13.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/22


Eindverslag van de Raadadviseur-auditeur in zaak nr. COMP/C.38.443 — rubberchemicaliën

(opgesteld overeenkomstig de artikelen 15 en 16 van Besluit nr. 2001/462/EG, EGKS van 23 mei 2001 betreffende het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures — PB L 162 van 19.6.2001, blz. 21)

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/C 303/17)

De ontwerp-beschikking in bovenvermelde zaak geeft aanleiding tot de volgende opmerkingen:

Het onderzoek van de Commisssie naar een potentiële inbreuk op artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst in de rubberchemicaliënsector werd ingeleid naar aanleiding van een verzoek om immuniteit dat was ingediend overeenkomstig de mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken (2002/C 45/03), hierna de „clementieregeling” genoemd.

Schriftelijke procedure

Op 12 april 2005 werd een mededeling van punten van bezwaar aangenomen en gericht aan de veertien partijen die voorlopig werden verondersteld aan het kartel te hebben deelgenomen of aansprakelijk te zijn voor deelname aan het kartel, met name:

Bayer AG

Crompton Corporation

Crompton Europe Ltd. (voormalig Uniroyal Chemical Ltd.)

Uniroyal Chemical Company, Inc.

Flexys NV

Akzo Nobel NV

Pharmacia Corporation (voormalig Monsanto company)

General Química SA

Repsol Química SA

Repsol YPF SA

Duslo, A.S.

Prezam, A.S.

Vagus, A.S.

Istrochem, A.S.

Er werd toegang tot het dossier verleend door middel van een cd-rom, waarmee de partijen volledige toegang kregen tot de meeste van de 10939 bladzijden documenten die de Commissie tijdens haar onderzoek heeft verkregen. Alleen interne documenten van de de Commissie, bedrijfsgeheimen en andere vertrouwelijke informatie van de partijen waren niet op de cd-rom opgenomen.

Duslo AS, Prezam AS, Vagus AS en Istrochem AS verzochten dat hun termijnen om te antwoorden op de mededeling van punten van bezwaar werden verlengd met acht tot twaalf dagen. Ter ondersteuning van hun verzoeken voerden zij aan dat zij als Slowaakse ondernemingen niet vertrouwd waren met antitrustprocedures en dat „zij niet wisten wat een mededeling van punten van bezwaar betekende en welke de gevolgen ervan konden zijn.” Zij verklaarden dat zij dus slechts verscheidene weken na de ontvangst van de mededeling van punten van bezwaar deze samen met de relevante gegevens naar hun raadsman hadden toegezonden om een antwoord voor te bereiden.

Ik was van oordeel dat de mededeling van punten van bezwaar voldoende duidelijk was om de adressaten van de mededeling bewust te maken van de ernstige gevolgen die de door de Commissie ingeleide procedure met zich zou kunnen brengen. Besluit een onderneming om slechts tardief een beroep te doen op rechtsbijstand of om helemaal geen beroep te doen op rechtsbijstand, dan is zij hiervoor zelf volledig verantwoordelijk.

Ik was evenwel van mening dat het rechtmatige belang van de Commissie om vertragingen in de procedure te voorkomen, niet op significante wijze zou worden belemmerd door in deze zaak een kleine termijnverlenging toe te staan.

Ik ging bijgevolg akkoord met een korte verlenging van twee dagen van de respectieve termijnen. Alle partijen hebben binnen de voorgeschreven termijn geantwoord.

Specifiek verzoek met betrekking tot toegang tot het dossier

Duslo AS, Prezam AS, Vagus AS en Istrochem AS verzochten om toegang te krijgen tot het dossier van de Commissie met betrekking tot de verkoopcijfers op wereldvlak en binnen de EER in 2001 van rubberchemiciliën van een aantal ondernemingen die bij de zaak waren betrokken. De reden voor dit verzoek was dat deze gegevens van belang konden zijn voor de berekening van een eventuele geldboete die aan de ondernemingen zou kunnen worden opgelegd.

Na toetsing was ik van mening dat de gevraagde gegevens vertrouwelijk waren. Op grond hiervan moest ik de noodzaak om het recht van verdediging van de verzoekende ondernemingen te vrijwaren, afwegen tegen het rechtmatige belang van de informatieverstrekkers inzake de bescherming van commercieel gevoelige gegevens (1).

In dit kader heb ik geconcludeerd dat de nauwkeurigheid van de verkoopcijfers van de verschillende partijen in theorie gevolgen kan hebben op de berekening van de geldboete die in de eindbeschikking van de Commissie aan de verzoekende partijen zou kunnen worden opgelegd. Er kunnen evenwel drie argumenten worden aangevoerd tegen de relevantie van de verzochte gegevens voor de verdediging:

Ten eerste beschikt de Commissie over een ruime bevoegdheid wanneer zij het passende bedrag van de geldboete dient te bepalen. Overeenkomstig de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten „kan het onder bepaalde omstandigheden wenselijk zijn op de bedragen die […] worden opgelegd, een weging toe te passen om rekening te houden met het specifieke gewicht […] van elke onderneming afzonderlijk.” (onderlijning toegevoegd). In deze fase van de procedure is de vraag of het exacte bedrag van de verkoopcijfers van de andere addressaten van de mededeling van punten van bezwaar enige invloed op een eventuele geldboete zou hebben, dus louter hypothetisch.

Ten tweede kunnen de verkoopcijfers van de leden van het vermeende kartel een objectieve factor zijn bij de berekening van de geldboete. Zij kunnen evenwel geen verzachtende omstandigheden zijn waarmee de Commissie rekening zou moeten houden ten gunste van een bepaalde onderneming, aangezien zij niet worden vermeld onder punt 3 van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten.

Ten derde zou de terbeschikkingstelling van de gevraagde cijfergegevens aan een bepaalde onderneming er geenszins toe kunnen leiden dat hierdoor de berekening van een eventuele geldboete door de Commissie kan worden beïnvloed. Alleen de nauwkeurigheid van de cijfers is in dit verband van belang. Van de desbetreffende ondernemingen kan niet worden verwacht dat zij over meer betrouwbare gegevens beschikken over de verkoopcijfers van hun concurrenten dan de Commissie die steunt op gecontroleerde gegevens die door de partijen zelf zijn verstrekt.

Gezien het bovenstaande was de gevraagde informatie volgens mij van geen nut voor de voorbereiding van de verdediging van de verzoekende ondernemingen. Wegens het belang dat zij aan deze cijfergegevens hechtten, verzocht ik de desbetreffende dienst van de Commissie evenwel de geraamde marktaandelen voor 2001 (verhouding tussen de individuele omzetcijfers en de in de mededeling van punten van bezwaar opgenomen raming van de totale waarde van de markt), uitgedrukt als marges, aan de ondernemingen mee te delen. Deze marges zijn voldoende ruim om de vertrouwelijke behandeling van de desbetreffende reële cijfers te garanderen. Ik verwierp de rest van hun verzoek door middel van een besluit overeenkomstig artikel 8 van het mandaat van de raadadviseur-auditeur.

Mondelinge procedure

Alle partijen met uitzondering van Akzo Nobel NV, Pharmacia Corporation en Repsol (YPF SA en Quimíca SA) namen deel aan een mondelinge hoorzitting die op 18 september 2005 plaatsvond. Duslo AS, Prezam AS, Vagus AS, Istrochem AS en General Química SA waren zeer actief tijdens de hoorzitting en konden de kwaliteit van de bewijsstukken die tegen hen in de mededeling van punten van bezwaar waren opgenomen, in aanzienlijke mate in twijfel trekken.

Definitieve oriëntering van de Commissie

Als gevolg van de door de ondernemingen in hun schriftelijke antwoorden en tijdens de mondelinge hoorzitting aangevoerde motivering en feitelijke gegevens worden in de aan het College voorgelegde ontwerp-beschikking wijzigingen aangebracht in de oorspronkelijke beoordelingen die in de mededeling van punten van bezwaar waren opgenomen ten opzichte van 9 van de 14 ondernemingen (2).

Rekening houdend met het algemeen rechtsbeginsel dat twijfel in het voordeel speelt van de beschuldigde, wordt in de eerste plaats ervan uitgegaan dat er onvoldoende bewijzen zijn tegen Duslo AS, Prezam AS, Vagus AS, Istrochem AS en Pharmacia Corporation om te besluiten dat zij een inbreuk hebben gemaakt op het communautaire mededingingsrecht. Derhalve wordt voorgesteld de bezwaren tegen deze ondernemingen te laten varen.

Het directoraat-generaal Concurrentie heeft eveneens vastgesteld dat de deelname van General Química SA aan de inbreuk, die eigenlijk alleen op grond van de eigen bekentenis van de onderneming kon worden vastgesteld, aanzienlijk korter en minder belangrijk was dan was aangegeven in de oorspronkelijke beoordeling uit de mededeling van punten van bezwaar. In de ontwerp-beschikking werd hiermee op gepaste wijze rekening gehouden.

Voorts werd in een recent arrest van het Gerecht van eerste aanleg (3) de verplichting van de Commissie benadrukt om een gewettigd belang aan te tonen wanneer voor een verjaarde inbreuk een beschikking tot een onderneming wordt gericht. Aangezien de mededeling van punten van bezwaar tot Akzo Nobel N.V. was gericht voor een zeer beperkte inbreukperiode, waarvoor de bevoegdheid van de Commissie om geldboeten op te leggen niet meer van kracht was, wordt in de ontwerp-beschikking bij gebrek aan zulke rechtvaardiging in deze zaak voorgesteld dat geen inbreuk is vastgesteld.

In de aan de Commissie voorgelegde ontwerp-beschikking worden alleen de bezwaren behandeld ten aanzien waarvan de partijen in de gelegenheid werden gesteld hun standpunt kenbaar te maken.

Gelet op het voorgaande ben ik van oordeel dat de rechten van de partijen om te worden gehoord in deze zaak zijn gerespecteerd.

Brussel, 16 december 2005

Serge DURANDE


(1)  Zie artikel 27, lid 2, van Verordening nr. 1/2003 en artikel 15, lid 3, van Verordening nr. 773/2004. Zie ook mededeling van de Commissie betreffende de herziening van de mededeling uit 1997 inzake de interne procedureregels voor de behandeling van verzoeken om toegang tot een dossier, PB C 259 van 21.10.2004, blz. 8-18, punt 23.

(2)  De wijzigingen met betrekking tot General Química SA hebben ook een invloed op Repsol YPF SA en Repsol Química SA.

(3)  Arrest van 6 oktober 2005, gevoegde Zaken T-22/01 en T-23/02, Sumitomo Chemicals Co Ltd e.a., punten 129-140.