52006IP0116

Resolutie van het Europees Parlement over de bevordering van gewascultures voor niet-voedingsdoeleinden (2004/2259(INI))

Publicatieblad Nr. 292 E van 01/12/2006 blz. 0140 - 0148


P6_TA(2006)0116

Bevordering gewascultures voor niet-voedingsdoeleinden

Resolutie van het Europees Parlement over de bevordering van gewascultures voor niet-voedingsdoeleinden (2004/2259(INI))

Het Europees Parlement,

- gezien het Groenboek van de Commissie van 29 november 2000: "Op weg naar een Europese strategie voor een continue energievoorziening" (COM(2000)0769),

- gezien de mededeling van de Commissie van 26 november 1997: "Energie voor de toekomst: duurzame energiebronnen — Witboek voor een communautaire strategie en een actieplan" (COM(1997)0599),

- gezien Richtlijn 2001/77/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt [1],

- gezien de mededeling van de Commissie van 26 mei 2004: "Het aandeel van hernieuwbare energie in de EU — Verslag van de Commissie Report overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2001/77/EG, de evaluatie van het effect van wetgevende instrumenten en andere communautaire beleidsmaatregelen op de ontwikkeling van de bijdrage van hernieuwbare energiebronnen in de EU en voorstellen voor concrete acties" (COM(2004)0366),

- gezien het programma "Intelligente energie — Europa" [2], zijn mededeling van 7 december 2005"Actieplan biomassa" (COM(2005)0628) en zijn mededeling van 8 februari 2006: "Een EU-strategie voor biobrandstoffen" (COM(2006)0034),

- gezien Richtlijn 2003/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 mei 2003 ter bevordering van het gebruik van biobrandstoffen of andere hernieuwbare brandstoffen in het vervoer [3],

- gezien Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG van de Raad [4],

- gezien Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers [5],

- gezien Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Protocol van Kyoto [6],

- gezien Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit [7],

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 29 september 2005 over het aandeel van hernieuwbare energie in de EU en voorstellen voor concrete acties [8],

- gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

- gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A6-0040/2006),

A. overwegende dat de productie van vernieuwbare grondstoffen een middel is om het gemeenschappelijk landbouwbeleid te verenigen met moderne en vernieuwende beleidsmaatregelen, zoals deze uiteengezet in de conclusies van de Europese Raad van Lissabon of Göteborg,

B. overwegende dat in de context van duurzame ontwikkeling, de productie van hernieuwbare grondstoffen en het gebruik van organisch afval kunnen bijdragen tot de verbetering van het milieu, duurzame energieproductie, werkgelegenheid en een evenwicht tussen de diverse gebieden, terwijl tegelijk wordt bijgedragen aan een grotere diversificatie en autonomie van een multifunctionele landbouw,

C. overwegende dat hernieuwbare grondstoffen, doordat zij fossiele energiebronnen deels vervangen, gecombineerd met een evenwichtige en strategische mix van alle energiebronnen, ertoe kunnen bijdragen de energie-afhankelijkheid van de EU te verminderen en daarmee het met importen verbonden politieke en economische risico minimaliseren; dat hernieuwbare grondstoffen tevens tot een reductie van de broeikasgasemissies en een beter beheer van de levenscyclus van materialen bijdragen,

D. overwegende dat de ontwikkeling van de gewascultures voor niet-voedingsdoeleinden geen afbreuk mag doen aan de strategische doelstelling van onafhankelijkheid op het gebied van levensmiddelen, die vanaf het begin een doelstelling van het gemeenschappelijk landbouwbeleid is geweest,

E. overwegende dat de gewascultures voor niet-voedingsdoeleinden weliswaar nieuwe mogelijkheden voor de moderne landbouw lijken te bieden, met name op energiegebied, maar dat het mededingingskader goed moeten worden vastgelegd waarin deze substitutie van gewascultures voor niet-voedingsdoeleinden leefbaar is voor de landbouwer en werkbaar is voor het functioneren van een nieuwe productlijn,

F. overwegende dat, om de energetische diversificatie in de EU te rechtvaardigen in verband met de bestrijding van het broeikaseffect, ieder beleid dat beoogt biologische brandstoffen te ontwikkelen en de biomassa te benutten, moet uitgaan van energiezuinige productiewijzen,

G. overwegende dat van de ontwikkeling van gewascultures voor niet-voedingsdoeleinden weliswaar positieve effecten kunnen uitgaan op de opwarming van het klimaat, maar dat het desalniettemin nodig is van meet af aan goede kosten-batenanalyses inzake energie en milieu te maken teneinde alle productiekosten te kunnen berekenen en een duidelijk beeld van de voordelen van de eventuele nieuwe benaderingen te krijgen,

H. overwegende dat de aardolie- en -gasreserves gestaag afnemen, dat de olieproductie in de komende vijftien jaar waarschijnlijk achteruit zal gaan en dat de olieprijs daardoor nog verder zal stijgen; overwegende dat een zuinig en efficiënt gebruik van energie in de landbouw- en levensmiddelensector derhalve dringend noodzakelijk is, met name door de vervoerswegen te verkorten en de levensmiddelenvoorziening en energieopwekking te decentraliseren,

I. overwegende dat de energieopwekking uit biomassa een uitdaging is op zeer diverse terreinen, zoals energievoorziening, milieubescherming, normalisatie en continuïteit van de energievoorziening via het gebruik van plaatselijke hernieuwbare energiebronnen en duurzame grondstoffen,

J. overwegende dat binnenkort de vraag naar conventionele brandstoffen in de zich razendsnel ontwikkelende industrieën in Azië en de overige ontwikkelingsgebieden sterk zal stijgen, wat bijdraagt tot een drastische reductie van de wereldwijde aardoliereserves,

K. overwegende dat de continuïteit van de energievoorziening moet worden gewaarborgd door diversificatie van energiebronnen, om de afhankelijkheid van de EU van de invoer van fossiele brandstoffen uit derde landen te verminderen,

L. overwegende dat biobrandstoffen op het platteland voor meer werkgelegenheid kunnen zorgen dan alternatieven die op basis van fossiele brandstoffen, en op vele terreinen waar de teelt van inheemse planten door een GLB-hervorming achteruitgaat respectievelijk aan het verdwijnen is, zoals suikerbieten of katoen, zelfs een echt sociaal-economisch alternatief kunnen vormen,

M. overwegende dat de ontwikkeling van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen onder andere positieve effecten kan hebben op de werkgelegenheid in gebieden met een hoge werkloosheid door bevordering van de productie in agrarische gebieden, van de werkgelegenheidsgroei, de ontwikkeling van industrie en diensten rond hernieuwbare energiebronnen en van de hernieuwde agrarische cultivatie van de in de nieuwe lidstaten als gevolg van het transformatieproces braakgelegde agrarische arealen,

N. overwegende dat Richtlijn 2003/30/EG inzake biobrandstoffen bepaalt dat het streefcijfer voor het aandeel van biobrandstoffen in het totale brandstofverbruik voor vervoersdoeleinden in 2010 5,75% bedraagt, wat overeenkomt met het equivalent van 40 miljoen ton koolstofdioxide-equivalent per jaar; dat het niveau van het gebruik van biobrandstoffen in de lidstaten momenteel slechts bij 1,4 % van het totale brandstofverbruik voor vervoersdoeleinden ligt; dat een grondige heroriëntering van het beleid derhalve tot aanbeveling strekt,

O. overwegende dat veel lidstaten vrijstellingen van brandstofheffingen toepassen om de productie van biobrandstoffen te bevorderen, wat door Richtlijn 2003/96/EG inzake de belasting van energieproducten wordt vergemakkelijkt,

P. overwegende dat er een interne markt voor landbouwproducten voor energie- en brandstofdoeleinden nodig is,

Q. overwegende dat alle subsidies van de EU en de lidstaten, invoerrechten en voorschriften c.q. richtlijnen ter stimulering van energiegewassen en biobrandstoffen blijvend in overeenstemming moeten zijn met de aangegane WTO-verbintenissen,

R. overwegende dat de teelt van energiegewassen een positief effect op de biodiversiteit, de bodem en de watervoorraad kan hebben, voorzover de teelt een uitbreiding van de vruchtwisseling bewerkstelligt, de cross-compliance-regeling volledig wordt nageleefd en de vruchtbaarheid van de grond actief wordt verbeterd,

S. overwegende dat bij de productie van energie uit landbouwproducten de mogelijkheden van de bijproducten van land- en bosbouw, zoals afvalhout, wol, gier, stro en slachtafval, nog beter moeten worden benut,

T. overwegende dat niet alleen de consumenten, maar ook de boeren en bosbouwers dienen te worden geïnformeerd over de kenmerken van niet-voedingstoepassingen van gewassen, de productie van biomassa, hernieuwbare energie en de daardoor geboden mogelijkheden voor de land- en bosbouwsector,

U. overwegende dat door de recente hervorming van het GLB door ontkoppeling, het gebruik van de regeling voor energiegewassen en het in cultuur brengen van braakgelegde grond de nodige voorwaarden werden geschapen voor de ontwikkeling van niet-voedingsgewassen,

V. overwegende dat energie uit biomassa een hernieuwbare energiebron vormt die een enorm potentieel heeft, met name voor de duurzame landbouw,

W. overwegende dat de belangrijkste vormen van biomassa-energie worden gevormd door biobrandstoffen voor vervoer (meestal vervaardigd uit graan, suiker, oliehoudende gewassen en afvaloliën, huisverwarming door middel van biomassa (met gebruikmaking van hout en houtresten) en verbranding van houten landbouwafval en stro in krachtcentrales ten behoeve van de productie van elektriciteit, warmte of allebei,

X. overwegende dat hernieuwbare energie volgens de huidige verwachtingen tegen 2010 slechts 9 tot 10% van de energiemix van de EU zal uitmaken in plaats van de beoogde 12 %,

Y. overwegende dat de nieuwe lidstaten uit Centraal- en Oost-Europa evenals de toetredingslanden Bulgarije en Roemenië potentiële producenten van hernieuwbare energiebronnen zijn en dat zij vanwege het feit dat zij een aanzienlijk gedeelte van de hulp uit de structuur- en landbouwfondsen van de EU ontvangen c.q. zullen ontvangen, zeker ook zoveel mogelijk moeten worden aangespoord om hun energiebronnen effectief te benutten en in de horizontale voorschriften van het GLB moeten worden geïntegreerd,

Z. overwegende dat de suikermarkt in de Europese Unie wordt hervormd en de productie van suikerbieten wordt gereduceerd, en dat daarom terdege moet worden onderzocht in hoeverre het rendabel is om de aanwezige mogelijkheden voor de productie van biobrandstoffen uit suikerbieten of andere alternatieve gewassen op deze arealen uit te breiden,

Een toekomst voor niet-voedingsgewassen

1. benadrukt dat het van belang is de steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten in de technologie van de niet-voedingsgewassen te verhogen om het potentieel en de efficiëntie van de sector te verbeteren; stelt voor dat de nadruk wordt gelegd op de meest levensvatbare projecten voor bio-energie, die de grootste kans hebben om bij te dragen aan de plattelandseconomie en die blijk geven van de mogelijkheden van biomassa om wezenlijk aan de energiebehoefte van de EU bij te dragen;

2. roept de Commissie op een strategie en actieplan van de Gemeenschap ter bevordering van hernieuwbare energiebronnen te definiëren om bij te dragen aan de continuïteit van de levensmiddelenvoorziening en de verbetering van de energie-efficiëntie van de EU, teneinde zodoende te waarborgen dat de continuïteit van de levensmiddelenvoorziening door een optimaal gebruik van hernieuwbare grondstoffen wordt versterkt;

3. beklemtoont dat het bevorderen van het gebruik van biobrandstoffen een belangrijke rol kan spelen bij de waarborging van de voedselvoorziening doordat de bodem beschikbaar blijft voor de landbouw en dat deze doelstellingen elkaar geenszins uitsluiten;

4. roept de Commissie op met behulp van de lidstaten en de relevante organisaties en actoren een inventarisatie te maken van alle individuele en collectieve ervaringen met het gebruik van biomassa (hernieuwbare grondstoffen en organisch afval uit de land- en bosbouw) voor de productie van biobrandstoffen, warmte en elektriciteit, om zo die initiatieven die het interessantst zijn op EU-niveau te kunnen aanwenden;

5. verwelkomt de inspanningen die de Commissie zich reeds heeft getroost om de verdere ontwikkeling van gewassen voor niet-voedingsdoeleinden te bevorderen en de efficiëntie van het energiegebruik te vergroten via het opstellen van het programma "Intelligente energie — Europa", het "actieplan biomassa" en haar mededeling over biobrandstoffen, maar wenst een betere coördinatie met de reeds bestaande initiatieven in de lidstaten en roept de Commissie op zich te houden aan het tijdschema voor beide initiatieven en de daaruit voortvloeiende maatregelen op zo kort mogelijke termijn te nemen;

6. acht het in verband met de langetermijnplanning van het energiebeleid van de EU en met het oog op het feit dat zowel beleggers als producenten van de economische en bedrijfsmatige veiligheid moeten profiteren, noodzakelijk nationale actieplannen met betrekking tot biomassa op te stellen op basis van uitvoerige voorstellen, waarin de prioriteiten voor het gebruik van de diverse typen biomassa worden vastgelegd en die daarnaast gerichte milieumaatregelen bevatten, evenals beleidsmaatregelen om de burgers te informeren over de voordelen en problemen van biomassa en de bijdrage die hernieuwbare energiebronnen aan duurzame ontwikkeling kunnen leveren;

7. wijst op de noodzaak om een studie uit te voeren naar de economische, ecologische en technische criteria voor de keuze van de voor de teelt geschikte gewassen, aan de hand van de grond- en klimaatsituatie in de afzonderlijke regio's;

8. roept de Commissie op om, net als in andere sectoren, ook in de landbouw voorrang te geven aan de bevordering van energiebesparing, het gebruik van bijproducten uit de landbouw voor energie en het decentrale gebruik van hernieuwbare materialen;

9. beklemtoont dat de grondstoffen voor de productie van biodiesel en bio-ethanol en van uit biomassa opgewekte warmte en elektriciteit voornamelijk uit de eigen reserves van iedere lidstaat moeten komen;

10. onderstreept de mogelijkheden die worden gecreëerd door de ontwikkelingen en investeringen in de sector niet-voedingsgewassen voor landbouwers op wie de suikerhervorming van toepassing is;

11. benadrukt dat het van belang is de doelstellingen van Richtlijn 2003/30/EG inzake biobrandstoffen verplicht te stellen en daarvoor solide toezichtsmechanismen in te voeren, met het doel de aangegane verplichtingen in de eerste plaats door de locale Europese productie in te lossen; acht het daarom noodzakelijk dat het handelsbeleid van de EU met deze doelstelling strookt;

12. beklemtoont dat de vaststelling van verplichte doelstellingen niet mag leiden tot het verdwijnen of de verzwakking van de bestaande stimulansen voor de productie van biobrandstoffen in de EU; is van mening dat de vaststelling van die verplichte doelstelling afhankelijk moet worden gesteld van een herziening van de communautaire voorschriften iznake de belasting van energieproducten;

13. beklemtoont in het licht van de steeds krapper wordende grondstofreserves het belang van de marktmechanismen die ervoor zorgen dat plantaardige energiebronnen ook zonder overheidssubsidies op duurzame basis concurrerend kunnen worden;

14. beklemtoont dat de lidstaten bij beslissingen over de ontwikkeling van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen rekening moeten houden met de plaatselijke voorwaarden en in het bijzonder met de mogelijkheden van deze ontwikkeling;

15. wijst op het feit dat alle plattelandsgebieden een aanzienlijk potentieel bezitten voor de productie van biomassa, maar dat de meest achtergestelde gebieden op grond van hun zwakke productieniveau en hun natuurlijke en structurele belemmeringen ook steeds de grootste moeilijkheden ondervinden bij de benutting van dit potentieel; wijst er voorts op dat deze gebieden daarom prioriteit moeten krijgen bij de inzet van middelen uit de structuurfondsen voor het gebruik van dit potentieel;

16. beklemtoont dat het in het kader van de nationale en regionale ontwikkelingsstrategieën voor de jaren 2007-2013 noodzakelijk is ook operationele programma's voor het gebruik van biomassa vast te leggen en de financiële ondersteuning daarvan te waarborgen via de structuurfondsen en het Cohesiefonds alsmede in het kader van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratieactiviteiten (2007-2013);

17. benadrukt dat de maatregelen ter bevordering van energiegewassen niet mogen leiden tot nieuwe prijsstijgingen voor het energieverbruik van huishoudens en ondernemingen en daarmee tot een verslechtering van de wereldwijde aantrekkingskracht van Europa als vestigingslocatie;

18. dringt er bij de Commissie op aan de bij de hervorming van het GLB vastgestelde braakleggingsregeling in het kader van de regeling voor energiegewassen te heroverwegen en het maximumareaal dat voor de bijkomende steun in aanmerking komt aanzienlijk te verhogen en het bedrag van de betaling te herzien; herinnert er in dit verband aan dat het onlangs heeft gevraagd dat de steun voor arealen met energiegewassen zal worden verhoogd tot 80 EUR per hectare per jaar, met een maximaal gegarandeerd areaal van 2200000 hectare;

19. stelt voor dat de Commissie in de subsidieregelingen de lijst van subsidiabele gewassen voor de winning van biobrandstoffen uitbreidt, waarborgt dat de keuze van de meest geschikte energiegewassen op regionaal en plaatselijk niveau plaatsvindt, ervoor zorgt dat alle soorten hernieuwbare energiebronnen, zoals bio-ethanol, biodiesel en anaërobe gisting (biogas) dezelfde steun krijgen en de producenten voldoende stimulansen biedt om deze gewassen te gaan verbouwen;

20. beklemtoont dat de bevordering van gewassen voor niet-voedingsdoeleinden op gepaste wijze moet worden gefinancierd, zonder daarbij de overige in Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 vastgestelde doelstellingen voor het gebruik van het Europees landbouwfonds voor de ontwikkeling van het platteland in gevaar te brengen;

21. verzoekt de Commissie de obstakels weg te nemen die in de weg staan van de ontwikkeling van de teelt van energiegewassen in de nieuwe lidstaten die de vereenvoudigde regeling van één enkele areaalbetaling (SAPS) toepassen en daardoor geen financiële steun van de EU ontvangen;

22. acht het noodzakelijk dat de premies voor de teelt van energiegewassen worden uitgesloten van het mechanisme van "phasing-in" in de nieuwe lidstaten;

23. is van oordeel dat de steun voor de teelt van energiegewassen in de nieuwe lidstaten van de SAPSregeling moet worden gescheiden, zodat de teelt van energiegewassen extra wordt ondersteund;

24. benadrukt dat niet-voedingsgewassen op langere termijn commercieel levensvatbaar moeten worden en roept de Commissie op voor de industrie te voorzien in duurzame oplossingen en stabiele regelingen om te bevorderen dat geschikte aanpassingen en investeringen plaatsvinden en dat deze gewassen niet meer met publieke middelen behoeven te worden gefinancierd;

25. merkt op dat er in het bijzonder op moet worden gelet dat de intensivering van de teelt niet leidt tot nadelige milieueffecten, zoals belasting van de grond met mestresiduen en plantenbeschermingsmiddelen of zoals uitputting en besmetting van de waterreserves;

26. beklemtoont dat het van belang is de communicatie tussen de landbouwsector en de verwerkende industrie aan te moedigen door in duidelijke contracten, technologische overdracht en andere stimulansen te voorzien;

27. verzoekt de Commissie, afhankelijk van de situatie in elke lidstaat, de aanwending van subsidies en kredietprogramma's op EU-, nationaal en regionaal niveau voor doeleinden als de bouw van verwerkingsinstallaties en de ontwikkeling van grondstoffen te stimuleren;

28. verzoekt de Commissie de potentiële voordelen te evalueren van niet-voedingsgewassen in termen van werkgelegenheid en lagere vervoerskosten door de bouw van installaties voor hernieuwbare energie in plattelandsgebieden;

29. beklemtoont dat het van belang is maatregelen te treffen om een toereikende kwaliteit van geïmporteerde grondstoffen en de naleving van maatschappelijke normen en milieunormen te waarborgen, op basis van de geldende normen in de EU;

30. dringt er bij de Commissie op aan verdere inspanningen te ondernemen om de productnormen en de steun voor hernieuwbare grondstoffen in de gehele EU op één lijn te brengen teneinde een interne markt voor hernieuwbare energiebronnen te bevorderen;

31. roept de Commissie op de stimulering van gewassen voor niet-voedingsdoeleinden door aanpassing van de relevante regelingen zodanig te ondersteunen dat aan de criteria van duurzame ontwikkeling wordt voldaan en in de hele EU de multifunctionele landbouw wordt versterkt;

32. beklemtoont dat de effecten van energiegewassen op de landbouw op de voet gevolgd moeten worden en dat erop moet worden toegezien dat regelingen worden ingevoerd om een ongecontroleerde verspreiding te voorkomen van de teelt van plantensoorten die in bepaalde gebieden worden beschouwd als agressief;

33. roept op tot het gebruik van bestaande controlemechanismen, zoals de randvoorwaarden (cross-compliance), teneinde te waarborgen dat de biodiversiteit en de natuurlijke elementen grond, water en lucht niet in gevaar worden gebracht door de productie van brandstoffen, energie en materialen op biologische basis en de uitstoot van broeikasgassen daadwerkelijk wordt verminderd;

34. verzoekt de Commissie zich te beraden op de ontwikkeling van een transparante, openbaar toegankelijke databank op EU-niveau met gegevens over de voordelen van de levenscyclus van hernieuwbare grondstoffen en resultaten van levenscyclusanalyses;

35. verzoekt de invoering van materialen die zijn afgeleid van biomassa door middel van openbare aanbestedingsstrategieën te ondersteunen teneinde het bewustzijn voor het potentiële nut van hernieuwbare grondstoffen en van hun verdere voordelen voor het milieu en de gezondheid te vergroten;

36. dringt er bij de Commissie op aan de verbreiding en de technologische overdracht van onderzoek, ontwikkeling en tests in de EU op het gebied van biomaterialen, bio-energie en biobrandstoffen te bevorderen en een desbetreffende bewustmakingscampagne te ondersteunen;

37. benadrukt het belang van de integratie op EU-niveau van nationale activiteiten van onderzoek, ontwikkeling en tests op het gebied van biomaterialen, met name wat betreft de oprichting van een EU-onderzoeksprogramma betreffende technologieën voor de omzetting van biomassa in energie, brandstoffen en chemische producten;

38. roept de Commissie op maatregelen te nemen om zo snel mogelijk een compromis te realiseren tussen de auto-industrie en de petrochemische industrie, indachtig het beginsel "biobrandstoffen voor auto's, niet auto's ten dienste van biobrandstoffen";

Mogelijkheden van gespecialiseerde gewassen en producten

39. roept de Commissie op maatregelen te treffen om de productie van speciale chemische producten uit grondstoffen uit de landbouw te stimuleren teneinde de inkomsten in de landbouw te verhogen en de markt van milieuvriendelijke en gezonde producten te voorzien, ter vervanging van niet-afbreekbare chemische producten;

40. erkent dat het gebruik van speciale gewassen in decentrale en kleinschalige toepassingen zeer efficiënt kan zijn en dat een groot percentage boeren daarvan profijt zou kunnen trekken, en dringt er derhalve bij de Commissie op aan ontwikkelingen op dit gebied te stimuleren teneinde een geleidelijke stijging van de productie van speciale gewassen te bewerkstelligen;

41. moedigt de recente ontwikkelingen in de kunststof-, smeermiddelen- en isolatie-industrie aan waarbij conventionele vezels, die ten koste van veel fossiele energie worden gefabriceerd, door producten op plantaardige basis worden vervangen, dringt er bij de Commissie op aan het gebruik van deze producten op plantaardige basis verplicht te stellen, wanneer zij goede alternatieven voor conventionele vezels vormen;

42. onderstreept dat de landbouw het potentieel heeft farmaceutische gewassen te produceren voor de vervaardiging van vaccins en andere producten die ten doel hebben de medische industrie van adequate instrumenten voor de gezondheidszorg te voorzien;

43. steunt het gebruik in de landbouw van uit landbouwproducten gewonnen stoffen zoals meststoffen, insecticiden en pesticiden in de landbouw, omdat daardoor de biologische verbouwmethoden ten aanzien van bemesting en plantenbescherming worden gestimuleerd;

44. benadrukt dat de toenemende vraag van de consumenten naar milieuvriendelijke en gezondheidsbevorderende producten een stimulans voor de agrarische industrie betekent om grondstoffen voor natuurlijke en hypoallergene cosmetica, natuurlijke en milieuvriendelijke textielproducten en nieuwe voedingsproducten te produceren;

45. roept de Commissie op verdere innovaties aan te moedigen die nieuwe technologieën beloven zoals de gecombineerde productie van papier en bio-ethanol uit stro;

Bevordering van de productie van warmte en elektriciteit uit agrarische hulpbronnen

46. benadrukt het potentieel van het gebruik van bijproducten en afval van de landbouw voor de productie van warmte, koeling en elektriciteit via economisch en ecologisch effectieve processen die de agrarische sector en de lattelandsgemeenten een grotere mate van autonomie kunnen geven;

47. wenst dat de middelen voor onderzoek en plattelandsontwikkeling zich concentreren op een effectiever en krachtiger gebruik van organisch afval uit de land- en bosbouw voor individuele en collectieve doeleinden in de plattelandsomgeving;

48. roept de Commissie op een effectieve benutting van de beschikbare biomassa uit land- en bosbouwafval evenals de teelt van nergiegewassen middels geschikte planten (met name snelgroeiende houtgewassen, zoals de wilg en de populier, of grasgewassen, zoals bepaalde poaceae) zonder schade aan te brengen aan gewassen die in de afzonderlijke lidstaten inheems zijn, om zo warmte op te wekken en tegelijkertijd bij te dragen aan de benutting van bepaalde soorten afval;

49. benadrukt dat het van belang is voor de productie van warmte uit hernieuwbare hulpbronnen en uit bijproducten van de landbouw, alsook aan de mogelijkheden van het gebruik van stadsverwarming, verplichte doelstellingen vast te stellen waardoor een efficiënt gebruik van biomassa als hernieuwbare energiebron en de ontwikkeling van nieuwe lokale markten voor landbouwproducten worden gestimuleerd;

50. acht het noodzakelijk om optimale voorwaarden te scheppen voor het gebruik van biomassa, heldere regels te formuleren voor de subsidieregelingen en de financiële ruimte voor de uitbreiding en betere benutting van de productie te vergroten;

51. verzoekt de Commissie te komen met een aanbeveling aan de lidstaten om doeltreffende stimulansen, zoals belastingvoordelen, toe te passen teneinde het gebruik van hernieuwbare energie en de opwekking van energie uit hernieuwbare, lokale grondstoffen te stimuleren;

52. beveelt aan verdere ondersteuning te verlenen aan de reeds door vele producenten op kleine schaal geleverde inspanningen om hernieuwbare energie direct in het boerenbedrijf te produceren en te gebruiken, wanneer goede vooruitzichten bestaan voor een spoedig marktsucces zonder permanente subsidies;

53. informeert de landbouwers over de mogelijkheden en nieuwe bedrijfsmatige perspectieven die de teelt van energiegewassen biedt na de opgelegde beperkingen in het kader van het hervormde GLB;

54. moedigt de bouw van bioraffinaderijen aan die de kosteneffectiviteit van de eindproducten door het integraal gebruik van biomassa verhogen;

55. verzoekt de lidstaten de burgers bewuster te maken van de positieve effecten van het gebruik van biomassa en hernieuwbare energiebronnen voor de bescherming van het milieu door publiciteitscampagnes te organiseren met de jongere generatie als voornaamste doelgroep, voor wie de ontwikkeling van een ecologisch bewustzijn belangrijk is;

56. beklemtoont dat de noodzaak tot het gebruik van agrarische bijproducten en ander biomassa-afval, waaronder ook biologisch afgebroken industrieel afval, niet moet worden eronachtzaamd;

Mogelijkheden voor biobrandstoffen

57. benadrukt dat de vervanging van fossiele brandstoffen economische kansen kan bieden en werkgelegenheid kan scheppen in lijn met de Lissabon-strategie;

58. herinnert eraan dat, omdat de EU broeikasgassen moet bestrijden en het milieu moet beschermen, bij de productie van biobrandstoffen, die kunnen bijdragen aan de diversificatie van de energiebronnen, ook gelet moet worden op de voorschriften waarop een duurzame landbouw is gegrond;

59. wijst erop dat prioriteit moet worden gegeven aan het onderzoek naar nieuwe technologieën voor de ontwikkeling en benutting van hernieuwbare brandstoffen;

60. dringt er bij de lidstaten op aan maatregelen zoals verdere belastingprikkels en de bijmenging van biobrandstoffen in fossiele brandstoffen in overweging te nemen als veelbelovende methoden om biobrandstoffen in de toekomst te bevorderen;

61. beklemtoont evenwel dat nieuwe fiscale maatregelen, zoals belastingsvrijstellingen, voorzichtig moeten worden gehanteerd om te voorkomen dat de markt verstoord wordt door overcompensatie van ingevoerde biobrandstoffen en die vormen van energie waarvan de productiekosten extreem laag liggen;

62. dringt er bij de lidstaten op aan belastingen en accijnzen voor een periode vast te stellen die lang genoeg is om het vertrouwen van de industrie te waarborgen en investeringen te stimuleren;

63. verzoekt de Commissie zich erop te beraden om een voorwaardelijke markttoegang in te voeren voor importen van biobrandstoffen uit derde landen als Brazilië, om ervoor te zorgen dat de wereldwijde continuïteit in de voedselbevoorrading, biodiversiteit en CO2-opslagcapaciteit van de oerwouden gewaarborgd wordt door middel van gerichte belastingheffing; kan op deze wijze de EU-biobrandstofindustrie met haar strenge milieunormen ook concurrerend kan blijven en de bevordering van plattelandsontwikkelingsprojecten gericht op een duurzaam gebruik van hulpbronnen in derde landen;

64. roept op tot een sterkere financiering van het onderzoek naar nieuwe economisch effectieve en duurzame technologieën waarvan de ontwikkeling beter aan de behoeften van de biobrandstofindustrie is aangepast;

65. is verheugd over het feit dat de stimulering van het onderzoek naar nieuwe en kosteneffectieveretechnologieën voor biobrandstoffen de nodige aandacht krijgt;

66. beveelt aan onderzoek en ontwikkeling met betrekking tot tweede generatie biobrandstoffen krachtig te ondersteunen, maar ook serieuze overweging te geven aan de mogelijkheden binnen de bestaande voorstellen die een wezenlijke bijdrage leveren aan de oplossing van milieuproblemen, zoals de productie van waterstof uit hernieuwbare energiebronnen;

67. erkent dat biobrandstoffen vooralsnog, totdat de productie daarvan goedkoper kan plaatsvinden (vandaar het belang van toewijzing van middelen aan het onderzoek), duurder zijn dan fossiele brandstoffen, maar wijst op het feit dat de combinatie van biobrandstoffen en fossiele brandstoffen een positief effect op het milieu heeft;

68. roept de Commissie op om onverwijld een voorstel tot herziening van Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof in te dienen teneinde gepaste maatregelen vast te stellen om de verwezenlijking van de doelstellingen van Richtlijn 2003/30/EG inzake biobrandstoffen te vergemakkelijken en aldus biobrandstoffen verder te bevorderen;

*

* *

69. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

[1] PB L 283 van 27.10.2001, blz. 33. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

[2] Beschikking nr. 1230/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 tot vaststelling van een meerjarenprogramma voor acties op energiegebied: "Intelligente energie -Europa" (2003-2006) (PB L 176 van 15.7.2003, blz. 29).

[3] PB L 123 van 17.5.2003, blz. 42.

[4] PB L 350 van 28.12.1998, blz. 58. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

[5] PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 319/2006 (PB L 58 van 28.2.2006, blz. 32).

[6] PB L 49 van 19.2.2004, blz. 1.

[7] PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/75/EG (PB L 157 van 30.4.2004, blz. 100).

[8] Aangenomen teksten, P6_TA(2005)0365.

--------------------------------------------------