52007DC0255




[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 16.5.2007

COM(2007) 255 definitief

VERSLAG VAN DE COMMISSIE

CONVERGENTIEVERSLAG 2007 OVER CYPRUS

(op verzoek van Cyprus opgesteld in overeenstemming met artikel 122, lid 2, van het Verdrag) {SEC(2007) 623}

DOEL VAN DIT VERSLAG

Overeenkomstig artikel 122, lid 2, van het EG-Verdrag moeten de Commissie en de Europese Centrale Bank (ECB) ten minste om de twee jaar of op verzoek van een lidstaat met een derogatie aan de Raad verslag uitbrengen over de vooruitgang die door de lidstaten is geboekt bij de nakoming van hun verplichtingen met het oog op de totstandbrenging van een Economische en Monetaire Unie (EMU).

Dit verslag is opgesteld naar aanleiding van het verzoek dat Cyprus op 13 februari 2007 heeft ingediend. In een technische bijlage bij dit verslag (SEC(2007)623) wordt een gedetailleerdere beoordeling van de stand van de convergentie in Cyprus verstrekt.

Op de inhoud van de verslagen die door de Commissie en de ECB worden opgesteld, is artikel 121, lid 1, van het Verdrag van toepassing. In dit artikel is bepaald dat de verslagen een onderzoek moeten bevatten naar de verenigbaarheid van de nationale wetgeving van elke lidstaat, met inbegrip van de statuten van zijn nationale centrale bank, met artikel 108 en artikel 109 van het Verdrag en met de statuten van het ESCB en de ECB (hierna de "ESCB-statuten" genoemd). In de verslagen moet ook worden nagegaan of in de betrokken lidstaat een hoge mate van duurzame convergentie is bereikt, aan de hand van de mate waarin aan de convergentiecriteria (prijsstabiliteit, begrotingssituatie van de overheid, wisselkoersstabiliteit en langetermijnrente) is voldaan. Tevens dient rekening te worden gehouden met verschillende andere factoren die in de laatste alinea van artikel 121, lid 1, worden opgesomd. De vier convergentiecriteria zijn nader uitgewerkt in een aan het Verdrag gehecht Protocol (Protocol nr. 21 betreffende de convergentiecriteria).

Dit verslag heeft alleen betrekking op de zones waarover de regering van de Republiek Cyprus feitelijk het gezag uitoefent, als bedoeld in het aan het Toetredingsverdrag van 2003 gehechte Protocol nr. 10. Deze werkwijze is ook gevolgd in het kader van alle andere relevante procedures (bv. de BTP, Lissabon en de deelname aan WKM II).

Voor het onderzoek naar de verenigbaarheid van de nationale wetgeving , met inbegrip van de statuten van de nationale centrale banken, met de artikelen 108 en 109 van het Verdrag en de ESCB-statuten is een beoordeling vereist van de naleving van het verbod op monetaire financiering (artikel 101 van het EG-Verdrag) en van het verbod op bevoorrechte toegang (artikel 102 van het EG-Verdrag), de consistentie met de doelstellingen van het ESCB (artikel 105, lid 1, van het EG-Verdrag), de onafhankelijkheid van de centrale bank (artikel 108 van het EG-Verdrag) en de integratie van de nationale centrale banken in het ESCB (diverse artikelen van het EG-Verdrag en de ESCB-statuten).

Het criterium inzake de prijsstabiliteit is vastgelegd in artikel 121, lid 1, eerste streepje, van het Verdrag: "het bereiken van een hoge mate van prijsstabiliteit (…) blijkt uit een inflatiepercentage dat dicht ligt bij dat van ten hoogste de drie lidstaten die op het gebied van de prijsstabiliteit het best presteren".

In artikel 1 van het Protocol betreffende de convergentiecriteria wordt verder bepaald dat "het (…) criterium inzake prijsstabiliteit betekent dat een lidstaat een houdbare prijsontwikkeling heeft en een gemiddeld inflatiepercentage dat, gemeten over een periode van één jaar vóór het onderzoek, niet meer dan 1,5 procentpunt hoger ligt dan dat van ten hoogste de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteren. De inflatie wordt gemeten aan de hand van het indexcijfer van de consumptieprijzen op een vergelijkbare basis, rekening houdend met verschillen in de nationale definities". Het vereiste van duurzaamheid houdt in dat een bevredigende inflatieontwikkeling vooral te danken moet zijn aan de ontwikkeling van de inputkosten en aan andere factoren die de prijsontwikkeling op een structurele manier beïnvloeden, veeleer dan aan de invloed van tijdelijke factoren. Het convergentieonderzoek omvat derhalve een beoordeling van de achterliggende inflatiefactoren en van de vooruitzichten op middellange termijn. Tevens wordt beoordeeld of mag worden verwacht dat het land ook de komende maanden de referentiewaarde zal halen[1].

De in maart 2007[2] berekende referentiewaarde voor de inflatie bedroeg 3,0%, waarbij Finland, Polen en Zweden de drie best presterende lidstaten waren.

Het Verdrag omschrijft in artikel 121, lid 1, derde streepje, het wisselkoerscriterium als "de inachtneming van de normale fluctuatiemarges van het wisselkoersmechanisme van het Europees Monetair Stelsel, gedurende ten minste twee jaar, zonder devaluatie van de munt van een andere lidstaat".

In artikel 3 van het Protocol betreffende de convergentiecriteria is het volgende bepaald: "het (…) criterium inzake deelneming aan het wisselkoersmechanisme van het Europees Monetair Stelsel betekent dat een lidstaat ten minste gedurende de laatste twee jaren vóór het onderzoek, zonder grote spanningen de normale fluctuatiemarges van het wisselkoersmechanisme van het Europees Monetair Stelsel heeft kunnen aanhouden. Met name mag de betrokken lidstaat tijdens die periode de bilaterale spilkoers van zijn valuta tegenover die van een andere lidstaat niet op eigen initiatief hebben gedevalueerd".

De relevante periode van twee jaar voor de beoordeling van de wisselkoersstabiliteit in dit verslag loopt van 27 april 2005 tot en met 26 april 2007.

Het convergentiecriterium dat betrekking heeft op de begrotingssituatie van de overheid is als volgt in artikel 121, lid 1, tweede streepje, van het Verdrag vastgelegd: "het houdbare karakter van de situatie van de overheidsfinanciën: dit blijkt uit een begrotingssituatie van de overheid zonder een buitensporig tekort als bedoeld in artikel 104, lid 6". Bovendien is in artikel 2 van het Protocol betreffende de convergentiecriteria bepaald, dat met dit criterium wordt bedoeld dat "ten aanzien van de betrokken lidstaat op het tijdstip van het onderzoek geen Raadsbesluit krachtens artikel 104, lid 6, van het Verdrag is genomen, waarin wordt vastgesteld dat er in de betrokken lidstaat een buitensporig tekort bestaat".

Artikel 121, lid 1, vierde streepje, van het Verdrag schrijft voor dat de duurzaamheid van de door de lidstaat bereikte convergentie en van zijn deelneming aan het wisselkoersmechanisme (WKM) van het Europees Monetair Stelsel tot uitdrukking moet komen in het niveau van de rentevoet voor de lange termijn . In artikel 4 van het Protocol betreffende de convergentiecriteria is verder bepaald dat "het (…) criterium inzake de convergentie van het niveau van de rentevoet betekent dat een lidstaat, gemeten over een periode van één jaar vóór het onderzoek, een gemiddelde nominale langetermijnrente heeft gehad die niet meer dan twee procentpunten hoger ligt dan die van ten hoogste de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteren. De rentevoet wordt gemeten op basis van langlopende staatsobligaties of vergelijkbare waardepapieren, rekening houdend met verschillen in de nationale definities".

De in maart 2007 berekende referentiewaarde voor de rentevoet bedroeg 6,4%.

Artikel 121 van het Verdrag schrijft tevens voor dat ook andere factoren moeten worden onderzocht die relevant zijn voor de economische integratie en convergentie. Deze andere factoren omvatten de integratie van de financiële en productmarkten, de ontwikkeling van de lopende rekeningen van de betalingsbalans en de ontwikkeling van de loonkosten per eenheid product en andere prijsindicatoren. Laatstgenoemde indicatoren worden onderzocht in het kader van de beoordeling van de prijsstabiliteit.

In het convergentieverslag 2006 oordeelde de Commissie dat Cyprus voldeed aan drie convergentiecriteria (prijsstabiliteit, begrotingssituatie van de overheid en rentevoet voor de lange termijn). Zolang het wetsvoorstel tot wijziging van de wetten van 2002 en 2003 op de centrale bank van Cyprus nog niet was goedgekeurd, werd de wetgeving van Cyprus, en met name de wetten op de centrale bank van Cyprus, niet volledig verenigbaar geacht met artikel 109 van het EG-Verdrag en de ESCB-statuten wat de integratie van de centrale bank in het ESCB op het moment van aanneming van de euro betreft.

VERENIGBAARHEID VAN DE WETGEVING

Alle resterende onverenigbaarheden zijn weggewerkt door middel van een op 15 maart 2007 door het parlement aangenomen wet tot wijziging van de wetten van 2002 en 2003 op de centrale bank van Cyprus. De wet is op de datum van de aanneming ervan in werking getreden, maar sommige bepalingen worden pas van kracht op de datum van de invoering van de euro in Cyprus. Krachtens de wet wordt met name een reeks artikelen ingetrokken of gewijzigd om rekening te houden met de rol en bevoegdheden die bij het EG-Verdrag aan respectievelijk de ECB, het ESCB en de Raad van de EG zijn toebedeeld. Het betreft met name bepalingen op het gebied van het monetaire beleid, monetaire transacties en instrumenten van het ESCB, het verrichten van deviezentransacties en de uitgifte van bankbiljetten en munten.

De wetgeving van Cyprus, en met name de wetten op de centrale bank van Cyprus, is verenigbaar met de vereisten van het EG-Verdrag en de ESCB-statuten.

PRIJSSTABILITEIT

Naleving van de referentiewaarde

Sinds augustus 2005 ligt de over een periode van 12 maanden gemeten gemiddelde inflatie in Cyprus onder de referentiewaarde. Het gemiddelde inflatiepercentage in Cyprus in de 12 maanden tot maart 2007 bedroeg 2,0%. Het lag daarmee lager dan de referentiewaarde van 3,0% en zal waarschijnlijk ook in de komende maanden onder deze referentiewaarde blijven[3].

Onderliggende factoren en duurzaamheid

Cyprus wordt van oudsher gekenmerkt door een relatief lage, hoewel soms wisselvallige, inflatie, waaruit de gevoeligheid blijkt van zijn kleine en open economie voor externe prijsschokken. In de periode 1999-2006 bedroeg de HICP-inflatie gemiddeld 2,6%. In het voorjaar van 2000 en in de winter van 2003 bereikte de inflatie evenwel een hoogtepunt van ongeveer 6%. In eerstgenoemde periode was deze ontwikkeling grotendeels te wijten aan hogere energie- en voedselprijzen en in laatstgenoemde periode was zij vooral toe te schrijven aan met de EU-toetreding samenhangende verhogingen van de BTW- en accijnstarieven.

In de eerste helft van 2006 trok de inflatie aan, maar daarna is zij teruggelopen tot 1,4% in maart 2007, voornamelijk als gevolg van schommelingen in de energie- en voedselprijzen.

De HICP-inflatie exclusief energie en onbewerkte voedingsmiddelen is binnen de perken gebleven: sinds 2004 bedraagt zij gemiddeld minder dan 1%. De gematigde kerninflatie laat vermoeden dat de onderliggende inflatiedruk beperkt is gebleven tegen de achtergrond van een negatieve output gap en een geringe toename van de loonkosten per eenheid product (1 à 2% per jaar sinds 2004). Ondanks de verkrappende arbeidsmarkt is de loondruk de afgelopen jaren gematigd gebleven omdat het aandeel van de buitenlandse arbeidskrachten in de beroepsbevolking is toegenomen en omdat er sprake was van een voorbeeldige loondiscipline in de particuliere en overheidssector. De effectieve wisselkoers van het Cyprisch pond was stabiel in 2005-2006, waardoor hij neutraal is gebleven wat de invoerprijzen betreft.

Verwacht wordt dat de inflatie de komende maanden laag zal blijven, vooral dankzij een gunstig basiseffect van de olieprijzen, lagere kleding- en schoenenprijzen en de verlaging van de accijnzen op auto's.

Het inflatieverloop op middellange termijn zal voor een groot deel afhankelijk zijn van de ontwikkeling van de energie- en andere invoerprijzen, alsook van de beteugeling van de loondruk en de spanningen aan de vraagzijde tegen de achtergrond van een bijzonder gunstig conjunctuurklimaat en een convergentie van de rentetarieven en reserveverplichtingen. Verwacht wordt dat van de met de nakoming van EU-verplichtingen verband houdende BTW-verhogingen voor voedingsmiddelen, geneesmiddelen en restaurants (de thans geldende uitzonderingen lopen eind 2007 af) een aanzienlijk effect (ongeveer 1 procentpunt) op de inflatie zal uitgaan. Hoewel wordt aangenomen dat dit effect slechts tijdelijk zal zijn, kunnen bepaalde tweede-ronde-effecten niet worden uitgesloten, met name via de doorwerking van BTW-verhogingen in de index van de kosten van levensonderhoud.

Cyprus voldoet aan het criterium inzake de prijsstabiliteit.

BEGROTINGSSITUATIE VAN DE OVERHEID

Ten aanzien van Cyprus geldt momenteel geen beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig tekort. De door de Raad op 5 juli 2004 vastgestelde beschikking betreffende het bestaan van een dergelijk tekort[4] is immers ingetrokken bij de beschikking van de Raad van 11 juli 2006[5].

Het begrotingstekort van de overheid bereikte een hoogtepunt van 6,3% van het BBP in 2003, maar is in de daaropvolgende jaren sterk gereduceerd, namelijk tot 1,5% van het BBP in 2006, als gevolg van de forse begrotingsaanpassing in 2004 en 2005. In de voorjaarsprognoses 2007 van de diensten van de Commissie wordt voor 2007 een vrijwel ongewijzigd tekort (1,4% van het BBP) voorspeld.

In zijn advies over het in december 2006 ingediende geactualiseerde convergentieprogramma van Cyprus oordeelde de Raad dat Cyprus na de correctie van het buitensporige tekort in 2005 goede vorderingen maakte richting de middellangetermijndoelstelling (MTD) en dat de in het programma uitgestippelde begrotingsstrategie leek te volstaan om de MTD tegen 2008 te verwezenlijken. Tegelijkertijd heeft de Raad Cyprus verzocht de openbare uitgaven op het gebied van pensioenen in de hand te houden en verdere hervormingen van het pensioenstelsel en de gezondheidszorg ten uitvoer te leggen teneinde de houdbaarheid van de openbare financiën op lange termijn te verbeteren, alsook de in het programma uitgestippelde strategie voor begrotingsconsolidatie uit te voeren.

In de zeven jaren voor 2006 vertoonde zowel de totale ontvangstenquote als de totale uitgavenquote gemiddeld genomen een opwaartse trend. De totale inkomsten stegen vooral als gevolg van een combinatie van structurele en eenmalige maatregelen. Onder eerstgenoemde maatregelen vielen de aanpassing van de BTW-tarieven aan het acquis in mei 2004 en maatregelen ter ontmoediging van belastingontduiking, terwijl de eenmalige maatregelen de vorm aannamen van een buitengewoon dividend over vroegere winsten van semi-gouvernementele organisaties en een fiscale amnestie. De stijging van de lopende primaire uitgaven was vooral toe te schrijven aan een toename van de lonen en salarissen en van de sociale overdrachten. Vanaf 2005 werd de toename van de uitgaven getemperd door de vaststelling van een maximum voor de nominale stijgingspercentages van de lopende primaire en kapitaaluitgaven.

Tussen 2000 en 2004 liet de overheidsschuld een opwaartse tendens zien, maar sinds 2005 vertoont zij een dalende trend. In 2006 is zij teruggelopen tot 65,3% van het BBP en volgens de voorjaarsprognoses 2007 van de diensten van de Commissie zal zij in 2007 blijven dalen, namelijk tot ongeveer 61,5% van het BBP.

Cyprus voldoet aan het criterium inzake de begrotingssituatie van de overheid.

WISSELKOERSSTABILITEIT

Het Cyprische pond neemt sinds 2 mei 2005 deel aan WKM II, d.w.z. gedurende 24 maanden op het moment dat dit verslag is aangenomen. Voor de toetreding tot WKM II steunde het beleid van de centrale bank van Cyprus op een unilaterale koppeling aan de euro, waardoor de schommelingen binnen vrij enge marges werden gehouden. In het deel van de beoordelingsperiode waarin niet aan WKM II werd deelgenomen (27 april – 1 mei 2005), bleef het pond dicht bij de toekomstige spilkoers. Sinds de toetreding tot WKM II bewoog het pond zich voortdurend in de bovenste helft van de fluctuatiemarge, dicht bij de spilkoers, en is het niet onder sterke druk komen te staan. Aanvullende indicatoren, zoals de ontwikkeling van de kortetermijnrente en de deviezenreserves, wijzen niet op druk op de wisselkoers.

Cyprus voldoet derhalve aan het wisselkoerscriterium.

LANGETERMIJNRENTE

In de 12 maanden tot maart 2007 bedroeg de gemiddelde langetermijnrente in Cyprus 4,2% en lag daarmee onder de referentiewaarde van 6,4%. De gemiddelde langetermijnrente in Cyprus ligt al sinds november 2005 onder de referentiewaarde. Zij is de afgelopen jaren aanzienlijk gedaald, evenals het renteverschil ten opzichte van het eurogebied. Het kleine rendementsverschil ten opzichte van het eurogebied wijst erop dat de markten slechts met een beperkt resterend landenrisico rekening houden.

Cyprus voldoet aan het criterium inzake de convergentie van de langetermijnrente.

ANDERE FACTOREN

Tevens is onderzoek gedaan naar andere factoren, zoals onder meer de integratie van de financiële en productmarkten en de betalingsbalansontwikkelingen. De Cypriotische economie is sterk geïntegreerd in de EU. Met name de handel en de BDI nemen toe en het financiële stelsel van Cyprus is nauw verweven met dat van de EU en andere landen wat betreft de bijkantoren en dochterondernemingen van buitenlandse banken die activiteiten in Cyprus ontplooien. Het tekort op de Cypriotische lopende rekening is de afgelopen jaren toegenomen, namelijk van 3,2% van het BBP in 2003 tot 5,9% van het BBP in 2006. Het tekort op de lopende en kapitaalrekening samen is in deze periode opgelopen van 1,9% tot 5,9% van het BBP. Achter het tekort op de lopende rekening gaan grote verschillen in het netto goederen- en dienstenverkeer schuil. Van oudsher kunnen de aanzienlijke overschotten in het dienstenverkeer geen volledige compensatie bieden voor de zeer grote tekorten in het goederenverkeer en de negatieve inkomensrekening. Wat de financiering betreft, werd een groot deel van het tekort op de lopende rekening gedekt door de netto-instroom van BDI.

* * *

In het licht van deze beoordeling inzake het voldoen aan de convergentiecriteria is de Commissie van mening dat Cyprus een hoge mate van duurzame convergentie heeft bereikt.

[1] De voorspelling van de referentiewaarde is aan grote onzekerheden onderhevig omdat zij wordt berekend op basis van de inflatieprognoses voor de drie lidstaten waarvan wordt verwacht dat zij tijdens de prognoseperiode de laagste inflatie zullen hebben, hetgeen de mogelijke foutenmarge vergroot.

[2] De datum van afsluiting van de in dit verslag gebruikte gegevens is 26 april 2007.

[3] Volgens de voorjaarsprognoses 2007 van de Commissie zal de over een periode van twaalf maanden gemeten gemiddelde inflatie in Cyprus teruglopen tot 1,3% in december 2007, terwijl de referentiewaarde 2,8% zou bedragen.

[4] Beschikking 2005/184/EG, PB L 62 van 9.3.2005, blz. 19.

[5] Beschikking 2006/627/EG, PB L 256 van 20.9.2006, blz. 13-14.