52007DC0233




NL

Brussel, 4.5.2007

COM(2007)233 definitief

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD, HET EUROPEES PARLEMENT, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ, HET COMITÉ VAN DE REGIO'S EN DE EUROPESE CENTRALE BANK

De invoering van de euro in Slovenië

1. Inleiding

Nadat Slovenië op 2 maart 2006 op grond van artikel 122, lid 2, van het EG-Verdrag om een convergentiebeoordeling had verzocht, hebben de Commissie en de ECB hun respectieve convergentieverslagen [1] opgesteld, waarin werd nagegaan of het land een hoge mate van duurzame convergentie had bereikt, met name met betrekking tot de in het Verdrag vastgelegde convergentiecriteria van Maastricht. Op basis van het voorstel van de Commissie van 16 mei 2006 heeft de Raad op 11 juli 2006 besloten de derogatie van Slovenië in te trekken. Tevens heeft hij de datum van invoering van de euro in Slovenië (1 januari 2007) en de omrekeningskoers van de Sloveense nationale munteenheid ten opzichte van de euro (239,640 tolar voor 1 euro) vastgesteld.

Na deze bevestiging van de toetreding van Slovenië tot het eurogebied heeft het land zijn praktische voorbereidingen op de omschakeling op de euro geïntensiveerd en in definitieve vorm gegoten. Het masterplan van Slovenië voor de overgang op de euro is gebaseerd op het zogeheten "Big-bang"-scenario [2], waarbij de datum waarop de eurobankbiljetten en -munten in omloop worden gebracht, samenvalt met de datum waarop de euro wordt ingevoerd (1 januari 2007 in het geval van Slovenië). De periode van dubbele circulatie, waarin zowel de Sloveense tolar als de euro wettig betaalmiddel waren, duurde van 1 tot en met 14 januari 2007. Nadien werd de euro het enige wettige betaalmiddel.

Slovenië kon weliswaar profiteren van een aantal gunstige omstandigheden, maar dat neemt niet weg dat de omschakeling ook een succes is geworden dankzij de tijdig getroffen en nauwgezet uitgevoerde voorbereidingen. In de voorliggende mededeling worden de meest in het oog springende aspecten van de overschakeling van het land op de euro belicht. Het betreft met name de overgang op de chartale euro, de omschakeling van de administratieve en financiële systemen in de openbare en particuliere sector, de met de euro-overgang samenhangende prijsontwikkelingen (en de perceptie daarvan) en het algemene oordeel van de burgers over de omschakeling op de euro. Tenslotte worden de belangrijkste lessen getrokken die van nut kunnen zijn voor toekomstige overgangsoperaties.

2. Snelle gewenning van de Slovenen aan de euro

Daar hun land aan twee landen van het eurogebied grenst (Italië en Oostenrijk), waren de meeste Sloveense burgers al geruime tijd voordat de euro hun nationale valuta werd, met de eenheidsmunt vertrouwd. In de nieuwe lidstaten gehouden enquêtes [3] hebben uitgewezen dat de Slovenen het meest met eurobankbiljetten en –munten vertrouwd waren: 95% had reeds eurobankbiljetten gezien (tegen een gemiddelde van 77% voor de tien nieuwe lidstaten) en 93% had reeds euromunten gezien (tegen een gemiddelde van 70%). Ook hadden vele Slovenen reeds eurobankbiljetten (80%) of euromunten (77%) gebruikt. Ruim voor de officiële overgangsdatum van 1 januari 2007 hadden tal van Sloveense burgers en bedrijven reeds bepaalde bedragen aan eurobankbiljetten en –munten in hun bezit of hadden zij een bankrekening in euro geopend.

Zodra de euro op 1 januari 2007 wettig betaalmiddel werd, nam zijn relatieve aandeel in de circulatie in snel tempo toe, zoals wordt geïllustreerd door grafiek 1. Deze grafiek is gebaseerd op de resultaten van een dagelijkse telefoonenquête van de Commissie onder een steekproef van de Sloveense bevolking, waarbij de respondenten naar de inhoud van hun portefeuilles en portemonnees werd gevraagd. Reeds op 5 januari ('s avonds) antwoordde meer dan de helft van de respondenten dat hun portefeuilles en portemonnees uitsluitend eurobankbiljetten en -munten bevatten.

Grafiek 1

(...PICT...)

|

Tevens werd de respondenten gevraagd naar hun meest recente contante betalingen (zie grafiek 2). Op 4 januari 2007 vond ruim de helft van alle contante betalingen in euro plaats. In de daaropvolgende dagen bleef het aandeel van de eurobetalingen snel toenemen. Uit grafiek 2 blijkt tevens dat de opmars van de euro veel gelijkenis vertoont met de ontwikkeling die gemiddeld genomen in het eurogebied werd geconstateerd toen de eerste groep landen in 2002 de chartale euro invoerde.

Grafiek 2

(...PICT...)

|

Slovenië kon algemeen genomen weliswaar profiteren van een aantal gunstige omstandigheden, maar de succesvolle overgang van de tolar op de euro moet wel degelijk worden toegeschreven aan de gedegen en tijdige praktische voorbereidingen van het land op de invoering van de euro, waarmee reeds een aanvang was gemaakt vóór januari 2005, toen het nationale overgangsplan van het land is aangenomen [4]. De verschillende factoren die tot dit succes hebben bijgedragen, worden in deze mededeling nader geanalyseerd.

De Sloveense overschakeling op de euro bewijst nog eens duidelijk wat reeds bij de overgang van de eerste groep landen op de eenheidsmunt was gebleken, namelijk dat proactieve en tijdige voorbereidingen lonen. Landen die zich goed hebben voorbereid, plukken daar de vruchten van in de vorm van een snelle en vlotte nationale omschakeling en een positieve perceptie bij hun burgers.

3. De Sloveense overgang op de chartale euro

De overgang op de chartale euro is het meest zichtbare onderdeel van de nationale omschakeling. Vrijwel alle burgers en bedrijven zijn rechtstreeks bij deze operatie betrokken. Het succes ervan staat of valt met de vroegtijdige levering – d.w.z. vóór de datum waarop de chartale euro wordt ingevoerd (€-dag) – door de nationale centrale bank van eurobankbiljetten en –munten aan banken en andere financiële instellingen ("frontloading"). De banken dienen er op hun beurt voor te zorgen dat ondernemingen die transacties verrichten waarmee contant geld is gemoeid, en met name detailhandelaren, vóór €-dag met eurocontanten zijn bevoorraad, zodat zij in staat zijn alleen nog wisselgeld in euro terug te geven. Aldus wordt vermeden dat het oude nationale geld wederom in omloop wordt gebracht. Banken en detailhandelaren moeten dus niet alleen eurocontanten in circulatie brengen, maar tegelijkertijd ook het hoofd bieden aan het probleem van het snel binnenstromende oude nationale geld.

3.1. Bevoorrading vóór €-dag

De Bank van Slovenië heeft uit de logistieke voorraden van het Eurosysteem in totaal 94,5 miljoen bankbiljetten ontvangen met een nominale waarde van 2,175 miljard EUR [5]. De Munt van Finland [6] heeft in totaal 296,3 miljoen euromuntstukken geleverd met een nominale waarde van 104 miljoen EUR.

De bevoorrading vooraf van kredietinstellingen met euromunten startte op 25 september 2006 en die met eurobankbiljetten op 29 november 2006. In totaal hebben de Sloveense banken vóór eind 2006 eurobankbiljetten ter waarde van 772 miljoen EUR ontvangen en 250 miljoen euromunten (ter waarde van ongeveer 84 miljoen EUR).

De bevoorrading vooraf van detailhandelaren en andere ondernemingen door kredietinstellingen heeft in de loop van december 2006 een aanvang genomen. Met deze operatie was een bedrag gemoeid ter grootte van 0,9% van de waarde van de aan de kredietinstellingen verstrekte voorraad eurobankbiljetten en 7,4% van de waarde van de aan deze instellingen verstrekte muntvoorraad. De operatie behelsde onder meer de levering aan professionele cliënten van voorverpakte starterkits ter waarde van 201 euro per stuk en de beschikbaarstelling door de banken aan het Sloveense publiek van 450 000 minikits (ter waarde van 12,52 euro per stuk) met een of meer exemplaren van elke euromunt. Deze minikits waren verkrijgbaar vanaf 15 december 2006 en waren bijna uitverkocht. De bevoorrading vooraf van detailhandelaren en andere ondernemingen heeft een enigszins bescheidener rol gepeeld dan bij de overgang op de chartale euro in 2002. Tal van Sloveense burgers en bedrijven waren echter reeds langs andere kanalen in het bezit gekomen van eurocontanten.

3.2. Periode van dubbele circulatie

De Sloveense autoriteiten besloten de periode van dubbele circulatie zo kort mogelijk te houden. Het oorspronkelijke masterplan, dat in januari 2005 was goedgekeurd, voorzag in een periode van een week, maar deze periode werd in een latere versie van het plan verlengd tot twee weken. Deze periode was aanzienlijk korter dan de in 2002 toepasselijke periodes van dubbele circulatie, die van land tot land verschilden en vaak tot twee maanden duurden [7].

Hoewel de commerciële banken officieel pas op 3 januari 2007 hun deuren openden, hebben sommige ervan op 1 en 2 januari enkele van hun agentschappen geopend (in totaal 52 over heel het land) maar alleen voor het omwisselen van contanten. Daarnaast heeft de Bank van Slovenië haar eigen kantoren geopend.

De omschakeling van de geldautomaten is in snel tempo verlopen aangezien op 1 januari 2007 om 4 uur in de morgen al twee derden van de 1 500 geldautomaten van het land in gereedheid waren gebracht om eurobiljetten te verdelen en aan het einde van dezelfde dag ruim 93% volledig euro-operationeel was. Op 3 januari was de omschakeling van alle geldautomaten voltooid. De snelheid waarmee de geldautomaten zijn omgeschakeld, is grotendeels vergelijkbaar met het tempo dat in 2002 is waargenomen.

Het geringe aantal transacties met geldautomaten in de eerste dagen van januari 2007 (aanzienlijk minder dan het gemiddelde dagelijkse transactievolume) staat in schril contrast met de ervaring in 2002, toen de eerste groep landen de euro invoerde. Destijds werden pieken genoteerd wat het aantal dagelijkse transacties en de waarde van de opgenomen contanten betrof. De burgers maakten immers massaal gebruik van geldautomaten om hun eerste eurobiljetten te verwerven. Het grote enthousiasme van de bevolking in 2002 kon deels worden verklaard door hun nieuwsgierigheid naar de nieuwe bankbiljetten. Dit nieuwsgierigheidseffect was vrijwel onbestaande in Slovenië, omdat de bevolking reeds ruim voordat het land de euro aannam, sterk vertrouwd was met eurocontanten. Bovendien bevestigden de via de telefoonenquête van 29 december 2006 verzamelde gegevens (zie grafiek 1) dat een significant deel van de bevolking reeds vóór €-dag in het bezit was van eurobankbiljetten en -munten. Algemeen genomen ondervonden burgers en bedrijven weinig of geen problemen om ver voor €-dag in het bezit te komen van eurocontanten.

De omschakeling van het netwerk van betaalterminals in verkooppunten werd in de vroege uren van 1 januari 2007 voltooid. Tussen 3 januari (toen de winkels opnieuw hun deuren openden) en 6 januari bereikte het aantal transacties in verkooppunten snel weer het normale peil.

De ruime beschikbaarheid van eurocontanten, zowel voor als na €-dag, heeft in belangrijke mate tot de vlotte omschakeling op de chartale euro bijgedragen. De overgang op de chartale euro is nagenoeg even snel verlopen als in 2002, maar burgers en bedrijven hadden meer tijd en meer mogelijkheden om de nodige hoeveelheden eurocontanten te verwerven.

De Sloveense overschakeling op de chartale euro bevestigt bovendien dat een korte periode van dubbele circulatie (2 weken) technisch haalbaar is, waardoor de lasten voor detailhandelaren en andere ondernemingen tot een minimum beperkt blijven.

3.3. Snelle terugstroom van oud nationaal geld

De terugstroom van tolarbankbiljetten en -munten begon in november en december 2006 (sommige banken boden hun cliënten vanaf 1 december 2006 de mogelijkheid eurocontanten op hun bankrekening te storten tegen de omrekeningskoers en zonder kosten). Op 1 januari was bijna 28% [8] van het totale bedrag aan in omloop zijnde tolarbankbiljetten ingeleverd; de waarde van de binnengebrachte tolarmunten was nog steeds verwaarloosbaar in vergelijking met de totale waarde van de muntcirculatie [9].

Het oude nationale geld stroomde in een gestaag tempo terug (zie grafiek 1): op 4 januari 2007 was reeds ruim de helft van het totale bedrag aan in omloop zijnde tolarbankbiljetten ingeleverd en op 11 januari 2007 meer dan 80%. Eind januari was nog slechts 8,5% van de tolarbankbiljetten in circulatie. Deze situatie steekt zeer gunstig af bij die in het eurogebied in 2002. Toen was medio januari slechts 40% van de oude bankbiljetten ingeleverd en eind januari 70%. De terugstroom van tolarmunten verliep veel geleidelijker (zie grafiek 1): eind januari was nog 71,5% in omloop.

Grafiek 3

(...PICT...)

|

De terugstroom van oud nationaal geld, die in 2002 nog voor belangrijke knelpunten had gezorgd, is opvallend snel verlopen, vooral wat de tolarbankbiljetten betrof.

Tot 1 maart 2007 konden bij de banken nog steeds kosteloos contanten worden omgewisseld. Na deze datum kunnen bij de Bank van Slovenië gedurende een onbeperkte periode nog steeds gratis tolarbankbiljetten worden omgeruild. Tolarmunten kunnen tot eind 2016 bij de Bank worden omgewisseld.

Bij wijze van directe dienstverlening aan het grote publiek hebben de nationale centrale banken van het Eurosysteem overeenkomstig artikel 52 van het Protocol betreffende de statuten van het ESCB en de ECB maatregelen getroffen om tijdens de eerste twee maanden van 2007 te verzekeren dat tolarbankbiljetten op gelijk welke dag op ten minste één locatie op hun nationale grondgebied tot een tegenwaarde van 1 000 EUR voor elke partij/transactie tegen pari-waarde konden worden ingewisseld (tijdens de overgang op de chartale euro in 2002 waren soortgelijke regelingen van kracht).

4. Omschakeling van de financiële administratieve systemen

De ongeveer 2,3 miljoen bankrekeningen die door natuurlijke en rechtspersonen worden aangehouden, zijn met succes in euro omgezet. Tijdens de eerste dagen van januari hebben veel meer mensen dan gewoonlijk van geldautomaten gebruik gemaakt om het saldo op hun rekening in euro te controleren.

Wat de omschakeling van de administratieve, financiële, boekhoud- en andere systemen betreft, is het "Big-bang"-scenario aanzienlijk veeleisender dan het "Madrid"-scenario dat in 2002 werd gevolgd. Toen beschikten de meeste overheidsdiensten en particuliere ondernemingen immers over een overgangsperiode van drie jaar, die liep van 1999 tot en met 2001 (1 jaar in het geval van Griekenland) om deze systemen aan de euro aan te passen. Aangezien het "Big-bang"-scenario niet in een dergelijke overgangsperiode voorziet, werden alle Sloveense overheidsdiensten en ondernemingen geacht tot 31 december 2006 uitsluitend in tolar te werken en vanaf 1 januari 2007 met al hun systemen op de euro over te stappen.

De Sloveense ondernemingen en overheidsdiensten hebben met succes het hoofd geboden aan de uitdaging door zich goed en tijdig op de komst van de euro voor te bereiden. Volgens de informatie die in het kader van de in februari 2007 gehouden Flash Eurobarometer-enquête 201a [10] is verzameld, is 31% van de Sloveense ondernemingen in de eerste helft van 2006 of eerder met de voorbereidingen op de euro gestart, terwijl 64% na juni 2006 is begonnen. Ruim 94% van de Sloveense ondernemingen bevestigde dat hun boekhoud- en facturatiesystemen en hun loonadministratie volledig klaar waren voor de overschakeling op de euro op 1 januari 2007. Er werden geen speciale problemen ondervonden of gemeld.

De omschakeling in Slovenië bevestigt dat het "Big-bang"-scenario wel degelijk relevant is voor toekomstige leden van het eurogebied, en met name voor kleinere landen. Aangezien er reeds sinds 2002 eurocontanten beschikbaar zijn, lijkt een dergelijk scenario zelfs het meest aantrekkelijke voor toekomstige leden van het eurogebied omwille van de eenvoud ervan wat communicatie en voorlichting betreft.

5. Prijsontwikkelingen

5.1. Prijsbewaking tijdens de overgangsfase

De periode van dubbele prijsaanduiding is begonnen in maart 2006 en zal volgens de wet voortduren tot medio 2007. De Sloveense consumentenorganisatie bewaakt de prijzen (PriceWatch) en ontvangt ook informatie van consumenten. Zij heeft het publiek immers gevraagd melding te doen van sterke prijsstijgingen die bijvoorbeeld blijken uit een vergelijking van oude kassabonnen en facturen (in tolar) met nieuwe rekeningen (in euro). Het publiek wordt op gezette tijden in kennis gesteld van geverifieerde en bevestigde forse prijsstijgingen. Dit meldbeleid helpt consumenten prijsstijgingen onmiddellijk op te merken en draagt aldus bij tot het beperken van mogelijke misbruiken.

De Sloveense consumentenorganisatie heeft er voorts op gewezen dat de kosten van de bankdiensten in de loop van 2006 fors zijn gestegen. Volgens haar zijn de banken reeds vroeg in 2006 begonnen met het verhogen van de kosten van sommige van hun diensten (bv. kosten voor opnemingen van contanten bij geldautomaten). Wat de betaaldiensten ten behoeve van consumenten betreft (rekeningbeheer, onlinebankieren enz.), zijn bij sommige banken tussen maart en december 2006 sterke prijsstijgingen geconstateerd, terwijl kleine ondernemingen klaagden over hoge provisies voor het storten van contanten.

5.2. Prijsontwikkelingen tussen december 2006 en februari 2007

De Sloveense HICP-inflatie op jaarbasis is in januari 2007 op 2,8% uitgekomen, tegen 3,0% in december 2006. Op maandbasis was er in januari sprake van een daling (-0,5%), zoals de afgelopen jaren steevast het geval is geweest onder invloed van seizoensverkopen. De daling in januari 2007 was iets groter dan die welke in dezelfde maand van de voorgaande jaren is waargenomen. Volgens het Sloveense bureau voor de statistiek was deze ontwikkeling voornamelijk toe te schrijven aan veranderingen in de energieprijzen. De HICP-inflatie op jaarbasis is in februari 2007 verder teruggelopen tot 2,3%.

In januari 2007 kwam het Sloveense bureau voor de statistiek met zijn eerste analyse van het effect van de euro-overgang op de prijzen in december 2006. In de horeca en in sommige andere bestedingscategorieën (particuliere dienstverlening, schoeisel, reparatie van huishoudapparaten, hersteldiensten en vervoersdiensten) werd een aantal ongewone prijsstijgingen geconstateerd. Voor december 2006 werd het effect van de ongewone prijsstijgingen in de horeca-sector op 0,12 procentpunt geraamd, terwijl ook van de andere bestedingscategorieën een effect van 0,12 procentpunt zou zijn uitgegaan. In januari 2007 heeft het Sloveense bureau voor de statistiek nog een aantal andere ongewone prijsstijgingen opgemerkt voor dezelfde aankopen en daarnaast ook voor sport- en recreatiediensten.

Op basis van de door het Sloveense bureau voor de statistiek meegedeelde voorlopige gegevens raamt Eurostat het totale effect van de euro-overgang op de consumentenprijsinflatie tijdens en na de overgangsperiode op ongeveer 0,3 procentpunt. Aangezien de HICP-inflatie op jaarbasis voor alle goederen en diensten samen in januari 2007 tot 2,8% is gedaald en in februari 2007 verder is teruggelopen, blijkt echter eveneens dat ook al waren er overgangseffecten merkbaar, deze niet van zodanige omvang lijken te zijn geweest dat zij de consumentenprijsinflatie, gemeten aan de hand van de HICP voor alle goederen en diensten, hebben opgedreven. Deze vaststellingen lijken grotendeels in de lijn te liggen van de ervaring bij de overgang van de eerste groep landen op de euro [11]. Ook het instituut voor macro-economische analyse en ontwikkeling van Slovenië heeft een analyse verricht van het effect van de euro-overgang op de inflatie. De voorlopige conclusie daarvan luidt dat het totale effect op de CPI 0,24 procentpunt bedroeg.

Indien nodig zal Eurostat zijn conclusies betreffende het effect van de euro-overgang bijstellen naarmate verdere informatie beschikbaar komt.

5.3. Prijspercepties

Ook wat de prijspercepties betreft, is er een grote gelijkenis met de situatie in 2002. De gevoelsinflatie in Slovenië is in januari 2007 immers fors toegenomen en in februari iets verder gestegen (zie grafiek 4), ondanks het feit dat er tijdens deze twee maanden per saldo sprake was van een prijsdaling. De gevoelsinflatie is in maart evenwel iets teruggelopen. Hoewel het nog te vroeg is om conclusies te trekken, lijkt deze terugval erop te wijzen dat de intensivering van de communicatie-inspanningen door de Sloveense autoriteiten effect begint te sorteren.

Grafiek 4

Feitelijke en gevoelsinflatie in Slovenië

(...PICT...)

|

Bron: Eurostat

Indien de resultaten voor maart door latere gegevens worden bevestigd, kan het patroon in Slovenië uiteindelijk geheel anders uitvallen dan het patroon dat in het eurogebied is waargenomen. Daar was er bijna gedurende een heel jaar na de invoering van de eurobankbiljetten en –munten in 2002 sprake van een forse en aanhoudende stijging van de gevoelsinflatie (zie grafiek 5). Vijf jaar later is het verschil tussen beide reeksen geleidelijk aan het afnemen, maar toch nog niet geheel verdwenen.

Grafiek 5

Feitelijke en gevoelsinflatie in het eurogebied

(...PICT...)

|

Bron: Eurostat

De ervaring in Slovenië met de euro-overgang toont nog maar eens aan dat wat prijsontwikkelingen betreft, perceptie, verwachting en realiteit niet noodzakelijkerwijze bij elkaar aansluiten. De overschakeling op een andere munt beïnvloedt de waardeschalen van de bevolking en brengt een geleidelijk mentaal aanpassingsproces op gang, hetgeen allemaal een rol speelt. Prijsperceptie blijft duidelijk een belangrijk punt van zorg voor toekomstige euro-overgangen.

6. Reactie van het publiek op de overgang op de euro

De eind januari 2007 gehouden Flash Eurobarometer-enquête 205 van de Commissie bevestigt dat de overgrote meerderheid (95%) [12] van de Sloveense burgers tevreden is over de vlotheid en efficiëntie waarmee op de euro is overgestapt. Dit mag als een uitstekend resultaat worden bestempeld in vergelijking met 2002, toen slechts in een paar landen een niveau van 90% werd bereikt en het gemiddelde dicht in de buurt van 80% lag.

Wat de overgang op de chartale euro betreft, heeft 97% in de eerste week van januari totaal geen problemen ondervonden bij het omwisselen van tolarbankbiljetten en -munten in eurocontanten of bij het opnemen van eurocontanten. De respondenten hebben zich ook in positieve zin uitgelaten over het nut van de dubbele prijsaanduiding (84%) en over de correcte toepassing daarvan (94%).

Het beeld is minder gunstig wat de prijsomrekeningen betreft: slechts een kleine meerderheid (56%) van de respondenten vindt dat deze eerlijk zijn verlopen, terwijl 44% de tegengestelde mening is toegedaan. Slechts een minderheid van 38% gelooft dat de afronding van de prijzen tijdens en na de euro-overgang eerlijk is gebeurd, terwijl 62% het daar niet mee eens is.

Tenslotte meent 92% van de Sloveense burgers goed ingelicht te zijn over de euro (36% zegt zelfs zeer goed ingelicht te zijn). 91% is vrij tevreden of zeer tevreden over de informatie die de nationale autoriteiten hebben verstrekt. Deze zeer hoge tevredenheidspercentages zijn consistent met de grote tevredenheid over de verstrekte voorlichting (99,2%) die is geconstateerd in het kader van een soortgelijke Eurobarometer-enquête die in februari 2006 bij het Sloveense bedrijfsleven is gehouden.

De publieke opinie in Slovenië bevestigt eens te meer dat voorlichting en communicatie een cruciale rol spelen bij een succesvol overgangsproces op de euro.

Burgers en bedrijven die volledig geïnformeerd zijn over de praktische gevolgen van de euro, zien de invoering van de eenheidsmunt gewoonlijk met meer vertrouwen tegemoet en lijken daarbij slechts weinig moeilijkheden te ondervinden. Een gebrek aan informatie leidt daarentegen meestal tot wantrouwen en verwarring.

[1] COM(2006) 224 van 16 mei 2006 en Convergentieverslag mei 2006 van de ECB.

[2] De huidige leden van het eurogebied hebben de euro ingevoerd volgens het "scenario van Madrid", dat voorzag in een overgangsperiode van drie jaar: de euro werd hun valuta in 1999 (2001 voor Griekenland), terwijl de eurobankbiljetten en –munten pas in 2002 in omloop werden gebracht.

[3] Flash Eurobarometer-enquête 191 van de Commissie, uitgevoerd in september 2006.

[4] Zie ook het door de Commissie opgestelde Vierde verslag over de praktische voorbereidingen op de toekomstige uitbreiding van de eurozone (COM(2006) 671 van 10 november 2006).

[5] De gegevens over de overgang op de chartale euro zijn afkomstig van de Bank van Slovenië en de ECB.

[6] Slovenië heeft geen nationale munt en heeft op basis van een openbare aanbestedingsprocedure de Finse munt gekozen voor het slaan van de Sloveense euromunten.

[7] In negen landen (BE, EL, ES, IT, LU, NL, AT, PT en FI) duurde de periode van dubbele circulatie van 1 januari tot en met 28 februari 2002. Zij liep af op 9 februari 2002 in IE en op 17 februari 2002 in FR. De periode werd tot nul herleid in DE, maar op grond van een gezamenlijke verklaring van verenigingen van detailhandelaren en banken kon tot en met 28 februari 2002 van contanten in DEM gebruik worden gemaakt.

[8] Op 31 december 2006 beliep de totale waarde van de tolarbankbiljetten in omloop 149,631 miljard SIT (622,7 miljoen EUR) en vertegenwoordigde daarmee 72,1% van de gemiddelde waarde van de tolarbankbiljetten in circulatie in de loop van oktober 2006 (207,039 miljard SIT, wat overeenkomt met 864 miljoen EUR).

[9] Op 31 december 2006 beliep de totale waarde van de tolarmunten in omloop 3,602 miljard SIT (15 miljoen EUR) en vertegenwoordigde daarmee 96% van de gemiddelde waarde van de tolarmunten in circulatie in de loop van oktober 2006 (3,752 miljard SIT, wat overeenkomt met 15,7 miljoen EUR).

[10] Zie http://ec.europa.eu/public_opinion/euro_en.htm voor alle Eurobarometers over de euro.

[11] Eurostat News Release 69/2003 van 18.6.2003.

[12] Bij de berekening van de in dit punt vermelde percentages is uitgegaan van het aantal respondenten dat een specifiek antwoord heeft gegeven; er is geen rekening gehouden met respondenten die terzake geen mening hadden.

--------------------------------------------------