27.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 175/74


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren”

COM(2006) 479 final — 2006/0163 (COD)

(2007/C 175/18)

De Raad heeft op 19 oktober 2006 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag te raadplegen over het bovengenoemde voorstel.

De gespecialiseerde afdeling Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap, die met de voorbereiding van de werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 2 mei 2007 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Rodríguez García-Caro.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens 436e zitting van 30 en 31 mei 2007 (vergadering van 30 mei) onderstaand advies uitgebracht, dat met 156 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 1 onthouding, is goedgekeurd.

1.   Conclusies

1.1

Het Comité vindt het voorgestelde Europees kwalificatiekader een goede zaak, omdat transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties het mogelijk maakt om diploma's of getuigschriften in andere lidstaten te gebruiken dan waar zij werden behaald, hetgeen de mobiliteit binnen de EU bevordert en de Europese arbeidsmarkt op genormaliseerde wijze algemeen toegankelijk maakt. Aan het voorgestelde model kleven z.i. wel een aantal bezwaren, die de toepassing ervan kunnen bemoeilijken. Deze moeilijkheden worden in onderhavig advies nader toegelicht.

1.2

Het Comité stelt vast dat de Commissie haar voorstel in de vorm van een aanbeveling heeft gegoten, een rechtsinstrument dat krachtens artikel 249 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap niet verbindend is.

1.3

Het Comité is van oordeel dat de descriptoren, met name wat de beroepskwalificaties betreft, duidelijker en eenvoudiger zouden moeten worden geformuleerd, zodat iedereen — deskundigen en bedrijven, maar ook de burgers in het algemeen — ze gemakkelijker kan begrijpen. Daarom pleit het voor het toevoegen van een extra bijlage om de lidstaten meer houvast te bieden bij het opstellen van hun nationale kwalificatiekaders. Dit zou het voorgestelde referentiesysteem de coherentie verschaffen die de Commissie met haar voorstel wil bereiken.

2.   Inleiding

2.1

Het voorstel van de Commissie houdt verband met een van de doelstellingen die de Europese Raad in 2000 op de Top van Lissabon heeft geformuleerd. De staatshoofden en regeringsleiders verklaarden toen dat verbetering van de transparantie van kwalificaties en stimulering van levenslang leren kunnen helpen de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels zó aan te passen dat de door de Raad vastgelegde doelstellingen op het gebied van concurrentievermogen, groei, werkgelegenheid en sociale samenhang daadwerkelijk kunnen worden gerealiseerd.

2.2

De Europese Raad bevestigde dit standpunt in 2002 op de Top van Barcelona en drong er toen in een resolutie over levenslang leren bij de lidstaten op aan dat zij naar meer samenwerking zouden streven, met als doel bruggen te slaan tussen formele, niet-formele en informele leervormen, een absoluut noodzakelijke voorwaarde voor het creëren van een Europese ruimte voor levenslang leren op basis van de resultaten van het Bologna-proces. De Europese onderwijs- en opleidingsstelsels moesten zó worden gestroomlijnd dat zij in 2010 een toonbeeld van kwaliteit zijn.

2.3

Hetzelfde jaar verzocht de Europese Raad van Sevilla de Commissie om in nauwe samenwerking met de Raad en de lidstaten een kader uit te werken voor de erkenning van kwalificaties op het gebied van onderwijs en opleiding.

2.4

In 2004 brachten de Raad en de Commissie een tussenverslag over de uitvoering van het programma „Onderwijs en opleiding 2010” uit, waarin een lans werd gebroken voor de ontwikkeling van een Europees kwalificatiekader. In het najaar van datzelfde jaar benadrukte ook de Europese Raad van Kopenhagen dat prioriteit moet worden verleend aan het scheppen van een open, flexibel en op transparantie en wederzijdse erkenning stoelend Europees kwalificatiekader dat kan uitgroeien tot een gemeenschappelijke referentie op onderwijs- en opleidingsgebied.

2.5

In het voorjaar van 2005 riep de Conferentie van ministers voor hoger onderwijs in Bergen een Europees Kwalificatiekader voor het Hoger onderwijs in het leven, waarbij zij het belang van complementariteit tussen dit kwalificatiekader en de Europese ruimte voor hoger onderwijs benadrukte.

2.6

In het kader van de herziening van de Lissabon-strategie werd in de werkgelegenheidsrichtsnoeren voor de periode 2005-2008 gewezen op de noodzaak flexibele leertrajecten aan te bieden en de mobiliteit van studenten en personen in opleiding te vergroten door de transparantie van kwalificaties te verbeteren en niet-formele leervormen in heel Europa te erkennen.

2.7

In maart 2005 drong de Europese Raad erop aan dat het Europees Kwalificatiekader in 2006 zou worden goedgekeurd. Dit besluit werd in maart 2006 door de Raad bekrachtigd.

2.8

Het onderhavige voorstel, en met name de zgn. „descriptoren”, is het resultaat van een systematische consultatie door de Commissie aan de hand van het document „Naar een Europees Kwalificatiekader voor levenslang leren” (1). Doelgroep van deze consultatie, die werd uitgevoerd met medewerking van het CEDEFOP en de follow-upgroep van het Bologna-proces, waren de sociale partners, sectorale organisaties, onderwijsinstellingen en niet-gouvernementele organisaties in de 32 landen die deelnemen aan het programma „Onderwijs en opleiding 2010”. Het voorstel is ook gebaseerd op de resultaten van de in februari 2006 gehouden Conferentie van Boedapest en van de werkzaamheden van de deskundigen- en consulentengroepen die de Commissie hebben bijgestaan.

2.9

Op basis van een analyse van de impact van diverse mogelijke presentatievormen werd besloten om de regeling in de vorm van een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad te gieten.

2.10

Het Europees Parlement keurde eind september 2006 een verslag over de invoering van het Europees Kwalificatiekader goed (2).

3.   Samenvatting van het voorstel

3.1

De voorgestelde aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad voorziet in een Europees kwalificatiekader, dat is bedoeld als referentie-instrument voor de onderlinge vergelijking van de kwalificatieniveaus van de nationale kwalificatiesystemen. Het kwalificatiekader bestaat uit acht referentieniveaus, die in termen van leerresultaten worden beschreven, en heeft betrekking op algemeen vormend onderwijs, volwasseneneducatie, beroepsonderwijs en -opleiding en hoger onderwijs. Het voorstel omvat de tekst van de aanbeveling (incl. een lijst van definities) en twee bijlagen, waarin resp. de acht referentieniveaus en de beginselen voor kwaliteitsborging in onderwijs en opleiding nader worden toegelicht.

3.2

Het Europees Parlement en de Raad bevelen de lidstaten aan om:

het Europees kwalificatiekader als referentie-instrument voor het vergelijken van de diverse kwalificatieniveaus te gebruiken;

hun kwalificatiesystemen tegen 2009 af te stemmen op het Europees kwalificatiekader en een eigen kwalificatiekader te ontwikkelen;

ervoor te zorgen dat uiterlijk vanaf 2011 alle nieuwe kwalificaties en „Europass”-documenten een verwijzing naar het ermee overeenstemmende niveau van het Europees kwalificatiekader bevatten;

zich bij het definiëren en beschrijven van kwalificaties op leerresultaten te baseren;

de erkenning van niet-formele en informele leervormen te bevorderen;

een nationaal centrum aan te wijzen dat ervoor moet zorgen dat het nationale kwalificatiesysteem en het Europees kwalificatiekader goed op elkaar aansluiten, en wel door:

de kwalificatieniveaus in de twee systemen aan elkaar te relateren;

daarbij de beginselen voor kwaliteitsborging te bevorderen en toe te passen;

erop toe te zien dat daarbij op een transparante manier te werk wordt gegaan;

belanghebbenden te informeren en ervoor te zorgen dat zij bij de zaak worden betrokken.

3.3

Het Europees Parlement en de Raad steunen het voornemen van de Commissie om:

de lidstaten en de internationale sectorale organisaties te helpen bij het gebruiken van de referentieniveaus en beginselen van het Europees kwalificatiekader;

een adviesgroep voor het Europees kwalificatiekader in te stellen, die de kwaliteit en coherentie van de afstemming van de nationale kwalificatiesystemen op het Europees kwalificatiekader moet monitoren, coördineren en waarborgen;

toezicht uit te oefenen op de uitvoering van de genomen maatregelen en na vijf jaar bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit te brengen over de opgedane ervaring en de gevolgen voor de toekomst.

3.4

In bijlage I worden de acht referentieniveaus van het Europees kwalificatiekader beschreven. Daarbij wordt uitgegaan van de beoogde leerresultaten, d.w.z. datgene wat een lerende aan het eind van het leerproces geacht wordt te kennen, te begrijpen en te kunnen. Deze leerresultaten worden omschreven in termen van kennis, vaardigheden en competentie (de zgn. descriptoren).

4.   Algemene opmerkingen

4.1

Het Comité vindt de voorgestelde regeling een goede zaak, maar wenst toch enkele kanttekeningen te plaatsen. De regeling zorgt voor de nodige transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties zodat diploma's of getuigschriften ook in andere lidstaten kunnen worden gebruikt dan waar zij werden behaald, wat een genormaliseerde toegang tot de hele Europese arbeidsmarkt mogelijk maakt en op die manier de mobiliteit binnen de EU ten goede komt.

4.2

In de conclusies van zijn advies (3) over het Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de erkenning van beroepskwalificaties  (4) heeft het Comité gepleit voor een gemeenschappelijk Europees platform dat richtsnoeren moet opstellen voor de erkenning van álle vormen van onderwijs en opleiding: hoger onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding, en informeel en niet-formeel onderwijs. Het Europees Kwalificatiekader vormt een belangrijke stap op het gebied van de erkenning en verbetering van de transparantie van beroepskwalificaties.

4.3

Daar het Europees Kwalificatiekader is gebaseerd op leerresultaten, zal het ervoor zorgen dat onderwijs en opleiding beter aansluiten op de behoeften van de arbeidsmarkt, dat informele en niet-formele opleidingen worden erkend en dat in een bepaald land verkregen kwalificaties ook in andere landen en andere onderwijs- en opleidingssystemen worden erkend en ten nutte kunnen worden gemaakt. Samen met de verwachte positieve gevolgen voor de werkgelegenheid zijn dit volgens het Comité de voornaamste pluspunten van de voorgestelde regeling.

4.4

In het Europees Kwalificatiekader moet rekening worden gehouden met individuele leerbehoeften, met de noodzaak opgedane kennis te benutten, met de vereiste competentie en de sociale integratie hiervan, met de inzetbaarheid van de betrokkenen en met de noodzaak de beschikbare menselijke hulpbronnen te ontwikkelen en te benutten. De erkenning van niet-formele en informele opleidingen moet één van de prioriteiten van het Europees Kwalificatiekader worden.

4.5

Het Comité is van oordeel dat het Europees Kwalificatiekader de Europese onderwijs- en opleidingssystemen transparanter en voor iedereen toegankelijker zal helpen maken. Arbeidskrachten die in een andere lidstaat willen gaan werken, en potentiële werkgevers in die andere lidstaat, moeten over een referentiekader kunnen beschikken dat het mogelijk maakt om de door de arbeidskrachten in kwestie verworven kwalificaties te vergelijken met de referentiekwalificaties in de lidstaat waar de betrokkenen willen gaan werken. Het Comité vindt het een goede zaak dat het Europees Kwalificatiekader de transnationale mobiliteit verder zal vergemakkelijken. De bedoeling is dat het bruggen slaat tussen de verschillende opleidingssystemen en de overgang tussen beroepsopleiding en algemeen onderwijs, incl. hoger onderwijs, vergemakkelijkt.

4.6

Wat het voorgestelde rechtsinstrument betreft, wijst het Comité erop dat het zich kan vinden in de door de Commissie gepresenteerde analyse van de verschillende mogelijke opties (5). Het geeft toe dat diverse eerdere aanbevelingen op het gebied van onderwijs, opleiding en mobiliteit door de lidstaten in meerdere of mindere mate in praktijk zijn gebracht, maar het vestigt er niettemin de aandacht op dat het gevaar niet denkbeeldig is dat een niet-bindend instrument zoals een aanbeveling, die geen juridische verplichting met zich meebrengt voor degene aan wie zij is gericht, maar gedurende korte tijd wordt toegepast. In dat geval zouden de middellangetermijndoelstellingen niet worden gehaald, zeker als de referentieniveaus moeten worden vastgelegd door middel van een hypothetisch nationaal kwalificatiekader.

4.7

Mede in het licht van de resultaten van de in februari 2006 gehouden Conferentie van Boedapest hebben al vijf lidstaten een dergelijk nationaal kwalificatiekader vastgesteld. De overige zijn er een aan het uitwerken, of hebben te kennen gegeven dat zij dat van plan zijn of in ieder geval positief staan tegenover het idee van een nationaal kwalificatiekader, of zijn juist níet van plan een dergelijk kader uit te werken.

4.8

Het Comité vreest dan ook dat de uitvoering van dit project weleens met aanzienlijke problemen gepaard zou kunnen gaan en dat een Europees Kwalificatiekader zonder nationale kwalificatiekaders uiteindelijk een „lege doos” zal zijn. In dit verband merkt de Commissie in haar document Towards a European Qualifications Framework for lifelong learning  (6) terecht op dat het „vanuit het oogpunt van het Europees Kwalificatienetwerk het beste zou zijn dat ieder land een nationaal kwalificatiekader vaststelt en dit afstemt op het Europees Kwalificatiekader”.

4.9

De Raad verklaart in zijn Resolutie van 27 juni 2002 over levenslang leren (7) dat „voorrang moet worden gegeven aan de daadwerkelijke validering en erkenning van formele kwalificaties, alsmede van niet-formeel en informeel leren, tussen landen en onderwijssectoren door middel van een grotere transparantie en een betere waarborging van kwaliteit”. Het Comité sluit zich daar volledig bij aan en vestigt er bovendien de aandacht op dat de Raad in dezelfde resolutie de Commissie verzoekt om een kader te ontwikkelingen voor de erkenning van kwalificaties op het gebied van het hoger onderwijs en de beroepsopleiding. Daarom pleit het ervoor om het opstellen van een referentiekader op basis van de acht referentieniveaus van het Europees Kwalificatiekader niet aan het eind van het proces aan de goodwill van de lidstaten over te laten, of m.a.w. om het Europees Kwalificatiekader niet door middel van een aanbeveling in te voeren.

4.10

Het Comité is van oordeel dat de Commissie zou moeten aangeven wat de gevolgen zouden zijn als één of meer lidstaten geen nationaal kwalificatiekader zouden opstellen of hun eigen referentiekader niet op het Europees kwalificatiekader zouden afstemmen. Het zou graag zien dat de Commissie van tevoren een aantal mogelijke oplossingen presenteert, zodat er later geen tijd wordt verloren met het zoeken naar oplossingen voor onvoorziene problemen. In de definitieve tekst moeten de lidstaten worden aangemoedigd om dit instrument daadwerkelijk in te voeren.

4.11

Het Comité pleit niet voor de invoering van een uniform Europees onderwijs- en opleidingsstelsel en het wil evenmin de lidstaten voorhouden welke kennis en vaardigheden hun onderwijsinstellingen hun leerlingen en studenten moeten bijbrengen. Wel wil het de aandacht vestigen op de noodzaak de diverse stappen op de weg naar transparantie, erkenning en overdracht van kwalificaties tussen de diverse lidstaten te consolideren. Daarvoor zijn ook geavanceerde kwaliteitsgarantiesystemen op het niveau van de lidstaten nodig, met name voor degenen die diploma's of getuigschriften afgeven. Als een en ander niet wordt geconsolideerd, heeft het weinig zin de mobiliteit van studenten en personen in opleiding te willen bevorderen, en wordt de mobiliteit van werknemers bemoeilijkt.

Op nationaal en regionaal niveau zouden de besluiten met betrekking tot het nationale kwalificatiekader in overleg met de sociale partners moeten worden genomen. Deze zouden samen met de bevoegde autoriteiten de beginselen, normen en doelstellingen voor het nationale kwalificatiekader moeten definiëren en implementeren. Verder moet ook rekening worden gehouden met de rol van de bij deze problematiek betrokken organisaties uit het maatschappelijk middenveld.

4.12

De aanbeveling voorziet in de oprichting van een Adviesgroep voor het Europees Kwalificatiekader, die het afstemmen van de nationale kwalificatiekaders op het Europees Kwalificatiekader moet monitoren, coördineren en toetsen op kwaliteit en samenhang. Ter wille van de homogeniteit van de in dit afstemmingsproces te hanteren criteria zou deze adviesgroep, gezien de hoedanigheid van de leden, ook als taak moeten hebben na te gaan of de nationale referentieniveaus op een correcte manier op het Europees referentiekader worden afgestemd.

5.   Bijzondere opmerkingen

5.1

In het voorstel wordt melding gemaakt van de 25 lidstaten van de EU. Dit aantal moet worden gewijzigd in 27 aangezien er intussen alweer twee nieuwe lidstaten zijn bijgekomen.

5.2

Het Comité vindt de in de aanbevelingen aan de lidstaten, en met name in de tweede aanbeveling, genoemde termijnen te kort, gelet op de tijd die de lidstaten nodig hebben om een nationaal kwalificatiekader uit te werken. Het gaat er dan ook van uit dat het hier om streefdata gaat, die voor vele lidstaten echter niet haalbaar zullen blijken.

5.3

De Commissie krijgt onder meer de taak toegewezen toezicht uit te oefenen op de uitvoering van de genomen maatregelen en het Europees Parlement en de Raad over de opgedane ervaring te informeren en indien nodig een herziening van de aanbeveling voor te stellen (punt 3). Het Comité is van oordeel dat, in de geest van de artikelen 149.4 en 150.4 van het EG-Verdrag, behalve het Europees Parlement en de Raad ook het Europees Economisch en Sociaal Comité moet worden genoemd.

5.4

De omschrijving van de in bijlage I genoemde criteria voor het onderling afstemmen van de kwalificatieniveaus (de zgn. descriptoren) zou volgens het Comité moeten worden vereenvoudigd en in een minder academische en meer op de praktijk afgestemde taal moeten worden geformuleerd om de criteria inzichtelijker, duidelijker en concreter te maken. Aan deze bijlage zou misschien een tweede bijlage met enige toelichting kunnen worden toegevoegd om het relateren van de kwalificaties aan het juiste referentieniveau en het vergelijken van de kwalificaties van de diverse lidstaten te vergemakkelijken.

5.5

Duidelijke definities zorgen voor een beter begrip van de betekenis van de gehanteerde begrippen. Het Comité is van oordeel dat enkele definities in het document Towards a European Qualifications Framework for lifelong learning  (8) duidelijker zijn dat die in het onderhavige voorstel voor een aanbeveling. Zo stelt het voor om de definitie van „competentie” in het voorstel voor een aanbeveling te vervangen door de definitie die wordt gehanteerd in het document Towards a European Qualifications Framework for lifelong learning.

5.6

Het Comité gaat ermee akkoord dat de laatste drie niveaus van het Europees Kwalificatiekader worden gereserveerd voor de academische graden die werden ingevoerd met de Verklaring van Bologna (bachelor, master en doctor). Op deze niveaus moeten kennis, vaardigheden en competentie worden geclassificeerd op basis van de gevolgde universitaire opleiding.

5.7

Het Comité is het ermee eens dat men op alle niveaus kwaliteitscriteria moet blijven hanteren. Het heeft daar zelf al meermaals voor gepleit, o.m. in zijn adviezen over het „Voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende Europese samenwerking ter waarborging van de kwaliteit in het hoger onderwijs”  (9) en het Voorstel voor een aanbeveling van de Raad en het Europees Parlement over verdere Europese samenwerking op het gebied van de kwaliteitsborging in het hoger onderwijs  (10). In laatstgenoemd advies wijst het erop dat „de vereiste van onderwijs en opleiding van hoge kwaliteit (…) van fundamenteel belang (is) met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van de strategie van Lissabon”.

5.8

Het Comité kan zich over het geheel genomen met de inhoud van bijlage II van de voorgestelde aanbeveling verenigen. In het licht van het huidige algemene streven naar kwaliteitsverbetering stelt het evenwel voor om de kop van bijlage II te wijzigen in „Beginselen voor permanente kwaliteitsverbetering in onderwijs en opleiding” en de tekst van de bijlage dienovereenkomstig aan te passen.

5.9

Het Comité beveelt de lidstaten, hun onderwijs- en opleidingscentra en de sociale partners aan om het model van de Europese Stichting voor kwaliteitsbeheer (EFQM) te hanteren. De onderwijscentra zouden van dit erkende, door de EU gesteunde model kunnen uitgaan om hun kwaliteit voortdurend te verbeteren.

Brussel, 30 mei 2007.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

D. DIMITRIADIS


(1)  SEC(2005) 957.

(2)  A6-0248/2006, rapporteur: dhr. Mann.

(3)  Advies van 18 september 2002 over de erkenning van beroepskwalificaties, rapporteur: dhr. Ehnmark, PB C 61 van 14 maart 2003.

(4)  COM(2002) 119 final.

(5)  Zie COM(2006) 479 final.

(6)  SEC(2005) 957.

(7)  PB C 163 van 9 juli 2002.

(8)  SEC(2005) 957.

(9)  Advies van 29 oktober 1997 over Europese samenwerking ter waarborging van de kwaliteit in het hoger onderwijs, rapporteur: dhr. Rodríguez García-Caro, PB C 19 van 21 januari 1998.

(10)  Advies van 6 april 2005 over kwaliteitsborging in het hoger onderwijs, rapporteur: dhr. Soares, PB C 255 van 14 oktober 2005.