52006IP0238

Resolutie van het Europees Parlement over de verbetering van de betrekkingen tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten in het kader van een transatlantische partnerschapsovereenkomst (2005/2056(INI))

Publicatieblad Nr. 298 E van 08/12/2006 blz. 0226 - 0235


P6_TA(2006)0238

Transatlantische partnerschapsovereenkomst EU/Verenigde Staten van Amerika

Resolutie van het Europees Parlement over de verbetering van de betrekkingen tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten in het kader van een transatlantische partnerschapsovereenkomst (2005/2056(INI))

Het Europees Parlement,

- gezien de Transatlantische Verklaring inzake de betrekkingen EG-VS van 1990 en de Nieuwe Transatlantische Agenda van 1995,

- gezien de conclusies van de Europese Raad van Brussel van 16 en 17 december 2004 en met name de hoofdstukken betreffende een "internationale orde op basis van een doeltreffend multilateralisme" en "samenwerking met partners",

- gezien de verklaringen die zijn afgelegd na de bijeenkomst van de staatshoofden en regeringsleiders van de Europese Unie en de president van de Verenigde Staten op 22 februari 2005 in Brussel,

- gezien het resultaat van de Top EU-VS van 20 juni 2005 in Washington DC,

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 juni 2005 over transatlantische betrekkingen [1] evenals zijn eerdere resoluties van 17 mei 2001 [2], 13 december 2001 [3], 15 mei 2002 [4] en 19 juni 2003 [5], naar zijn aanbeveling aan de Raad van 10 maart 2004 betreffende het recht van de gedetineerden in Guantánamo Bay op een eerlijk proces [6], naar zijn resolutie van 16 februari 2006 over Guantánamo [7] en naar zijn resoluties van 22 april 2004 [8] en 13 januari 2005 [9],

- gezien de Draft House Resolution 77 van het Amerikaanse Congres van 9 februari 2005 over de transatlantische betrekkingen,

- gezien de mededeling van de Commissie van 18 mei 2005, getiteld "Een sterker partnerschap tussen de EU en de VS en een meer open markt in de 21e eeuw" (COM(2005)0196),

- gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

- gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en de adviezen van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie juridische zaken (A6-0173/2006),

A. overwegende dat het transatlantische partnerschap een hoeksteen van het buitenlandse optreden van de Unie is,

B. overwegende dat het transatlantische partnerschap op gemeenschappelijke waarden als vrijheid, democratie, mensenrechten en de rechtsstaat gestoeld is, alsmede op het ondersteunen van duurzame economieën en duurzame ontwikkeling; voorts overwegende dat dergelijke waarden een sleutelrol blijven spelen bij elke toekomstige herziening van de grondvesten van het transatlantische partnerschap; en overwegende dat de Verenigde Staten moeten worden opgeroepen de waarden te aanvaarden die door de EU worden gepropageerd en gehandhaafd, zoals het verbod op de doodstraf en de ondersteuning van het Internationaal Strafhof,

C. overwegende dat het noodzakelijk is, ondanks de deels verschillende interpretaties van de huidige mondiale risico's en dreigingen, de vrijheid en democratie in de wereld te bevorderen en de met die risico's gepaard gaande mondiale uitdagingen aan te gaan, zoals internationale veiligheid, het uitbannen van de armoede, de stimulering van ontwikkeling, de noodzaak aan wereldwijde ontwapeningsinspanningen, de bescherming van de mensenrechten, de bestrijding van internationale gezondheidsrisico's, milieukwesties en een zekere energievoorziening, de bestrijding van het internationale terrorisme en de georganiseerde misdaad en de non-proliferatie van massavernietigingswapens,

D. overwegende dat het in het belang van beide partners is om samen het hoofd te bieden aan gemeenschappelijke dreigingen en uitdagingen, en wel op basis van bestaande internationale verdragen en de praktische werkzaamheden van internationale instellingen, in het bijzonder het VN-systeem in overeenstemming met het Handvest van de VN,

E. overwegende dat het essentieel is, indachtig de verantwoordelijkheid van beide partners voor de toestand van de wereldorde, dat hun partnerschap is gegrondvest op een stabiele, duurzame en draagkrachtige samenwerkingsbasis,

F. overwegende dat bij de bestrijding van het internationaal terrorisme het belang moet worden beklemtoond van de volledige naleving van het internationaal recht en de internationale verdragen over de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en dat het belang moet worden onderkend van het gesprek over de voorwaarden voor en de behoefte bestaat aan nieuwe en betere aansluitende oplossingen in het internationaal recht, die beter kunnen inspelen op de uitdagingen van het internationale terrorisme, en nieuwe wettelijke middelen ter bestrijding van de dreiging van het terrorisme, die volledig in overeenstemming zijn met de eerdergenoemde rechten en vrijheden,

G. overwegende dat het transatlantische partnerschap en de NAVO voor de collectieve veiligheid zeer belangrijk zijn, zoals ook duidelijk blijkt uit de Europese veiligheidsstrategie,

H. overwegende dat de EU-instellingen, de lidstaten, de Verenigde Naties en de burgers herhaaldelijk hebben opgeroepen tot de onmiddellijke sluiting van het detentiecentrum in Guantánamo Bay en er daarbij op hebben aangedrongen dat alle gevangenen moeten worden behandeld volgens het internationaal humanitair recht en zo spoedig mogelijk moeten worden berecht in een eerlijke en openbare zitting van een bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige rechtbank,

I. overwegende dat de EU en de VS het grootste partnerschap vormen voor bilaterale handel enerzijds (circa 600 miljard EUR aan goederen en diensten in 2003) en investeringen anderzijds (circa 1400 miljard EUR tegen 2003), wat in de EU en de VS neerkomt op maar liefst 14 miljoen arbeidsplaatsen die van de transatlantische commerciële banden afhankelijk zijn (aldus de Commissie),

J. overwegende dat de agenda van Lissabon in het kader van de door bovengenoemde banden ontstane sterke onderlinge economische afhankelijkheid moet worden gezien als een poging om van Europa een in hoge mate concurrerende kenniseconomie te maken, die op haar beurt van het transatlantische partnerschap profiteert door de groei van de gemeenschappelijke markten te versterken,

K. overwegende dat de Verenigde Staten nog steeds op niet-wederzijdse basis een visumplicht handhaven voor de burgers van tien EU-lidstaten, waaronder negen van de tien lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie toetraden, dat dit niet bevorderlijk is voor de transatlantische betrekkingen en ongelijkheden tussen EU-burgers laat voortbestaan, en dat dit blijk geeft van een gebrek aan vertrouwen in het eigen visumbeleid van de Europese Unie,

L. overwegende dat beide partners momenteel de grootste donoren zijn van hulp aan het Midden-Oosten en de mediterrane regio, met een bedrag van ongeveer 3 miljard EUR per jaar aan subsidies en leningen van de EU en ongeveer 2,2 miljard USD van de Verenigde Staten, en dat de vreedzame ontwikkeling van democratische samenlevingen in het Midden-Oosten, die de mensenrechten eerbiedigen en politiek pluralisme waarborgen, de belangrijkste strategische doelstelling moet zijn van het buitenlands beleid van zowel de Europese Unie als de Verenigde Staten, en dat deze hulp beter moet worden gecoördineerd en gericht op conflictoplossing, democratiebevordering en duurzame ontwikkeling,

M. overwegende dat het Oostenrijkse voorzitterschap heeft onderstreept hoe belangrijk het is dat de parlementaire vertegenwoordigers en de vertegenwoordigers van het Europese en Amerikaanse maatschappelijk middenveld meer bij het transatlantische partnerschap worden betrokken,

Algemeen kader van het partnerschap EU-VS

1. benadrukt de noodzaak de grondslag van het transatlantische partnerschap te actualiseren door de huidige Nieuwe Transatlantische Agenda te vervangen door een transatlantische partnerschapsovereenkomst die vanaf 2007 van kracht zou worden; is vast van mening dat de transatlantische relatie alleen door middel van een dergelijke overeenkomst in een stabiel institutioneel kader kan worden verankerd, zodat de partners op een meer samenhangende en stabiele wijze aan hun gemeenschappelijke doelen kunnen werken; is van mening dat alleen een dergelijke overeenkomst een allesomvattende herstructurering en harmonisering van de momenteel in voorbereiding zijnde uiteenlopende en ongecoördineerde initiatieven mogelijk zou maken en dat hierdoor ook andere internationale actoren zouden worden aangemoedigd om de grondbeginselen van de democratie, de mensenrechten en de rechtsstaat aan te nemen;

2. roept de partners in dit verband dringend op om op alle niveaus stappen te zetten voor een volledige evaluatie van de tekortkomingen, negatieve en positieve resultaten van de nieuwe transatlantische agenda, met name met betrekking tot de prioritaire acties in het gemeenschappelijke actieplan van de EU en de VS, zodat het transatlantische partnerschap een duidelijker omschreven en concretere basis krijgt om op voort te bouwen;

3. onderstreept eveneens hoe dringend het is dat tijdens de Top EU-VS in juni 2006 het doel van het voltooien van de transatlantische markt tegen 2015 onverwijld en zonder verdere belemmeringen moet worden geregeld, waarop het Parlement, het Amerikaanse Congres en vooraanstaande belanghebbenden uit de politieke en academische wereld en het bedrijfsleven reeds herhaaldelijk hebben aangedrongen;

4. is van mening dat de verwezenlijking van dergelijke vergaande initiatieven absoluut noodzakelijk is, met name betreffende de versterking economische betrekkingen tussen de EU en de Verenigde Staten; onderstreept dat de transatlantische betrekkingen rechtstreeks zouden moeten bijdragen aan het bereiken van de doelstellingen die inherent zijn aan de mondiale en bilaterale belangen en waarden van de EU en de VS;

5. is derhalve van mening dat de acht gezamenlijke verklaringen van de Top EU-VS in Washington DC op 20 juni 2005, evenals andere gemeenschappelijke acties die mogelijk nog volgen, in een overkoepelende transatlantische partnerschapsovereenkomst beter geïntegreerd zouden zijn en doeltreffender kunnen worden nagestreefd;

6. betreurt om dezelfde reden dat de mededeling van de Commissie van 18 mei 2005 weliswaar een stap in de goede richting is, maar verder de nodige overtuiging en vastberadenheid mist om de uiteindelijke doelstelling waar te maken, namelijk de versterking van het transatlantische partnerschap te regelen door als het gepaste institutionele en politieke kader een transatlantische partnerschapsovereenkomst te sluiten; roept de Commissie derhalve op een nieuwe mededeling op te stellen en benadrukt dat hier snel werk van moet worden gemaakt;

Politieke dimensie van de voorgestelde transatlantische partnerschapsovereenkomst: een "actiegemeenschap" voor mondiale en regionale samenwerking opbouwen

7. herhaalt zijn standpunt dat de transatlantische partnerschapsovereenkomst de bestaande politieke, economische en veiligheidsagenda moet uitbreiden door te streven naar een "actiegemeenschap" voor mondiale en regionale samenwerking op alle gebieden waar de gemeenschappelijke belangen van beide partners op het spel staan; verwelkomt in dit verband de acht gezamenlijke op de laatste Top van Washington uitgegeven verklaringen, waarin de meest dringende uitdagingen voor beide partners specifiek worden vermeld; verwelkomt tevens de besprekingen in het eerste Samenwerkingsforum regelgeving ( 26 januari 2006) en de eerste Werkgroep intellectuele eigendom ( 26 januari 2006), en kijkt uit naar de follow-up hiervan over drie maanden; maar is van mening dat meer concrete actie wenselijk is, zoals het instellen van informele dialogen op de betrokken gebieden tussen Europese en Amerikaanse deskundigen, om haalbare maatregelen op korte en middellange termijn te formuleren waarmee aan deze uitdagingen kan worden beantwoord;

8. beveelt ook aan de volgende zaken te stimuleren: een gezamenlijke benadering van de betrekkingen met andere grote geopolitieke actoren zoals China, India, Japan, Latijns-Amerika en Rusland, de onderhandelde wapenbeheersings- en ontwapeningsovereenkomsten op multi- en bilateraal niveau nieuw leven inblazen en een actievere gezamenlijke inzet voor de hervorming van de Verenigde Naties en de Veiligheidsraad;

9. dringt erop aan dat China, Rusland en Oekraïne prioriteit krijgen bij de EU-VS-samenwerking en -coördinatie op het gebied van technische ondersteuning en scholing in wetshandhaving;

10. is van mening dat de steun voor het systeem van de Verenigde Naties die in de verklaring over de 60e verjaardag van de ondertekening van het Handvest van de Verenigde Naties vervat is, de universele democratische waarden wereldwijd alleen zal versterken als de bepalingen van deze verklaring en de resoluties van de VN-Veiligheidsraad consequent worden toegepast wanneer het hoofd moet worden geboden aan de vele daadwerkelijke dreigingen en uitdagingen; schaart zich in dit verband achter het standpunt dat de verspreiding van transparant, rekenplichtig en representatief bestuur, de rechtsstaat en de eerbiediging van de in de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens verankerde mensenrechten voor de partners strategische prioriteiten en een morele noodzaak zijn en als zodanig kenmerkend voor het partnerschap moeten zijn;

11. moedigt de partners aan nog meer gezamenlijke acties te ondernemen betreffende verplichtingen die voortvloeien uit internationale verdragen die de basis leggen voor een doeltreffend multilateraal kader op fundamentele beleidsgebieden voor de mondiale verantwoordelijkheden van beide partners, zoals die welke betrekking hebben op het Internationaal Strafhof, het Kyoto-protocol over klimaatverandering, de Conventie van Genève, het Verdrag van de VN inzake foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing, de mensenrechten, en de fundamentele vrijheden, inclusief de afschaffing van de doodstraf, de non-proliferatie van massavernietigingswapens, de bestrijding van de georganiseerde misdaad en de smokkel, uitlevering, foltering, illegale detentie en uitleveringen, asiel, visa en emigratie, gegevensbescherming, enz., en dringt erop aan dat zij die enkele huidige tussen hen bestaande verschillen wegwerken in analyse, diagnose en beleidsbenadering naar een globaal systeem dat is gebaseerd op goed bestuur en de rechtsstaat;

12. betreurt de terughoudendheid van de Amerikaanse regering om deel te nemen aan belangrijke internationale partnerschappen inzake klimaatverandering, maar ziet een kleine stap vooruit in haar bereidheid om, zoals overeengekomen tijdens de conferentie van Montreal in december 2005 tussen de deelnemers aan de kaderconventie van de VN over klimaatverandering, zich in te zetten voor een diepgaander voorwaarts gerichte dialoog, verwelkomt de initiatieven van Amerikaanse wetgevers om tot verplichte binnenlandse regelingen te komen voor vermindering van de broeikasgasuitstoot in de Verenigde Staten, en de steeds grotere roep om bestrijding van klimaatverandering die wordt gehoord bij belangrijke actoren in de Amerikaanse samenleving, zoals deelstaatregeringen, burgemeesters, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven;

13. beveelt aan een gemeenschappelijke strategie te ontwikkelen voor de zekerheid van de energie- en grondstoffenvoorziening, die ten eerste is gebaseerd op een multilateraal beleid, vastgesteld door alle grote verbruikers, en ten tweede op diversiteit inzake levering, productie en transport;

14. nodigt uit tot nauwere samenwerking binnen de Contactgroep over de definitieve status van Kosovo, met inachtneming van de resoluties van de VN-Veiligheidsraad en de besluiten van de EU, in het belang van de consolidatie van vrede, veiligheid en stabiliteit in de gehele Balkanregio;

15. moedigt de partners aan zich samen nog meer in te spannen om de vrede, welvaart en vooruitgang in het Midden-Oosten te stimuleren op basis van de opeenvolgende initiatieven die overeenkomstig de routekaart door het Kwartet zijn genomen, en daarbij tijdens elke fase de aanwezigheid van een regelmatig, sterk Kwartet en een dialoog op hoog niveau te verzekeren; benadrukt het belang van een gezamenlijke aanpak tegenover de onlangs verkozen Palestijnse Autoriteit, waarbij wordt aangedrongen op de beginselen van geweldloosheid, de erkenning van de staat Israël en aanvaarding van de vorige overeenkomsten en akkoorden, inclusief de routekaart; roept Israël en de Palestijnse Autoriteit op unilaterale acties te vermijden die kwesties betreffende de uiteindelijke status kunnen ondermijnen; dringt er bij de Palestijnse Autoriteit op aan haar uiterste best te doen om terreurdaden te voorkomen en dringt er bij Israël op aan de uitbreiding van de nederzettingen en de bouw van de muur op Palestijns grondgebied stop te zetten; is van mening dat engagement van de pas verkozen Palestijnse Autoriteit tegenover de door het Kwartet op 30 januari 2006 uitgestippelde hierboven vermelde beginselen van essentieel belang is om de uiteindelijke doelstelling te bereiken van twee democratische staten, Israël en Palestina, die naast elkaar in vrede en veiligheid leven; steunt het recente besluit van het Kwartet om steun te verlenen aan een tijdelijk internationaal instrument voor rechtstreekse bijstand aan het Palestijnse volk;

16. raadt aan alle nodige stappen te ondernemen om de stabiliteit van Libanon te versterken door de instellingen en het democratische bestuur van dat land te ondersteunen; is van mening dat daartoe de besluitvorming van Libanon zelf niet terzijde mag worden geschoven door de acties van de transatlantische partners of van een andere actor van buitenaf;

17. ondersteunt de vastberadenheid van de partners om samen te werken met de Iraakse autoriteiten, de VN en de relevante regionale actoren teneinde Irak in het kielzog van de grondwets- en parlementsverkiezingen te helpen vrede, stabiliteit en democratie te bereiken; spreekt zijn diepste bezorgdheid uit over de voortdurende schendingen van de mensenrechten;

18. onderstreept dat de partners nauw moeten samenwerken bij de nucleaire kwestie in Iran en voor de regio als geheel een coherent beleid moeten blijven voeren, waarbij de nadruk ligt op het Iraanse volk, de overheid en de democratische oppositie; vraagt de Verenigde Staten deel te nemen aan de onderhandelingen met Iran; staat volledig achter de verklaring van de voorzitter van de VN-Veiligheidsraad op 29 maart 2006 en de oproep tot Iran om de nodige door de Raad van Beheer van het Internationaal Agentschap voor atoomenergie (IAEA) vereiste maatregelen te treffen voor de opschorting van alle activiteiten die verband houden met verrijking en alle productieactiviteiten die door het IAEA moeten worden gecontroleerd, inclusief onderzoek en ontwikkeling; deelt de mening dat deze maatregelen zullen bijdragen aan een diplomatieke, onderhandelde oplossing die garandeert dat het nucleaire programma van Iran uitsluitend voor vreedzame doeleinden is; staat volledig achter de conclusies van de op 30 maart 2006 in Berlijn gehouden vergadering en de dringende oproep tot Iran om via een diplomatieke oplossing iets te doen aan de internationale bezorgdheid, maar herinnert eraan dat de onderhandelingen reeds drie jaar hebben geduurd, niet eeuwig kunnen blijven duren en niet eenvoudigweg tot een verzoeningspolitiek kunnen leiden; is van mening dat verdere maatregelen moeten worden overwogen door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties;

19. beveelt aan rekening te houden met de legitieme veiligheidsbelangen van Iran door de totstandbrenging van een omvattend regionaal veiligheidssysteem dat wordt geschraagd door een krachtig engagement van de transatlantische partners;

20. pleit voor gecoördineerde actie jegens China, met name ten aanzien van de dringende behoefte aan methoden om de democratie in het land te bevorderen, de gespannen relatie tussen China en Taiwan te verbeteren, de participatie van Taiwan in de mondiale fora te vergroten en de dialoog tussen de regering in Peking en de Dalai Lama te vergemakkelijken om zo concrete vorderingen te realiseren op het vlak van Tibet;

21. staat achter de maatregelen die zijn voorgesteld met het oog op een samenwerking voor meer vrede, stabiliteit, welvaart en goed bestuur in Afrika, evenals de in het kader van verscheidene internationale fora geleverde inspanningen, zoals het actieplan van de G8 en de Afrikaanse Unie, de EU-vredesfaciliteit voor Afrika of het initiatief Global Peacekeeping Operations van de VS; stelt evenwel voor dat er prioriteit wordt verleend aan de verwezenlijking tegen 2015 van de VN-Millenniumontwikkelingsdoelstellingen door middel van meer ontwikkelingssteun van de partners in Afrika, in het bijzonder op het gebied van onderwijs en gezondheid en door de inspanningen van internationale hulpfondsen te steunen voor de algehele uitbanning van de armoede; verwacht van de Afrikaanse regeringen dat ze ook hun eigen deel bijdragen door zich in te zetten voor democratie, rechtsstaat, eerbiediging van de mensenrechten en corruptiebestrijding;

22. is van mening dat de Europese Unie en de Verenigde Staten in het beleid prioriteit moeten geven aan een aanzienlijke vermindering van de armoede en hun toezegging om de VN-millenniumontwikkelingsdoelen in 2015 te verwezenlijken gestand moeten doen, evenals hun eerdere toezegging om uiterlijk in 2020 0,7% van hun BBP te besteden aan ontwikkelingshulp;

Veiligheids- en defensiekwesties van de EU en de VS

23. onderstreept de rol van de NAVO naast het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie en het feit dat de NAVO een cruciale bewaker van de transatlantische stabiliteit en veiligheid blijft; herhaalt dat het in het belang van de partners is om de slagkracht van zowel de NAVO als de EU te versterken en dat met name de NAVO zijn potentieel als politiek debatforum moet ontwikkelen in een echte partnerschap van gelijken, waarbij een goed evenwicht moet bestaan tussen de instrumenten van preventie, crisisbeheer en militaire capaciteit; beveelt in dit verband aan dat er sprake moet zijn van een nauwere veiligheidsband tussen de NAVO en de Europese Unie, rekening houdend met het onafhankelijke karakter van de beide organisaties; onderstreept dat alle militaire interventies in principe onder het mandaat van de VN en in overeenstemming met het Handvest moeten plaatsvinden;

24. verwelkomt de recente Amerikaanse "Wet goedkeuring opdrachten nationale defensie" (National Defense Authorization Act) voor het begrotingsjaar 2006, die geen "buy American"-bepalingen bevat voor de inkoop van brandstoftankers voor de Amerikaanse luchtmacht; onderkent echter dat het voor Europese defensiebedrijven nog altijd moeilijk is om de Amerikaanse defensiemarkt binnen te komen en Amerikaanse defensietechnologie te verwerven, door het ontbreken van een echt transatlantisch tweerichtingsverkeer op het vlak van de defensie-industrie; is derhalve van mening dat het Europees Defensieagentschap moet aanbevelen dat de nationale agentschappen in de EU die defensieopdrachten plaatsen, meer opdrachten bij Europese bedrijven onderbrengen, om de industriële en technologische basis van de Europese defensie op bepaalde gebieden strategisch te versterken en een nieuw evenwicht te creëren in de transatlantische industriële samenwerking op defensiegebied;

25. dringt aan op een diepgaander discussie over een gezamenlijke snelle reactie (met inbegrip van crisisbeheer in al zijn vormen) op plotselinge en onverwachte politieke veranderingen in landen waar de belangen en waarden van beide partners mogelijk in het geding kunnen komen;

26. onderstreept het belang van vergroting van de militaire slagkracht van Europa, omwille van de internationale veiligheid en met het oog op een betere partnerschapsrelatie tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten op politiek en militair gebied;

27. verwelkomt het engagement van beide partners, waarbij de nadruk wordt gelegd op de belangrijke rol van de VN-Veiligheidsraad en andere VN-instellingen bij het zoeken naar een doeltreffend, mondiaal antwoord op de grote bedreigingen van de internationale vrede en veiligheid die het gevolg zijn van de proliferatie van massavernietigingswapens en hun lanceersystemen, alsook van de onverantwoorde export en proliferatie van conventionele wapens, met inbegrip van kleine vuurwapens en lichte wapens; beklemtoont in dit verband dat de inspanningen ter versterking van het non-proliferatieregime moeten worden voortgezet en dat slagvaardig moet wordt gewerkt aan de universalisering van de aanverwante verdragen en conventies, in het bijzonder het Verdrag van Ottawa inzake het verbod op anti-persoonsmijnen, evenals het naleven van de Haagse Gedragscode tegen de verspreiding van ballistische raketten, het ten uitvoer leggen van het VNActieprogramma inzake kleine vuurwapens en lichte wapens, en het sluiten van het Wapenhandelsverdrag; moedigt de Verenigde Staten aan het Algemeen verdrag over het verbod op kernproeven te ratificeren;

28. beveelt aan meer werk te verzetten om te komen tot een nieuw internationaal juridisch instrument dat een goede definitie geeft van het verschijnsel terrorisme en dat doeltreffende en legale methoden definieert waarmee de internationale gemeenschap dit verschijnsel kan bestrijden en die volkomen in overeenstemming zijn met de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;

29. roept de Europese Unie en de Verenigde Staten op samen te blijven werken aan een omvattend systeem van internationale verdragen met betrekking tot de non-proliferatie van massavernietigingswapens, om zo gezamenlijk het non-proliferatieverdrag (NPV) te versterken, omdat dit een sleutelelement is bij het voorkomen van de verspreiding van kernwapens, betreurt dat er in dit verband tijdens de toetsingsconferentie van het NPV in 2005 geen gemeenschappelijk standpunt kon worden bereikt en stelt voor al het mogelijke te doen om de volledige tenuitvoerlegging van Resolutie 1540(2004) van de VN-Veiligheidsraad te stimuleren; is van mening dat het versterken van de IAEA, evenals van het initiatief voor mondiaal partnerschap centrale elementen zijn in de gezamenlijke strategie van de partners; steunt in dit verband het voorstel van het IAEA voor de multilateralisering van de uraniumverrijking; benadrukt voorts dat de kernmogendheden onder de transatlantische partners zich krachtiger moeten inspannen voor de naleving van artikel VI van het NPV;

30. dringt er bij de partijen op aan zich tot het uiterste in te spannen om te zorgen dat de in het Verdrag inzake chemische wapens voorziene eindtermijn voor de vernietiging van chemische wapens in 2012 wordt gehaald en pleit met name voor de versterking van het controlesysteem van de Organisatie voor het verbod van chemische wapens en voor voldoende geldmiddelen voor het werk van deze organisatie; wijst de partijen op hun verantwoordelijkheid voor een succesvolle afronding van de Zesde Toetsingsconferentie van het Verdrag inzake biologische wapens die eind 2006 zal plaatsvinden, en roept hen op te pleiten voor de opneming in dit verdrag van een protocol voor het toezicht op de naleving;

31. deelt het standpunt dat de bestrijding van terrorisme en van de verspreiding van massavernietigingswapens, alsook van de ongecontroleerde proliferatie van conventionele wapens de grootste veiligheidsdreigingen zijn voor beide partners; beklemtoont daarom dat beide partners hun samenwerking op dit gebied moeten versterken en de rol van de VN bij het aangaan van beide uitdagingen moeten ondersteunen;

32. betreurt daarom ten sterkste het wantrouwen in verband met de vermoedens van schendingen van de mensenrechten en het internationaal recht die werden gepleegd tijdens de zogeheten buitengewone uitleveringen in Europa, verwijst in dit verband naar officiële onderzoeken die krachtens artikel 52 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens worden gevoerd door de Raad van Europa en door de tijdelijke commissie van het Europees Parlement bedoeld in zijn resolutie van 15 december 2005 [10] en opgericht bij zijn besluit van 18 januari 2006 [11]; roept alle betrokken partijen op, inclusief de Verenigde Staten, volledig samen te werken met de tijdelijke commissie;

33. onderstreept de noodzaak dat de partners te allen tijde het internationaal recht, het VN-handvest en de democratische beginselen ten volle naleven en zorgen dat hun nationale wetgeving en mechanismen op dit gebied in overeenstemming zijn met de internationale mensenrechtennormen en met name met het VNverdrag ter voorkoming van foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandelingen of straffen; is van mening dat elke gezamenlijke of eenzijdige activiteit waarbij het internationaal recht niet ten volle wordt nageleefd, afbreuk doet aan het imago van westerse samenlevingen, waardoor deze kwetsbaarder en minder geloofwaardig worden in hun strijd tegen terrorisme en het streven naar vrede, stabiliteit en democratie;

34. onderstreept dat het noodzakelijk is een eind te maken aan het huidige juridische niemandsland waarin de gedetineerden in kamp Delta op de marinebasis Guantánamo Bay sinds hun aankomst aldaar verkeren, zodat zij onverwijld toegang tot de normale rechtsgang krijgen en zodat degenen die van oorlogsmisdaden worden beschuldigd, krachtens het internationaal humanitair recht en geheel overeenkomstig de internationale mensenrechteninstrumenten een eerlijk proces krijgen; benadrukt dat deze kwesties op de agenda van de eerstvolgende Top EU-VS moeten worden geplaatst; herhaalt zijn oproep tot onmiddellijke sluiting van het detentiecentrum in Guantánamo Bay;

35. betreurt het feit dat het Amerikaanse Ministerie van Defensie in het verleden de delegatie van de adhocwerkgroep van de EP/parlementaire assemblee van de NAVO niet de begin 2004 gevraagde toestemming voor een bezoek heeft gegeven; is van oordeel dat een dergelijk bezoek inmiddels meer dan ooit noodzakelijk is en stelt voor opnieuw toestemming te vragen;

36. nodigt de lidstaten die de uitleverings- en rechtshulpverdragen van 2003 tussen de EU en de VS nog niet hebben geratificeerd, uit om het ratificatieproces te versnellen; is van mening dat met het oog op justitiële en politiële samenwerking in strafzaken erop moet worden toegezien dat (aan EU-zijde) het akkoord tussen de EU en de VS inzake wederzijdse rechtshulp en uitlevering wordt omgezet;

37. is van mening dat de visumplicht die momenteel geldt voor burgers van één van de oude lidstaten en negen van de nieuwe lidstaten tot ongerechtvaardigde discriminatie tussen onderdanen van oude en nieuwe EU-lidstaten leidt; roept de VS met klem op haar visumvrijstellingsregeling toe te passen op alle burgers van EU-lidstaten zodat ze allen zonder uitstel een gelijke, open en eerlijke behandeling krijgen;

38. neemt in aanmerking dat het "Trusted Person"-initiatief een vrijwillig initiatief is; merkt evenwel op dat het voor de EU problemen inzake gegevensbescherming kan opleveren, in het bijzonder voor burgers die voor zaken of als toerist naar de VS reizen; stelt dat inzake de gegevensbescherming moet worden gezorgd voor een gepaste follow-up van het recente arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in de zaak Passengers Name Records [12] en voor een gezamenlijke strategie ter bestrijding van spam, spyware en malware, terwijl de bilaterale samenwerking inzake handhaving moet worden versterkt en met alle relevante partijen moet worden samengewerkt om derde landen beter bewust te maken van de noodzaak om spam tegen te gaan;

39. benadrukt de behoefte aan meer samenwerking op het gebied van grensbeveiliging zodat: een specifiek handhavingsinitiatief kan worden opgezet om netwerken tussen grensbeveiligingsinstanties te helpen vormen, de uitwisseling en concrete toepassing van efficiënte grensbewakingstechnieken en de uitwisseling van informatie kunnen worden vergemakkelijkt, uit opgedane ervaringen lering kan worden getrokken en meetbare resultaten kunnen worden voorgelegd in welke mate het aantal vervalsingen dankzij het handhavingsbeleid zijn verminderd;

40. stelt voor de samenwerking voor de bestrijding van het witwassen van geld, de financiering van terrorisme, belastingontduiking, corruptie en andere misdrijven verder te ontwikkelen in het kader van de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van de Financiële Actiegroep (FATF-GAFI) en andere relevante samenwerkingsverbanden;

41. roept de VS op doeltreffende procedures uit te stippelen die het mogelijk maken dat mensen hun vermelding op de door de VS samengestelde lijst van terreurverdachten kunnen aanvechten, hun naam van de lijst kunnen laten schrappen zodra aangetoond is dat zij onschuldig zijn en dat degenen met dezelfde (of een soortgelijke) naam als die van mensen op de verdachtenlijst hierdoor geen nadeel ondervinden;

42. roept op tot operationele samenwerking in de strijd tegen terrorisme gebaseerd op gelijkwaardigheid en wederkerigheid (met name voor de opstelling van gemeenschappelijke controlelijsten), en in maatregelen ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit, drugshandel en corruptie en voor de uitwisseling van DNAgegevens via Europol, cyberveiligheid en het beleid inzake cybercriminaliteit, met inbegrip van kwesties in verband met het belang van samenwerking tussen bedrijfsleven en overheid, de bescherming van kritieke informatie-infrastructuur, het gebruik van internet door terroristen, diefstal van identiteitsgegevens, de toelaatbaarheid van elektronisch bewijsmateriaal en de bestrijding van on-linekinderpornografie;

43. herinnert er echter aan dat alle vormen van samenwerking tussen de EU en de VS altijd dienen te gebeuren met de volledige eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, waaronder het recht op een eerlijk proces, en dat iemand pas aan de VS wordt uitgeleverd als de VS de garantie heeft gegeven dat deze persoon niet ter dood zal worden veroordeeld; verzoekt de transatlantische partners om in hun onderlinge politiële en justitiële samenwerking het wederkerigheidsbeginsel te eerbiedigen;

44. is van mening dat de Amerikaanse overheid, de lidstaten en de communautaire instellingen alsmede de Raad van Europa moeten samenwerken met zijn Tijdelijke Commissie verondersteld gebruik door de CIA van Europese landen voor het vervoer en illegaal vasthouden van gevangenen;

Economische en commerciële dimensie van het partnerschap en voltooiing van de transatlantische markt tegen 2015

45. is van mening dat het transatlantisch economisch partnerschap in het kader van de voorgestelde transatlantische partnerschapsovereenkomst moet worden versterkt en door een transatlantische luchtvaartovereenkomst moet worden voltooid, in plaats van op de huidige logge en soms tegenstrijdige manier te worden voortgezet;

46. roept het Oostenrijkse voorzitterschap op zich meer in te spannen voor de tenuitvoerlegging van de verklaring betreffende het verbeteren van de transatlantische economische integratie, die op de Top EU-VS van 2005 werd goedgekeurd, door de fora op hoog niveau voor samenwerking inzake regelgeving en innovatie op te richten en door een gezamenlijke Europees-Amerikaanse studie te laten uitvoeren om alle resterende obstakels voor transatlantische handel en investeringen te achterhalen en de potentiële voordelen van het voltooien van de transatlantische markt te inventariseren; stelt met het oog hierop voor een stappenplan op te stellen met daarin specifieke acties en doelstellingen, gericht op de voltooiing daarvan; verwelkomt in dit verband het besluit van de eerste informele bijeenkomst van ministers van Economische Zaken van de EU en de VS in november 2005 om een werkgroep op te zetten om een betere bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten te waarborgen, met de nadruk op betere samenwerking inzake grenscontroles, publiek-particulier partnerschap en coördinatie van technische bijstand aan derde landen;

47. verwijst naar zijn resolutie van 1 juni 2006 over de transatlantischeeconomische betrekkingen EU/VS [13];

48. pleit dringend voor een herleving van de transatlantische consumentendialoog en de transatlantische milieudialoog, om "beste praktijken" te formuleren voor de bevordering van de gezondheid van de consument, veiligheid en milieubescherming, waardoor een duurzamer transatlantische markt wordt bevorderd;

49. roept de leiders aan beide zijden van de Atlantische Oceaan op de transatlantische economische samenwerking te versterken door het instellen van waarschuwingssystemen die hun werk doen in een vroeger stadium van de regelgevings- en wetgevingsprocessen, bij de probleemspecificatie en de identificatie van oplossingen;

50. veroordeelt de extraterritoriale benadering waardoor een groot deel van het buitenlandse beleid en het buitenlandse economisch en handelsbeleid van de Verenigde Staten zich kenmerkt, zoals werd aangetoond door de wet-Helms-Burton en de wet-Torricelli, of artikel 301 van de Amerikaanse handelswet;

Institutioneel kader van het partnerschap

51. herinnert eraan dat de belangrijkste hindernissen die het partnerschap de afgelopen jaren in de weg stonden, weliswaar van inhoudelijke en niet zozeer van institutionele aard waren, maar dat blijvende resultaten alleen haalbaar zijn als de instellingen bereid zijn vooruitgang na te streven; onderstreept daarom het belang van een stabiel institutioneel kader, dat zorgt voor een geregelde coördinatie en overleg op hoog niveau; wijst daarom nogmaals op de noodzaak de parlementaire dimensie van het transatlantische partnerschap te versterken door de transatlantische wetgeversdialoog (TWD) om te vormen tot een transatlantische assemblee waarin de topontmoetingen van de wetgevers in de aanloop naar de topontmoetingen EU-VS worden gepland; is bovendien van mening dat er moet worden gedacht aan de invoering van nieuwe, gezamenlijk gefinancierde programma's voor uitwisselingen tussen wetgevingsambtenaren;

52. staat daarom achter het voorstel van het Oostenrijkse voorzitterschap om de parlementaire vertegenwoordigers en de vertegenwoordigers van het Europese en Amerikaanse maatschappelijk middenveld meer te betrekken bij de dagelijkse praktijk van het partnerschap; is van mening dat de Voorzitter van het Parlement en de leiders van het Amerikaanse Congres aan de volgende top moeten deelnemen om te laten zien dat het partnerschap de actieve steun en betrokkenheid van de verkozen vertegenwoordigers geniet;

53. verwelkomt het feit dat vertegenwoordigers van zes bijkomende commissies van het Parlement in de TWD worden opgenomen en ondersteunt de huidige inspanningen om binnen het Parlement een waarschuwingssysteem in te stellen; is van mening dat de EP-begroting ten laatste tegen 2007 moet voorzien in een permanente post in Washington DC, zodat zowel het Parlement als de TWD voortdurend contact kunnen onderhouden met het Amerikaanse Huis van afgevaardigden en de Senaat;

54. verwelkomt de routekaart 2005 waartoe op de top EU-VS in juni 2005 werd besloten en meer bepaald de oprichting van een forum voor samenwerking op regelgevingsgebied (High Level Regulatory Cooperation Forum) om de dialoog over regelgeving te vergemakkelijken;

55. dringt erop aan dat de belanghebbenden en wetgevers actief betrokken worden bij de dialoog over samenwerking op regelgevingsgebied;

*

* *

56. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de president en het Congres van de Verenigde Staten van Amerika.

[1] PB C 124 E van 25.5.2006, blz. 556.

[2] PB C 34 E van 7.2.2002, blz. 359.

[3] PB C 177 E van 25.7.2002, blz. 288.

[4] PB C 180 E van 31.7.2003, blz. 392.

[5] PB C 69 E van 19.3.2004, blz. 124.

[6] PB C 102 E van 28.4.2004, blz. 640.

[7] Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0070.

[8] PB C 104 E van 30.4.2004, blz. 1043.

[9] PB C 247 E van 6.10.2005, blz. 151.

[10] Aangenomen teksten, P6_TA(2005)0529.

[11] Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0012.

[12] Arrest van 30 mei 2006, samengevoegde zaken C-317/04, Parlement/Raad, en C-318/04, Parlement/Commissie.

[13] Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0239.

--------------------------------------------------