52006PC0154

Voorstel voor een verordening van de Raad inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur {SEC(2006) 421} /* COM/2006/0154 def. - CNS 2002/0056 */


NL

Brussel, 4.4.2006

COM(2006) 154 definitief

2006/0056 (CNS)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur

{SEC(2006) 421}

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

1. Achtergrond van het voorstel

· Motivering en doel van het voorstel

De aquacultuur is een snelgroeiende sector waar innovatieve methoden en nieuwe afzetmogelijkheden worden verkend. Om de productie aan de omstandigheden op de markt aan te passen, is het belangrijk dat de aquacultuursector de gekweekte soorten diversifieert.

In het verleden heeft de aquacultuur economisch voordeel gehaald uit de introductie van uitheemse soorten (bijv. regenboogforel, Japanse oester) en uit de kweek van soorten die omwille van biologisch-geografische hindernissen niet in het betrokken gebied voorkomen. Derhalve valt te verwachten dat de aquacultuur ook in de toekomst gebruik zal maken van nieuwe soorten om aan de vraag van de markt te voldoen. Het zou daarom verstandig zijn om naast de economische groeimogelijkheden ook aandacht te schenken aan de potentiële gevaren van uitheemse soorten voor ecosystemen, door te anticiperen op en preventieve maatregelen te nemen tegen negatieve biologische interactie met inheemse populaties, met inbegrip van genetische veranderingen, en door de verspreiding van niet-doelsoorten en andere nadelige effecten te beperken. Dit is dan ook de belangrijkste doelstelling van dit voorstel.

Hierbij moet worden aangetekend dat er een aanzienlijke handel bestaat in uitheemse organismen, hoofdzakelijk vissen, maar dieren die worden gehouden in dierenwinkels, tuincentra en commerciële en particuliere aquaria, vallen niet onder het gemeenschappelijk visserijbeleid en derhalve niet onder de werkingssfeer van dit voorstel.

Invasieve uitheemse soorten worden gerekend tot de belangrijkste oorzaken van het verlies aan biodiversiteit in de EU en in de hele wereld. Uitheemse soorten kunnen ook aanzienlijke economische en sociale gevolgen hebben. Al bij al kunnen de doelstellingen van de EU op het gebied van duurzame ontwikkeling hierdoor worden ondermijnd. In haar Biodiversiteitsactieplan voor de visserij (COM(2001) 162, vol. IV) heeft de Commissie er zich bij actie IX betreffende de introductie van nieuwe soorten en de veiligheid van de gezondheid van dieren, toe verbonden de potentiële impact van uitheemse soorten in de aquacultuur grondig te evalueren en de toepassing te bevorderen van de Code of Practice on introductions and transfer of marine organisms van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) en van de Code of Practice en Manual of Procedures for consideration of introductions and transfers of marine and freshwater organisms van de Europese Adviescommissie Binnenvisserij (EIFAC).

Bovendien heeft de Commissie er zich in haar strategie voor de duurzame ontwikkeling van de Europese aquacultuur (COM(2002) 511) toe verbonden beheersvoorschriften voor te stellen voor de invoering van uitheemse soorten in de aquacultuur. Met dit voorstel voor een verordening wordt beoogd een EU-kader tot stand te brengen dat het aquatische milieu afdoende moet beschermen tegen de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van uitheemse soorten in de aquacultuur op basis van de bestaande vrijwillige voorschriften van de ICES en de EIFAC. In deze verordening wordt onder aquacultuur verstaan: alle activiteiten, met inbegrip van de bodemkweek van mosselen en zowel het uitzetten als het vangen en mesten van vissen, die zijn gebaseerd op aquacultuurtechnieken.

· Algemene context

In het boek 'Invasive aquatic species in Europe' (E. Leppäkoski et al, 2002) worden 69 uitheemse soorten genoemd die sinds het einde van de 19e eeuw voor de kweek en voor het aanvullen van bestanden in Europa zijn geïntroduceerd. Het gaat daarbij om 28 tweekleppige weekdieren, 27 vissen, 10 algensoorten, 3 koppotigen en 1 plant. Twee van deze soorten, de regenboogforel en de Japanse oester, behoren tot de actuele top tien van Europese aquacultuursoorten, wat aangeeft dat een gecontroleerde introductie van uitheemse soorten voor de sector gunstig kan zijn. De Japanse oester is inmiddels zo wijdverbreid dat deze soort goed is voor naar schatting 80% van de wereldproductie aan oesters. De Japanse oester verspreidt zich steeds verder en in sommige gebieden dreigt de soort bestaande mosselbanken (Mytilus edulis) te overwoekeren.

Door het verplaatsen van uitheemse soorten worden vaak ook parasieten en ziekteverwekkers verspreid. Zo heeft bijvoorbeeld het sporozoön Bonamia ostreae, dat volgens wetenschappers in de Gemeenschap is geïntroduceerd door de overbrenging van oesters van de Noord-Amerikaanse westkust, de inheemse oesterbestanden in de Gemeenschap gedecimeerd. De verspreiding van ziekteverwekkers valt al onder de werkingssfeer van de Gemeenschapswetgeving op veterinair gebied en wordt derhalve niet bestreken door dit voorstel. Ook op parasieten die onder de werkingssfeer van de veterinaire voorschriften vallen, zijn de nieuwe regels inzake uitheemse soorten niet van toepassing.

De verplaatsing van tweekleppigen kan eveneens schade berokkenen aan ecosystemen doordat tegelijkertijd ook andere dan de beoogde uitheemse soorten worden verplaatst. Enkele voorbeelden van woekerende soorten die samen met oesters zijn geïmporteerd, zijn het muiltje, Crepidula fornicata, en de knotszakpijp Styela clava. De Gemeenschap mag zich gelukkig prijzen dat de introductie van deze soorten in de mariene en binnenwateren niet meer schade heeft veroorzaakt, gelet op het aantal soorten en de plaatsen van herkomst. Er is echter geen enkele reden om de zaak op zijn beloop te laten en daarom is het tijd om de in dit voorstel vervatte regels vast te stellen.

· Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied

Een relevant onderdeel van de Gemeenschapswetgeving op dit gebied is Richtlijn 92/43/EG, de Habitatrichtlijn, op grond waarvan de lidstaten erop moeten toezien dat de opzettelijke introductie in de vrije natuur van een soort die op hun grondgebied niet inheems is, zodanig aan voorschriften wordt gebonden dat er geen schade kan worden toegebracht aan de natuurlijke habitats in hun natuurlijke verspreidingsgebied of aan de inheemse wilde flora en fauna. Bovendien moeten zij een dergelijke introductie zo nodig verbieden. Het is echter niet duidelijk of deze bepalingen ook kunnen worden toegepast op de incidentele, onopzettelijke introductie en op de introductie van soorten in andere omgevingen dan in het wild.

Misschien zullen de bestuurlijke maatregelen die op grond van de Habitatrichtlijn al zijn getroffen, de maatregelen van het nieuwe voorstel voor een verordening op sommige punten overlappen, maar dit hoeft geen probleem te zijn omdat de ervaringen die tot dusverre zijn opgedaan, de invoering en werking van het nieuwe vergunningenstelsel, dat met dit voorstel verplicht wordt gesteld, hopelijk alleen maar zullen bespoedigen.

Andere Gemeenschapswetgeving, zoals de richtlijnen betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (milieueffectbeoordeling) en betreffende diergezondheid in de aquacultuur evenals het kader voor communautaire actie op het gebied van het waterbeleid, heeft wel betrekking op de schadelijke effecten van uitheemse soorten, maar zijn niet specifiek gericht op de aquacultuur en bieden geen volledige bescherming tegen de risico's van de verspreiding van uitheemse soorten en de milieuschade die daarvan het gevolg kan zijn.

· Samenhang met andere beleidsgebieden van de EU

Op grond van het bovenstaande moet worden geconcludeerd dat de bestaande wetgeving niet toereikend is om het tegenwoordige gebruik van uitheemse soorten in de aquacultuur te beheren. Overigens betekent de afgifte van vergunningen, zoals bij deze verordening wordt voorgesteld, in geen geval dat de bestaande regels niet meer hoeven te worden nageleefd. Indien in de toekomst een allesomvattend Gemeenschapskader voor uitheemse soorten zou worden vastgesteld, zou deze verordening indien nodig aan dat kader worden aangepast of daaraan worden onderworpen.

De in dit voorstel vervatte maatregelen zijn een belangrijke stap vooruit in het proces om milieueisen op te nemen in het gemeenschappelijk visserijbeleid, overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 van het Verdrag. In dit verband is overigens al op dit voorstel vooruitgelopen in verscheidene beleidsteksten die in het kader van de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid [1] zijn goedgekeurd.

Met dit voorstel worden acties ten uitvoer gelegd die waren vastgelegd in de Biodiversiteitsstrategie van de EG en in het Biodiversiteitsactieplan voor de visserij [2], en naar verwachting zal het bijdragen aan de doelstelling om het verlies aan biodiversiteit tot staan te brengen, als vastgelegd in het 6de milieuactieprogramma en de EG-strategie voor duurzame ontwikkeling. Ook zal het voorstel bijdragen aan de mondiale doelstelling om het verlies aan biodiversiteit te vertragen, zoals vastgelegd in het plan van uitvoer van de Wereldtop voor duurzame ontwikkeling.

Tot slot zijn de voorgestelde maatregelen verenigbaar met de Leidraad inzake de preventie en de beperking van de gevolgen van de introductie van uitheemse soorten die een bedreiging vormen voor ecosystemen, habitats of soorten, als goedgekeurd bij Besluit VI/23 van het Verdrag inzake biologische diversiteit (Convention on Biological Diversity, CBD), waarvan de Europese Gemeenschap verdragsluitende partij is.

2. Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling

· Raadpleging van belanghebbende partijen

Wijze van raadpleging, belangrijkste geraadpleegde sectoren en algemeen profiel van de respondenten

Er heeft een formele raadpleging plaatsgevonden van een groep van deskundige vertegenwoordigers van de lidstaten (vijftien regeringsdeskundigen uit de EU15 en zeven uit de EU10), de EER-EVA (drie regeringsdeskundigen), de sector (zes deelnemers, aangewezen door de Werkgroep Aquacultuur van het Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur), NGO's (twee personen uit het VK en een uit Nederland), de ICES (vijf ervaren personen uit de Working Group on Introductions and Transfers), EIFAC (een expert), NASCO (een vertegenwoordiger van het hoofdkantoor en een van de contactgroep voor de sector) evenals vier extra deskundigen uit de particuliere sector. In december 2003 heeft een ééndaagse bijeenkomst plaatsgevonden in Brussel om een eerder verspreide discussienota te bespreken en een reeks presentaties door deskundigen uit de particuliere sector te beluisteren. In de loop van 2004 en 2005 zijn schriftelijke opmerkingen over de ontwerp-wetgeving ontvangen. Het voorstel is in 2004 en 2005 bij drie gelegenheden in de werkgroep Aquacultuur van het Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur gepresenteerd en besproken.

Samenvatting van de reacties en hoe daarmee rekening is gehouden

Aanvankelijk was het de bedoeling ook maatregelen voor het beperken van de verspreiding van gekweekte zalm in het voorstel op te nemen. Terwijl de bestaande richtsnoeren van de NASCO op dit gebied worden geëvalueerd in het licht van de ervaringen en de wetenschappelijke vooruitgang, werd er in de reacties voor gepleit dit probleem apart te behandelen, en niet als onderdeel van de wetgeving over uitheemse soorten. Het werd derhalve dienstig geacht dit element niet in het onderhavige voorstel op te nemen. Alle geraadpleegde partijen, met uitzondering van de NGO's, hebben zich in hun advies uitgesproken tegen een te sterk gecentraliseerde en te logge aanpak en het voorstel is gewijzigd om rekening te houden met de bevoegdheden van de lidstaten op dit gebied. Anderzijds is er wel gepleit voor geharmoniseerde richtsnoeren voor de vergunningaanvragen, risicobeoordelingen en quarantaines, en om een gelijke toepassing van de wetgeving in alle lidstaten mogelijk te maken, zijn dergelijke richtsnoeren vastgesteld. Het voorstel beantwoordt in ruime mate aan de adviezen.

· Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

Betrokken takken van wetenschap/expertise

Het voorstel heeft betrekking op de mariene en zoetwaterbiologie en –ecologie en op aquacultuurtechnologie.

Gebruikte methode

Formele vergaderingen met belanghebbenden na toezending van een discussienota. Raadpleging van het Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur en twee follow-uprondes met raadpleging via e-mail over de ontwerpteksten.

Belangrijkste geraadpleegde organisaties en deskundigen

i) Internationale organisaties zoals de ICES, de EIFAC en de NASCO;

ii) gespecialiseerde onderzoeksinstanties als het Marine Organism Investigations en het Hull International Fisheries Institute;

iii) individuele deskundigen van de nationale deskundigen, de aquacultuursector en NGO's.

Samenvatting van de ingewonnen en benutte adviezen

De belangrijkste conclusie is de brede consensus over het bestaan van potentieel ernstige risico's met onomkeerbare gevolgen. Enkele van de meer concrete technische aspecten zijn hieronder beschreven.

Het beperken van de verspreiding ("containment") moet apart worden behandeld. Er moeten met de nodige zorgvuldigheid definities worden vastgesteld, met name om het onderscheid te maken tussen inheemse en uitheemse soorten. Het aanvullen van bestanden uit aquacultuur en de klassieke aquacultuur mogen niet door deze verordening worden bestreken. In de procedure moet ook een risicobeoordeling worden opgenomen met verzachtende en preventieve maatregelen, met vermelding van de uitvoerder en de beoordelaar van de risicobeoordeling. De voorschriften in de verordening mogen niet te gedetailleerd zijn, zodat het concrete beheer aan de lidstaten kan worden overgelaten. Er moet Europese expertise worden ontwikkeld inzake quarantainestations. Ook GMO's moeten in het voorstel worden opgenomen en triploïden mogen niet als ongevaarlijk worden beschouwd. In het voorstel is in vergaande mate rekening gehouden met deze adviezen, maar GMO's zijn toch niet in de werkingssfeer opgenomen, aangezien deze al vallen onder de bestaande communautaire wetgeving en de wetgeving die momenteel wordt ontwikkeld op dit gebied.

Wijze waarop het deskundigenadvies beschikbaar is gemaakt voor het publiek

De belangrijkste conclusies van de vergadering met belanghebbenden zijn gepresenteerd aan werkgroep II, Aquacultuur, van het Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur. De notulen van die besprekingen zijn beschikbaar op de website van DG Visserij. Tijdens de e-mailcorrespondentie is van de meeste berichten die niet als vertrouwelijk waren aangemerkt, een kopie gestuurd aan de overige geraadpleegden.

· Effectbeoordeling

Uit de verschillende opties die in verband met de effectbeoordeling zijn onderzocht, lijkt het voor het onderhavige voorstel het meest wenselijk om de wetgeving niet toepasselijk te verklaren op verkeer binnen de Gemeenschap, maar om een onderscheid te maken tussen introductie, waarbij het gaat om uitheemse soorten, en translocatie, waarbij het gaat om soorten die om uiteenlopende biologisch-geografische redenen niet voorkomen op een bepaalde plaats binnen hun natuurlijke verspreidingsgebied. De sector heeft hierbij aangetekend dat de kosten van de vergunningaanvragen, risicobeoordelingen en quarantaines toekomstige aanvragen voor de introductie van uitheemse soorten zouden kunnen belemmeren. Om hiermee rekening te houden, is bepaald (in artikel 9, lid 1) dat de aanvrager niet in alle gevallen de kosten van de risicobeoordeling hoeft te dragen. Zoals gezegd is een groot gedeelte van de huidige aquacultuur gebaseerd op uitheemse soorten (regenboogforel, Japanse oester, karper) en marktdeelnemers kunnen zich bundelen om de kosten te delen die zijn verbonden aan het verzamelen van de nodige informatie voor een aanvraag en, indien nodig, de kosten van de risicobeoordeling. Het voorstel voorziet ook in de mogelijkheid om vergunningen af te geven voor opeenvolgende verplaatsingen binnen een periode van vijf jaar, waardoor zowel de kosten als de procedures worden beperkt.

Om de huidige EU-praktijk over risico-analyses te volgen, is besloten de functie van de risicoanalyse (raadgevend comité) te scheiden van de functie van de risicobeheersing (bevoegde autoriteit). Om deze reden is uiteindelijk niet gekozen voor de aanvankelijke optie om beide functies te laten vervullen door de bevoegde autoriteit. Bij de effectbeoordeling is nagegaan of het voorstel niet voorbarig is, aangezien in het IMO-Verdrag over ballastwater – dat in februari 2004 is goedgekeurd – ook aandacht wordt besteed aan het probleem van de uitheemse soorten. Aangezien het echter nog onzeker is wanneer dit verdrag in werking zal treden en niet bekend is welke risico's uitheemse soorten met zich brengen, en rekening houdend met het voorzorgsbeginsel is geoordeeld dat het niet voorbarig is om dit voorstel in te dienen.

3. Juridische elementen van het voorstel

· Samenvatting van de voorgestelde maatregel

Het voorstel streeft in zijn huidige vorm naar een correct evenwicht zowel wat subsidiariteit als wat evenredigheid betreft. De besluitvorming wordt aan de lidstaten overgelaten, die binnen vaste regels de gelegenheid krijgen de risico's van voorgenomen introducties te beoordelen. Aanvragers worden verplicht een aanvraag in te dienen waarin de autoriteiten van de lidstaten voldoende informatie wordt geboden om een oordeel te vellen. De inhoud van de aanvraag, die in alle gevallen verplicht is, omvat voldoende informatie om te kunnen beoordelen of de verplaatsing van de organismen al dan niet routinematig is. Ook zijn er voldoende criteria op basis waarvan de lidstaat kan besluiten of een milieurisicobeoordeling noodzakelijk is en welke partijen daarbij betrokken moeten worden. De volledige milieueffectbeoordeling dient dan weer als basis voor het besluit tot toekenning of weigering van een vergunning. Indien een verplaatsing ook gevolgen kan hebben voor andere lidstaten, kan de Commissie volgens de zogenaamde "Gemeenschapsprocedure" ook de andere lidstaten en de bevoegde comités raadplegen. In dergelijke gevallen heeft de Commissie zes maanden de tijd om het besluit te bevestigen, te annuleren of te wijzigen. Het voorstel is sterk gebaseerd op de bestaande vrijwillige codes van de ICES en de EIFAC en op de Canadese National Code on Introductions and transfers of aquatic organisms, die aanzienlijk uitgebreider is dan de code van de ICES. Het voorstel laat de mogelijkheid onverlet om de codes van ICES en EIFAC op het niveau van de lidstaat toe te passen.

· Rechtsgrond

Als rechtsgrond geldt artikel 37 van het Verdrag, gezien de specifieke kenmerken van de aquacultuur en de doelstelling van de instandhouding van de levende aquatische rijkdommen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (artikel 1, lid 1, en artikel 1, lid 2, onder a) en f), van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad [3]).

· Subsidiariteitsbeginsel

Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing voorzover het voorstel niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap valt.

Zoals gezegd valt dit voorstel binnen de werkingssfeer van het gemeenschappelijk visserijbeleid, waarvoor uitsluitend de Gemeenschap bevoegd is. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

· Evenredigheidsbeginsel

Het voorstel is om de volgende reden(en) in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel:

· Een van de duidelijkste boodschappen van de bijeenkomst voor het raadplegen van de betrokkenen in december 2003 is dat de maatregelen proportioneel moeten zijn en dat ervoor moet worden gezorgd dat ook de sector de nieuwe wetgeving onderschrijft en niet als de zoveelste onwerkbare administratieve belasting van de hand wijst. De eenvoudigste oplossing is het verbieden van alle uitheemse soorten, maar in plaats daarvan streeft het voorstel naar evenwicht tussen milieubescherming en de behoeften van de aquacultuursector.

· Het voorstel streeft ook naar een eerlijke verdeling van de financiële en administratieve lasten over alle actoren.

· Keuze van instrumenten

De wettelijke maatregelen worden voorgesteld in de vorm van een verordening. Ofschoon in beginsel ook een richtlijn tot de mogelijkheden behoort, werd in het licht van het dynamische karakter van de aquacultuursector gemeend dat het voor alle betrokken van belang is om gedetailleerde regels vast te stellen (door middel van een verordening) en niet zozeer een eindresultaat verplicht te stellen.

4. Gevolgen voor de begroting

Wellicht is er door de verordening meer personeel nodig voor het behandelen van de aanvragen voor geplande verplaatsingen van uitheemse soorten, en zijn er meer middelen nodig zijn voor het raadplegen van het WTECV en het Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur, maar voor beide comités is dit routinewerk.

2006/0056 (CNS)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie [4],

Gezien het advies van het Europees Parlement [5],

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité [6],

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Op grond van artikel 6 van het Verdrag moeten "de eisen inzake milieubescherming worden geïntegreerd in de omschrijving en uitvoering van het beleid en het optreden van de Gemeenschap, als bedoeld in artikel 3, in het bijzonder met het oog op het bevorderen van duurzame ontwikkeling".

(2) De aquacultuur is een snelgroeiende sector waar innovatieve methoden en nieuwe afzetmogelijkheden worden verkend. Om de productie aan de omstandigheden op de markt aan te passen, is het belangrijk dat de aquacultuursector de gekweekte soorten diversifieert.

(3) De aquacultuur heeft economisch voordeel gehaald uit de introductie van uitheemse soorten en uit de translocatie van soorten die op de betrokken plaats niet voorkomen (bijv. regenboogforel, Japanse oester of zalm) en het beleid moet er nu op worden gericht de voordelen van introducties en translocaties te optimaliseren en tegelijkertijd veranderingen in de ecosystemen te vermijden, negatieve biologische interactie met inheemse populaties, met inbegrip van genetische veranderingen, te voorkomen, en de verspreiding van niet-doelsoorten en nadelige gevolgen voor de natuurlijke habitats te beperken.

(4) Invasieve uitheemse soorten worden gerekend tot de belangrijkste oorzaken van het verlies aan biodiversiteit. Volgens artikel 8, onder h), van het door de Gemeenschap ondertekende Verdrag inzake biodiversiteit (Convention on Biological Diversity, CBD) moeten alle verdragsluitende partijen voor zover mogelijk en dienstig de introductie van uitheemse soorten die een bedreiging vormen voor ecosystemen, habitats of soorten voorkomen en de gevolgen ervan beperken. Zo heeft de Conferentie van partijen bij de CBD met name Besluit VI/23 inzake uitheemse soorten die een bedreiging vormen voor ecosystemen, habitats of soorten goedgekeurd, en de bijlage daarvan bevat de Leidraad inzake de preventie en de beperking van de gevolgen van de introductie van dergelijke uitheemse soorten. (Zie: http://www.biodiv.org/decisions/default.aspx?m=COP-06&id=7197&lg=0).

(5) De translocatie van soorten binnen hun natuurlijke verspreidingsgebied naar plaatsen waar zij om bepaalde biologisch-geografische redenen niet voorkomen, kan ook risico's inhouden voor de ecosystemen die in deze gebieden zijn ontstaan, en moet daarom eveneens onder deze verordening vallen.

(6) De Gemeenschap moet derhalve haar eigen kader ontwerpen om het aquatische milieu adequaat te beschermen tegen de risico's van het gebruik van uitheemse soorten in de aquacultuur. Dit kader moet procedures omvatten voor het analyseren van de potentiële risico's, voor het treffen van maatregelen op basis van de beginselen van preventie en voorzorg, en voor het vaststellen van de eventueel noodzakelijke noodplannen. Deze procedures moeten worden gebaseerd op de ervaringen die zijn opgedaan met de bestaande vrijwillige regelingen, met name de Code of Practice on the Introductions and Transfers of Marine Organisms van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) en de Code of Practice en de Manual of Procedures for consideration of introduction and transfer of marine and freshwater organisms van de Europese Adviescommissie Binnenvisserij (EIFAC).

(7) De maatregelen in dit voorstel mogen geen afbreuk doen aan Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna [7], Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten [8], Richtlijn XX/2006/EG van de Raad betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren [9], noch aan Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid [10].

(8) De potentiële risico's, die in bepaalde gevallen grote geografische gebieden kunnen treffen, zijn aanvankelijk duidelijker zichtbaar op plaatselijk niveau. De kenmerken van het aquatische milieu in de Gemeenschap zijn zeer divers en de lidstaten beschikken over de nodige kennis, toezichtsystemen en expertise om de risico's voor de aquatische milieus die onder hun bevoegdheid vallen, te evalueren en te beheren. Het is dan ook dienstig dat de uitvoering van de in deze verordening vervatte maatregelen in eerste instantie onder de bevoegdheid van de lidstaten valt.

(9) Voor gevallen waarin de risico's echter aanzienlijk zijn en ook andere lidstaten kunnen treffen, moet een communautair systeem tot stand worden gebracht om de belanghebbenden te raadplegen en om de vergunningen te valideren voordat zij door de lidstaten worden afgegeven. Het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij (WTECV) dat is opgericht bij artikel 33 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid [11] moet bij deze raadpleging wetenschappelijk advies verstrekken en het Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur dat is ingesteld bij Besluit 1999/478/EEG [12] moet advies uitbrengen voor de belanghebbenden op het gebied van aquacultuur en milieubescherming,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Hoofdstuk I

Onderwerp, toepassingsgebied en definities

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt een kader tot stand gebracht voor de praktijken in de aquacultuur met betrekking tot uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten om de mogelijke impact van deze soorten op het aquatische milieu te evalueren en te minimaliseren teneinde bij te dragen aan de duurzame ontwikkeling van de sector.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1. Deze verordening is van toepassing op de introductie van uitheemse soorten en op de translocatie van plaatselijk niet-voorkomende soorten voor aquacultuurdoeleinden in de Gemeenschap.

2. Deze verordening is niet van toepassing op de translocatie van aquatische organismen binnen een lidstaat, met uitzondering van:

a) translocaties naar, van of tussen niet-Europese gebiedsdelen van een lidstaat;

b) translocaties tussen wateren van verschillende ecoregio's als gedefinieerd in bijlage II van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid [13], en

c) gevallen waarin wetenschappelijk advies duidt op mogelijke gevaren voor het milieu als gevolg van de translocatie.

3. In afwijking van lid 2 kunnen lidstaten besluiten dat deze verordening ook in andere gevallen op translocaties binnen hun grondgebied van toepassing is.

4. De verordening is van toepassing op alle aquacultuurvoorzieningen onder de jurisdictie van de lidstaten, ongeacht de grootte of kenmerken ervan of de gekweekte soort. De verordening is van toepassing op aquacultuur, ongeacht de eigenschappen van het water.

5. Deze verordening is niet van toepassing op het houden van sierwaterdieren of -planten in dierenwinkels, tuincentra of aquaria die niet rechtstreeks in contact komen met de natuurlijke wateren in de Gemeenschap, of in voorzieningen die zijn uitgerust met systemen voor de behandeling van effluenten die voldoen aan de doelstellingen van artikel 1.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(1) “aquacultuur”: de kweek of teelt van aquatische organismen, waarbij technieken worden gebruikt om de aangroei van de betrokken organismen te verhogen tot boven de natuurlijke capaciteiten van het milieu; deze organismen blijven in de gehele fase van de kweek of de teelt, tot en met de oogst, eigendom van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon;

(2) "open aquacultuurvoorziening": een voorziening waar aquacultuur wordt bedreven in water dat niet van het open water is gescheiden door ondoordringbare barrières die ontsnapping van gekweekte exemplaren of biologisch materiaal met gevaar op overleving en reproductie, voorkomen;

(3) "gesloten aquacultuurvoorziening": een voorziening waar aquacultuur wordt bedreven in water dat van het open water is gescheiden door ondoordringbare barrières die ontsnapping van gekweekte exemplaren of biologisch materiaal met gevaar op overleving en reproductie, voorkomen;

(4) "aquatische organismen": alle aquatische levende wezens die behoren tot een van de rijken Animalia, Plantae en Protista, inclusief alle delen, geslachtscellen, zaadcellen, eicellen of propagulen van dergelijke wezens die zouden kunnen overleven en zich zouden kunnen reproduceren;

(5) "polyploïde organismen": aquatische organismen waarvan het aantal chromosomen in de cellen is gewijzigd door middel van technieken voor celmanipulatie;

(6) "uitheemse soorten":

a) een soort, geslacht of lager taxon van een aquatisch organisme die/dat buiten het bekende natuurlijke verspreidingsgebied en buiten het potentiële verspreidingsgebied voorkomt als gevolg van een opzettelijke of incidentele introductie door de mens;

b) polyploïde organismen, ongeacht hun natuurlijke of potentiële verspreidingsgebied;

(7) "plaatselijk niet-voorkomende soort": een soort of geslacht van een aquatisch organisme die/dat om biologisch-geografische redenen niet voorkomt in een bepaald gebied binnen het natuurlijke verspreidingsgebied;

(8) "niet-doelsoorten": een soort of geslacht van een aquatisch organisme die/dat bij de introductie of translocatie van een ander aquatisch organisme incidenteel samen met dat organisme wordt verplaatst;

(9) "verplaatsing": introductie en/of translocatie;

(10) "introductie": de opzettelijke verplaatsing van uitheemse soorten voor aquacultuurdoeleinden;

(11) "translocatie"; de opzettelijke verplaatsing voor aquacultuurdoeleinden van een aquatisch organisme binnen zijn natuurlijke verspreidingsgebied naar een gebied waar het voorheen om biologisch-geografische redenen niet voorkwam;

(12) "proefuitzetting": het vrijlaten van aquatische organismen op beperkte schaal om de ecologische interactie met inheemse soorten en habitats te beoordelen ter evaluatie van de risico's;

(13) "aanvrager": de natuurlijke of rechtspersoon die een voorstel tot introductie of translocatie van aquatische organismen indient;

(14) "quarantaine": het proces waarbij aquatische organismen en daarmee samen verplaatste organismen in volledige afzondering van hun omgeving worden gehouden;

(15) "quarantainevoorziening": een voorziening waar aquatische organismen en daarmee samen verplaatste organismen in volledige afzondering van hun omgeving kunnen worden gehouden;

(16) "routinematige verplaatsing": de verplaatsing van aquatische organismen uit een bekende bron met een erkend gering risico, in een lidstaat op basis van langdurige ervaringen die aantonen dat er geen nadelige ecologische gevolgen zijn en dat andere lidstaten niet worden geschaad;

(17) "niet-routinematige verplaatsing": iedere verplaatsing van aquatische organismen die niet beantwoordt aan de criteria van routinematige verplaatsingen;

(18) "ontvangende lidstaat": de lidstaat op het grondgebied waarvan uitheemse soorten worden geïntroduceerd of plaatselijk niet-voorkomende soorten worden getransloceerd;

(19) "zendende lidstaat": de lidstaat uit het grondgebied waarvan uitheemse soorten worden geïntroduceerd of plaatselijk niet-voorkomende soorten worden getransloceerd.

Hoofdstuk II

Algemene verplichtingen van de lidstaten

Artikel 4

Maatregelen om negatieve gevolgen te vermijden

De lidstaten zien erop toe dat alle nodige maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen te vermijden voor de biodiversiteit, met name voor soorten, habitats of ecosystemen, die het gevolg zouden kunnen zijn van de introductie of translocatie van aquatische organismen en niet-doelsoorten in de aquacultuur en van de verspreiding van deze soorten in het wild.

Artikel 5

Besluitvorming en adviesorganen

De lidstaten wijzen de bevoegde autoriteit aan die moet toezien op de naleving van de vereisten van deze verordening (hierna "de bevoegde autoriteit" genoemd). Elke bevoegde autoriteit laat zich bijstaan door een raadgevend comité dat moet beschikken over passende biologische en ecologische expertise (hierna "het raadgevend comité" genoemd).

Hoofdstuk III

Vergunningen

Artikel 6

Vergunning

1. Iedereen die voornemens is aquatische organismen te introduceren of te transloceren, vraagt hiervoor een vergunning aan bij de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat. Er kunnen aanvragen worden ingediend voor opeenvolgende verplaatsingen binnen een periode van maximaal vijf jaar.

2. De door de aanvrager in te dienen aanvraag dient de in bijlage I vermelde gegevens te bevatten. Het raadgevend comité bepaalt in een advies of de aanvraag alle vereiste gegevens bevat en derhalve ontvankelijk is, en stelt hiervan de bevoegde autoriteit in kennis.

Artikel 7

Aard van de voorgestelde verplaatsing

Het raadgevend comité bepaalt in een advies of de voorgestelde verplaatsing een routinematige of niet-routinematige verplaatsing is, en of de verplaatsing moet worden voorafgegaan door een quarantaine of proefuitzetting; het comité stelt de bevoegde autoriteit hiervan in kennis.

Artikel 8

Routinematige verplaatsing

Voor routinematige verplaatsingen mag de bevoegde autoriteit een vergunning afgeven waarop wordt vermeld of er een quarantaine of proefuitzetting moet plaatsvinden als omschreven in de hoofdstukken IV en V.

Artikel 9

Niet-routinematige verplaatsing

1. Voor niet-routinematige verplaatsingen moet een milieurisico-analyse worden verricht als omschreven in bijlage II. De bevoegde autoriteit besluit of de aanvrager dan wel een onafhankelijke instantie wordt belast met de uitvoering van de milieurisicobeoordeling en welke partij hiervan de kosten moet dragen.

2. Op basis van de milieurisicobeoordeling brengt het raadgevend comité advies over de risico's uit aan de bevoegde autoriteit in een beknopt verslag als bedoeld in bijlage II, deel 3. Indien het raadgevend comité van oordeel is dat het risico gering is, mag de bevoegde autoriteit zonder verdere formaliteiten een vergunning afgeven.

3. Indien het raadgevend comité van oordeel is dat de risico's verbonden aan de voorgestelde verplaatsing van aquatische organismen groot of gemiddeld zijn, onderzoekt het de aanvraag in overleg met de aanvrager om na te gaan of er procedures of technologieën beschikbaar zijn waardoor het risico tot een laag niveau kan worden beperkt. Het raadgevend comité stuurt de resultaten van zijn beoordeling door aan de bevoegde autoriteit met vermelding van de omvang van het risico en de redenen voor een eventuele beperking van het risico in een verslag als bedoeld in bijlage II, deel 3.

4. De bevoegde autoriteit mag alleen vergunningen afgeven voor niet-routinematige verplaatsingen indien de risicobeoordeling, inclusief eventuele risicobeperkende maatregelen, wijzen op een gering risico voor het milieu. Iedere weigering van een vergunning moet met wetenschappelijke argumenten worden gerechtvaardigd.

Artikel 10

Besluitvormingstermijn

1. De aanvrager wordt binnen een redelijke termijn en uiterlijk een jaar na de datum van indiening van de aanvraag schriftelijk in kennis gesteld van het besluit tot toekenning of weigering van de vergunning.

2. Lidstaten die zijn aangesloten bij de ICES kunnen de ICES verzoeken de aanvragen en risicobeoordelingen betreffende mariene organismen te beoordelen alvorens het raadgevend comité hierover advies uitbrengt. In dergelijke gevallen wordt een aanvullende termijn van zes perioden toegestaan.

Artikel 11

Verplaatsingen die gevolgen hebben voor andere lidstaten

1. Indien de potentiële of bekende gevolgen van een voorgestelde verplaatsing van een organisme nadelig kunnen zijn voor andere lidstaten, stelt de bevoegde autoriteit de betrokken lidstaat of lidstaten en de Commissie in kennis van zijn voornemen een vergunning af te geven door deze het ontwerp-besluit daartoe, vergezeld van een toelichting en een samenvatting van de milieurisicobeoordeling als bedoeld in bijlage II, deel 3, toe te zenden.

2. Uiterlijk twee maanden na de kennisgeving kunnen de overige betrokken lidstaten de Commissie hun schriftelijke opmerkingen doen toekomen.

3. Uiterlijk zes maanden na de kennisgeving gaat de Commissie, na raadpleging van het bij artikel 33 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad ingestelde Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij (WTECV) en van het bij Besluit 1999/478/EEG ingestelde Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur [14], over tot bevestiging, annulering of wijziging van het voorgestelde besluit om een vergunning te verlenen.

4. Uiterlijk 30 dagen na het besluit van de Commissie kunnen de betrokken lidstaten dit besluit voorleggen aan de Raad. Vervolgens beschikt de Raad opnieuw over een termijn van 30 dagen om met gekwalificeerde meerderheid zo nodig een andersluidend besluit te nemen.

Artikel 12

Intrekking van de vergunning

Op ieder gewenst moment kan de bevoegde autoriteit de vergunning intrekken bij onvoorziene omstandigheden met nadelige gevolgen voor het milieu of voor de inheemse populatie.

Hoofdstuk IV

Voorwaarden voor introducties na afgifte van een vergunning

Artikel 13

Naleving van overige communautaire bepalingen

Indien er op grond van deze verordening een vergunning is afgegeven, is de introductie slechts toegestaan indien alle overige op grond van de communautaire wetgeving vereiste vergunningen zijn afgegeven en aan alle overige communautaire voorschriften is voldaan, met name:

a) de veterinairrechtelijke voorschriften van Richtlijn 2006/XX/EC van de Raad [15],

b) de voorwaarden van Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen [16].

Artikel 14

Uitzetting in aquacultuurvoorzieningen bij routinematige introductie

Bij routinematige introducties is het uitzetten van aquatische organismen in open aquacultuurvoorzieningen normaliter zonder voorafgaande quarantaine toegestaan, tenzij de bevoegde autoriteit op grond van specifiek advies van het raadgevend comité anders besluit.

Artikel 15

Uitzetting in aquacultuurvoorzieningen bij niet-routinematige introductie

1. Bij niet-routinematige introducties gelden voor het uitzetten van aquatische organismen in open en gesloten aquacultuurvoorzieningen de in de leden 2, 3 en 4 vastgestelde voorwaarden.

2. Aquatische organismen worden overeenkomstig de voorwaarden van bijlage III in een aangewezen quarantainevoorziening op het grondgebied van de Gemeenschap geplaatst voor het kweken van pootvis.

3. De quarantainevoorziening mag in een andere lidstaat dan de ontvangende lidstaat zijn gevestigd, mits alle betrokken lidstaten hiermee instemmen en er met deze optie rekening is gehouden bij de milieurisicobeoordeling als bedoeld in artikel 9.

4. Uitsluitend de nakomelingen van geïntroduceerde aquatische organismen mogen worden gebruikt in aquacultuurvoorzieningen van de ontvangende lidstaat, tenzij de betrokken organismen volledig onvruchtbaar zijn en er tijdens de quarantaine geen niet-doelsoorten zijn aangetroffen.

Artikel 16

Proefuitzettingen in open aquacultuurvoorzieningen

De bevoegde autoriteit kan eisen dat de uitzetting van aquatische organismen in open aquacultuurvoorzieningen pas plaatsvindt na een proefuitzetting met preventieve maatregelen en maatregelen om de verspreiding te beperken, die zijn gebaseerd op advies en aanbevelingen van het raadgevend comité.

Artikel 17

Noodplannen

Voor alle niet-routinematige introducties en proefuitzettingen stelt het raadgevend comité in overleg met de aanvrager een noodplan op dat onder andere regelingen moet bevatten om de geïntroduceerde soort uit het milieu te verwijderen of de dichtheid ervan te verminderen bij onvoorziene gebeurtenissen met nadelige gevolgen voor het milieu of de inheemse populaties. Indien er zich zulke gebeurtenissen voordoen, moeten de noodplannen onmiddellijk worden uitgevoerd en wordt de vergunning overeenkomstig artikel 12 ingetrokken.

Artikel 18

Toezicht

1. Uitheemse soorten blijven na hun uitzetting onder toezicht gedurende een periode van twee jaar of, als dat langer is, de duur van een volledige generatiecyclus, om te boordelen of de gevolgen juist zijn voorspeld en of er zich aanvullende of afwijkende gevolgen hebben voorgedaan. Met name moet worden onderzocht of de soort zich sterk verspreidt of niet. De bevoegde autoriteit moet besluiten of de aanvrager over de nodige expertise beschikt, of dat een andere instantie met het toezicht moet worden belast.

2. Afhankelijk van het advies van het raadgevend comité kan de bevoegde autoriteit eisen dat de toezichtperioden worden verlengd om eventuele gevolgen voor het ecosysteem op langere termijn te bestuderen die moeilijk binnen de in lid 1 bedoelde periode kunnen worden opgespoord.

3. Het raadgevend comité beoordeelt de resultaten van het toezichtprogramma en noteert met name iedere gebeurtenis die niet correct is voorspeld in de milieurisicobeoordeling. De resultaten van die beoordeling worden toegezonden aan de bevoegde autoriteit die een samenvatting van de resultaten opneemt in het nationale register als bedoeld in artikel 23.

Hoofdstuk V

Voorwaarden voor translocaties na afgifte van een vergunning

Artikel 19

Naleving van overige communautaire bepalingen

Indien er op grond van deze verordening een vergunning is afgegeven, is de translocatie slechts toegestaan indien alle overige op grond van de communautaire wetgeving vereiste vergunningen zijn afgegeven en aan alle overige communautaire voorschriften is voldaan, met name:

a) de veterinairrechtelijke voorschriften van Richtlijn 2006/XX/EC van de Raad [17],

b) de voorwaarden van Richtlijn 2000/29/EG [18].

Artikel 20

Niet-routinematige translocatie

Bij niet-routinematige translocaties naar open aquacultuurvoorzieningen kan de bevoegde autoriteit eisen dat de uitzetting van aquatische organismen pas plaatsvindt na een proefuitzetting met preventieve maatregelen en maatregelen om de verspreiding te beperken, die zijn gebaseerd op advies en aanbevelingen van het raadgevend comité.

Artikel 21

Quarantaine

De ontvangende lidstaat kan in uitzonderlijke gevallen en na goedkeuring van de Commissie eisen dat de aquatische organismen afkomstig van niet-routinematige translocaties pas na quarantaine als omschreven in artikel 15, de leden 2, 3 en 4, in een open of gesloten aquacultuurvoorziening worden geplaatst. In het verzoek om goedkeuring van de Commissie moet worden aangegeven om welke redenen quarantaine vereist is. De Commissie beantwoordt dit verzoek binnen 30 dagen.

Artikel 22

Toezicht na translocatie

Na een niet-routinematige translocatie blijft de soort onder toezicht als omschreven in artikel 18.

Hoofdstuk VI

Register

Artikel 23

Register

De lidstaten houden een register bij van alle introducties en translocaties met een historisch overzicht van alle aanvragen en alle relevante documentatie die is verzameld voor de afgifte van de vergunning en tijdens de toezichtperiode.

Dit register wordt ter beschikking van het publiek gehouden overeenkomstig Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie [19].

Hoofdstuk VII

Slotbepalingen

Artikel 24

Aanpassing aan technische vooruitgang

Wijzigingen in de bijlagen I, II en III die nodig zijn om deze aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 30, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 [20].

Artikel 25

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De Voorzitter

BIJLAGE I

Vergunningsaanvraag

(Door de aanvrager in te vullen)

Voor zover mogelijk moeten alle gegevens worden onderbouwd met referenties uit wetenschappelijke literatuur en afschriften van persoonlijke communicatie met wetenschappelijke autoriteiten en visserijdeskundigen. Onvoldoende gedetailleerde aanvragen worden ter aanvulling aan de aanvrager teruggezonden, waardoor de beoordeling van het voorstel vertraging zal oplopen.

Voor de toepassing van deze bijlage moeten, indien de aanvraag betrekking heeft op een translocatie in plaats van een introductie, de termen "introductie" en introduceren" worden gelezen als "translocatie" en "transloceren".

A) Beknopte samenvatting

Geef een beknopte samenvatting van het document met een beschrijving van het voorstel, de potentiële gevolgen ervan voor inheemse soorten en hun habitats en de voorzorgsmaatregelen om het potentiële effect op inheemse soorten te beperken.

B) Inleiding

1) Naam (de wetenschappelijke en de populaire naam) van het organisme dat de aanvrager wil introduceren of transloceren, met vermelding van genus, soort, geslacht of lagere taxonomische classificatie voor zover relevant.

2) Beschrijf de kenmerken, inclusief onderscheidende kenmerken, van het organisme. Voeg een wetenschappelijke tekening of foto bij.

3) Beschrijf de geschiedenis met betrekking tot de aquacultuur, bevorderende maatregelen en andere introducties (indien van toepassing).

4) Beschrijf de doelstellingen en redenen voor de voorgestelde introductie, met uitleg over de redenen waarom deze doelstelling niet kan worden bereikt met inheemse soorten.

5) Welke alternatieve strategieën zijn er onderzocht om de doelstellingen van het voorstel te bereiken? Wat zijn de gevolgen van de optie "niets doen"?

6) Wat is het geografische gebied waar de introductie zou moeten plaatsvinden? Voeg een kaart bij.

7) Geef het aantal organismen dat volgens het voorstel wordt geïntroduceerd (initieel en uiteindelijk). Kan het project worden verdeeld in verschillende delen? Zo ja, hoeveel organismen zijn er dan betrokken bij ieder deel?

8) Beschrijf de bron(nen) van het bestand (de voorziening) en het genetische bestand (indien bekend).

C) Gegevens betreffende de levenscyclus van de te introduceren soort – per levensfase

1) Beschrijf het oorspronkelijke verspreidingsgebied en het verspreidingsgebied na introducties.

2) Beschrijf waar de soort al eerder is geïntroduceerd en beschrijf de ecologische gevolgen daarvan voor het milieu in het ontvangende gebied (roofdieren, prooien, concurrenten en/of structurele/functionele elementen van de habitat).

3) Welke factoren beperken het natuurlijke verspreidingsgebied van de soort?

4) Beschrijf de fysiologische toleranties (waterkwaliteit, temperatuur, zuurstofgehalte, zoutgehalte) in iedere levensfase (vroegste levensfasen, volwassenheid en reproductieve fasen).

5) Beschrijf de voorkeuren en toleranties inzake de habitat voor iedere levensfase.

6) Beschrijf het reproductieproces.

7) Beschrijf het migratiegedrag.

8) Beschrijf de voorkeuren inzake voedsel voor iedere levensfase.

9) Beschrijf het groeitempo en de levensduur (ook in het voorgestelde introductiegebied, indien van toepassing).

10) Beschrijf de bekende pathogenen en parasieten van de soort of het bestand.

11) Beschrijf de (sociale, territoriale of agressieve) gedragskenmerken.

D) Interactie met inheemse soorten

1) Hoe groot is de kans op overleving en handhaving indien het geïntroduceerde organisme ontsnapt? (Deze vraag is van toepassing op verplaatsingen naar open en gesloten aquacultuurvoorzieningen)

2) Welke habitat(s) zal de geïntroduceerde soort naar verwachting innemen in het voorgestelde introductiegebied en overlapt dit de gebieden van kwetsbare of bedreigde soorten? (Vermeld of het voorgestelde introductiegebied ook uitmondt in andere wateren.)

3) Met welke inheemse soorten zou de geïntroduceerde soort ecologische "niches" moeten delen? Zijn er ongebruikte ecologische rijkdommen die de nieuwe soort zou kunnen benutten?

4) Waarmee zal het geïntroduceerde organisme zich in de nieuwe omgeving voeden?

5) Heeft deze voedingswijze eventueel negatieve gevolgen voor het ontvangende ecosysteem?

6) Zullen de geïntroduceerde organismen overleven en zich met succes reproduceren in het voorgestelde introductiegebied, of moeten er jaarlijkse nieuwe exemplaren worden uitgezet? (Deze vraag is niet van toepassing op verplaatsingen naar gesloten aquacultuurvoorzieningen.)

7) Zullen de geïntroduceerde organismen hybridiseren met inheemse soorten? Is het mogelijk dat inheemse soorten of bestanden plaatselijk verdwijnen onder invloed van de voorgestelde introductie? Kunnen de geïntroduceerde organismen gevolgen hebben voor het paaigedrag en de paaigronden van inheemse soorten?

8) Heeft de voorgestelde introductie potentiële gevolgen voor de habitat of de waterkwaliteit?

E) Ontvangend milieu en daarmee verbonden wateren

1) Beschrijf de fysieke kenmerken van het ontvangende milieu en de daarmee verbonden wateren, zoals watertemperatuur per seizoen, zoutgehalte, troebelheid, zuurstofgehalte, pH, nutriënten en metalen. Komen deze parameters overeen met de toleranties/voorkeuren van de te introduceren soort, inclusief de voorwaarden voor reproductie?

2) Beschrijf de samenstelling aan soorten (belangrijkste gewervelden, ongewervelden en planten) in het ontvangende gebied.

3) Beschrijf de habitat in het introductiegebied, inclusief daaraan verbonden wateren, en vermeld kritieke habitats. Welke van de betrokken parameters komt overeen met de toleranties/preferenties van de te introduceren organismen? Kunnen de te introduceren organismen (bepaalde van) de beschreven habitats verstoren?

4) Beschrijf de natuurlijke of menselijke barrières die moeten voorkomen dat de geïntroduceerde organismen zich naar aangrenzende wateren verplaatsen.

F) Toezicht

Beschrijf de plannen voor het follow-uptoezicht van de ontwikkeling van te introduceren soorten en van de wijze waarop eventuele negatieve gevolgen voor inheemse soorten en hun habitats zullen worden geëvalueerd?

G) Beheersplan

1) Beschrijf het beheersplan voor de voorgestelde introductie. Deze beschrijving dient ten minste de volgende gegevens te bevatten:

a) de maatregelen om te voorkomen dat andere soorten (niet-doelsoorten) met de lading meekomen;

b) de partijen die toestemming zullen krijgen om de voorgestelde organismen te gebruiken en de voorwaarden voor dat gebruik;

c) is er sprake van een pre-commerciële fase van de introductie?

d) beschrijving van het kwaliteitsborgingsplan voor het voorstel en

e) overige wettelijke vereisten waaraan moet worden voldaan.

2) Beschrijf de chemische, biofysieke en beheersmaatregelen ter voorkoming van incidentele ontsnappingen van het organisme en van eventuele niet-doelsoorten naar, en de vestiging daarvan in andere de beoogde ecosystemen. Beschrijf de herkomst van het water, de bestemming van effluenten, eventuele behandelingen van effluenten, de nabijheid van overloopbekkens, roofdierbestrijding, bewaking van de locatie en maatregelen ter voorkoming van ontsnappingen.

3) Beschrijf de noodplannen die moeten worden uitgevoerd bij een eventuele onopzettelijke, incidentele of ongemachtigde vrijlating van organismen uit de kweekvoorzieningen of bij een incidentele of onverwachte uitbreiding van het verspreidingsgebied na vrijlating.

4) Indien dit voorstel wordt gedaan ten behoeve van bepaalde visserijactiviteiten, geef dan een beschrijving van het doel van deze visserijactiviteiten. Wie is er gebaat bij deze visserijactiviteiten? Beschrijf het beheersplan en, indien van toepassing, eventuele wijzigingen in het beheersplan voor soorten die door de introductie worden beïnvloed.

H) Bedrijfsgegevens

1) Geef de naam van de eigenaar en/of het bedrijf, het nummer van de aquacultuurvergunning en het bedrijfsregistratienummer (indien van toepassing) of de naam van de overheidsdienst met naam, telefoonnummer, faxnummer en e-mailadres van de contactpersoon.

2) Geef een indicatie van de economische levensvatbaarheid van het voorgestelde project.

I) Referenties

1) Geef een gedetailleerde biografie van alle referenties die bij de opstelling van de aanvraag zijn gebruikt.

2) Geef een lijst met de namen en adressen van de wetenschappelijke autoriteiten en visserijdeskundigen die zijn geraadpleegd.

BIJLAGE II

Procedures en minimaal vereiste gegevens voor een milieurisicobeoordeling

Om de risico's te beoordelen in verband met de introductie of translocatie van aquatische organismen moet worden beoordeeld hoe waarschijnlijk het is dat de organismen zich blijvend vestigen en wat de gevolgen daarvan zijn.

Bij deze procedure moeten de belangrijkste milieuaspecten worden bestudeerd. Er moet een gestandaardiseerde aanpak worden gevolgd voor de beoordeling van het risico op genetische en ecologische effecten en van de kans op introductie van niet-doelsoorten met eventuele negatieve gevolgen voor de inheemse soorten in de voorgestelde ontvangende wateren.

Tijdens de beoordelingsprocedure ligt de nadruk niet op het oordeel maar op de gedetailleerde biologische en andere onderbouwing daarvan. In geval van wetenschappelijke onzekerheid moet het voorzorgsbeginsel worden toegepast.

Voor de toepassing van deze bijlage moeten, indien de aanvraag betrekking heeft op een translocatie in plaats van een introductie, de termen "introductie" en introduceren" worden gelezen als "translocatie" en "transloceren".

Deel 1 – Procedure voor de beoordeling van ecologische en genetische risico's

Stap 1: Waarschijnlijkheid van vestiging en verspreiding buiten het beoogde introductiegebied

Gebeurtenis | Waarschijnlijkheid(H, M, L)1 | Zekerheid(VC, RC, RU, VU)2 | Toelichting4 |

Er ontsnappen geïntroduceerde of getransloceerde organismen uit een gesloten aquacultuurvoorziening | | | |

Geïntroduceerde of getransloceerde organismen die zijn ontsnapt of zich hebben verspreid, koloniseren met succes een populatie in het beoogde introductiegebied die niet door de aquacultuurvoorziening kan worden beheerd | | | |

De geïntroduceerde of getransloceerde organismen die zijn ontsnapt of zich hebben verspreid, verspreiden zich buiten het beoogde introductiegebied | | | |

Eindoordeel³ | | | |

(1) H= High/Groot, M= Medium/Middelmatig, L= Low/Gering

(2) VC= Very certain/Zeer zeker, RC= Reasonably certain/Redelijk zeker, RU= Reasonably uncertain/Redelijk onzeker, VU= Very uncertain/Zeer onzeker

(3) Het eindoordeel voor de Waarschijnlijkheid van vestiging en verspreiding wordt bepaald door de waarde van het meest ongunstige element (bijvoorbeeld, een High en Low in bovenstaande tabel leiden tot het eindoordeel Low). Pas wanneer beide gebeurtenissen waarschijnlijk zijn – de organismen koloniseren met succes een populatie in het beoogde introductiegebied (hetzij een besloten aquacultuurvoorziening of een natuurlijke habitat) en de organismen verspreiden zich buiten het beoogde introductiegebied – is er sprake van een vestiging buiten het beoogde introductiegebied.

Het eindoordeel voor de Zekerheid wordt bepaald door de waarde van het element met de geringste zekerheid (bijvoorbeeld, Very Certain en Reasonably Certain leiden tot het eindoordeel Reasonably Certain).

(4) De beoordelaar wordt voor nadere richtsnoeren verwezen naar de aanhangsels A en B van de ICES-Gedragscode.

Stap 2: Gevolgen van vestiging en verspreiding

Gebeurtenis | Waarschijnlijkheid(H, M, L) | Zekerheid(VC, RC, RU, VU) | Toelichting² |

Genetische vermenging met plaatselijke populaties die leidt tot verlies aan genetische diversiteit | | | |

Concurrentie (om voedsel of ruimte) met en predatie op inheemse populaties die leidt tot uitsterving | | | |

Andere onwenselijke ecologische gebeurtenissen | | | |

Bepaalde van de genoemde gebeurtenissen blijven zich ook na verwijdering van de geïntroduceerde organismen voordoen | | | |

Eindoordeel1 | | | |

(1) Het eindoordeel voor de Waarschijnlijkheid van gevolgen van vestiging en verspreiding wordt bepaald door de waarde van het element met de grootste waarschijnlijkheid en dat voor Zekerheid wordt bepaald door de waarde van het element met de geringste zekerheid.

(2) De beoordelaar wordt voor nadere richtsnoeren verwezen naar de aanhangsels A en B van de ICES-Gedragscode.

Stap 3: Potentiële risico's van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten

Er wordt een enkele waarde toegekend op basis van de beoordelingen in de stappen 1 en 2:

Onderdeel | Potentieel risico(H, M, L) | Zekerheid(VC, RC, RU, VU) | Toelichting² |

Vestiging en verspreiding (stap 1) | | | |

Ecologische gevolgen (stap 2) | | | |

Eindoordeel over algemeen potentieel risico1 | | | |

(1) Het eindoordeel over het potentiële risico wordt bepaald door de waarde van het meest waarschijnlijke element mits er geen sprake is van een toename van de waarschijnlijkheid (bijvoorbeeld: indien het risico op vestiging en verspreiding groot is een het risico op ecologische gevolgen middelmatig, luidt het eindoordeel dat de waarschijnlijkheid voor beide risico's groot is). Indien de waarschijnlijkheid toeneemt (bijvoorbeeld een combinatie van High en Low) dan luidt het eindoordeel: Medium/Middelmatig.

(2) De beoordelaar wordt voor nadere richtsnoeren verwezen naar de aanhangsels A en B van de ICES-Gedragscode.

Het resultaat van deze beoordeling moet als volgt worden gelezen:

High = De risico's van de introductie zijn zeer groot (er zijn uitgebreide risicobeperkende maatregelen nodig). Geadviseerd wordt het voorstel af te wijzen tenzij er voldoende risicobeperkende maatregelen kunnen worden genomen om het risico terug te brengen tot Low.

Medium = De risico's van de introductie zijn middelmatig. Geadviseerd wordt het voorstel af te wijzen tenzij er voldoende risicobeperkende maatregelen kunnen worden genomen om het risico terug te brengen tot Low.

Low = De risico's van de introductie zijn verwaarloosbaar. Geadviseerd wordt het voorstel goed te keuren. Risicobeperkende maatregelen zijn niet nodig.

Het voorstel kan uitsluitend ongewijzigd worden goedgekeurd (zonder risicobeperkende maatregelen) indien het algemene potentiële risico Low wordt geacht en het oordeel over de algemene zekerheid over de risico's Very Certain of Reasonably Certain luidt.

Indien het algemene risico na de eerste analyse wordt aangemerkt als High of Medium, moeten aan het voorstel risicobeperkende maatregelen die steeds worden onderworpen aan een risicoanalyse totdat het eindoordeel over het algemene potentiële risico Low wordt in combinatie met de beoordeling Very Certain of Reasonably Certain. De beschrijvingen van deze aanvullende maatregelen met gedetailleerde specificaties van de risicobeperkende maatregelen, vormen daarna een integrerend deel van de risicobeoordeling.

Deel 2 – Procedure voor de beoordeling van niet-doelsoorten

Stap 1: Waarschijnlijkheid van vestiging en verspreiding van niet-doelsoorten buiten het beoogde introductiegebied

Gebeurtenis | Waarschijnlijkheid(H, M, L) | Zekerheid(VC, RC, RU, VU) | Toelichting² |

Als gevolg van de introductie of translocatie van een aquatisch organisme wordt een niet-doelsoort geïntroduceerd | | | |

De geïntroduceerde niet-doelsoort vindt een mogelijke habitat of gastorganisme | | | |

Eindoordeel1 | | | |

(1) Het eindoordeel voor de Waarschijnlijkheid wordt bepaald door de waarde van het element met het geringste risico en dat voor Zekerheid wordt bepaald door de waarde van het element met de geringste zekerheid.

(2) De beoordelaar wordt voor nadere richtsnoeren verwezen naar de aanhangsels A en B van de ICES-Gedragscode.

Stap 2: Gevolgen van de vestiging en verspreiding van niet-doelsoorten

Gebeurtenis | Waarschijnlijkheid(H, M, L) | Zekerheid(VC, RC, RU, VU) | Toelichting² |

De niet-doelsoort concurreert met of predeert inheemse populaties, die daardoor uitsterven | | | |

Er is sprake van genetische vermenging met plaatselijke populaties die leidt tot verlies aan genetische diversiteit | | | |

Andere onwenselijke ecologische gebeurtenissen | | | |

Bepaalde van de genoemde gebeurtenissen blijven zich ook na verwijdering van de niet-doelsoort voordoen | | | |

Eindoordeel1 | | | |

(1) Het eindoordeel voor de Gevolgen wordt bepaald door de waarde van het element met het grootste risico en dat voor Zekerheid wordt bepaald door de waarde van het element met de geringste zekerheid.

(2) De beoordelaar wordt voor nadere richtsnoeren verwezen naar de aanhangsels A en B van de ICES-Gedragscode.

Stap 3: Potentieel risico in verband met niet-doelsoorten

Er wordt een enkele waarde toegekend op basis van de beoordelingen in de stappen 1 en 2:

Onderdeel | Potentieel risico(H, M, L) | Zekerheid(VC, RC, RU, VU) | Toelichting² |

Vestiging en verspreiding (stap 1) | | | |

Ecologische gevolgen (stap 2) | | | |

Eindoordeel1 | | | |

(1) Het eindoordeel voor het Potentiële risico wordt bepaald door de waarde van het element met het geringste risico en dat voor Zekerheid wordt bepaald door de waarde van het element met de geringste zekerheid.

(2) De beoordelaar wordt voor nadere richtsnoeren verwezen naar de aanhangsels A en B van de ICES-Gedragscode.

De voorwaarden voor de beoordeling van het potentiële risico in verband met uitheemse soorten (deel 1) zijn van overeenkomstige toepassing op het potentiële risico in verband met niet-doelsoorten (deel 2), inclusief de verplichting om risicobeperkende maatregelen te nemen.

Deel 3 – Algemene milieurisicobeoordeling – Beknopt verslag

· Voorgeschiedenis, achtergrond en redenen van het verzoek:

· Beknopte informatie risicobeoordeling:

· Samenvatting van de beoordeling van het ecologische en genetische risico

· Samenvatting van de beoordeling van de risico's in verband met niet-doelsoorten

· Opmerkingen:

· Risicobeperkende maatregelen:

· Conclusie over het totale potentiële risico in verband met het organisme:

· Advies aan de bevoegde autoriteit:

BIJLAGE III

Quarantaine

Quarantaine is een methode waarbij levende dieren of planten en daarmee samen verplaatste organismen in volledige afzondering van hun omgeving kunnen worden gehouden om nadelige gevolgen voor wilde en gekweekte soorten en ongewenste veranderingen in natuurlijke ecosystemen te voorkomen.

Uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten moeten lang genoeg in quarantaine worden gehouden om alle niet-doelsoorten op te sporen en om met zekerheid vast te stellen dat de organismen geen ziekteverwekkers of ziekten dragen. De voorziening daarvoor moet voldoen aan de specificaties van de bevoegde autoriteit in de lidstaat van vestiging, die tevens goedkeuring daarvoor moet verlenen. De duur van de quarantaine moet op de vergunning worden vermeld. Indien de voorziening niet in de ontvangende lidstaat is gevestigd moeten het voor de voorziening bevoegde raadgevende comité en het raadgevende comité van de ontvangende lidstaat in onderling overleg de duur vaststellen.

Exploitanten moeten quarantainevoorzieningen beheren volgens de hieronder beschreven voorwaarden. Bovendien moet de exploitant beschikken over een kwaliteitsborgingprogramma en een handboek.

Voor de toepassing van deze bijlage moeten, indien de aanvraag betrekking heeft op een translocatie in plaats van een introductie, de termen "introductie" en introduceren" worden gelezen als "translocatie" en "transloceren".

Verwijdering van effluenten en afvalstoffen

Alle effluenten en afvalstoffen die de voorziening voortbrengt moeten zodanig worden behandeld dat alle mogelijke doelsoorten en daarmee samen verplaatste organismen doeltreffend worden vernietigd. Om een continue werking en een volledige inperking te waarborgen, moeten de systemen voor de behandeling van effluenten worden uitgerust met volledig betrouwbare veiligheidssystemen.

Behandelde effluenten en afvalstoffen kunnen stoffen bevatten die schadelijk zijn voor het milieu (bijv. aangroeiwerende stoffen) en moeten zodanig worden verwijderd dat de gevolgen voor het milieu worden geminimaliseerd.

Alle bijzonderheden van de methodes voor het behandelen van effluenten en vaste afvalstoffen moeten op schrift worden gesteld, met inbegrip van de taakverdeling en het tijdschema. Het systeem moet onder toezicht blijven om een doeltreffend functioneren te waarborgen en eventuele gebreken zo spoedig mogelijk op te sporen.

Fysieke scheiding

De organismen die zijn overgeplaatst moeten van andere organismen worden gescheiden om te garanderen dat zij zich niet verspreiding. Dit geldt niet voor soorten die speciaal worden toegevoegd om de ontwikkeling van de geïntroduceerde organismen te testen. De toegang van vogels of andere dieren, ziekteverwekkers en vervuilende stoffen moet worden voorkomen.

Personeel

Uitsluitend opgeleid bevoegd personeel moet toegang krijgen tot de voorziening. Schoenen, handen en alle gebruikte materialen in de voorziening moeten worden ontsmet (zie onder) alvorens zij de voorziening verlaten.

Apparatuur

Na ontvangst moeten de organismen van alle levensstadia, tanks, water, containers en apparatuur die met de geïntroduceerde organismen in contact zijn geweest, inclusief de transportmiddelen, zo worden behandeld dat er geen organismen van de doelsoort of van de niet-doelsoort uit de voorziening kunnen ontsnappen. Alle vervoermiddelen en verpakkingsmateriaal moeten worden gedesinfecteerd of, indien toegestaan, verbrand.

Sterfte en verwijdering

Dagelijks moeten alle sterfgevallen worden geregistreerd en deze gegevens moeten voor inspectie door de bevoegde autoriteit beschikbaar blijven. Alle dode exemplaren moeten binnen de voorziening blijven. Het is niet toegestaan dode exemplaren, weefsel of schelpen te verwijderen zonder een erkende behandeling om volledige desinfectie te garanderen. Hittebehandeling in bijvoorbeeld een autoclaaf of door chemische sterilisatie is toegestaan.

Sterfgevallen moeten worden gemeld aan de bevoegde autoriteiten en de lidstaten moeten de doodsoorzaak zo spoedig mogelijk onderzoeken. Dode exemplaren moeten worden opgeslagen, vervoerd en verwijderd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten [21].

Inspectie en tests

Er moeten regelmatig inspecties plaatsvinden op niet-doelsoorten. Indien dergelijke soorten of een voorheen niet ontdekte ziekte of parasiet in een organisme wordt ontdekt, moeten maatregelen worden getroffen om de situatie te beheersen. Indien nodig moeten de organismen worden vernietigd en moet de voorziening worden gedesinfecteerd.

Termijn

De vereiste duur van de quarantaine varieert naargelang van het betrokken organisme, de seizoensgebondenheid van betrokken niet-doelsoorten en de kweekomstandigheden.

Registratie

Quarantainevoorzieningen moeten de volgende gegevens nauwkeurig registreren:

· tijden van binnenkomst/vertrek van het personeel;

· aantal dode exemplaren en methode van opslag of verwijdering;

· behandeling van binnenkomend water en van effluenten;

· aan experts overhandigde monsters voor tests op niet-doelsoorten;

· iedere abnormale omstandigheid met gevolgen voor de quarantaine (stroomonderbrekingen, schade aan gebouwen, ernstige weersomstandigheden enz.).

Desinfectie

Desinfectie houdt in dat er lang genoeg voldoende geconcentreerde desinfecterende middelen worden toegepast om schadelijke organismen te doden. De te gebruiken desinfecterende middelen en de concentraties daarvan voor quarantainedoeleinden moeten een volledige ontsmetting van zeewater en zoetwater garanderen. Bij routinematige desinfectie van de voorziening moeten dezelfde concentraties worden gebruikt. Aanbevolen wordt alle desinfecterende stoffen te neutraliseren alvorens deze in het milieu te brengen en installaties met zeewater moeten residuele oxidanten die tijdens chemische desinfectie zijn ontstaan, behandelen. In noodgevallen, bijvoorbeeld wanneer er een geïmporteerde parasiet of ziekteverwekker wordt ontdekt, moeten er voldoende desinfecterende stoffen beschikbaar zijn om de gehele voorziening te kunnen behandelen.

[1] Mededeling van de Commissie tot vaststelling van een actieplan van de Gemeenschap om milieubeschermingseisen in het gemeenschappelijk visserijbeleid te integreren, COM(2002) 186; Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement "Een strategie voor de duurzame ontwikkeling van de Europese aquacultuur", COM(2002) 511.

[2] Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Biodiversiteitsactieplan voor de visserij, COM(2001) 162 def.

[3] PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

[4] PB C […], […], blz. […].

[5] PB C […], […], blz. […].

[6] PB C […], […], blz. […].

[7] PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

[8] PB L 175 van 5.7.1985, blz. 4. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/35/EG (PB L 156 van 25.6.2003, blz. 17).

[9] PB L vermeld nummer Richtlijn (voorstel goedgekeurd door de Commissie op 23.8.2005, COM(2005) 362)

[10] PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.

[11] PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

[12] PB L 187 van 20.7.1999, blz. 70.

[13] PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.

[14] PB L 187 van 20.7.1999, blz. 70, gewijzigd bij Besluit 2004/864/EG (PB L 370 van 17.12.2004, blz. 91)

[15] Zie voetnoot 9.

[16] PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1

[17] Zie voetnoot 9.

[18] Zie voetnoot 15.

[19] PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26

[20] Zie voetnoot 11.

[21] PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1

--------------------------------------------------