarlijkse inflatie van 2%.

[33] Gemiddeld bedrag voor een beurs voor drie jaar. Referentiebedragen: 123 000 euro voor een arbeidscontract (zeer onwaarschijnlijk); 78 000 euro voor een beurs (meest waarschijnlijk). Voor de berekening van deze bedragen werd rekening gehouden met een jaarlijkse inflatie van 2%.

[34] Gemiddeld bedrag voor een beurs voor drie jaar. Referentiebedragen: 100 000 euro voor een arbeidscontract (meest waarschijnlijk); 78 000 euro voor een beurs (onwaarschijnlijk). Voor de berekening van deze bedragen werd rekening gehouden met een jaarlijkse inflatie van 2%.

[35] Waarvan de kosten NIET door het referentiebedrag worden gedekt.

[36] Waarvan de kosten NIET door het referentiebedrag worden gedekt.

[37] Waarvan de kosten door het referentiebedrag worden gedekt. Dit personeel wordt aan het uitvoerend agentschap toegewezen.