27.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 93/42


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad, de daaruit voortvloeiende bijzondere richtlijnen, alsmede de Richtlijnen 83/477/EEG, 91/383/EEG, 92/29/EEG en 94/33/EG van de Raad, met het oog op de vereenvoudiging en rationalisatie van de verslagen over de praktische tenuitvoerlegging”

(COM(2006) 390 final — 2006/0127 (COD))

(2007/C 93/10)

Op 20 september 2006 heeft de Raad besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag te raadplegen over het bovengenoemde voorstel.

De gespecialiseerde afdeling Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap, die was belast met de voorbereidende werkzaamheden, heeft haar advies op 19 december 2006 goedgekeurd; rapporteur was de heer Janson.

Tijdens zijn 432e zitting op 17 en 18 januari 2007 (vergadering van 17 januari) heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité het volgende advies uitgebracht, dat met 150 stemmen voor en 1 stem tegen, bij 6 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Samenvatting en conclusies

1.1

Gezondheid en veiligheid op het werk is een bevoegdheid van de EU die van belang is voor een duurzame mededinging op de interne markt en voor een sociaal Europa. Bedrijven mogen niet de kans krijgen om te concurreren op basis van de gezondheid en de veiligheid van hun werknemers.

1.2

Een aantal richtlijnen inzake gezondheid en veiligheid bevat de verplichting voor de lidstaten om een verslag over de praktische tenuitvoerlegging ervan op te stellen. Volgens de huidige bepalingen moeten de nationale verslagen over de praktische tenuitvoerlegging met uiteenlopende frequentie bij de Commissie worden ingediend (om de vier of vijf jaar). In het onderhavige voorstel verdwijnen deze verschillen en wordt beoogd de huidige wetgeving te rationaliseren, in die zin dat er iedere vijf jaar slechts één verslag over de praktische tenuitvoerlegging van alle richtlijnen opgesteld moet worden.

1.3

Het EESC is ingenomen met het Commissievoorstel. Het opstellen van verslagen kost de nationale overheden veel tijd en het voorstel zal de lidstaten duidelijk geld en tijd besparen.

1.4

Door de verslagleggingstermijnen gelijk te trekken en alles in één totaalverslag onder te brengen krijgen de nationale overheden een beter overzicht. Ook kunnen zo de verbanden tussen de verschillende gezondheidsrisico's die men met de richtlijnen beoogt te voorkomen, beter in kaart worden gebracht. Dat er regelmatig verslagen over de praktische tenuitvoerlegging van de richtlijnen op het gebied van de gezondheid en de veiligheid op de werkplek worden opgesteld, is van belang om een overzicht te krijgen van de maatregelen en van de gevolgen van deze maatregelen voor de gezondheid en de veiligheid van de werknemers in de Europese Unie. Het EESC vindt wel dat de Commissie zou moeten voorstellen de lidstaten te verplichten om de sociale partners over alle hoofdstukken van het verslag te raadplegen alsvorens dit naar de Commissie wordt gestuurd, en om de standpunten van de sociale partners in het verslag op te nemen.

1.5

Het voorstel leidt tevens tot meer transparantie, hetgeen in het belang van burgers en belanghebbende partijen is. Zo wordt de afstand tussen Europa en de burgers verkleind en wordt het democratische gehalte van de EU verhoogd.

2.   Toelichting

2.1   Samenvatting van het Commissievoorstel

2.1.1

Dit Commissievoorstel dient ter vereenvoudiging en rationalisatie van de bepalingen van de communautaire richtlijnen betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers op het werk, waarin is vastgelegd dat de lidstaten en de Commissie verslagen over de praktische tenuitvoerlegging van deze richtlijnen moeten opstellen.

2.1.2

Een aantal richtlijnen inzake gezondheid en veiligheid bevat de verplichting voor de lidstaten om een verslag over de praktische tenuitvoerlegging ervan op te stellen. Volgens de huidige bepalingen moeten de nationale verslagen over de praktische tenuitvoerlegging met uiteenlopende frequentie bij de Commissie worden ingediend (om de vier of vijf jaar). In het onderhavige voorstel verdwijnen deze verschillen en wordt beoogd de huidige wetgeving te rationaliseren, in die zin dat er iedere vijf jaar slechts één verslag over de praktische tenuitvoerlegging van alle richtlijnen opgesteld moet worden, bestaande uit een algemeen deel over de algemene beginselen en gemeenschappelijke aspecten die voor alle richtlijnen gelden, en specifieke hoofdstukken over de aspecten van de afzonderlijke richtlijnen. Het eerste verslag dient betrekking te hebben op de periode tussen 2007 en 2012.

2.1.3

De lidstaten dienen krachtens Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (1) alsmede de bijzondere richtlijnen (2) in de zin van artikel 16, lid 1, van die richtlijn een verslag over de praktische tenuitvoerlegging op te stellen, dat op zijn beurt als een van de uitgangspunten voor het verslag van de Commissie dient. In drie andere richtlijnen worden eveneens verslagen verplicht gesteld (3).

2.1.4

Het Commissievoorstel houdt tevens in dat de rapportageplicht wordt uitgebreid tot drie andere richtlijnen op het betrokken terrein die geen bepalingen inzake verslagen over de praktische tenuitvoerlegging bevatten, te weten: Richtlijn 83/477/EEG van de Raad van 19 september 1983 betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico's van blootstelling aan asbest op het werk (4); Richtlijn 2000/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan biologische agentia op het werk (zevende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 83/391/EEG) (5), en Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (zesde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 83/391/EEG) (6).

2.2   Algemene opmerkingen

2.2.1

Gezondheid en veiligheid op het werk is een bevoegdheid van de EU die van belang is voor een duurzame mededinging op de interne markt en voor een sociaal Europa. Bedrijven mogen niet de kans krijgen te concurreren op basis van de gezondheid en de veiligheid van hun werknemers.

2.2.2

Het EESC is ingenomen met het Commissievoorstel, dat de lidstaten duidelijk geld en tijd zal besparen. Het opstellen van verslagen kost de nationale overheden veel tijd. Doordat in de richtlijnen uiteenlopende tijdschema's worden gehanteerd, wordt in feite aan de lopende band geëvalueerd, hetgeen buitensporige administratieve kosten met zich meebrengt.

2.2.3

Door de verslagleggingstermijnen gelijk te trekken en alles in één totaalverslag onder te brengen krijgen de nationale overheden een beter overzicht. Ook kunnen zo de verbanden tussen de verschillende gezondheidsrisico's die men met de richtlijnen beoogt te voorkomen, beter in kaart worden gebracht. Het komt vaak voor dat verschillende problemen met elkaar samenhangen en een gecoördineerde verslaglegging kan dan een beter beeld van het totaaleffect van de richtlijnen opleveren. Dat er regelmatig verslagen over de praktische tenuitvoerlegging van de richtlijnen op het gebied van de gezondheid en de veiligheid op de werkplek worden opgesteld, is van belang om een overzicht te krijgen van de maatregelen en van de gevolgen van deze maatregelen voor de gezondheid en de veiligheid van de werknemers in de Europese Unie.

2.2.4

Het EESC vindt wel dat de Commissie zou moeten voorstellen, de lidstaten te verplichten om de sociale partners over alle hoofdstukken van het verslag te raadplegen alvorens dit naar de Commissie wordt gestuurd, en om de standpunten van de sociale partners in het verslag op te nemen.

2.2.5

Het voorstel leidt tevens tot meer transparantie, hetgeen in het belang van burgers en belanghebbende partijen is. Zo wordt de afstand tussen Europa en de burgers verkleind en het democratische gehalte van de EU verhoogd.

Brussel, 17 januari 2007

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

D. DIMITRIADIS


(1)  PB L 183 van 29.6.1989, blz.1

(2)  Richtlijn 89/654/EEG van de Raad van 30 november 1989 betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor arbeidsplaatsen (PB L 393 van 30.12.1989, blz. 1), Richtlijn 89/655/EEG van de Raad van 30 november 1989 betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het gebruik door werknemers van arbeidsmiddelen op de arbeidsplaats (PB L 393 van 30.12.1989, blz. 13), Richtlijn 89/656/EEG van de Raad van 30 november 1989 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor het gebruik op het werk van persoonlijke beschermingsmiddelen door de werknemers (PB L 393 van 30.12.1989, blz. 18), Richtlijn 90/269/EEG van de Raad van 29 mei 1990 betreffende de minimum veiligheids- en gezondheidsvoorschriften voor het manueel hanteren van lasten met gevaar voor met name rugletsel voor de werknemers (PB L 156 van 21.6.1990, blz. 9), Richtlijn 90/270/EEG van de Raad van 29 mei 1990 betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid met betrekking tot het werken met beeldschermapparatuur (PB L 156 van 21.6.1990, blz. 14), Richtlijn 92/57/EEG van de Raad van 24 juni 1992 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor tijdelijke en mobiele bouwplaatsen (PB L 245 van 26.8.1992, blz. 6), Richtlijn 92/58/EEG van de Raad van 24 juni 1992 betreffende de minimumvoorschriften voor de veiligheids- en/of gezondheidssignalering op het werk (PB L 245 van 26.8.1992, blz. 23), Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (PB L 348 van 28.11.1992, blz. 1), Richtlijn 92/91/EEG van de Raad van 3 november 1992 betreffende minimumvoorschriften ter verbetering van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers in de winningsindustrieën die delfstoffen winnen met behulp van boringen (PB L 348 van 28.11.1992, blz. 9), Richtlijn 92/104/EEG van de Raad van 3 december 1992 betreffende de minimumvoorschriften ter verbetering van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers in de winningsindustrieën in dagbouw of ondergronds (PB L 404 van 31.12.1992, blz. 10), Richtlijn 93/103/EG van de Raad van 23 november 1993 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het werk aan boord van vissersvaartuigen (PB L 307 van 13.12.1993, blz. 1), Richtlijn 98/24/EG van de Raad van 7 april 1998 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen risico's van chemische agentia op het werk (PB L 131 van 5.5.1998, blz. 11), Richtlijn 1999/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1999 betreffende minimumvoorschriften voor de verbetering van de gezondheidsbescherming en van de veiligheid van werknemers die door explosieve atmosferen gevaar kunnen lopen (PB L 23 van 28.1.2000, blz. 57), Richtlijn 2002/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico's van fysische agentia (trillingen) (PB L 177 van 6.7.2002, blz. 13), Richtlijn 2003/10/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 februari 2003 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico's van fysische agentia (lawaai) (PB L 42 van 15.2.2003, blz. 38), Richtlijn 2004/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico's van fysische agentia (elektromagnetische velden) (PB L 159 van 30.4.2004, blz. 1) en Richtlijn 2006/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan risico's van fysische agentia (kunstmatige optische straling) (PB L 114 van 27.4.2006, blz. 38). Drie richtlijnen op het betrokken terrein bevatten geen bepalingen over verslagen over de praktische tenuitvoerlegging, te weten: Richtlijn 83/477/EEG van de Raad van 19 september 1983 betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico's van blootstelling aan asbest op het werk, Richtlijn 2000/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan biologische agentia op het werk (zevende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 83/391/EEG) en Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (zesde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 83/391/EEG).

(3)  Richtlijn 91/383/EEG van de Raad van 25 juni 1991 ter aanvulling van de maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van de werknemers met arbeidsbetrekkingen voor bepaalde tijd of uitzendarbeid-betrekkingen (PB L 206 van 29.7.1991, blz. 19), Richtlijn 92/29/EEG van de Raad van 31 maart 1992 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid ter bevordering van een betere medische hulpverlening aan boord van schepen (PB L 113 van 30.4.1992, blz. 19) en Richtlijn 94/33/EG van de Raad van 22 juni 1994 betreffende de bescherming van jongeren op het werk (PB L 216 van 20.8.1994, blz. 12).

(4)  PB L 263 van 24.9.1983, blz. 25.

(5)  PB L 262 van 17.10.2000, blz. 21.

(6)  PB L 229 van 29.6.2004, blz. 23.