52006PC0473




[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 14.9.2006

COM(2006) 473 definitief

2004/0172 (COD)

Gewijzigd voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende wederzijdse administratieve bijstand ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschap tegen fraude en andere onwettige activiteiten

(door de Commissie ingediend overeenkomstig artikel 250,lid 2, van het EG-Verdrag)

TOELICHTING

ACHTERGROND

1. Op 20 juli 2004 heeft de Commissie een voorstel aangenomen voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende wederzijdse administratieve bijstand ter bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap tegen fraude en andere onwettige activiteiten[1].

2. Het Europees Parlement heeft op 25 mei 2005 in eerste lezing zijn advies gegeven[2].

3. De Europese Rekenkamer heeft op 27 oktober 2005 zijn advies gegeven[3].

DOELSTELLING VAN HET GEWIJZIGD VOORSTEL

De bestrijding van fraude ten nadele van de financiële belangen van de Gemeenschap is een gedeelde bevoegdheid van de Gemeenschap en de lidstaten. Met name bij complexe grensoverschrijdende constructies voor BTW-fraude, het witwassen van de opbrengsten van EG-fraude en fraude met de structuurfondsen, wordt de criminele activiteit ontplooid door de georganiseerde misdaad, die misbruik maakt van de vrijheden van de Europese integratie. Dit initiatief heeft tot doel een kader te scheppen voor algemene wederzijdse administratieve bijstand, wat nodig is om de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap te versterken. Te dien einde werken de lidstaten en de Commissie samen, coördineren zij, staan zij elkaar bij en wisselen zij informatie uit waardoor snel onderzoek kan worden gevoerd en passende actie kan worden ondernomen.

In dit gewijzigd voorstel zijn de door het Europees Parlement voorgestelde amendementen opgenomen, evenals de suggesties die zijn gedaan door de lidstaten die op het voorstel hebben gereageerd. Ook het advies van de Rekenkamer is in overweging genomen, doch dit heeft niet geleid tot specifieke wijzigingen in de tekst van het voorstel. In het advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming[4] waren geen wijzigingen in verband met gegevensbescherming voorgesteld.

De Commissie krijgt uit hoofde van deze verordening geen eigen onderzoeksbevoegdheden, maar stelt wel haar diensten (via het “dienstenplatform”) ter beschikking van de lidstaten.

Het doel van het voorstel is niet controle uit te oefenen op de diensten van de lidstaten in verband met hun specifieke operationele bevoegdheden, noch algemene rapportageverplichtingen in te voeren die verder gaan dan de uitwisseling van informatie over gevallen die op communautair niveau van bijzonder belang zijn. De precieze vormen van en methoden voor gebruik van het operationele OLAF-dienstenplatform in de bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Europese Gemeenschap schaadt, worden aan de lidstaten overgelaten (zie nieuw artikel 5). Dit voorstel biedt echter een ondubbelzinnige rechtsgrondslag voor het gebruik van het OLAF-dienstenplatform ter ondersteuning van de coördinatie met andere deelnemende diensten van de lidstaten. Bij het bieden van operationele steun en het verstrekken van informatie moet de Commissie als katalysator optreden, namelijk als dienstenplatform voor de diensten van de lidstaten.

WIJZIGINGEN IN VERBAND MET HET ADVIES OVER DE DOOR HET EUROPEES PARLEMENT AANGENOMEN AMENDEMENTEN

Op 23 mei 2005 heeft het Europees Parlement 12 amendementen aangenomen. De Commissie is van mening dat een groot deel van de amendementen van het Europees Parlement geheel, gedeeltelijk of in beginsel kan worden aanvaard, aangezien deze amendementen haar voorstel verbeteren en de doelstellingen en politieke haalbaarheid ervan onverlet laten. Voorts heeft de Commissie ook rekening gehouden met de resultaten van de onderhandelingen over het voorstel in de werkgroep fraudebestrijding van de Raad en met het advies van de Europese Rekenkamer, die op grond van artikel 280, lid 4, van het EG-Verdrag is geraadpleegd.

De wijzigingen zijn ingegeven door de volgende doelstellingen:

4. de lidstaten ervan verzekeren dat het voorstel geen nieuwe onderzoeksbevoegdheden aan de Commissie toekent;

5. nader bepalen van de speelruimte van de lidstaten wat de vormen en methoden van samenwerking betreft;

6. belichten van de rol van de Commissie als dienstenplatform, tegenover haar rol als onderzoeker;

7. verduidelijken van de draagwijdte van de wederzijdse administratieve bijstand uit hoofde van dit voorstel, zowel wat directe als wat indirecte uitgaven van de Gemeenschap betreft;

8. verder verduidelijken van de afbakening tegenover het strafrecht en andere instrumenten van administratieve samenwerking (Verordening (EG) nr. 1798/2003);

9. beklemtonen van de coördinerende functie van de centrale verbindingsbureaus op nationaal niveau (zie het weglaten van de verwijzing naar de bevoegde accijnsautoriteiten);

10. sterker beklemtonen van de operationele meerwaarde die de Commissie (OLAF) kan bieden;

11. benadrukken van de voor de lidstaten dienstige elementen van het dienstenplatform, zoals verlening van bijstand zonder voorafgaand verzoek en risicoanalyse door de Commissie;

12. weglaten van de bepalingen in verband met “bijzonder toezicht”, die voorzagen in toezicht, al dan niet op verzoek, na vaststelling van vermoedelijke onregelmatigheden;

13. omschrijven van de werkingssfeer van deze verordening en de coördinerende rol van de Commissie ten aanzien van derde landen;

14. verduidelijken in welke mate de lidstaten de verplichtingen uit hoofde van deze verordening flexibel kunnen nakomen;

15. combineren van het aanwijzen van de bevoegde autoriteiten door de lidstaten met het opstellen van een register van die autoriteiten door de Commissie;

16. ter beschikking stellen van krachtiger middelen om onwettig verkregen opbrengsten in te vorderen en versterken van de verplichting om daarmee verband houdende informatie te verstrekken;

17. invoeren van doeltreffende, evenredige en afschrikkende bepalingen in verband met invordering;

18. wegnemen van de vrees van de lidstaten dat hun diensten verplicht kunnen worden activiteiten uit te voeren waarvoor zij krachtens het nationale recht niet bevoegd zijn (schrappen van het instrument van bijzonder toezicht uit het gewijzigde voorstel, dat wil zeggen dat de lidstaten bepalen of zij al dan niet gebruik maken van dit bijzondere instrument);

19. beklemtonen dat informatie over verdachte transacties die door de financiële inlichtingeneenheden van de lidstaten wordt verzameld aan de hand van de rapportagemechanismen waarin de richtlijnen inzake witwassen van geld voorzien, in het kader van de voorgestelde verordening niet mag worden gebruikt voor het vervolgen van witwassen van geld, doch wel voor het verzamelen van feitelijke elementen die wijzen op de aanwezigheid van fraude ten nadele van de EG waarvoor een verzoek om wederzijdse administratieve bijstand moet worden gedaan;

20. bevestigen dat tegen de verplichting tot samenwerking de exceptie van openbare orde kan worden aangevoerd (zie het nieuwe artikel 22).

STANDPUNT VAN DE COMMISSIE OVER DE DOOR HET EUROPEES PARLEMENT AANGENOMEN AMENDEMENTEN

De Commissie neemt meer in het bijzonder het volgende standpunt in ten aanzien van elk amendement:

Amendement nr. 1 betreffende een verwijzing naar het advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming[5] wordt aanvaard met een kleine wijziging.

De inleidende bewoording „gezien” verwijst slechts naar primaire wettelijke bepalingen inzake de wetgevingsprocedure. Wat de overwegingen betreft, is er reeds verwezen naar de regels inzake gegevensbescherming van artikel 286 EG-Verdrag en Verordening (EG) nr. 45/2001.

Overweging (13) wordt als volgt gewijzigd:

(...) Bij het opstellen van deze verordening is rekening gehouden met het advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming [6].

Amendement nr. 2 wordt met gewijzigde bewoordingen opgenomen in artikel 3, lid 1, als een aanvullende verduidelijking.

De taak van de Commissie en de lidstaten die erin bestaat de financiële belangen van de Gemeenschap te beschermen, is niet tot het grondgebied van de Gemeenschap beperkt:

„1. (…)

a) „onregelmatigheid”: fraude (...), met inbegrip van onregelmatigheden die geheel of gedeeltelijk in derde landen zijn begaan .”

Amendement nr. 3 betreffende artikel 3, lid 1, onder a), i), wordt aanvaard met een kleine wijziging, omdat het een nuttige verduidelijking vormt.

De bewoordingen zijn herzien, waarbij „financiering” is vervangen door „uitgaven”, aangezien het niet om eigen middelen doch om uitgaven van de Gemeenschap gaat.

„inbreuken op het gebied van de ontvangsten of de uitgaven, ongeacht of deze op gecentraliseerde wijze door de instellingen worden beheerd dan wel onder gedeeld of gedecentraliseerd beheer of in gezamenlijk beheer, (...).”

Amendement nr. 4 betreffende artikel 3, lid 1, onder b), iii), wordt aanvaard met een wijziging, aangezien het anders een grond zou vormen voor wederzijdse administratieve bijstand op het gebied van directe uitgaven in gevallen zonder een grensoverschrijdende context, wat momenteel een belangrijk ontbrekend element in het wettelijke kader is. Het gaat derhalve om een wijziging van het voorstel en niet louter om een verduidelijking.

De Commissie heeft de tekst aangepast met de volgende bewoordingen:

i) a) die - indien het gaat om inbreuken op het gebied van de ontvangsten of de uitgaven of om de onder a), ii), van dit artikel bedoelde inbreuken en onverminderd de onder a), iii), van dit artikel bedoelde inbreuken - vertakkingen hebben of zouden kunnen hebben in andere lidstaten of waarbij sprake is van een concreet verband met verrichtingen in andere lidstaten; en

Amendement nr. 5 betreffende artikel 3, lid 1, onder b), i), wordt aanvaard.

b) "onregelmatigheden die op communautair niveau van bijzonder belang zijn”: onregelmatigheden die:

i) ongeacht of de onregelmatigheden al dan niet in een of meerdere met elkaar verbonden verrichtingen zijn ontdekt , wordt geraamd (...);”

Amendement nr. 6 betreffende artikel 4 wordt aanvaard met andere bewoordingen, met een werkingssfeer die beperkt is tot grensoverschrijdende BTW-fraude en tot bevoegde ambtenaren, zodat de samenhang met de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1798/2003 behouden blijft. Dit heeft geleid tot de invoering van artikel 4, lid 4.

„ Bij de in artikel 3, lid 1, onder a), ii), bedoelde onregelmatigheden mogen de Commissie en de uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1798/2003 aangewezen bevoegde ambtenaren elkaar contacteren en met elkaar samenwerken of informatie uitwisselen.

Wanneer een bevoegde ambtenaar of een andere bevoegde autoriteit dan die welke in Verordening (EG) nr. 1798/2003 zijn genoemd, of een centraal verbindingsbureau een verzoek of een antwoord op een verzoek om bijstand krachtens deze verordening toezendt of ontvangt, stelt hij het centraal verbindingsbureau van zijn lidstaat hiervan in kennis.”

Amendement nr. 7 wordt met andere bewoordingen opgenomen in artikel 4, lid 3.

Een uitgebreid register van de autoriteiten die in het kader van de voorgestelde verordening bevoegd zijn, zou een grote meerwaarde opleveren. Een dergelijk register kan echter niet door de Commissie alleen worden ingevoerd, doch uitsluitend in samenwerking met de lidstaten, die de Commissie de nodige informatie moeten bezorgen. Op die manier kunnen de lidstaten op volkomen transparante wijze zorgen voor bewustmaking bij de betrokken autoriteiten. Het praktische gebruik en de publicatie van dit register op het internet zijn niet evident. Regelmatige bijwerkingen zijn nodig, waarvoor de lidstaten de nodige informatie moeten bezorgen.

„De lidstaten verstrekken de Commissie informatie betreffende hun bevoegde autoriteiten voor de toepassing van deze verordening. Zij melden de Commissie alle wijzigingen in deze autoriteiten. Aan de hand van de verstrekte informatie publiceert de Commissie een register dat door de autoriteiten van de lidstaten en door de Commissie kan worden gebruikt. De Commissie werkt dit register op gezette tijden bij.”

Amendement nr. 8 betreffende artikel 11 wordt verworpen.

Het door het Europees Parlement voorgestelde amendement betreffende de informatieverplichtingen die de lidstaten ten aanzien van de Commissie op grond van dit voorstel hebben met betrekking tot de leveringen van goederen onder het systeem voor de uitwisseling van BTW-informatie van Verordening (EG) nr. 1798/2003, zou verder gaan dan het kader dat bij die verordening is ingesteld.

Amendement nr. 9 betreffende artikel 18 wordt aanvaard met gewijzigde bewoordingen.

Aangezien de Commissie (OLAF) het best geplaatst is om de samenwerking met derde landen te coördineren, is dit amendement in het voorstel opgenomen met gewijzigde bewoordingen. Op grond van een verordening die door het Europees Parlement en de Raad is aangenomen, kan de coördinerende rol slechts aan de Commissie als zodanig worden toegekend en niet aan OLAF, aangezien dit anders in botsing zou komen met de organisatorische autonomie van de Commissie.

„De lidstaten en de Commissie verstrekken informatie die zij van een derde land verkrijgen en die onder de werkingssfeer van deze verordening valt aan de bevoegde autoriteiten van een lidstaat en aan de Commissie indien deze daarmee onregelmatigheden kunnen voorkomen of aanpakken. Bij de uitwisseling van dergelijke informatie heeft de Commissie een coördinerende rol .”

Amendement nr. 10 betreffende de invoering van een nieuw artikel inzake wijziging van bestaande wettelijke bepalingen wordt verworpen.

De voorgestelde verordening laat Verordening (EG) nr. 1798/2003 onverlet en heeft geen betrekking op strafrecht. De voorgestelde verordening kan derhalve niet verwijzen naar „voorstellen tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1798/2003 en Besluit 2000/642/JBZ”.

Amendement nr. 11 betreffende de invoering van een nieuwe bepaling inzake invordering wordt aanvaard met gewijzigde bewoordingen.

Dit amendement heeft tot doel de mogelijkheid te scheppen gebruik te maken van de financiële informatie die is verzameld bij de bestrijding van het witwassen van geld, opdat de invorderingsmaatregelen in een eerder stadium meer succes zouden opleveren. Voor zover het binnen de werkingssfeer van dit voorstel valt, vult het derhalve de regels inzake invordering van Richtlijn 76/308/EEG[7], gewijzigd bij Richtlijn 2001/44/EG[8], aan.

De voorgestelde amendementen nrs. 11 en 12 moeten worden gezien in het licht van de resolutie van het Europees Parlement inzake de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen en de bestrijding van fraude (nrs. 9, 11, 12, 24, 25, 28)[9]. Deze bepalingen vullen de in de lidstaten geldende regels inzake invordering op het gebied van douanerechten, landbouwheffingen en BTW (Richtlijn 76/308/EEG, gewijzigd bij Richtlijn 2001/44) aan of bouwen daarop voort, doch doen daaraan geen afbreuk. Zij moeten ook in overeenstemming zijn met de respectieve regels van de derde pijler en mogen geen afbreuk doen aan grondrechten, met name het eigendomsrecht.

De tekst van het voorstel is als volgt gewijzigd:

„HOOFDSTUK 3

FACILITERING VAN INVORDERING

Artikel 20

Informatieplicht

1. Ter facilitering van de invordering van de opbrengsten van onregelmatigheden verzamelt de aangezochte autoriteit overeenkomstig het nationale recht bij de in artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2005/60/EG bedoelde instellingen en personen alle relevante financiële informatie die de toepassing van de in artikel 20 van deze verordening bedoelde maatregelen vergemakkelijkt. De informatie-uitwisseling in het kader van deze verordening doet geen afbreuk aan de regels inzake samenwerking tussen financiële inlichtingeneenheden in het kader van Besluit 2000/642/JBZ van de Raad.

2. De verzoekende autoriteit schetst de relevante feiten in een verklaring, met opgave van de gronden waarop de ernstige verdenking van een onregelmatigheid gebaseerd is. Wanneer zij door de autoriteiten van hun lidstaten worden gevraagd relevante informatie te verzamelen, zorgen de in artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2005/60/EG bedoelde instellingen en personen ervoor dat deze informatie vertrouwelijk blijft.”

Amendement nr. 12 betreffende de invoering van een nieuwe bepaling inzake invordering wordt aanvaard met enkele wijzigingen. Overeenkomstig de definitie van ernstige fraude die is opgenomen in de Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen[10], waarnaar wordt verwezen in Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme[11], gaan de lidstaten over tot specifieke maatregelen, met inbegrip van passende administratieve maatregelen tegen fraude en witwassen van geld, zoals invordering ten minste vanaf een bedrag van 50 000 EUR.

De tekst van het voorstel is als volgt gewijzigd:

„Artikel 21

Middelen van invordering

1. Ter waarborging van een doeltreffende invordering nemen de lidstaten op verzoek van de bevoegde autoriteiten de nodige maatregelen om overeenkomstig het nationale recht alle onwettig verkregen opbrengsten van onregelmatigheden te bevriezen, in beslag te nemen en verbeurd te verklaren. Deze bepaling is van toepassing op de opbrengsten van meer dan 50 000 EUR van alle onregelmatigheden, of op eigendom zoals bedoeld in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2005/60/EG, waarvan de waarde met dergelijke opbrengsten overeenstemt.

2. De in lid 1 bedoelde maatregelen kunnen worden genomen tegen een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die de onregelmatigheid heeft begaan of ervan wordt verdacht die te hebben begaan, of die heeft deelgenomen aan het begaan van de onregelmatigheid of ervan wordt verdacht daaraan te hebben deelgenomen. Deze maatregelen kunnen ook worden genomen tegen de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die voordeel trekt van de opbrengsten van de onregelmatigheid.”

CONCLUSIE

Gelet op artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag wijzigt de Commissie haar voorstel als volgt:

2004/0172 (COD)

Gewijzigd voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende wederzijdse administratieve bijstand ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschap tegen fraude en andere onwettige activiteiten

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 280, lid 4,

Gezien het voorstel van de Commissie[12],

Gezien het advies van de Rekenkamer[13],

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag,

Overwegende hetgeen volgt:

21. De Gemeenschap en de lidstaten hechten groot belang aan de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap en aan de bestrijding van fraude en andere onwettige activiteiten die op die belangen een negatief effect hebben.

22. Het communautaire kader voor wederzijdse bijstand moet nauwe en geregelde samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onderling en tussen deze autoriteiten en de Commissie mogelijk maken, teneinde de financiële belangen van de Gemeenschap op alle gebieden waar sprake is van communautaire financiële middelen of uitgaven, te beschermen.

23. De bepalingen van deze verordening mogen geen negatief effect hebben op de onderzoeken die door het Europees Bureau voor fraudebestrijding worden verricht op grond van de onderzoeksbevoegdheden en met inachtneming van de waarborgen die zijn vervat in Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)[14]. De werkingssfeer van deze verordening moet beperkt blijven tot bepaalde vormen van bijstand, informatie-uitwisseling en coördinatie die kunnen voorafgaan aan, volgen op of samenvallen met de onderzoeksactiviteiten van OLAF. De Commissie moet de autoriteiten van de lidstaten ondersteunen door samenwerking en informatie-uitwisseling te vergemakkelijken en door alarmeringssystemen in te voeren waarmee het risico op fraude en andere onregelmatigheden waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschap worden geschaad, wordt geanalyseerd en voorkomen. De autoriteiten van de lidstaten moet een zekere ruimte worden gelaten bij het bepalen welke maatregelen ter bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap nodig zijn om de doeltreffendheid van het Gemeenschapsrecht op het betrokken gebied te garanderen.

24. De invoering van nieuwe communautaire maatregelen moet de toepassing van het nationale strafrecht en van de regels inzake wederzijdse bijstand in strafzaken, alsmede de nationale rechtsbedeling onverlet laten.

25. Voor zover de uitwisseling van informatie over verdachte transacties zoals bedoeld in Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme[15], aangevuld door Verordening (EG) nr. 1889/2005 van 26 oktober 2005[16], kan bijdragen tot het opsporen van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad, zijn de regels inzake wederzijdse administratieve bijstand van die richtlijn van toepassing.

26. (5) De bestrijding van grensoverschrijdende fraude en andere onwettige activiteiten die op de financiële belangen van de Gemeenschap een negatief effect hebben, vereist meer coördinatie op communautair niveau en multidisciplinaire samenwerking met de autoriteiten van de lidstaten op het gebied van fraude en andere onwettige activiteiten, die veelal verband houden met georganiseerde criminaliteit en schadelijk zijn voor de financiële belangen van de Gemeenschap. Deze verordening moet tevens samenwerking tussen alle bevoegde autoriteiten van de lidstaten onderling en tussen deze autoriteiten en de Commissie ondersteunen mogelijk maken .

27. Bij de bestrijding van BTW-fraude hebben de centrale verbindingsbureaus in de lidstaten, zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1798/2003 van de Raad van 7 oktober 2003 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 218/92[17], een coördinerende rol op het gebied van de samenwerking tegen fraude. Wanneer bijstand bij het opsporen en voorkomen van onregelmatigheden rechtstreekse samenwerking met regionale en plaatselijke autoriteiten en ambtenaren voor fraudebestrijding vereist, moet alle verstrekte informatie tezelfdertijd aan de centrale verbindingsbureaus worden medegedeeld.

28. (6) De bepalingen van deze verordening mogen geen afbreuk doen aan Gemeenschapswetgeving die meer specifieke of uitvoerige samenwerking tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de Commissie regelt, zoals Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften[18] of Verordening (EG) nr. 1798/2003 van 7 oktober 2003 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 218/92[19] .

29. (7) Informatie-uitwisseling is een essentiële factor bij de bestrijding van fraude en andere onwettige activiteiten die op de financiële belangen van de Gemeenschap een negatief effect hebben. Op basis van de informatie die zij van de lidstaten krijgt, moet de Commissie zich een algemeen beeld vormen van fraude en andere onwettige activiteiten op Europese schaal en dit aan de lidstaten mededelen ter beschikking stellen .

30. (8) Fraude en andere onwettige activiteiten die op de financiële belangen van de Gemeenschap een negatief effect hebben, kunnen, met name in grensoverschrijdende gevallen waarbij het vaak om georganiseerde internationale fraudeconstructies in twee of meer lidstaten gaat, het best worden voorkomen en bestreden door operationele, statistische en/of algemene informatie op Europees niveau aan analyses en risicobeoordelingen te onderwerpen met behulp van de inlichtingen- en risicoanalysecapaciteit van de Commissie , met inbegrip van OLAF. in het algemeen en van OLAF in het bijzonder.

31. (9) De bestrijding van fraude en andere onwettige activiteiten die op de financiële belangen van de Gemeenschap een negatief effect hebben, vereist ook in een later stadium een coherente aanpak. De informatie die door de Commissie is verzameld of verstrekt, moet derhalve toelaatbaar zijn als bewijs in administratieve of gerechtelijke procedures.

32. (10) Voor een geslaagde samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de Commissie is het van belang dat bij de uitwisseling van informatie waarvoor een geheimhoudingsplicht geldt, de vertrouwelijkheidsregels in acht worden genomen en dat op grond van de nieuwe bepalingen verwerkte persoonsgegevens zorgvuldig worden beschermd.

33. (11) Bij het vaststellen van nieuwe maatregelen dient rekening te worden gehouden met de voor de communautaire instellingen geldende regels inzake gegevensbescherming, die opgenomen zijn in artikel 286 van het EG-Verdrag en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens[20], alsmede met de regels die op de lidstaten van toepassing zijn krachtens Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens[21]. Bij het opstellen van deze verordening is rekening gehouden met het advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming [22] .

34. (12) De voor de uitvoering van deze verordening noodzakelijke maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden[23].

35. (13) Aangezien de doelstellingen van het overwogen optreden, namelijk de bestrijding van fraude en andere onwettige activiteiten die op de financiële belangen van de Gemeenschap een negatief effect hebben, niet voldoende door de lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang of de gevolgen van het optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, met name door samenwerking zowel van de lidstaten als van de Commissie, mag de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag geformuleerde subsidiariteitsbeginsel maatregelen treffen. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, dat ook in dat artikel is verwoord, gaat deze verordening niet verder dan wat voor de verwezenlijking van die doelstellingen noodzakelijk is.

36. (14) Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn vastgelegd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Titel IAlgemene bepalingen

Artikel 1 Doel

Deze verordening stelt het wettelijk kader vast voor wederzijdse administratieve bijstand samenwerking en , waaronder met name de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onderling en tussen die autoriteiten en de Commissie, teneinde te zorgen voor een doeltreffende en gelijkwaardige bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap tegen fraude en andere onwettige activiteiten.

Artikel 2 Werkingssfeer

1. Deze verordening is van toepassing op gevallen van fraude en andere onwettige activiteiten die op de financiële belangen van de Gemeenschap een negatief effect hebben en die op communautair niveau van bijzonder belang zijn.

. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten kunnen ook op de bij deze verordening ingestelde instrumenten voor wederzijdse administratieve bijstand een beroep doen overeenkomstig deze verordening informatie uitwisselen en bijstand verlenen wanneer zij van oordeel zijn dat informatie-uitwisseling en bijstand op communautair niveau nodig zijn bij de bestrijding van fraude en andere onwettige activiteiten die op de financiële belangen van de Gemeenschap een negatief effect hebben.

2. De bepalingen van deze verordening zijn niet van toepassing wanneer de Gemeenschapswetgeving voorziet in specifiekere samenwerking tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de Commissie, of in een ruimere toegang tot informatie voor de Commissie.

Deze verordening laat met name de toepassing van Verordening (EG) nr. 515/97 onverlet. en Zij laat tevens de samenwerking tussen de lidstaten in het kader van Verordening (EG) nr. 1798/2003 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 218/92[24] onverlet.

3. Deze verordening laat de toepassing van Verordening (EG) nr. 1073/1999 onverlet.

4. Deze verordening laat de toepassing van het nationale strafrecht of van de regels inzake wederzijdse bijstand in strafzaken, alsmede de nationale rechtsbedeling onverlet.

5. De bij deze verordening ingestelde verplichting tot het verlenen van bijstand strekt zich niet uit tot het verstrekken van informatie of documenten die de bevoegde administratieve autoriteiten verkrijgen wanneer zij handelen met toestemming of op verzoek van een rechterlijke instantie. Deze informatie of documenten worden in geval van een verzoek om bijstand echter wel verstrekt indien de rechterlijke instantie die hierover geraadpleegd moet worden, daarmee instemt.

Artikel 3 Definities

1. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a) 1. „onregelmatigheid”: fraude en andere onwettige activiteiten die op communautair niveau van bijzonder belang zijn en die op de financiële belangen van de Gemeenschap een negatief effect hebben, met inbegrip van onregelmatigheden die geheel of gedeeltelijk in derde landen zijn begaan, en in het bijzonder:

i) a) inbreuken op het gebied van de ontvangsten of de uitgaven, ongeacht of deze op gecentraliseerde wijze door de instellingen worden beheerd dan wel onder gedeeld of gedecentraliseerd beheer of in gezamenlijk beheer, met inbegrip van elke inbreuk op het Gemeenschapsrecht die voortvloeit uit een handeling of een nalaten van een marktdeelnemer en contractbreuken in de zin van het Gemeenschapsrecht elke inbreuk op het Gemeenschapsrecht die voortvloeit uit een handeling of een nalaten van een marktdeelnemer, met inbegrip van contractbreuk in de zin van het Gemeenschapsrecht , waardoor de algemene begroting van de Gemeenschap of de door de Gemeenschap beheerde begrotingen worden of zouden kunnen worden benadeeld, hetzij door de vermindering of het achterwege blijven van ontvangsten uit de eigen middelen die rechtstreeks voor rekening van de Gemeenschappen worden geïnd, hetzij door een onverschuldigde uitgave;

ii) b) elke inbreuk op de wetgeving inzake de belasting over de toegevoegde waarde (BTW) zoals bedoeld in Richtlijn 77/388/EEG van de Raad[25], die leidt of zou kunnen leiden tot een vermindering van de eigen middelen van de Gemeenschappen in de zin van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 van de Raad[26];

iii) c) het witwassen van geld in de zin van artikel 1 van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad[27], dat is verkregen uit een onder i) en ii) bedoelde inbreuk die fraude of corruptie vormt die de financiële belangen van de Gemeenschap schaadt, aangevuld door Verordening (EG) nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten[28] het witwassen van geld in de zin van artikel 1, derde streepje, van Richtlijn 91/308/EEG[29] van de Raad, dat is verkregen uit de hierboven onder a) en b) bedoelde inbreuken ;

b) 2. „onregelmatigheden die op communautair niveau van bijzonder belang zijn”: onregelmatigheden

i) a) die - indien het gaat om inbreuken op het gebied van de ontvangsten of de uitgaven of om de onder a), ii), van dit artikel bedoelde inbreuken en onverminderd de onder a), iii), van dit artikel bedoelde inbreuken - vertakkingen hebben of zouden kunnen hebben in andere lidstaten of waarbij sprake is van een concreet verband met verrichtingen in andere lidstaten; en

ii) b) waarvan het totale fiscale nadeel voor de betrokken lidstaten , ongeacht of de onregelmatigheden al dan niet in een of meerdere met elkaar verbonden verrichtingen zijn ontdekt, wordt geraamd op meer dan 500 000 EUR als het gaat om BTW of, in de andere gevallen waarop deze verordening betrekking heeft, waarvan de schade aan de financiële belangen van de Gemeenschap op 100 000 EUR of meer wordt geraamd. Indien het om het witwassen van geld gaat, heeft de drempelwaarde betrekking op de basisinbreuk het basisdelict ;

c) 3. „wetgeving inzake de BTW”: de communautaire bepalingen met betrekking tot de BTW en de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die de lidstaten hebben vastgesteld om aan deze communautaire bepalingen te voldoen;

d) 4. „verzoekende autoriteit”: de bevoegde autoriteit die om bijstand verzoekt;

e) 5. „aangezochte autoriteit”: de bevoegde autoriteit die om bijstand wordt verzocht;

f) „centraal verbindingsbureau”: het uit hoofde van artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1798/2003 aangewezen bureau dat de primaire verantwoordelijkheid draagt voor contacten met de andere lidstaten op het gebied van de administratieve samenwerking;

g) „verbindingsdienst: elk ander bureau dan het centraal verbindingsbureau dat een specifieke territoriale of functionele bevoegdheid bezit en dat uit hoofde van artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1798/2003 door de bevoegde autoriteit is aangewezen om op grond van die verordening rechtstreeks informatie uit te wisselen;

h) „bevoegde ambtenaar”: elke uit hoofde van artikel 3, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1798/2003 aangewezen ambtenaar die op grond van die verordening rechtstreeks informatie kan uitwisselen;

i) 6. „administratief onderzoek”: alle controles, verificaties en andere handelingen die door de bevoegde autoriteiten bij de uitoefening van hun functie worden verricht om vast te stellen of er onregelmatigheden zijn begaan, met uitzondering van handelingen die op verzoek of onder rechtstreeks gezag van een rechterlijke instantie worden verricht;

j) 7. „financiële informatie”: informatie over verdachte transacties die de bevoegde nationale meldpunten hebben ontvangen overeenkomstig Richtlijn 2005/60/EG 91/308/EEG en andere informatie aan de hand waarvan financiële transacties die verband houden met onregelmatigheden waarop deze verordening betrekking heeft, kunnen worden getraceerd;

k) 8. „bevoegde autoriteiten”: de in artikel 4, lid 1, bedoelde nationale of communautaire autoriteiten.

2. De in lid 1, onder b), i) punt 2, onder b) , van dit artikel bedoelde drempels kunnen worden verhoogd volgens in de artikel 24 22 , lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 4 Bevoegde autoriteiten

1. De volgende bevoegde autoriteiten nemen binnen het kader van hun bevoegdheden deel aan de samenwerking op grond van deze verordening:

a) de autoriteiten van de lidstaten die:

i) direct verantwoordelijk zijn voor het beheer van financiële middelen uit de Gemeenschapsbegroting en daartoe zijn aangewezen bij de communautaire of de nationale wetgeving; of

ii) krachtens de geldende nationale bestuursrechtelijke bepalingen verantwoordelijk zijn voor de preventie en de bestrijding van fraude en andere onwettige activiteiten die op de financiële belangen van de Gemeenschap een negatief effect hebben; of

iii) de in Verordening (EG) nr. 1798/2003 genoemde bevoegde autoriteiten, de respectieve centrale verbindingsbureaus, de overeenkomstig die Verordening aangewezen verbindingsdiensten of de andere voor BTW-fraude bevoegde autoriteiten voor belastingonderzoek zijn die bevoegd zijn BTW-fraude te onderzoeken, alsmede de in Richtlijn 92/12/EEG van de Raad[30] bedoelde autoriteiten, voorzover de verzamelde informatie het bewijs van BTW-fraude kan leveren ; of

iv) overeenkomstig artikel 21 van Richtlijn 2005/60/EG Besluit 2000/642/JBZ van de Raad door de lidstaten zijn opgezet als „financiële inlichtingeneenheden” om verkregen informatie te verzamelen en analyseren;

b) de Commissie, met inbegrip van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF).

2. De lidstaten nemen de maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat zowel tussen hun bevoegde autoriteiten onderling, ongeacht hun bevoegdheden en binnenlandse status, als tussen deze autoriteiten en de Commissie informatie wordt uitgewisseld.

3. De lidstaten verstrekken de Commissie informatie betreffende hun voor de toepassing van deze verordening bevoegde autoriteiten. Zij melden de Commissie alle wijzigingen in deze autoriteiten. Aan de hand van de verstrekte informatie publiceert de Commissie een register dat door de autoriteiten van de lidstaten en door de Commissie kan worden gebruikt. De Commissie werkt dit register op gezette tijden bij.

4. Bij de in artikel 3, lid 1, onder a), ii), bedoelde onregelmatigheden mogen de Commissie en de uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1798/2003 aangewezen bevoegde ambtenaren elkaar contacteren en met elkaar samenwerken of informatie uitwisselen.

Wanneer een bevoegde ambtenaar of een andere bevoegde autoriteit dan die welke in Verordening (EG) nr. 1798/2003 zijn genoemd, of een centraal verbindingsbureau een verzoek of een antwoord op een verzoek om bijstand krachtens deze verordening toezendt of ontvangt, stelt hij het centraal verbindingsbureau van zijn lidstaat hiervan in kennis.

TITEL II SAMENWERKINGSVERPLICHTINGEN

HOOFDSTUK 1 WEDERZIJDSE ADMINISTRATIEVE BIJSTAND EN INFORMATIE-UITWISSELING

Afdeling 1

Artikel 5 Vormen en methoden van samenwerking

De lidstaten bepalen zelf welke vormen en methoden van samenwerking zij het meest passend achten. Zij verstrekken echter die informatie en bijstand die nodig zijn om te zorgen voor een daadwerkelijke, evenredige en afschrikkende bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap.

Afdeling 2 Instrumenten van bijstand op verzoek

Artikel 6 5 Bijstand op verzoek

1. De bevoegde autoriteiten verlenen elkaar op verzoek bijstand bij het voorkomen en opsporen van onregelmatigheden. Op verzoek van de verzoekende autoriteit verstrekt de aangezochte autoriteit, voor zover nodig om aan het verzoek te voldoen en in overeenstemming met de doelstellingen van deze verordening, de verzoekende autoriteit alle informatie die van belang is om onregelmatigheden te voorkomen en op te sporen. De te verstrekken informatie omvat zowel informatie over de verrichtingen waarin de onregelmatigheid bestaat als financiële informatie over de onderliggende transacties en de natuurlijke of rechtspersonen die erbij betrokken zijn.

2. Verzoeken om bijstand en informatie-uitwisseling gaan vergezeld van een korte beschrijving van de feiten die de verzoekende autoriteit bekend zijn.

3. 2. Voor het verkrijgen van de gevraagde informatie gaat de aangezochte autoriteit of de administratieve autoriteit tot welke zij zich heeft gericht, te werk als handelde zij ten eigen behoeve of op verzoek van een andere autoriteit uit haar eigen lidstaat.

4. 3. De aangezochte autoriteit stelt alle informatie beschikbaar die zij in haar bezit heeft of verkrijgt met betrekking tot geconstateerde of voorgenomen verrichtingen of transacties die onregelmatig zijn of de verzoekende autoriteit onregelmatig lijken . alsook, in voorkomend geval, met betrekking tot de resultaten van het krachtens artikel 6 uitgeoefende bijzondere toezicht.

Zij verstrekt de verzoekende autoriteit alle verklaringen, documenten of voor eensluidend gewaarmerkte kopieën van documenten die zij in haar bezit heeft of verkrijgt. Originele documenten en voorwerpen worden evenwel slechts verstrekt indien dit niet strijdig is met de wetgeving die van kracht is in de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd.

4. Verzoeken om bijstand en informatie-uitwisseling gaan vergezegeld van een korte beschrijving van de feiten die de verzoekende autoriteit bekend zijn.

5. Indien de verzoekende autoriteit haar verzoek richt tot een autoriteit die niet bevoegd is om de gevraagde bijstand te verlenen, zendt deze autoriteit het onverwijld door aan een de bevoegde autoriteit , het centraal verbindingsbureau of de verbindingsdienst en stelt zij de verzoekende autoriteit hiervan in kennis .

Artikel 6 Bijzonder toezicht

Op verzoek van de verzoekende autoriteit oefent de aangezochte autoriteit binnen haar dienstgebied voorzover mogelijk bijzonder toezicht uit, of doet zij dergelijk toezicht uitoefenen op:

(a) personen ten aanzien van wie redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij onregelmatigheden begaan, in het bijzonder op de bewegingen van deze personen;

(b) plaatsen waar goederen op zodanige wijze zijn opgeslagen dat redelijkerwijze kan worden aangenomen dat ze bedoeld zijn om te worden gebruikt bij onregelmatige transacties;

(c) goederenbewegingen waarvan wordt aangegeven dat zij kunnen plaatsvinden in het kader van mogelijke onregelmatigheden;

(d) vervoermiddelen en financiële transacties ten aanzien waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij worden gebruikt om onregelmatigheden te begaan.

Artikel 7 Administratieve onderzoeken op verzoek

1. Op verzoek van de verzoekende autoriteit verricht de aangezochte autoriteit een administratief onderzoek of doet zij dit verrichten, naar verrichtingen die onregelmatig zijn of de verzoekende autoriteit onregelmatig lijken.

Voor dit administratieve onderzoek gaat de aangezochte autoriteit, of de administratieve autoriteit tot wie zij zich wendt, te werk als handelde zij ten eigen behoeve of op verzoek van een andere autoriteit uit haar eigen lidstaat. Zij stelt de verzoekende autoriteit in kennis van de resultaten van het onderzoek.

2. De verzoekende en de aangezochte autoriteit kunnen overeenkomen dat door de verzoekende autoriteit aangewezen ambtenaren aanwezig mogen zijn bij het in lid 1 bedoelde administratieve onderzoek. Onderzoeken worden te allen tijde verricht door ambtenaren van de aangezochte autoriteit.

Ambtenaren van de verzoekende autoriteit mogen niet op eigen initiatief de aan ambtenaren van de aangezochte autoriteit toegekende onderzoeksbevoegdheden uitoefenen; zij hebben echter, door tussenkomst van de ambtenaren van de aangezochte lidstaat en alleen ten behoeve van het lopende administratieve onderzoek, wel toegang tot dezelfde plaatsen en documenten als deze ambtenaren.

3. Ambtenaren van de verzoekende autoriteit nemen niet deel aan handelingen die op grond van de nationale bepalingen inzake de strafrechtelijke procedure zijn voorbehouden aan ambtenaren die daartoe specifiek door de nationale wet zijn aangewezen. Zij nemen in geen geval deel aan huiszoekingen of formele verhoren van personen in het kader van het strafrecht.

Artikel 8 Activiteiten van ambtenaren in een andere lidstaat of van ambtenaren op dienstreis in een andere lidstaat

De verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit kunnen overeenkomen dat door de verzoekende autoriteit daartoe naar behoren gemachtigde ambtenaren onder de door de aangezochte autoriteit vastgestelde voorwaarden informatie over onregelmatigheden kunnen verzamelen in de kantoren waar de administratieve autoriteiten van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, hun functie uitoefenen.

De betrokken informatie moet voor de verzoekende autoriteit nodig zijn en moet te vinden zijn in documenten waartoe de ambtenaren van deze kantoren toegang hebben.

De ambtenaren van de verzoekende autoriteit zijn gemachtigd kopieën te maken van deze documenten.

Artikel 9 Schriftelijke machtiging van ambtenaren

De ambtenaren van de verzoekende autoriteit die krachtens de artikelen 6 7 en 7 8 aanwezig of op dienstreis zijn in een andere lidstaat, dienen te allen tijde een schriftelijke machtiging te kunnen overleggen waarin hun naam en hun functie staan vermeld.

Artikel 10 Termijn voor het verlenen van bijstand en het verstrekken van informatie

1. De aangezochte autoriteit verstrekt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes weken na ontvangst van het verzoek, de in de artikelen 5 6 en 7 bedoelde bijstand en informatie. Indien de aangezochte autoriteit al in het bezit is van deze informatie, bedraagt de termijn vier weken.

2. In bijzondere gevallen kunnen de aangezochte en de verzoekende autoriteit andere termijnen dan die van lid 1 overeenkomen.

3. Wanneer de aangezochte autoriteit niet binnen de gestelde termijn aan een verzoek kan voldoen, deelt zij de verzoekende autoriteit onverwijld mee waarom zij de termijn niet kan nakomen en wanneer zij wel op het verzoek kan ingaan.

Artikel 11 G egevens betreffende de belasting over de toegevoegde waarde

1. Met het oog op het verlenen van operationele en technische bijstand en waar nodig om de bevoegde autoriteiten van de lidstaten bij te staan bij het opsporen en onderzoeken van onregelmatigheden in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), kan wordt de Commissie toegang worden verleend tot de gegevens die de lidstaten hebben opgeslagen in de in artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1798/2003 bedoelde nationale gegevensbanken.

2. De precieze regels betreffende deze toegang, zoals de regels inzake de vertrouwelijkheid, de bescherming en het gebruik van de gegevens uit de gegevensbanken van de lidstaten worden vastgesteld volgens in artikel 24 22 , lid 2, bedoelde procedure.

2. De autoriteiten van de lidstaten verstrekken de Commissie informatie die is verkregen op basis van Richtlijn 92/12/EEG voorzover deze informatie het bewijs van onregelmatigheden in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), kan leveren.

Afdeling 3 Bijstand zonder voorafgaand verzoek

Artikel 12 Verstrekken van informatie over verrichtingen of transacties

1. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten verstrekken de Commissie zonder voorafgaand verzoek relevante informatie over verrichtingen of transacties die onregelmatig zijn of lijken te zijn.

2. De Commissie analyseert de verstrekte informatie met behulp van daartoe geëigende technologische middelen en stelt de lidstaten met het oog op het verstrekken van de technische en operationele ondersteuning bij het opsporen en onderzoeken van onregelmatigheden in kennis van de resultaten van de analyse. Wanneer de Commissie van oordeel is dat zich in een of meer lidstaten onregelmatigheden hebben voorgedaan, brengt zij de betrokken lidstaten daarvan op de hoogte.

3. Financiële informatie wordt zonder voorafgaand verzoek uitgewisseld tussen de lidstaten en de Commissie, De verplichte uitwisseling van financiële informatie zonder voorafgaand verzoek tussen de lidstaten en de Commissie geldt ongeacht of de transactie plaatsvindt in de vorm van een enkele verrichting dan wel van verschillende verrichtingen die onderling verband lijken te houden.

4. De regels inzake vertrouwelijkheid en gegevensbescherming worden vastgesteld volgens de in artikel 24 22 , lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 12 13 Bijzonder toezicht zonder verzoek

Wanneer de bevoegde autoriteiten van de lidstaten zulks voor de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap nuttig achten , oefenen zij het bijzonder toezicht uit, of doen zij dit uitoefenen:

a) op personen, en met name op hun verkeer, wanneer er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat zij onregelmatigheden begaan;

b) op plaatsen waar goederen zodanig zijn opgeslagen dat er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat zij bedoeld zijn voor verrichtingen die onregelmatigheden vormen;

c) op het verkeer van goederen die het voorwerp van mogelijke onregelmatigheden vormen;

d) op vervoermiddelen, wanneer er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat zij gebruikt worden om onregelmatigheden te begaan;

e) op financiële transacties, wanneer er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat zij gebruikt worden om onregelmatigheden te begaan.

Artikel 13 14 Verstrekken van algemene informatie

1. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten verstrekken de Commissie algemene informatie over nieuwe manieren, middelen, methoden en praktijken die worden toegepast bij het begaan van onregelmatigheden en over opsporing en preventie van onregelmatigheden die kan bijdragen tot de fraudebestendigheid van de wetgeving, zodra zij over dergelijke informatie beschikken.

2. De Commissie stelt de bevoegde autoriteiten van iedere lidstaat, zodra zij daarover beschikt, in kennis van alle informatie die hen kan helpen onregelmatigheden te voorkomen en de desbetreffende wetgeving te doen naleven.

Hoofdstuk 2Gebruik van informatie

Artikel 14 15 Gebruik als bewijs

De vaststellingen, bevindingen, informatie, documenten, voor eensluidend gewaarmerkte kopieën en alle inlichtingen die een bevoegde autoriteit zijn verstrekt in de in de artikelen 6, 7, 8 en 13 bedoelde gevallen van bijstand, zijn in alle lidstaten toelaatbaar als bewijs in administratieve of gerechtelijke procedures op dezelfde manier als wanneer zij zouden zijn verkregen in de lidstaat waar de procedure plaatsvindt.

Artikel 15 16 Uitwisseling van informatie

De Commissie kan informatie die in het kader van deze verordening of van andere communautaire bepalingen is verkregen, overeenkomstig en in het kader van deze verordening aan andere bevoegde autoriteiten verstrekken, voorzover dit niet strijdig is met de communautaire bepalingen op grond waarvan de informatie is verkregen.

Artikel 16 17 Follow-up

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten stellen de Commissie in kennis van verdere ontwikkelingen met betrekking tot de in het kader van deze verordening verstrekte informatie en verrichte administratieve onderzoeken, met name van de administratieve of gerechtelijke procedures die worden ingesteld, voor zover dit verenigbaar is met het nationale strafrecht.

Artikel 17 18 Vertrouwelijkheid en gegevensbescherming

1. De in enigerlei vorm uit hoofde van deze verordening verstrekte of verkregen informatie valt onder de geheimhoudingsplicht en geniet dezelfde bescherming als die welke op soortgelijke informatie van toepassing is volgens de nationale wetgeving van de ontvangende lidstaat en volgens de overeenkomstige bepalingen die voor de instellingen en organen van de Gemeenschap gelden.

Deze informatie mag uitsluitend worden verstrekt aan personen of autoriteiten binnen de instellingen en organen van de Gemeenschap of in de lidstaten die er ambtshalve kennis van moeten nemen en mag niet worden gebruikt voor enig ander doel dan een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap.

2. De Commissie en de lidstaten zien erop toe dat bij de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening de communautaire en nationale voorschriften inzake gegevensbescherming worden nageleefd, met name die welke zijn vervat in Richtlijn 95/46/EG en, indien van toepassing, in Verordening (EG) nr. 45/2001.

De in artikel 11, lid 2 1 , artikel 12, lid 4, en artikel 23 21 bedoelde uitvoeringsbepalingen worden vastgesteld na raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

Artikel 18 19 Betrekkingen met derde landen

1. De lidstaten en de Commissie verst rekken informatie die zij van een derde land verkrijgen en die onder de werkingssfeer van deze verordening valt aan de bevoegde autoriteiten van een lidstaat en of aan de Commissie indien deze daarmee onregelmatigheden kunnen voorkomen of aanpakken. Bij de uitwisseling van dergelijke informatie heeft de Commissie een coördinerende rol.

2. Mits het betrokken derde land zich er juridisch toe verbonden heeft de nodige bijstand te verlenen bij het verzamelen van bewijsmateriaal inzake het onregelmatige karakter van verrichtingen die een onregelmatigheid lijken te vormen, kan de op grond van deze verordening verkregen informatie aan dit land worden medegedeeld in het kader van een gezamenlijke actie, met toestemming van de bevoegde autoriteiten die deze informatie hebben verstrekt en met inachtneming van hun nationale voorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens, de artikelen 25 en 26 van Richtlijn 95/46/EG en, indien van toepassing, artikel 9 van Verordening (EG) nr. 45/2001.

Artikel 19 20 Risicoanalyse van de Commissie

Om met name het werk van de bevoegde autoriteiten in de lidstaten te vergemakkelijken, kan de Commissie alle algemene of operationele informatie die haar door de lidstaten in het kader van deze verordening wordt verstrekt, gebruiken voor strategische en tactische risicoanalyses, waarbij zij met behulp van daartoe geëigende informatietechnologie op basis van de beschikbare gegevens verslagen opstelt en waarschuwingen formuleert om op gesignaleerde gevaren te wijzen en er zo voor te zorgen dat de bevoegde nationale autoriteiten en de Commissie, voorzover dat binnen haar bevoegdheid ligt, effectievere operationele maatregelen kunnen treffen.

HOOFDSTUK 3 FACILITERING VAN INVORDERING

Artikel 20 Informatieplicht

1. Ter facilitering van de invordering van de opbrengsten van onregelmatigheden verzamelt de aangezochte autoriteit overeenkomstig het nationale recht bij de in artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2005/60/EG bedoelde instellingen en personen alle relevante financiële informatie die de toepassing van de in artikel 20 van deze verordening bedoelde maatregelen vergemakkelijkt. De informatie-uitwisseling in het kader van deze verordening doet geen afbreuk aan de regels inzake samenwerking tussen financiële inlichtingeneenheden in het kader van Besluit 2000/642/JBZ van de Raad[31].

2. De verzoekende autoriteit schetst de relevante feiten in een verklaring, met opgave van de gronden waarop de ernstige verdenking van een onregelmatigheid gebaseerd is. Wanneer zij door de autoriteiten van hun lidstaten worden gevraagd relevante informatie te verzamelen, zorgen de in artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2005/60/EG bedoelde instellingen en personen ervoor dat deze informatie vertrouwelijk blijft.

Artikel 21 Middelen van invordering

1. Ter waarborging van een doeltreffende invordering nemen de lidstaten op verzoek van de bevoegde autoriteiten de nodige maatregelen om overeenkomstig het nationale recht alle onwettig verkregen opbrengsten van onregelmatigheden te bevriezen, in beslag te nemen en verbeurd te verklaren. Deze bepaling is ten minste van toepassing op opbrengsten van meer dan 50 000 EUR van alle onregelmatigheden, of op eigendom zoals bedoeld in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2005/60/EG, waarvan de waarde met dergelijke opbrengsten overeenstemt.

2. De in lid 1 bedoelde maatregelen kunnen worden genomen tegen een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die de onregelmatigheid heeft begaan of ervan wordt verdacht die te hebben begaan, of die heeft deelgenomen aan het begaan van de onregelmatigheid of ervan wordt verdacht daaraan te hebben deelgenomen. Deze maatregelen kunnen ook worden genomen tegen de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die voordeel trekt van de opbrengsten van de onregelmatigheid.

TITEL III SLOTBEPALINGEN

Artikel 22 Openbare orde

1. De samenwerking kan worden geweigerd indien de aangezochte autoriteit van mening is dat inwilliging van het verzoek in strijd is met de soevereniteit, veiligheid, openbare orde of andere wezenlijke belangen aantast van de lidstaat waarin zij is gevestigd.

Het fiscaal geheim of het bankgeheim vormt geen grond voor weigering van wederzijdse bijstand in de zin van dit artikel.

2. Elke weigering van bijstand wordt gemotiveerd. De aangezochte autoriteit stelt de Commissie zo snel mogelijk in kennis van elke weigering van bijstand en de gronden daarvoor.

Artikel 23 21 Uitvoeringsbepalingen

Nadere uitvoeringsbepalingen betreffende de in hoofdstuk 1 van titel II geregelde wederzijdse bijstand en informatie-uitwisseling worden geformuleerd volgens de in artikel 24 22 , lid 2, bedoelde procedure.

Naast de in artikel 11, lid 2, en artikel 12, lid 4, bedoelde aangelegenheden, kunnen deze uitvoeringsbepalingen met name betrekking hebben op:

a) onregelmatigheden in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii);

b) onregelmatigheden in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), iii);

a) onregelmatigheden in de zin van artikel 3, lid 1, onder b) ;

b) onregelmatigheden in de zin van artikel 3, lid 1, onder c) ;

c) onregelmatigheden bij de structuurfondsen.

Artikel 24 22 Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door het comité dat is opgericht bij artikel 43 van Verordening (EG) nr. 515/97 (hierna „het comité” genoemd).

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 25 23 Evaluatieverslag

Om de drie jaar, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening, dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Rekenkamer en de Raad een verslag in over de toepassing van deze verordening.

Artikel 26 24 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

LEGISLATIVE FINANCIAL STATEMENT

Policy area(s): Anti-fraud Activities: Mutual administrative cooperation and exchange of information |

TITLE OF ACTION: PROPOSAL FOR A REGULATION OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL ON MUTUAL ADMINISTRATIVE ASSISTANCE FOR THE PROTECTION OF THE FINANCIAL INTERESTS OF THE COMMUNITY AGAINST FRAUD AND ANY OTHER ILLEGAL ACTIVITIES |

1. BUDGET LINE(S) + HEADING(S)

24.0106 (fight against fraud)

2. OVERALL FIGURES:

2.1. Total allocation for action (Part B): EUR million for commitment: -

2.2. Period of application: From entering into force on.

2.3. Overall multi-annual estimate of expenditure

(a) Schedule of commitment appropriations/payment appropriations (financial intervention) (see point 6.1.1) - (not applicable see point 5.1.1)

EUR million ( to three decimal places)

Year [n] | [n+1] | [n+2] | [n+3] | [n+4] | [n+5 and subs. Years] | Total |

Commitments |

Payments |

(b) Technical and administrative assistance and support expenditure (see point 6.1.2)

Commitments |

Payments |

Subtotal a+b |

Commitments |

Payments |

(c) Overall financial impact of human resources and other administrative expenditure (see points 7.2 and 7.3)

Commitments/ payments | 1.851 | 1.851 | 1.751 | 1.751 | 1.751, | 1.751 |

(The first two years include each an amount of EUR 100 000 for the development of information systems for internal use of the Commission, see point 7.3)

TOTAL a+b+c |

Commitments | 1.851 | 1.851 | 1.751 | 1.751 | 1.751 | 1.751 |

Payments | 1.851 | 1.851 | 1.751 | 1.751 | 1.751 | 1.751 |

2.4. Compatibility with financial programming and financial perspective

[X] Proposal is compatible with existing financial programming.

2.5. Financial impact on revenue:

[X] Proposal has no financial implications (involves technical aspects regarding implementation of a measure)

3. BUDGET CHARACTERISTICS

Type of expenditure | New | EFTA contribution | Contributions from applicant countries | Heading in financial perspective |

Non-comp | Non-diff | NO | NO | NO | 5 |

4. LEGAL BASIS

Article 280(4) of the EC Treaty.

5. DESCRIPTION AND GROUNDS

5.1. Need for Community intervention

5.1.1. Objectives pursued

The initiative for a regulation on the basis of article 280 of the EC Treaty concerns a framework dedicated to administrative mutual assistance necessary to strengthen the protection of the financial interests of the Community.

For the purpose of the protection of the financial interests of the Community the Member States and the Commission shall assist each other and exchange information in particular in the field of money laundering of the proceeds of EC fraud, of fraud on VAT and any other illegal activities detrimental to the Community’s financial interests in particular those in the field of structural funds.

Background

Fraud and any other illegal activities affecting the financial interests of the Community warrant a more comprehensive framework for administrative cooperation between Member States authorities and with the Commission. This is reflected by the Commission’s firm commitment to the fight against fraud in order to protect the Community’s financial interests which is clearly demonstrated in its Communication, adopted on 28 June 2000, on an overall strategic approach for the protection of the Community’s financial interests and the fight against fraud[32]. This approach underlines the importance of an overall anti-fraud legislative policy by following a horizontal and cross-pillar legislative approach. This legislative policy must be given concrete expression with the drawing up of specific rules, in particular for information exchanges, and close and regular cooperation between the Member States and between the latter and the Commission.

On the basis of this legislative policy the Commission mentions in its working programme for 2003 the preparation of a proposal for a regulation of the European Parliament and of the Council establishing a cooperation mechanism between the competent authorities of the member States and the Commission in order to ensure the protection of the Community’s financial interests against illegal activities including matters such as VAT fraud, money laundering and other financial transactions in relation to the proceeds of EC fraud as well as any other illegal activities detrimental to the Community’s financial interests in particular concerning fraud concerning structural funds.

The Commission has reiterated in its Communication containing an Action Plan for 2001-2003[33], the importance of reinforcing cooperation to prevent money laundering of proceeds from fraud and any other illegal activities detrimental to the Community’s financial interests and VAT fraud in order to be able to realise an effective action against organised crime, particularly economic and financial crime (including fraud and money laundering). To combat this type of crime, the European Union should take co-ordinated action and have a strategy of cooperation and mutual information between all public partners in addition to existing programmes as Fiscalis in the sector of VAT.

5.1.2. Measures taken in connection with ex ante evaluation NOT APPLICABLE

5.1.3. Measures taken following ex post evaluation NOT APPLICABLE

5.2. Action envisaged and budget intervention arrangements

NOT APPLICABLE: see point 5.1.1.

5.3. Methods of implementation

NOT APPLICABLE: see point 5.1.1.

6. FINANCIAL IMPACT

NOT APPLICABLE: see point 5.1.1.

6.1. Total financial impact on Part B - (over the entire programming period)

(The method of calculating the total amounts set out in the table below must be explained by the breakdown in Table 6.2.)

6.1.1. Financial intervention

Commitments (in EUR million to three decimal places)

Breakdown | [Year n] | [n+1] | [n+2] | [n+3] | [n+4] | [n+5 and subs. Years] | Total |

Action 1 |

Action 2 |

etc. |

TOTAL |

6.1.2. Technical and administrative assistance, support expenditure and IT expenditure (commitment appropriations) |

[Year n] | [n+1] | [n+2] | [n+3] | [n+4] | [n+5 and subs. years] | Total |

1) Technical and administrative assistance |

a) Technical assistance offices |

b) Other technical and administrative assistance: - intra muros: - extra muros: of which for construction and maintenance of computerised management systems |

Subtotal 1 |

2) Support expenditure |

a) Studies |

b) Meetings of experts |

c) Information and publications |

Subtotal 2 |

TOTAL |

6.2. Calculation of costs by measure envisaged in Part B (over the entire programming period)

7. IMPACT ON STAFF AND ADMINISTRATIVE EXPENDITURE

7.1. Impact on human resources

Types of post | Staff to be assigned to management of the action using existing and additional resources | Total | Description of tasks deriving from the action |

Number of permanent posts | Number of temporary posts |

Officials or temporary staff | A B C | 2 (1 already occupied) 2 (1 already occupied) 1 | 2 (1 already occupied) 3 (1/2 - 1 already occupied) 1 | 11 | Coordination of investigations and intelligence work in the field of fraud in particular on VAT and structural funds and money laundering of proceeds of fraud detrimental to the Community’s financial interests. |

Other human resources | 4 END | 4 | Coordination of investigations in the field of VAT, structural funds and money laundering of proceeds of fraud detrimental to the Community’s financial interests. |

Total | 5 | 10 | 15 |

7.2. Overall financial impact of human resources

Type of human resources | Amount (EUR) | Method of calculation * |

Officials Temporary staff | 1 188 000 | 11 x EUR 108 000 |

Other human resources (specify budget line) | 173 340 | 4 (END) x EUR 43 335 |

Total | 1 361 340 |

The amounts are total expenditure for twelve months.

7.3. Other administrative expenditure deriving from the action

Budget line (number and heading) | Amount EUR | Method of calculation |

Overall allocation (Title A7) Overall allocation 24.0106 (fight against fraud) A3.010211 Other management expenditure (missions) A3.0201 Control, studies, analysis and activities specific to the European anti-fraud office Total per year | 117 000 60 000 208 000 385 000 | 13 (operational and intelligence staff) x missions per year x 1.500 (average costs of Anti-fraud—missions) 2 x (each year) a meeting of the Committee (30.000 costs per meeting)[34] 13 (operational and intelligence staff) x 2 (average No. of investigation coordination meetings) x 8,000 (average costs of such a meeting) |

A3.0103 Buildings and related expenditure of policy area | EUR 100 000 | Two information systems have to be developed: one for VAT and one for money laundering. The development of each system entails the following costs: system specification: EUR 25 000 development: EUR 35 000 tests: EUR 10 000 user manuals and training: EUR 15 000 installations: EUR 15 000 total (1): EUR 100 000 Total:2 systems: EUR 200 000 cost to be spread over two years |

A3 01 60 Documentation and library expenditure | 5 000 | special library, documentation and purchase of books, subscription to specialised periodicals |

Total | 1 851 340 |

The amounts are total expenditure for twelve months.

1 Specify the type of committee and the group to which it belongs.

I. Annual total (7.2 + 7.3) | EUR 1 851 340 (year 1 and 2) EUR 1 751 340 (from year 3) |

II. Duration of action | does not apply |

III. Total cost of action (I x II) | does not apply |

The needs for human and administrative resources shall be covered within the allocation granted to the managing DG in the framework of the annual allocation procedure.

8. FOLLOW-UP AND EVALUATION

8.1. Follow-up arrangements

The Committee shall adopt an implementing regulation following the comitology procedure in order to determine the relevant implementing modalities of mutual assistance and exchange of information in specific areas covered by the proposed regulation.

8.2. Arrangements and schedule for the planned evaluation

Every three years after the date of entry into force of the regulation, the Commission shall report to the European Parliament, the Court of Auditors and the Council on the application of the measures provided for in the regulation.

9. ANTI-FRAUD MEASURES

NOT APPLICABLE.

[1] PB C 290 van 27.11.2004, blz. 5. COM(2004) 509.

[2] Bull. van 7.8.2004, punt 1.6.26.

[3] PB C 313 van 9.12.2005, blz. 1.

[4] PB C 301 van 7.12.2004, blz. 4.

[5] PB C 301 van 7.12.2004, blz. 4.

[6] PB C 301 van 7.12.2004, blz. 4

[7] Richtlijn 76/308/EEG van de Raad van 15 maart 1976 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit verrichtingen die deel uitmaken van het financieringsstelsel van het Europees Oriëntatie- en Garantiefondropees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, alsmede van landbouwheffingen en douanerechten (PB L 73 van 19.3.1976, blz. 18).

[8] Richtlijn 2001/44/EG van de Raad van 15 juni 2001 tot wijziging van Richtlijn 76/308/EEG betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit verrichtingen die deel uitmaken van het financieringsstelsel van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, alsmede van landbouwheffingen en douanerechten, evenals van schuldvorderingen uit hoofde van de belasting over de toegevoegde waarde en van bepaalde accijnzen (PB L 175 van 28.6.2001, blz. 17).

[9] Resolutie van het Europees Parlement over de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen en fraudebestrijding (2004/2198(INI)).

[10] Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB C 316 van 27.11.1995, blz. 49).

[11] PB L 309 van 25.11.205, blz. 15. Zie de artikelen 3, lid 5, en 39, lid 2.

[12] PB C 290 van 27.11.2004, blz. 5. COM(2004) 509.

[13] PB C 313 van 9.12.2005, blz. 1.

[14] PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

[15] Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 13).

[16] Verordening (EG) nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 9).

[17] PB L 264 van 15.10.2003, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 885/2004 (PB L 168 van 1.5.2004, blz. 1).

[18] PB L 82 van 22.3.1997, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36).

[19] PB L 264 van 15.10.2003, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 885/2005 (PB L 168 van 1.5.2004, blz. 1).

[20] PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

[21] PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

[22] PB C 301 van 7.12.2004, blz. 4.

[23] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

[24] PB L 264 van 15.10.2003, blz. 1.

[25] PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1.

[26] PB L 155 van 7.6.1989, blz. 9.

[27] PB L 309 van 26.6.2005, blz. 13.

[28] Verordening (EG) nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 9).

[29] PB L 166 van 28.6.1991, blz. 9.

[30] PB L 76 van 23.3.1992, blz. 1.

[31] PB L 271 van 24.10.2000, blz. 4.

[32] Communication from the Commission, Protection of the Communities’ financial interests, The fight against fraud - For an overall strategic approach, COM(2000) 358 final. See especially paragraph 1 and 1.2.2 of this communication. The Council (ECOFIN) adopted this communication on 17 July 2000 and the European Parliament, which approved the guidelines. The Parliament approved the guidelines presented in its Resolution of 13 December 2000.

[33] Adopted by the Commission on 23 May 2001, COM(2001) 254 final. See especially paragraph 2.2.1.

[34] Where multidisciplinary (e.g. Customs and VAT) issues are discussed by the Committee envisaged by this Regulation, the travel costs of two delegates per Member State will be reimbursed by the Commission.