27.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 175/1


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 92/84/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken”

COM(2006) 486 final

(2007/C 175/01)

De Raad heeft op 26 september 2006 besloten het Europees Economisch en Sociaal overeenkomstig artikel 93 van het EG-Verdrag te raadplegen over het bovengenoemde voorstel.

De afdeling Economische en Monetaire Unie, economische en sociale samenhang, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 19 april 2007 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Iozia.

Het EESC heeft tijdens zijn op 30 en 31 mei 2007 gehouden 436e zitting (vergadering van 30 mei) onderstaand advies uitgebracht, dat met 78 stemmen vóór en 10 stemmen tegen, bij 0 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het EESC acht het niet juist om de accijnstarieven automatisch aan te passen op basis van het inflatiecijfer dat vanaf 1992 in de EU-12 is geregistreerd. In de tussentijd zijn er immers nieuwe lidstaten bijgekomen: drie op 1 januari 1995, tien op 1 mei 2004 en nog twee op 1 januari 2007.

1.2

Om de gewenste harmonisatie in de EU-27 te bereiken, zou volgens het EESC ook moeten worden overwogen een maximumaccijnstarief af te spreken. Dit is de enige manier om smokkel en fraude in de toekomst efficiënt te bestrijden, de accijnstarieven dichter bij elkaar te brengen en aldus de totstandbrenging van een echte interne markt te bevorderen. Consumenten die alcoholhoudende dranken aanschaffen daar waar deze goedkoper zijn, mogen niet als smokkelaars worden afgeschilderd. De belangen van de consument kunnen het best worden beschermd door een geleidelijke harmonisatie.

1.3

Het EESC beveelt aan om de lidstaten expliciet te verbieden naast de normale regelingen voor accijnzen en BTW nog andere belastingen op consumptie te heffen, waarbij hiervoor zelfs soms de naam „Gemeenschapsbelasting” wordt gehanteerd, zoals bepaald door het Europese Hof van Justitie (1).

1.4

Het EESC acht art. 93 van het Verdrag, op basis waarvan de Raad met eenparigheid van stemmen bepalingen kan vaststellen betreffende de harmonisatie van de nationale wetgevingen inzake belastingen, niet gerechtvaardigd als rechtsgrondslag. De voorgestelde richtlijn harmoniseert namelijk helemaal niets, want de lidstaten behouden de vrijheid om hogere tarieven dan het minimumtarief vast te stellen.

1.5

De Commissie heeft het niet nodig geacht een effectbeoordeling te maken en de belanghebbenden te raadplegen, omdat haar voorstel maar van zeer beperkt belang zou zijn. Het EESC is het hier niet mee eens. Het heeft ter zake een hoorzitting gehouden waar alle deelnemers verzet tegen het Commissievoorstel aantekenden en erop aandrongen dat de Commissie voortaan wel een grondige effectbeoordeling maakt.

1.6

Het EESC verzoekt de Commissie het voorstel in te trekken en bij haar toekomstige werkzaamheden de verwijzingen naar de in Richtlijn 92/83 aangegeven codes van de gecombineerde nomenclatuur te actualiseren en de indelingsmethoden te herzien.

2.   Het voorstel van de Commissie

2.1

In het Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 92/84/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken worden minimumaccijnstarieven voor alcohol en de diverse categorieën alcoholhoudende dranken vastgesteld. Overeenkomstig artikel 8 van laatstgenoemde Richtlijn moet de Commissie op gezette tijden de accijnstarieven bezien en een verslag indienen, en eventueel een voorstel tot wijziging van de Richtlijn.

2.2

In haar verslag van 26 mei 2004 concludeerde de Commissie dat de accijnstarieven in de lidstaten meer met elkaar in overeenstemming moeten worden gebracht om de interne markt beter te laten functioneren en om fraude en smokkel, die in de hand worden gewerkt doordat er in de lidstaten verschillende regelingen gelden, tegen te gaan. Naar aanleiding van de discussie over genoemd verslag heeft de Raad de Commissie verzocht „een voorstel te doen om de minimumaccijnzen aan te passen teneinde een vermindering van de reële waarde van de communautaire minimumtarieven te voorkomen, en daarbij te voorzien in overgangsperioden en afwijkingen voor lidstaten die problemen bij het verhogen van hun accijnzen zouden ondervinden; tevens dient de Commissie naar behoren rekening te houden met de algemene politieke gevoeligheid van deze specifieke kwestie.”

2.3

De Commissie stelt daarom een wijziging van de Richtlijn voor waarbij:

de minimumtarieven voor alcohol, tussenproducten en bier met ingang van 1 januari 2008 worden opgewaardeerd naar rata van de inflatie tussen 1993 en 2005, die ongeveer 31 % beloopt;

voorzien wordt in een overgangsperiode van één jaar voor de landen die hun tarieven met meer dan 10 % moeten verhogen, en van twee jaar voor de landen die hun tarieven met meer dan 20 % moeten verhogen;

de evaluatieperiode van artikel 8 van de richtlijn van 2 tot 4 jaar wordt verlengd.

2.4

Zoals de Raad had gevraagd is het voorstel in hoofdzaak bedoeld om de reële waarde van de tarieven terug te brengen op het niveau van 1992. Hierdoor zal het volgens de Commissie mogelijk worden „de goede werking van de interne markt zonder fiscale grenzen te garanderen.”

3.   Opmerkingen

3.1

Aangezien er geen effectbeoordeling is gemaakt, heeft het EESC het wenselijk geacht een hoorzitting te houden om van producentenverenigingen, consumentenorganisaties en vakbonden rechtstreeks te horen hoe zij over het richtlijnvoorstel denken. Bij die gelegenheid hebben alle deelnemers blijk gegeven van hun verbazing over het voorstel, dat er volgens sommige organisaties bovendien toe leidt dat de verschillende alcoholhoudende dranken nog meer ongelijk worden behandeld, met alle negatieve gevolgen van dien voor de dranken waarop accijns wordt geheven. Producenten van dranken die niet onder accijnsregelingen vallen, hebben het verzoek geuit om het huidige systeem (dat trouwens is vastgelegd in de overeenkomsten van het gemeenschappelijk landbouwbeleid) niet te veranderen.

3.2

De deelnemers aan de hoorzitting (2) waren het erover eens dat sociale en volksgezondheidsaspecten in aanmerking dienen te worden genomen, maar op het gebied van belastingheffing niet als uitgangspunt moeten gelden. Tegelijkertijd pleiten zij — net als het EESC — voor een campagne inzake „verantwoorde alcoholconsumptie” teneinde het gevaar van misbruik in te dammen. Ook is benadrukt dat de Europese industrie mondiaal marktleider is en als zodanig aanzienlijk tot het Europese BBP bijdraagt en een groot aantal directe en indirecte arbeidsplaatsen vertegenwoordigt.

3.3

Op het eerste gezicht lijkt het richtlijnvoorstel een routinemaatregel te betreffen, slechts bedoeld om de tarieven aan te passen aan de sinds 1993 opgetekende inflatiecijfers. Het gaat echter om een uitermate gecompliceerd en gevoelig onderwerp dat aantoont dat de lidstaten met hun uiteenlopende beleidsmaatregelen en belangen nog lang niet gewonnen zijn voor een hoge mate van fiscale convergentie binnen de EU. Het EESC heeft zich meermaals uitgesproken vóór fiscale harmonisatie, een onmisbaar instrument om de consument daadwerkelijk te laten profiteren van de voordelen van de interne markt.

3.4

Onderhavig richtlijnvoorstel stond op de agenda van de ECOFIN-vergaderingen van 7 en 28 november 2006, waarop tussen de lidstaten opnieuw eindeloze discussies op gang zijn gekomen. Grotendeels ontstond weer dezelfde situatie die in 1992 tot de vigerende Richtlijn heeft geleid, waarmee men er uitsluitend in geslaagd is minimumtarieven vast te stellen zonder dat de mogelijkheid is geschapen een gezamenlijke aanpak uit te werken om de accijnstarieven te harmoniseren en meer met elkaar in overeenstemming te brengen.

3.5

Bekijkt men de accijnstarieven van naderbij, dan blijken er enorme verschillen tussen lidstaten te bestaan. In het verslag van 26 mei 2004 is vermeld welke maatregelen er voor de verschillende categorieën zijn toegepast door de 25 lidstaten en door de toenmalige kandidaat-lidstaten Bulgarije en Roemenië (3), die op 1 januari 2007 zijn toegetreden. Tussen de hoogste en de laagste tarieven is er een verschil van ca. 1 100 %!

3.6

Ter illustratie: voor wijn lopen de tarieven uiteen van 0 tot 273 €; voor mousserende wijn van 0 tot 546 € per hl; voor bier van 0,748 per graad Plato (4), d.w.z. 1,87 €, tot 19,87 € per hl/procent alcohol; voor mousserende en niet-mousserende tussenproducten van 45 tot 497 € per hl; voor absolute alcohol van 550 tot 5.519 € per hl, hetgeen voor alcoholhoudende dranken van 40° overeenkomt met een bedrag van 220 tot 2.210 € per hl.

3.7

Met de door de Commissie voorgestelde aanpassing van de minimumtarieven zou het verschil tussen de door de landen gehanteerde tarieven afnemen van 1 100 % tot een percentage dat tussen 800 en 1 000 schommelt. Dat dankzij deze maatregel de goede werking van de interne markt wordt gegarandeerd, zoals de Commissie pretendeert, is dus op zijn minst een zeer boude bewering! Om echt tot een doeltreffend resultaat te komen, zou er volgens het EESC naast het minimumtarief ook een maximumtarief moeten worden ingevoerd. Dit is de enige manier om smokkel en fraude in de toekomst te bestrijden.

3.8

Even weinig overtuigend is de bewering dat de aanpassing van de minimumtarieven aan de inflatiecijfers niet tot een verhoging van de reële waarde leidt. Voor de volledigheid had de Commissie een dynamisch overzicht moeten verschaffen van de manier waarop de accijnzen zich in de lidstaten hebben ontwikkeld vanaf 1985, toen het voorstel voor harmonisatie in een Witboek werd gepresenteerd. Op enkele uitzonderingen na is het concrete resultaat hiervan namelijk dat de reële waarde van de accijnzen in de lidstaten na het verstrijken van de voor sommige landen geldende uitzonderingsregeling is gestegen. Het Comité heeft bezwaar tegen alle nationale praktijken waarmee er, naast de accijnzen, andere vormen van belastingheffing zijn bijgekomen, soms zelfs onder de noemer van „Gemeenschapsbelasting”.

3.9

Bovengenoemde ontwikkeling wordt bevestigd in een in opdracht van de Commissie zelf uitgevoerde studie (5) waaruit blijkt dat op drie na alle lidstaten hun accijnzen jaarlijks of om de paar jaar hebben verhoogd.

3.10

In dezelfde studie, die rekening hield met de elasticiteit van de vraag ten opzichte van de prijzen, wordt erop gewezen dat als de minimumtarieven worden aangepast aan de inflatie,

gedistilleerde dranken aanzienlijk zouden profiteren van een tariefwijziging, vooral in de Noord-Europese landen, maar ook in Ierland en het Verenigd Koninkrijk,

de consumptie van gedistilleerde dranken bij een relatief hoge prijselasticiteit hoger is gezien de kruiselasticiteit (verhouding tussen de vraag naar een bepaald soort product en de prijzen van andere categorieën producten) (6) wanneer het hierbij gaat om dranksoorten met een hoog alcoholvolumegehalte,

bij een hoge prijselasticiteit de grootste verliezers bier en wijn zouden zijn; in de Noord-Europese landen zou de wijnconsumptie aanzienlijk dalen, terwijl in Duitsland, België, Frankrijk en Luxemburg de bierconsumptie zou teruglopen.

3.11

Het zou interessant zijn om deze studie, die betrekking heeft op de EU-15, te vergelijken met de effecten van de verschillen in minimumtarieven in de EU-27.

3.12

Het EESC vraagt zich af of de Commissie ten aanzien van dit als uitermate gevoelig bestempelde thema louter als boekhouder moet blijven opereren, of juist — in overleg met de lidstaten — voorstellen moet indienen waarmee de concurrentieverstoringen die het gevolg zijn van de instandhouding van zùlke uiteenlopende fiscale regels, echt kunnen worden verlicht.

3.13

Voorts heeft de Commissie bij de formulering van de voorstellen tot wijziging van de Richtlijn verzuimd om rekening te houden met het feit dat in 1992, toen de Europese Gemeenschap uit 12 landen bestond, de pro-capita-inkomensverschillen niet van zodanige aard waren dat de gehanteerde tarieven de producten waarop ze betrekking hadden echt duur maakten. In de EU-27 echter, waar de loon- en pensioenniveaus sterk uit elkaar lopen, is het niet rechtvaardig om voor nieuwe en oude lidstaten over één en dezelfde fiscale maatregel te blijven praten, omdat deze uitsluitend de lagere inkomens treft. Voor werknemers en gepensioneerden met een inkomen van 100 tot 150 € per maand, die al te maken hebben gekregen met een alcoholaccijnsverhoging van 50 tot 400 %, zal een verdere verhoging met 31 % zeker negatief uitwerken op de consumptie van de huishoudens in kwestie. In de ogen van het EESC is het niet juist om de accijnstarieven automatisch aan te passen op basis van het inflatiecijfer dat vanaf 1992 in de EU-15 is geregistreerd, juist omwille van het feit dat er in de tussentijd 12 nieuwe EU-landen zijn bijgekomen.

3.14

Op een gering aantal uitzonderingen na druist de voorgestelde automatische aanpassing dus in tegen alle anti-inflatiemaatregelen van de lidstaten, die de bestaande regelingen voor de indexering van lonen en pensioenen sindsdien hebben afgeschaft. De Commissie legt niet goed uit waarom zo'n regeling alleen voor taksen en accijnzen in stand moet worden gehouden.

3.15

Het EESC vindt juist dat de huidige regeling volledig tekortschiet en beschouwt de aanpassing aan het inflatiecijfer (van de EU van 12, 25 of 27 lidstaten?) als een maatregel die met name de lagere inkomensgroepen onnodig treft, zoals alle indirecte belastingen die geen rekening houden met het daadwerkelijke inkomen van de belastingbetaler.

3.16

In tal van lidstaten is de consumptie van alcoholhoudende dranken, mits in matige vorm, verbonden met de cultuur en de geschiedenis van het land. Soms gaat het daarbij om wijn, soms om andere dranken. Derhalve dient dit vraagstuk — weliswaar met inachtneming van zijn uiteenlopende aspecten — in een breed perspectief te worden gezien.

3.17

Het EESC respecteert dat bepaalde landen voor een streng fiscaal beleid ten aanzien van alcohol en tabaksproducten hebben gekozen, waarschijnlijk om misbruik bij met name jongeren tegen te gaan. Sommige lidstaten hebben verklaard dat in hun fiscale beleid rekening dient te worden gehouden met de volksgezondheid, maar deze vrije beslissingen mogen de keuzes en drijfveren van andere lidstaten niet beïnvloeden.

3.18

Over deze materie heeft het EESC al eerder een grondig advies (7) uitgebracht, waarin het zegt: „Misbruik kan het best worden aangepakt via onderwijs, voorlichting en opleidingsprogramma's die in de eerste plaats op de misbruikers zelf zijn gericht.”

3.19

Naar het oordeel van het EESC gelden niet langer de omstandigheden van art. 93 van het Verdrag, op grond waarvan de Raad met eenparigheid van stemmen bepalingen kan vaststellen betreffende harmonisatie van belastingwetgevingen die nodig is om de interne markt binnen de in art. 14 gestelde termijn tot stand te brengen of beter te doen functioneren. Feit is dat verhoging van de minimumaccijnzen niet bijdraagt tot harmonisatie, maar slechts een minimumbasis vaststelt die iedere lidstaat ongelimiteerd kan verhogen. Sinds Richtlijn 92/84 EEG is goedgekeurd, zijn de werkelijke tarieven steeds verder uit elkaar gaan lopen, waarmee is aangetoond dat de Richtlijn niet voor harmonisatie heeft kunnen zorgen.

4.   Bestrijding van fraude en smokkel

4.1

De grote verschillen in belastingniveaus staan niet alleen de goede werking van de interne markt in de weg, maar leiden er ook toe dat mensen sterk geneigd zijn om accijnzen te ontduiken. Zij doen dit ofwel gedeeltelijk, door producten in een andere lidstaat te betalen dan waar zij geconsumeerd worden, ofwel volledig, door producten uit derde landen te importeren of goederen om te leiden onder een stelsel van belastingopschorting.

4.2

Met de opkomst van e-commerce is een nieuwe bron van potentiële fiscale fraude ontstaan, aangezien verkoop op afstand niet kan worden gecontroleerd en er geen gecoördineerd beleid ter bestrijding van alcoholaccijnsfraude bestaat. Dit komt mede doordat sommige lidstaten deze fraude niet als een probleem beschouwen en het verschijnsel vrijwel uitsluitend de gebieden met hogere belastingen betreft.

4.3

Sinds de uitbreiding liggen er aan de buitengrenzen van de EU landen waar het belastingniveau veel lager is dan gemiddeld in de Unie het geval is. Hierdoor is het fraudepotentieel exponentieel gestegen. In sommige van die landen bestaat er veel corruptie, ook bij de douane. De maatregelen ter bestrijding van smokkel moeten nog meer worden versterkt. Als de accijnsverhogingen worden goedgekeurd zoals is voorgesteld, zullen de winstmarges van de internationale smokkelaars alleen nog maar groter worden.

4.4

De EU heeft het vraagstuk van de fraudebestrijding m.b.t. accijnsproducten aangepakt met de Richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop. Vanwege de teleurstellende resultaten is deze Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2004/106/EG van de Raad van 16 november 2004, die tegelijkertijd ook Richtlijn 77/799/EEG betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe belastingen, bepaalde accijnzen en heffingen op verzekeringspremies wijzigt.

4.5

Het EESC heeft al in een eerder advies (8) aangegeven wat er moet gebeuren om fraude doeltreffend te kunnen bestrijden: „Het spreekt in dit verband voor zich dat de administratieve samenwerking en de uitwisseling van accijnsgerelateerde informatie tussen lidstaten moet worden gemoderniseerd, versterkt, vereenvoudigd en efficiënter worden gemaakt.”

4.6

In hetzelfde advies werd het volgende benadrukt: „Opnieuw worden de potentiële voordelen van een doeltreffender werking van de interne markt en in het onderhavige geval van de procedures voor het opsporen en bestrijden van belastingfraude en -ontduiking, beperkt door bescherming van de nationale belangen.” En ook: „Het lijdt geen twijfel dat veel frauduleuze praktijken rechtstreeks verband houden met de soms aanzienlijke verschillen tussen de in de lidstaten toegepaste accijnstarieven.”

En verder: „Het EESC neemt de gelegenheid te baat om opnieuw te herinneren aan de beperkingen van het unanimiteitsbeginsel, dat momenteel van kracht is bij de meeste besluiten over communautaire belastingwetgeving, en herhaalt zijn standpunt dat dit vervangen moet worden door besluiten waarbij met — desnoods gekwalificeerde — meerderheid van stemmen wordt beslist, wanneer het gaat om belastingen die de concurrentieverhoudingen op de interne markt beïnvloeden of die concurrentiedistorsies veroorzaken.”

4.7

In de loop der jaren heeft het EESC herhaaldelijk tot uitdrukking gebracht dat het zijns inziens van fundamenteel belang is om:

te streven naar versterking van administratieve samenwerking, voortdurend overleg tussen de fiscale autoriteiten, wederzijdse bijstand, gemeenschappelijke her- en bijscholing van de met fraudebestrijding belaste functionarissen, koppeling van compatibele netwerken van politie- en belastingdiensten en het delen van databanken;

fiscale harmonisatie te bevorderen, zowel op het gebied van directe belastingen als op het gecompliceerdere gebied van accijnzen;

toe te werken naar afschaffing van eenparige besluitvorming over bepaalde fiscale thema's, allereerst op gebieden waar dit het gemakkelijkst haalbaar is;

het model voor het heffen van BTW, dat fraude in de hand werkt, af te schaffen;

de belastingdruk niet te verhogen.

4.8

Ter illustratie enkele voorbeelden: in Zweden is er in 2004 door reizigers of smokkelaars ongeveer 164 mln liter bier ingevoerd, bijna evenveel als de 173 mln die het staatsmonopolie (Systembolaget) heeft verkocht. De Zweedse overheid is hierdoor een bedrag van ca. 190 mln euro aan accijns- en BTW-inkomsten misgelopen. Dergelijke aankopen zijn sinds 2002 met 40 % gestegen als gevolg van de afschaffing van de speciale regeling waarmee beperkingen werden opgelegd aan aankopen in het buitenland. Naar schatting is de smokkel de voorbije twee jaar verdubbeld. Volgens andere schattingen is er in Denemarken 95 mln liter bier ingevoerd door reizigers die hun bierinkopen in Duitsland hadden gedaan. Wanneer men daar 10 % aan smokkelwaar bij optelt, moet men concluderen dat over naar schatting 30 % van de hoeveelheid in Denemarken geconsumeerd bier geen Deense belasting is geheven. In Finland is in 2005 door reizigers 42 mln liter ingevoerd, d.w.z. 10 % van het totaal. Hiermee heeft de staat ruim 50 mln euro aan belastinginkomsten gederfd. In Oostenrijk wordt 30 miljoen liter ingevoerd door reizigers die in Duitsland en Tsjechië zijn wezen winkelen. In het Verenigd Koninkrijk wordt er — de grootscheepse smokkel buiten beschouwing gelaten — 100 miljoen liter ingevoerd door grensoverschrijdende reizigers (9).

5.   Structuren van de accijnzen op alcoholhoudende dranken

5.1

In het verslag uit 2004 belicht de Commissie een aantal problemen die bij de tenuitvoerlegging van Richtlijn 92/84/EEG zijn gerezen. Met name wijst zij op de volgende drie punten:

de mogelijkheid die de lidstaten hebben om mousserende en niet-mousserende alcoholhoudende dranken verschillend te belasten;

de vraag of de in Richtlijn 92/83/EEG opgenomen verwijzingen naar de codes van de gecombineerde nomenclatuur ten behoeve van de definitie van de categorieën alcoholhoudende dranken voor belastingdoeleinden moeten worden bijgewerkt om rekening te houden met mogelijke wijzigingen van de GN-codes die sinds 1992 zijn opgetreden;

de indeling van alcoholhoudende dranken in de in Richtlijn 92/83/EEG vastgestelde categorieën, die geleid heeft tot uiteenlopende indelingen en — bijgevolg — een uiteenlopende belasting van hetzelfde product in verschillende lidstaten.

5.2

Wat het eerste punt betreft, stelt de Commissie voor niet langer de mogelijkheid te laten bestaan om mousserende en niet-mousserende wijnen verschillend te belasten, met het argument dat mousserende wijnen niet meer als luxeproducten beschouwd worden en dat de aanleiding voor dit onderscheid daarmee dus vervalt (het is eerder zo dat bepaalde niet-mousserende wijnen nu onder die categorie vallen!).

5.3

Ten aanzien van het tweede punt stelt de Commissie de lidstaten voor zich niet langer te baseren op de codes van de gecombineerde nomenclatuur zoals die stonden omschreven in artikel 26 van Richtlijn 92/83 (betreffende de structuur van de accijns) en die van kracht werden op de dag waarop deze richtlijn werd vastgesteld, maar op zo recent mogelijke GN-codes, waarbij besluiten tot wijziging voortaan zullen worden goedgekeurd overeenkomstig artikel 24 van richtlijn 92/12/EEG (met hulp van een accijnscomité, zoals ook het geval is bij energieproducten).

5.4

Het derde punt gaat in op de door vele handelaars gesignaleerde problematiek, namelijk dat de richtlijn in te algemene bewoordingen is opgesteld en niet specifiek aangeeft hoeveel gedistilleerde alcohol er maximaal mag worden toegevoegd aan „andere gegiste dranken”. De Commissie stelt nu voor de indeling van alcoholhoudende dranken in verband met de berekening van de accijns minder afhankelijk te maken van de GN-indeling.

5.5

Het EESC is van oordeel dat de door de sector aangevraagde wijzigingen die tot vereenvoudiging en concurrentiebescherming strekten, steekhoudend en coherent waren. Het is het in dat verband eens met de destijds door de Commissie geformuleerde voorstellen en vraagt zich dan ook af waarom dit niet heeft geleid tot een dienovereenkomstige wijziging van Richtlijn 92/83/EEG.

5.6

Het EESC pleit voor de intrekking van dit richtlijnvoorstel en beveelt tegelijkertijd aan om de door de Commissie voorgestelde wijzigingen op Richtlijn 92/83/EEG goed te keuren.

Brussel, 30 mei 2007.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

D. DIMITRIADIS


(1)  C-437/1997 Evangelischer Krankeshausverein Wien (EKW).

(2)  CEPS — The European Spirits Organisation; AICV — The Association of Cider and Fruit Wine; The Brewers of Europe; Comité européen des Entreprises Vins.

(3)  Zie het Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 92/84/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken, en de tabellen in de bijlagen bij het verslag van de Commissie van 26 mei 2004.

(4)  Volgens de vrije online encyclopedie Wikipedia is de graad Plato een maateenheid om de dichtheid van een oplossing te bepalen bij 20° Celsius op zeeniveau. Omwille van de gebruiksvriendelijkheid wordt deze eenheid vooral gehanteerd in de bierindustrie. De dichtheid van een oplossing in graden Plato komt overeen met de dichtheid in gewichtsprocenten van een suikeroplossing in water. M.a.w.: als een liter bierwort een gehalte heeft van 12 graden Plato, is de dichtheid van het aftreksel (de in het wort opgeloste suikers) in kwestie gelijk aan die van een liter oplossing in water van 12 gewichtsprocent suiker, uitgaande van het specifieke gewicht van water van 1 kg/l. Men kan dan zeggen dat ons monster wort ca. 120 gram aftreksel bevat.

(5)  Customs Associates Ltd, Study on the competition between alcoholic drinks — Final report (februari 2001).

(6)  De kruiselasticiteit ten opzichte van de prijs geeft een indicatie van de mate van concurrentie tussen dranken.

(7)  PB C 69 van 21.3.2006 (rapporteur: de heer Wilkinson).

(8)  PB C 112 van 30.4.2004, blz. 64 (rapporteur: de heer Pezzini).

(9)  Oxford economics, „The consequences of the proposed Increase in the minimum excise duty rates for beer” (februari 2007).


BIJLAGE

bij het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité

De volgende wijzigingsvoorstellen, waarvoor minstens een kwart van de stemmen werd uitgebracht, werden tijdens de beraadslaging verworpen:

Par. 4.6

Tekst schrappen:

„In hetzelfde advies werd het volgende benadrukt: „Opnieuw worden de potentiële voordelen van een doeltreffender werking van de interne markt en in het onderhavige geval van de procedures voor het opsporen en bestrijden van belastingfraude en -ontduiking, beperkt door bescherming van de nationale belangen.” En ook: „Het lijdt geen twijfel dat veel frauduleuze praktijken rechtstreeks verband houden met de soms aanzienlijke verschillen tussen de in de lidstaten toegepaste accijnstarieven.””

En verder: „Het EESC neemt de gelegenheid te baat om opnieuw te herinneren aan de beperkingen van het unanimiteitsbeginsel, dat momenteel van kracht is bij de meeste besluiten over communautaire belastingwetgeving, en herhaalt zijn standpunt dat dit vervangen moet worden door besluiten waarbij met — desnoods gekwalificeerde — meerderheid van stemmen wordt beslist, wanneer het gaat om belastingen die de concurrentieverhoudingen op de interne markt beïnvloeden of die concurrentiedistorsies veroorzaken.

Motivering

De vraag welke meerderheid er nodig is voor het nemen van een bepaald besluit is een thema van groot politiek gewicht, waarover in het toekomstig Verdrag een akkoord moet worden gesloten. Vanaf het moment dat de gemeenschappelijke munt wordt ingevoerd en de mogelijkheid voor overheden om het monetair beleid af te stemmen op de economische situatie in het land wegvalt, is het belastingbeleid het enige instrument waarover een lidstaat nog beschikt om zijn economisch beleid te sturen. Zolang er geen verdere vooruitgang wordt geboekt op het terrein van de sociale en economische cohesie, moet worden voorkomen dat een meerderheid (zelfs al is zij gekwalificeerd) haar criteria kan opleggen aan de rest van de lidstaten.

Het loslaten van de unanimiteitsregel zou er bovendien toe leiden dat bepaalde landen die dankzij het vetorecht bepaalde sleutelsectoren voor hun economie kunnen blijven steunen (zoals bijvoorbeeld de wijn- of bierhandel), zich moeten neerleggen bij een andere besluitvormingswijze, waarmee ze de mogelijkheid verliezen om zich te verzetten tegen voorstellen die indruisen tegen hun nationale belangen, hetgeen ze onder de huidige afspraken nog wel kunnen doen.

Stemuitslag:

Voor: 21

Tegen: 54

Onthoudingen: 4

Par. 4.7

Tekst toe te voegen:

„In de loop der jaren heeft het EESC herhaaldelijk tot uitdrukking gebracht dat het zijns inziens van fundamenteel belang is om:

te streven naar meer administratieve samenwerking, voortdurend overleg tussen de fiscale autoriteiten, wederzijdse bijstand, gemeenschappelijke her- en bijscholing van de met fraudebestrijding belaste functionarissen, koppeling van compatibele netwerken van politie- en belastingdiensten en het gezamenlijk opzetten van databanken;

de rechten van de consumenten te versterken bij verkoop op afstand van alle producten op de interne markt;

fiscale harmonisatie te bevorderen, zowel op het gebied van directe belastingen als op het gecompliceerdere gebied van accijnzen;

toe te werken naar afschaffing van eenparige besluitvorming over bepaalde fiscale thema's, allereerst op gebieden waar dit het gemakkelijkst haalbaar is in het kader van een coherent Europees fiscaal beleid;

af te stappen van het model voor het heffen van BTW, dat fraude in de hand werkt;

de belastingdruk niet te verhogen.”

Motivering

Motivering 1

Het is zaak om — in ieder geval in formeel opzicht — de idee van de invoering van maximumtarieven los te koppelen van begrippen als harmonisatie, aanpassing van de accijnstarieven en geleidelijke harmonisatie. Hoewel een dergelijke maximumtarifering onder meer zou leiden tot het terugdringen van de huidige verschillen tussen de bestaande tarieven, zoals blijkt uit de paragrafen 3.5, 3.6 en 3.7, zou als gevolg van de daaruit voortvloeiende verdergaande harmonisatie het maximumtarief kunnen worden verward met het objectieve tarief. Althans, dat risico bestaat met de huidige formulering van de paragraaf. Met dit wijzigingsvoorstel wordt geprobeerd die verwarring te voorkomen.

Het huidige probleem wordt veroorzaakt door de hoge tarieven die in bepaalde landen worden opgelegd (Ierland, Verenigd Koninkrijk, Finland, Zweden), en die hebben geleid tot enorme verschillen met buurlanden.

(Eén alinea uit de motivering is niet van toepassing op de Nederlandse vertaling — nvdv)

Verder is de EU er voor een efficiënte ontwikkeling van de interne markt en voor fraudebestrijding bij gebaat dat de EU-burgers hun rechten gewoon kunnen uitoefenen en deze producten dus elders op de interne markt kunnen verkrijgen, zoals ook gebeurt met andere voedingsmiddelen. Op die manier ontstaan er legale distributiekanalen, die kunnen worden gecontroleerd door de belastingautoriteiten of de gezondheidsinspectie en kan de consument vertrouwd raken met die producten. Op die manier wordt ook het verdragsbeginsel van het vrije verkeer van goederen in acht genomen, dat niet alleen geldt voor de beroepshandel, maar ook voor transacties van particulieren. Het vrije verkeer houdt in dat consumenten die in een lidstaat verblijven goederen moeten kunnen aanschaffen op het grondgebied van een andere lidstaat, waarbij een aantal redelijke en voor iedereen geldende minimumvoorschriften van kracht zijn ten aanzien van de koop en verkoop van consumentengoederen.

Het Comité heeft onlangs verklaard dat het voor de verwezenlijking van de interne markt van groot belang is dat de consumenten meer doordrongen worden van de voordelen ervan (EESC-advies over de herziening van de interne markt — PB C 93 van 27.4.2007 (INT/332)).

Motivering 2

Noodzakelijke verduidelijking omdat, zoals ook wel uit par. 4.8 blijkt, het model voor het heffen van BTW tot heel veel jurisprudentie heeft geleid vanwege de tekortkomingen in de wetgeving en de vergissingen bij de tenuitvoerlegging ervan op nationaal en Europees niveau. Daarom is coördinatie zo belangrijk als het in het advies genoemde proces op gang wordt gebracht.

Stemuitslag:

Voor: 20

Tegen: 55

Onthoudingen: 4