52006DC0085

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Ontwikkelingsfinanciering en effectiviteit van de hulp - Uitbreiding van de EU-hulp 2006-2010 {SEC (2006) 294} /* COM/2006/0085 def. */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 2.3.2006

COM(2006) 85 definitief

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT

Ontwikkelingsfinanciering en effectiviteit van de hulp – Uitbreiding van de EU-hulp 2006-2010 {SEC (2006) 294}

1. ACHTERGROND

In de aanloop naar de top over de voortgang van de millenniumdoelstellingen in september 2005 ging de EU ongekende nieuwe verbintenissen aan om de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDG) sneller te verwezenlijken[1], waarbij werd voortgebouwd op de eerdere verbintenissen van Barcelona, die werden aangegaan voorafgaand aan de top in Monterrey over de ontwikkelingsfinanciering in 2002. Hierna gingen ook anderen verbintenissen aan. De besluiten werden toegejuicht door onze partnerlanden, met name omdat de uitkomsten van de top zelf lager uitvielen dan de ambities van de EU, vooral wat betreft het onderdeel ontwikkelingsfinanciering. Vervolgens besloot de algemene vergadering van de VN in 2008 of 2009 een vervolgconferentie te organiseren over de voortgang van de consensus van Monterrey.

De nieuwe verbintenissen zullen de positie van de EU als grootste donor ter wereld verder versterken en vormden de basis van de “Europese consensus over ontwikkeling”[2] en de “EU-strategie voor Afrika”[3], die later in 2005 werden vastgesteld. De verbintenissen hebben betrekking op:

- nieuwe doelstellingen voor de officiële ontwikkelingshulp (ODA): door middel van geleidelijke stijgingen van de ODA zal de EU als geheel in 2010 0,56% van het BNI aan ODA besteden, op weg naar de VN-doelstelling van 0,7% in 2015. Daarnaast zal vijftig procent van de extra hulp aan Afrika worden besteed ;

- innovatieve vormen van ontwikkelingsfinanciering , verdere schuldverlichting en internationale collectieve goederen ;

- de hulp moet op EU-niveau beter worden gecoördineerd en doeltreffender worden; de verklaring van Parijs inzake de doeltreffendheid van de hulp moet ten uitvoer worden gelegd, dat wil zeggen dat de hulpmechanismen , met name begrotingssteun, voorspelbaarder moeten worden, externe schokken moeten worden opgevangen , de hulp moet worden ontkoppeld en de internationale financiële instellingen moeten worden hervormd ;

- handelsgerelateerde steun , waarvoor de Raad voorafgaand aan de Ministeriële WTO-conferentie in Hongkong nadere verbintenissen formuleerde[4].

De Raad nodigde de Commissie uit toezicht te houden op de tenuitvoerlegging van deze verbintenissen en jaarlijks verslag uit te brengen over de financiering en de doeltreffendheid van de hulp, onder meer voor Afrika. Deze mededeling vormt de eerste evaluatie van de tenuitvoerlegging van het brede pakket aan EU-verbintenissen en is gebaseerd op de bijdragen van de lidstaten aan de jaarlijkse verslaglegging van eind 2005. Een gedetailleerde evaluatie van de voortgang is opgenomen in het bijbehorende interne werkdocument[5].

2. TOENAME VAN DE FINANCIËLE MIDDELEN VOOR OFFICIËLE ONTWIKKELINGSHULP (ODA)

In 2005 verhoogde de EU de oorspronkelijke ODA-doelstellingen voor 2006 van de lidstaten die de “verbintenissen van Barcelona” hadden onderschreven (dat wil zeggen voor de EU-15 een individueel minimumpercentage van 0,33% van het BNI, om ervoor te zorgen dat de EU in haar geheel 0,39% van het BNI aan ODA besteedt). Om de VN-doelstelling van 0,7% in 2015 te verwezenlijken, gingen alle 25 lidstaten, met inbegrip van de landen die in 2004 tot de EU toetraden (EU-10) nieuwe verbintenissen aan: de EU-15 beloofden vóór 2010 ieder 0,51% van hun BNI aan ODA te besteden, voor de EU-10 bedraagt dit percentage 0,17%, wat voor de hele EU neerkomt op 0,56%. De kandidaat-lidstaten Bulgarije en Roemenië onderschreven deze doelstellingen.

2.1. Voldoen aan de ODA-doelstelling voor 2006

De EU zal de aanvankelijke collectieve doelstelling van 0,39% in 2006 waarschijnlijk bereiken. Als de voorspellingen kloppen, kan de EU nog steeds een gemiddelde van ongeveer 0,42% bereiken. De prestaties van de EU in 2004 waren bevredigend, in die zin dat collectief 0,34% van het BNI aan ODA werd besteed, wat aanzienlijk hoger is dan voor de OESO/DAC-donors die geen deel uitmaken van de EU (met uitzondering van Noorwegen en Zwitserland) en ruim boven het DAC-gemiddelde van 0,26% ligt. Dit betekent dat voor een bedrag van 2,3 miljard euro aan extra hulp is besteed ten opzichte van 2003, maar dat heeft niet geleid tot een reële procentuele stijging ten opzichte van 2003.

Tabel 1: Omvang van de ODA in de EU in 2004-2005-2006

[pic]

Bronnen: Jaarverslag 2005 OESO/DAC en antwoorden van de EU-lidstaten op de enquête van Monterrey

De vooruitzichten voor 2005-2006 zijn rooskleuriger. Als de huidige ramingen kloppen, zal de EU-15 het doel van 0,39% al in 2005 hebben overschreden . Italië , het enige land waar het percentage tussen 2003 en 2004 daalde, lijkt corrigerende maatregelen te hebben genomen (naar schatting bedraagt het percentage nu 0,24%), maar heeft nog steeds het laagste percentage van de groep. Het collectieve resultaat voor 2006 hangt af van de lidstaten die nog onder het minimumpercentage van 0,33% zitten. Deze landen moeten de omvang van de hulp aanzienlijk verhogen om hun individuele doelstellingen voor 2006 te halen en de sterke prestaties van de EU als geheel niet in gevaar te brengen. De EU-10 als geheel zou in 2006 bijna 0,1% van hun BNI aan ODA kunnen besteden, waarmee ze beter presteren dan eerder was verwacht.

2.2 Invloed van het besluit van de Europese Raad op de toename van de communautaire hulp

Met betrekking tot de financiële vooruitzichten 2007-2013 besloot de Europese Raad[6] dat de EU-begroting voor het buitenlands beleid jaarlijks met 4,5% zal toenemen en 22,682 miljard euro extra toe te kennen voor de samenwerking met de ACS-landen gedurende de periode 2008-2013, uit hoofde van het tiende Europees Ontwikkelingsfonds (EOF). Als deze besluiten worden bekrachtigd zal het reële aandeel van de bijdrage van de Gemeenschap (uit hoofde van de begroting en het EOF) aan de collectieve ODA van de EU dalen van 20% nu naar 15% in 2010 en 13% in 2013. Als de lidstaten hun ODA-verbintenissen nakomen, moeten ze ongeveer 90% van de aanvullende EU-steun in bilateraal verband verstrekken.

Daarmee staat de EU voor een meervoudige taak om haar geloofwaardigheid als belangrijke mondiale donor te garanderen, zoals beschreven in de Europese consensus voor ontwikkeling:

- In de conclusies van de Raad zijn niet de passende middelen veiliggesteld waarmee de EG kan voldoen aan de verwachtingen van de partnerlanden die voortvloeien uit de ambitieuze associatie- en partnerschapsovereenkomsten die de Gemeenschap en de EU met vele partnerlanden in de hele wereld hebben gesloten.

Als de nationale systemen voor ontwikkelingshulp onder grote druk komen te staan als gevolg van de uitbreiding van de hulp, zou dat de belofte om de hulpverlening van de EU in haar geheel sterker en effectiever te maken ondermijnen.

Om de coherentie en zichtbaarheid van de EU te waarborgen, moeten ook op EU-niveau passende structuren en methoden worden ingesteld, zodat de bilaterale hulp van de lidstaten en de hulp van de Gemeenschap beter op elkaar kunnen worden afgestemd. De Commissie zal hieraan bijdragen door verschillende typen structuren op te zetten, waaraan de lidstaten op vrijwillige basis kunnen bijdragen, zoals het Europese trustfonds voor infrastructuur in Afrika, oproepen tot het indienen van voorstellen zoals werd toegepast bij de Water- en Energiefaciliteiten voor de ACS-landen en zal de haalbaarheid onderzoeken van gezamenlijke instrumenten om mondiale problemen op te lossen die verband houden met de daling van de grondstoffenprijzen of natuurrampen (bijvoorbeeld EU-FLEX of een dergelijk instrument).

2.3 Verhoging van de ODA van de EU: nieuwe tussentijdse doelstellingen voor 2010

Uit voorlopige ramingen blijkt dat de meeste lidstaten de noodzakelijke maatregelen hebben genomen om de ODA-doelstellingen voor 2010 te halen: zes lidstaten zullen 0,7% of meer van hun BNI aan ODA besteden. Zweden houdt dit percentage op 1,0% en Luxemburg streeft naar datzelfde percentage. Nog eens vier lidstaten zullen ongeveer 0,6% van hun BNI aan ODA besteden en andere verwachten een geleidelijke jaarlijkse toename tot 0,51%.

Grafiek 1: Verwachte ODA in de EU in verhouding tot de collectieve doelstellingen voor 2006-2010

[pic]

Bronnen: Antwoorden van de EU-lidstaten op de enquête van Monterrey

Tabel 2: Verwachte resultaten met betrekking tot de tussentijdse EU-doelstellingen voor 2006-2010

[pic]

Bron: Antwoorden van de EU-lidstaten op de enquête van Monterrey

De ODA-stromen zullen naar verwacht gestaag toenemen, maar een groot deel van deze toename lijkt verband te houden met schuldverlichting (met name Irak, en Nigeria voor 2005-2007). De Commissie herinnert aan de consensus van Monterrey en benadrukt dat de middelen voor schuldverlichting niet ten koste mogen gaan van de ODA-middelen die ter beschikking van de ontwikkelingslanden worden gesteld. Er moet voldoende dynamiek worden gebracht in de planning van de begroting in de lidstaten zodat hogere ODA-niveaus worden bereikt met het oog op de doelstellingen voor 2010; dit geldt met name voor landen die nu nog ver verwijderd zijn van het minimumniveau voor 2006. De lidstaten lijken de laatste tijd de vereiste toename van de hulpbedragen uit te stellen.

2.4 De bijdrage van de nieuwe lidstaten

Met de tien landen die in 2004 tot de EU toetraden (de EU-10) zijn individuele minimumpercentages afgesproken die waren aangepast aan hun specifieke situatie. De nieuwe lidstaten beloofden ernaar te streven het EU-percentage van 2002 (0,33% van het BNI voor ODA) vóór 2015 te halen door hun ODA-uitgaven geleidelijk te verhogen en in 2010 een tussentijds doel van 0,17% te bereiken.

Grafiek 2: Verwachte toename van de ODA in de EU-10 in 2003-2010 in vergelijking met de VS en Japen

[pic]

Bronnen: Jaarverslag 2005 OESO/DAC en antwoorden van de lidstaten op de enquête van Monterrey

De omvang van de resultaten van de nieuwe lidstaten is indrukwekkend, vooral als deze worden vergeleken met andere grote OESO/DAC-donors. Als de huidige trend doorzet, wordt de totale ODA met meer dan zes vermenigvuldigd tussen 2003, het jaar voorafgaand aan de toetreding tot de EU, en 2010, en wordt de drempel van 0,17% bereikt. Sommige landen hebben geleidelijke toenamen van de ODA gepland, maar andere moeten hun inspanningen opvoeren en hun ODA-budgetten aanpassen, met name door andere middelen te reserveren dan de bijdragen aan de EU-begroting en het tiende EOF. In 2010 zal de totale ODA van de EU-10 naar verwachting gelijk zijn aan het ODA/BNI-percentage van de VS.

2.5 De bijzondere verbintenis met betrekking tot Afrika

De EU wil de hulp voor Afrika ten zuiden van de Sahara verhogen door ervoor te zorgen dat de helft van de geplande extra middelen vanaf 2006 aan Afrika wordt besteed. De G8, die zich grotendeels aansluit bij de financiële inspanningen van de EU, beloofde eveneens vóór 2010 de hulp voor Afrika te verhogen, maar verder vond de belofte van de EU geen navolging van anderen, niet wat betreft de omvang en ook niet wat betreft controleerbare indicatoren. De belofte aan Afrika betreft de totale inspanningen van de EU, waarbij ernaar wordt gestreefd interferentie met nationale prioriteiten van individuele lidstaten te voorkomen. Er moet nader worden onderzocht hoe de taken kunnen worden verdeeld, zodat de lasten evenwichtig worden verdeeld over de Europese donors en de internationale partners.

Grafiek 3: Deel van de ODA dat aan Afrika werd toegewezen – gemiddelde voor 2000-2004

[pic]

Bron: Jaarverslag 2005 OESO/DAC

De Commissie nodigt de Raad uit om:

- andere donors op te roepen meer bij te dragen aan de MDG’s, met name voor Afrika, voor de middellange en lange termijn;

- vanwege het negatieve effect op de steun van de Gemeenschap van de conclusies van de Europese Raad met betrekking tot de financiële vooruitzichten de lidstaten op te roepen bij te dragen aan de gemeenschappelijke EU-instrumenten en andere hulpinstrumenten om ervoor te zorgen dat de toename van de hulp op doeltreffende wijze wordt benut, in het bijzonder voor Afrika;

- de lidstaten wier ODA-uitgaven nog steeds onder het individuele minimumpercentage liggen aan te moedigen zich zo veel mogelijk in te spannen om de doelen voor 2006 en 2010 te halen;

- ervoor te zorgen dat verdere ontwikkelingen met betrekking tot schuldverlichting in overeenstemming blijven met de geest van de consensus van Monterrey en de verbintenissen van de EU;

- de lidstaten die na 2002 tot de EU toetraden aan te moedigen om hun inspanningen vol te houden of op te voeren zodat zij in 2010 0,17% van hun BNI aan ODA besteden.

3. Innovatieve financieringsvormen

In 2005 onderzocht de Raad de meest veelbelovende opties met betrekking tot innovatieve vormen van ontwikkelingsfinanciering op basis van technische analyses van de Commissie[7]. Dit proces leidde tot twee voorstellen die door sommige lidstaten werden gesteund:

- de internationale financieringsfaciliteit (IFF) voor vaccinatie , die in september 2005 werd gelanceerd door Frankrijk, Italië, Spanje, Zweden en het Verenigd Koninkrijk als mechanisme om op tijd de reeds aan de partnerlanden toegezegde middelen voor vaccinatieprogramma’s bijeen te brengen; deze faciliteit omvat 3,3 miljard euro voor een periode van tien jaar; de eerste uitbetalingen zullen naar verwachting in 2006 plaatsvinden;

- een solidariteitsheffing op vliegtuigtickets om de financiering van de bestaande ODA-verbintenissen te vergemakkelijken, met name voor projecten in de gezondheidszorg. Het Verenigd Koninkrijk deelde mee dat een deel van de luchthavenbelasting zal worden gebruikt voor ontwikkelingsfinanciering. Frankrijk besloot vanaf juli 2006 op ieder vliegtuigticket een nieuwe heffing in te stellen en verwacht dat dit jaarlijks ongeveer 210 miljoen euro zal opleveren.

In februari 2006 vond een technische werkgroep over innovatieve financiering plaats, waaraan departementen van de Commissie en de lidstaten deelnamen. Hieruit bleek dat de uitvoering van de gelanceerde initiatieven een positief effect zou kunnen hebben op de bereidheid van de lidstaten om zich aan te sluiten bij voorstellen voor innovatieve vormen van ontwikkelingsfinanciering of deze te ontwerpen.

De koppeling van nieuwe financieringsbronnen aan specifieke thema’s en doelen zou kunnen leiden tot nieuwe verticale en thematische fondsen en programma’s waarmee ook de betrokkenheid van de landen wordt vergroot.

Het mobiliseren van aanvullende, stabielere financieringsbronnen moet centraal staan in de algemene discussie over innovatieve financiering en uitvoering van de hulp en moet op middellange termijn leiden tot meer voorspelbare financiering.

In dit verband stelt de Commissie de Raad voor verder te gaan met het onderzoeken van innovatieve vormen van financiering, onder meer door nauwlettend toe te zien op de tenuitvoerlegging van de huidige initiatieven.

4. SCHULDVERLICHTING

In 2005 was de belangrijkste gebeurtenis met betrekking tot schuldverlichting het G8-voorstel voor de kwijtschelding van de resterende schulden aan het IMF, de Wereldbank en de Afrikaanse Ontwikkelingsbank in de landen die het “completion point” van het HIPC hebben bereikt. Dit multilaterale initiatief voor schuldvermindering werd in september 2005 bekrachtigd tijdens de jaarlijkse vergaderingen van de internationale financiële instellingen en wordt nu ten uitvoer gelegd door de drie genoemde instellingen. De landen die in aanmerking komen voor deze aanvullende schuldvermindering zullen daardoor op lange termijn waarschijnlijk een houdbare schuldsituatie bereiken.

5. Doeltreffendheid van de hulp

Sinds 2004 hebben zowel de EU als de donorgemeenschap in brede zin samen met de begunstigde landen afspraken gemaakt over concrete resultaten in verband met de doeltreffendheid van de hulp. Of we daarin dit jaar succesvol zijn geweest, zal worden bepaald door de mate waarin de verbintenissen daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd.

De Commissie speelt een actieve rol in de ontwikkeling van een sterk mechanisme voor het toezicht op de doelstellingen en de indicatoren van de verklaring van Parijs. Vanwege de vertraging die de afronding van dit mechanisme heeft opgelopen, moet het proces in elk geval in 2006 op kruissnelheid komen zonder dat de verbintenissen worden afgezwakt, zodat het tempo van de noodzakelijke hervormingen gehandhaafd blijft.

In dit jaarlijkse voortgangsverslag wordt de stand van zaken met betrekking tot de tijdens het forum op hoog niveau in Parijs vastgestelde verbintenissen van de EU geëvalueerd. In het veelomvattende Actieplan inzake de doeltreffendheid van de EU-hulp worden negen punten genoemd die de EU in 2006 verder moet ontwikkelen en die tussen nu en 2010 ten uitvoer moeten worden gelegd[8].

De Raad benadrukte herhaaldelijk dat het voor de verbetering van de doeltreffendheid van de EU-hulp noodzakelijk is onze activiteiten op elkaar af te stemmen door de taakverdeling te verbeteren. Het reorganiseren van lopende activiteiten is moeilijk, maar het moet wel gebeuren met het oog op de geplande uitbreiding van de hulp. Hiervoor zijn gezamenlijke inspanningen nodig. Met het actieplan van de EU wordt op deze uitdagingen ingespeeld.

Zowel de partnerlanden als de donors moeten zich inzetten voor de verbetering van de doeltreffendheid van de hulp. De partnerlanden moeten systemen voor aanbestedingen en overheidsfinanciën instellen die voldoen aan de internationale normen. De donors moeten bij gebrek aan geharmoniseerde systemen onderzoeken hoe ze de transactiekosten kunnen beperken. De Commissie voldoet aan de verplichtingen van de verklaring van Parijs door meer begrotings- en sectorale steun te verstrekken, de overeenkomsten met internationale organisaties te vereenvoudigen en door voorstellen uit te werken om de wet- en regelgeving te vereenvoudigen. Daarnaast zullen de huidige procedurele en juridische beperkingen voor de EU-hulp met betrekking tot financiering via een gemeenschappelijk thematisch fonds en cofinanciering na 2006 niet meer bestaan voor de nieuwe instrumenten in het kader van de financiële vooruitzichten 2007-2013 en na 2007 in het kader van het EOF.

De Commissie vraagt de Raad om:

- steun te verlenen aan de opzet van sterke mechanismen voor toezicht vóór eind 2006, zowel binnen de DAC als op het niveau van de EU;

- steun te verlenen aan de opzet van regels voor de EU-hulp waarmee cofinanciering met de lidstaten en andere donors wordt aangemoedigd, in het kader van de nieuwe samenwerkingsinstrumenten uit hoofde van de EU-begroting voor de periode 2007-2013 en uit hoofde van het tiende EOF;

- zich verder in te zetten voor complementariteit in de praktijk, door uitgangspunten goed te keuren voor een betere taakverdeling;

- een gezamenlijke, brede EU-strategie af te spreken voor de uitbreiding van de EU-hulp, met het oog op meer doeltreffendheid en een betere taakverdeling;

- de doelstellingen en verwachte resultaten van het actieplan inzake de doeltreffendheid van de EU-hulp te bekrachtigen, met het oog op de geleidelijke tenuitvoerlegging daarvan tussen nu en 2010.

6. DE HULPMECHANISMEN VOORSPELBAARDER EN STABIELER MAKEN

Voor de ontwikkelingslanden die het best presteren zijn een doorlopend meerjarig kader en minder frequente controles van de voorwaarden belangrijke elementen om de uitkeringen van begrotingssteun voorspelbaarder te maken. Hoewel een aantal lidstaten begrotingssteun hun favoriete hulpinstrument noemen, lijken alleen Portugal en het Verenigd Koninkrijk bereid over te schakelen op meerjarige begrotingssteun met niet ieder jaar een controle of aan de voorwaarden is voldaan , zoals bedoeld in de conclusies van de Raad van 24 mei 2005. De Commissie organiseerde in februari 2006 een technische werkgroep na de oproep van de Raad om voorstellen uit te werken voor nieuwe mechanismen voor begrotingssteun op de lange termijn[9] voor de best presterende landen. Ook hieruit bleek dat de standpunten van de lidstaten uiteenlopen. Desalniettemin waren de lidstaten het erover eens dat het van belang is de hulp voorspelbaarder te maken en ze toonden belangstelling voor de ideeën van de Commissie voor een meerjarig “MDG-contract” , dat zich zou moeten concentreren op goed presterende landen en meer garanties zou moeten bieden voor voorspelbare financiering in ruil voor betere planning, beter toezicht en betere prestaties door de begunstigde landen met betrekking tot de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling. De Commissie zal deze kwestie verder onderzoeken, onder meer door middel van informele werkgroepen met deskundigen uit de betrokken lidstaten, gelijkgestemde donors en andere relevante internationale organisaties.

7. Opvang van extern E SCHOKKEN

De EU ligt goed op schema wat betreft de ondersteuning van de opzet van marktconforme verzekeringen om de negatieve effecten van externe schokken op de economieën van ontwikkelingslanden op te vangen. Via het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) heeft de Commissie 25 miljoen euro gereserveerd voor de Global Index Insurance Facility (GIIF), die in 2005 door de Wereldbank werd voorbereid. Binnen deze faciliteit is herverzekering mogelijk voor indexeerbare prijsrisico’s in verband met het weer, rampen en grondstoffen in ontwikkelingslanden. De faciliteit zal naar verwachting halverwege 2006 operationeel zijn. Naast zuiver commerciële belangen zullen de aandeelhouders van de GIFF waarschijnlijk ontwikkelingsbanken zijn zoals de EIB en de Duitse investerings- en ontwikkelingsmaatschappij (DEG). Het is noodzakelijk dat de lidstaten actief deelnemen aan de internationale werkgroep risicobeheer inzake grondstoffen om de uitwisseling van informatie over de methoden van risicobeheer te verbeteren.

Na overleg met de ACS-groep over een EU-ACS-faciliteit voor natuurrampen werkt de Commissie nu ook aan een financieringsvoorstel voor capaciteitsopbouw met betrekking tot het voorkomen van en paraatheid bij rampen in de ACS-regio’s, waarvoor 12 miljoen euro uit hoofde van het negende EOF werd gereserveerd. Tijdens de voorbereiding van het tiende EOF zal de tweede fase worden besproken met de nationale en regionale autoriteiten, teneinde dit thema op te nemen in de nationale en regionale strategiedocumenten, vooral voor rampgevoelige landen en regio’s.

Aangezien in 2005 verschillende andere initiatieven zijn gelanceerd om de negatieve gevolgen van externe schokken op te vangen (zoals de schuldherschikking na de tsunami door de club van Parijs en de faciliteit voor externe schokken van het IMF ) en bestaande mechanismen werden voortgezet ( FLEX voor de ACS-landen), wordt het steeds belangrijker dat de verschillende instrumenten goed op elkaar worden afgestemd en elkaar aanvullen. Daarnaast zou de internationale gemeenschap erop moeten toezien dat schokken snel en betrouwbaar worden aangepakt, binnen een strategie waarin voldoende aandacht wordt besteed aan risicopreventie en -beperking. Vatbaarheid voor externe schokken kan als criterium worden gebruikt voor de toekenning van ontwikkelingshulp door de Gemeenschap en de lidstaten en bij de aanpak van dergelijke schokken moet erop toe worden gezien dat de aanvullende hulp geen cyclisch karakter krijgt.

De Commissie nodigt de Raad uit de Global Index Insurance Facility (GIIF) te ondersteunen , zodat ontwikkelingslanden gemakkelijker toegang krijgen tot marktconforme verzekeringen.

8. Ontkoppeling van de hulp

De meeste lidstaten die lid zijn van de DAC hebben hun bilaterale hulp volledig ontkoppeld en 40% van de overige leden overwegen hun ontwikkelingshulp verder open te stellen dan het huidige niveau.

Daarnaast hebben meer dan de helft van de lidstaten, waaronder een aantal nieuwe lidstaten, de voorwaarden afgeschaft met betrekking tot het verstrekken van hun middelen via VN-organisaties of NGO’s. Een derde van de lidstaten heeft een stelsel voor lokale preferenties opgezet teneinde lokale capaciteit op te bouwen en de lokale markten te versterken.

In december 2005 keurde de Europese Commissie twee verordeningen goed waarmee alle buitenlandse hulp wordt opengesteld . Meer dan twee derde van de EU-hulp die via geografische of thematische instrumenten wordt verstrekt, is nu ontkoppeld. Het resterende deel wordt opengesteld voor ontwikkelingslanden en alle donors wanneer deze hun eigen hulp ontkoppelen.

Alle EU-lidstaten hebben beloofd de OESO/DAC-aanbeveling over de ontkoppeling van de hulp aan de minst ontwikkelde landen breder toe te passen en riepen ertoe op voedselhulp en het transport daarvan volledig te ontkoppelen. In dit verband betreurt de Commissie het dat de voortgang nog steeds wordt belemmerd door de negatieve commerciële aanpak die door andere donors wordt gesteund.

De Commissie herhaalt dat het haar plicht is de consistentie van de interne markt te garanderen en dat zij er overeenkomstig het Verdrag op toeziet dat alle lidstaten hun overheidsopdrachten openstellen voor de andere lidstaten, ook op het gebied van ontwikkelingssamenwerking.

De Commissie beveelt de Raad aan zijn inspanningen met betrekking tot de verdere ontkoppeling van voedselhulp en het transport daarvan voort te zetten, overeenkomstig het onderhandelingsmandaat met betrekking tot de herziening van het Verdrag van Londen.

9. Internationale collectieve voorzieningen

De verbintenis met betrekking tot internationale goederen hangt af van de beschikbaarheid en de inhoud van het eindverslag van de werkgroep op dit gebied. Veel lidstaten en de Commissie zijn van mening dat de werkgroep een waardevolle bijdrage heeft geleverd aan het debat en het bewustzijn over internationale collectieve goederen. Ze betreuren de vertraging die de publicatie van het eindverslag heeft opgelopen en hopen dat het spoedig beschikbaar zal zijn. De Commissie merkt ook op dat met de nieuwe ambitieuze verbintenissen op het gebied van ontwikkeling, met name die van de EU (meer ODA en de Europese consensus over ontwikkeling) de aandacht voor internationale collectieve goederen is afgenomen, met name wat betreft de financiering ervan. Daarom nodigt de Commissie de Raad uit de internationale werkgroep inzake internationale collectieve goederen op te roepen zijn eindverslag zo spoedig mogelijk te publiceren .

10. Hervorming van de internationale financiële instellingen

De overgrote meerderheid van de lidstaten is voorstander van frequentere gemeenschappelijke verklaringen van de vertegenwoordigers van de EU-lidstaten in de raden van bestuur van internationale financiële instellingen en formelere coördinatiemechanismen tussen de EU-lidstaten wat betreft Wereldbankkwesties die van strategisch belang zijn voor de EU.

Door zo veel mogelijk gemeenschappelijke verklaringen te presenteren, wil de EU haar zichtbaarheid en invloed binnen de internationale financiële instellingen vergroten, overeenkomstig de Europese consensus over ontwikkeling en de EU-strategie voor Afrika. De Commissie heeft een interdepartementaal netwerk opgericht ter ondersteuning van dit proces.

De lidstaten waren in het algemeen tevreden over de verbetering van de coördinatie tussen de EU-leden van het dagelijks bestuur van het IMF en de Wereldbank in Washington in de vorm van regelmatige coördinatievergaderingen , waaraan de Commissie actief deelneemt. Het economisch en financieel comité (EFC) heeft een speciaal subcomité ingesteld om het EU-standpunt over het IMF en aanverwante aangelegenheden te coördineren, maar voor de Wereldbank bestaat een dergelijk formeel coördinatiemechanisme niet. De jaarlijkse bezoeken van de EU-leden van de raad van bestuur van de Wereldbank aan de Europese instellingen hebben een gunstig effect op de samenwerking. Vergelijkbare mechanismen zouden moeten worden ontwikkeld om op EU-niveau meer samenhang aan te brengen tussen de leden van de raden van bestuur van regionale ontwikkelingsbanken waarin de EU een aanmerkelijk belang heeft, zoals de Afrikaanse Ontwikkelingsbank, de Aziatische Ontwikkelingsbank en de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank. De Commissie zal binnenkort een bezoek organiseren van de EU-leden van de raden van bestuur van regionale ontwikkelingsbanken aan de Europese instellingen.

De Commissie nodigt de Raad uit om:

- steun te verlenen aan de opzet van een informeel coördinatiemechanisme tussen de Europese leden van de raden van bestuur van regionale ontwikkelingsbanken waarin de EU een aanmerkelijk belang heeft, in samenwerking met de Commissie, vergelijkbaar met de bestaande praktijk bij de Wereldbank;

- ervoor te zorgen dat voorafgaand aan belangrijke besluiten van de raden van bestuur van de internationale financiële instellingen waarin de EU een aanmerkelijk belang heeft EU-coördinatievergaderingen plaatsvinden, waaraan vertegenwoordigers van de Commissie deelnemen;

- te zorgen voor meer transparantie tussen de leden van de raden van bestuur en de Commissie, in eerste instantie door de documenten van de raad van bestuur van het IMF, de Wereldbank en regionale ontwikkelingsbanken tijdig en regelmatig aan de Commissie te doen toekomen.

11. Handel en ontwikkeling

Na de Europese Raad van mei 2005 versterkte de EU haar verbintenissen inzake handelsgerelateerde steun. Tijdens de bijeenkomst van de G8 beloofde Commissievoorzitter Barroso de handelshulp van de EU te verhogen tot 1 miljard euro per jaar. In december 2005 kwamen de lidstaten tijdens de Europese Raad[10] overeen ernaar te streven hun collectieve uitgaven voor handelsgerelateerde steun te verhogen tot 1 miljard euro per jaar in 2010. De totale EU-bijdrage zou daarmee op twee miljard euro komen. De lidstaten en de EU beloofden ook te zorgen voor de adequate en voorspelbare financiering van een versterkt geïntegreerd kader , waarvoor de EU 10 miljoen euro heeft gereserveerd. De Commissie zal onderzoeken of de middelen van de lidstaten en die van de EU kunnen worden gebundeld om het effect van de handelsgerelateerde steun te vergroten en zal in toekomstige versies van dit verslag evalueren welke resultaten de Commissie en de lidstaten met betrekking tot deze verbintenis hebben geboekt.

Overeenkomstig de verklaring van de ministeriële WTO-conferentie in Hongkong zal een werkgroep “hulp voor handel” worden opgezet waarin de Commissie de maatregelen met betrekking tot “hulp voor handel” krachtig wil ondersteunen, in samenwerking met de lidstaten en via de geëigende kanalen.

Uit de evaluatie van de EU-coördinatie van de handelsgerelateerde steun in 2005-2006 blijkt dat de informele deskundigenwerkgroep inzake handel en ontwikkeling in Brussel het belangrijkste hulpmiddel blijft voor de coördinatie tussen de Commissie en de lidstaten. Andere belangrijke conclusies luidden: in Brussel wordt vooral informatie uitgewisseld van de Commissie naar de lidstaten en niet andersom; de coördinatie op het niveau van de landen geschiedt vooral op ad hoc basis; hiermee kon overlap weliswaar worden voorkomen, maar dit proces heeft zich nog niet ontwikkeld tot een gezamenlijk strategisch antwoord op de behoeften aan handelsgerelateerde steun; sommige lidstaten zijn betrokken bij de opzet van multilaterale initiatieven, maar er is geen gemeenschappelijke EU-strategie op dit gebied.

In dit verband nodigt de Commissie de Raad uit om :

- de conclusies met betrekking tot “hulp voor handel” ten uitvoer te leggen , met name door effectieve en tijdige uitvoering door de lidstaten van de doelstellingen met betrekking tot de omvang van de hulp tegen 2010; te streven naar meer en effectievere activiteiten met betrekking tot handelsgerelateerde infrastructuur; steun te verlenen aan de versterking van het geïntegreerd kader; en geloofwaardige steun te verlenen aan het vergemakkelijken van de aanpassing van de handel;

- bij te dragen aan een betere integratie van handelskwesties in de strategieën voor armoedebestrijding en ontwikkeling ; bij de programmering van handelsgerelateerde steun systematisch en zoveel mogelijk gezamenlijk gebruik te maken van evaluaties van de handelsbehoeften;

- de EU-coördinatie in Brussel en in het veld verder te verbeteren : in Brussel zou systematischer een beroep moeten worden gedaan op de informele deskundigenwerkgroep inzake handel en ontwikkeling om informatie en beste praktijken uit te wisselen; in het veld zou in het geïntegreerd kader of indien van toepassing in evaluaties van de handelsbehoeften een sterk coördinatiemechanisme moeten worden opgenomen; gegevens over de verbintenissen inzake handelsgerelateerde steun zouden snel en volledig moeten worden opgenomen in de Doha-databank.

12. Conclusies

De buitengewone inspanningen van de EU in 2005 voor een positief resultaat van de VN-top, door nieuwe en ambitieuze verbintenissen aan te gaan en door het EU-kader te versterken door middel van de Europese consensus over ontwikkeling en de EU-strategie voor Afrika, beginnen nu hun vruchten af te werpen. Ondanks enkele problemen lijkt de EU haar tussentijdse ODA-doelstellingen voor 2006 te gaan halen. Om de doelstellingen voor 2010 te verwezenlijken, zijn extra inspanningen en geloofwaardig, door de bevolking gesteund optreden noodzakelijk. De communicatie over de ontwikkelingsactiviteiten van de EU zou moeten worden verbeterd. Sommige lidstaten introduceren nieuwe vormen van financiering en met het multilaterale initiatief voor schuldvermindering streeft de EU naar een houdbare schuldsituatie voor de arme landen. Nu moet overeenstemming worden bereikt over concrete maatregelen met betrekking tot de doeltreffendheid van de hulp, bijvoorbeeld het gemeenschappelijk EU-kader voor nationale strategiedocumenten[11] en het actieplan.

BIJLAGE

SAMENVATTING VAN DE HERZIENE VERBINTENISSEN VAN DE EU VOOR 2005

met betrekking tot de financiering van ontwikkeling en de doeltreffendheid van de hulp

Fragmenten uit de conclusies van de Raad van 24 mei 2005 over de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, waaronder verwijzingen naar de conclusies van de Raad over de internationale conferentie over de financiering van ontwikkeling van 14 maart 2002, aangevuld met de conclusies van de Raad van 9 december 2005 over “hulp voor handel”.

1. ODA

1.1 Stijging van de ODA na 2006: “Voor het bereiken van de MDG’s moet de ODA dringend worden verhoogd. Wat betreft het bereiken van de bestaande verbintenis om het internationaal overeengekomen streefcijfer van 0,7 % ODA/BNI te halen, stelt de EU met tevredenheid vast dat haar lidstaten op koers liggen om het in de Barcelona-verbintenissen vervatte ODA-doel van 0,39% in 2006 te bereiken. Momenteel zijn vier van de vijf landen die het VN-streefgetal van 0,7% BNI aan ODA overschrijden lidstaten van de Europese Unie. Vijf andere lidstaten hebben zich op een tijdschema vastgelegd om dit streefgetal te bereiken. De EU blijft die doelen vastberaden nastreven maar gaat ook akkoord met een nieuw collectief EU-streefcijfer van 0,56 % ODA/BNI tegen 2010, waardoor er tegen die tijd jaarlijks 20 miljard euro extra aan ODA beschikbaar zou komen.

i. De lidstaten die hun ODA nog niet op 0,51 % BNI hebben gebracht, beloven dat niveau, binnen hun respectieve procedures voor de vaststelling van de begroting, tegen 2010 te bereiken en de lidstaten die al boven dat niveau zitten, beloven hun inspanningen te zullen volhouden.

ii. De lidstaten die na 2002 tot de EU zijn toegetreden en die hun ODA nog niet op 0,17 % BNI hebben gebracht, zullen ernaar streven dat niveau binnen hun respectieve procedures voor de vaststelling van de begroting tegen 2010 te bereiken en degenen die al boven dat niveau zitten beloven hun inspanningen te zullen volhouden.

iii. De lidstaten beloven hun ODA tegen 2015 op 0,7% BNI te brengen; degenen die dat cijfer al halen, zeggen toe daarboven te blijven. De lidstaten die na 2002 tot de EU zijn toegetreden zullen ernaar streven hun ODQ tegen 2015 tot 0,33% BNI te verhogen.”

1.2 Bijzondere aandacht voor Afrika: “De EU zal haar financiële bijstand aan Afrika bezuiden de Sahara opvoeren en oormerkt collectief ten minste 50% van de overeengekomen verhoging van de ODA-middelen voor het continent, met volledige inachtneming van de prioriteiten inzake ontwikkelingssamenwerking van de onderscheiden lidstaten.”

1.3 ODA-doelstelling voor 2006 (Conclusies van de Raad van 14 maart 2002): “doen de lidstaten die de 0,7%-doelstelling nog niet hebben bereikt – als eerste belangrijke stap – individueel de toezegging dat zij in het kader van hun respectieve begrotingsprocedures hun ODA […] zullen verhogen […] zodat in 2006 collectief een EU-gemiddelde van 0,39% zal worden bereikt. Met dit doel voor ogen zullen de EU-lidstaten er in elk geval naar streven in het kader van hun respectieve begrotingsprocedures in 2006 ten minste 0,33% ODA/BNI te bereiken.”

2. INNOVATIEVE FINANCIERINGSBRONNEN

“De Raad zal zich verder beraden op de veelbelovendste keuzes voor innovatieve financieringsbronnen voor ontwikkeling teneinde de beschikbare middelen op duurzame en voorspelbare wijze te verhogen. Hij neemt nota van het voornemen van enkele lidstaten om een solidariteitsheffing op vliegtickets in te voeren.”

3. SCHULDEN

“De EU zal samen met de internationale financiële instellingen blijven zoeken naar oplossingen voor onhoudbare schulden en staat achter een volledige toepassing van het toegespitste HIPC-initiatief. Het is cruciaal dat overeenstemming wordt bereikt over het bereik van en de praktische voorwaarden voor verdere multilaterale schuldverlichting, zodat per geval wordt gezorgd voor de houdbaarheid van de schuld op de lange termijn.

De EU zal de inspanningen om de houdbaarheid van schulden te herstellen of in stand te houden, voortzetten en opvoeren; per geval zal worden bezien hoe dit moet geschieden, bijvoorbeeld door

a) na te gaan of het mogelijk is de schuldaflossing van door exogene schokken getroffen ontwikkelingslanden tijdelijk op te schorten,

b) specifieke maatregelen voor landen die uit een conflict komen en achterstallige betalingen aan het buitenland hebben waardoor zij nog niet aan de criteria van het HIPC-initiatief voldoen.”

4. DOELTREFFENDHEID VAN DE HULP

“De EU zal de inspanningen om de houdbaarheid van schulden te herstellen of in stand te houden, voortzetten en opvoeren; per geval zal worden bezien hoe dit moet geschieden, bijvoorbeeld door

a) na te gaan of het mogelijk is de schuldaflossing van door exogene schokken getroffen ontwikkelingslanden tijdelijk op te schorten,

b) specifieke maatregelen voor landen die uit een conflict komen en achterstallige betalingen aan het buitenland hebben waardoor zij nog niet aan de criteria van het HIPC-initiatief voldoen.”

Ter voorbereiding van het forum op hoog niveau in Parijs heeft de EU op 22 november 2004 met het verslag over “Bevorderen van coördinatie, harmonisatie en onderlinge afstemming” een alomvattende reactie afgegeven. De EU zal ervoor zorgen dat de concrete aanbevelingen in dat verslag uitgevoerd worden, onder meer een effectiever kader voor ontwikkelingshulp op EU-niveau en taakverdeling en complementariteit op het niveau van elk land in de context van op de armoedebestrijdingsstrategie van elk partnerland gebaseerde gezamenlijke meerjarenprogrammering.

De EU zet zich volledig in voor een tijdige uitvoering en monitoring van de verklaring van Parijs over doeltreffendheid van ontwikkelingshulp, onder meer door verifieerbare streefgetallen voor 2010 vast te stellen, en van de specifiek voor de EU geldende verbintenissen die op het forum van Parijs zijn aangegaan.”

5. VOORSPELBAARDERE EN STABIELERE HULPMECHANISMEN

“In het vooruitzicht van toenemende ODA-geldstromen wil de EU beter kunnen inspelen op de behoefte aan stabiele inkomsten en zal daartoe nieuwe, meer voorspelbare en minder volatiele steunmechanismen ontwikkelen. Die mechanismen kunnen inhouden dat een minimumniveau aan begrotingssteun wordt verstrekt, met garanties voor de middellange termijn; die steun zou worden gekoppeld aan beleidsprestaties in de partnerlanden, in het bijzonder met betrekking tot de mate waarin deze landen zich inzetten voor het bereiken van de MDG’s in hun nationale armoedebestrijdingsstrategieën.”

6. EXTERNE SCHOKKEN

“Om de gevolgen te verzachten van exogene schokken waaraan de economieën van ontwikkelingslanden onder meer door hun prijsgevoeligheid blootstaan, zal de EU ondersteuning verlenen voor marktconforme verzekeringsregelingen en nagaan of het in bepaalde gevallen mogelijk is de schuldaflossing tijdelijk te schorsen. Voorts zal de EU bestaande financieringsmechanismen, bijvoorbeeld in de Overeenkomst van Cotonou (FLEX), die een kortlopende dekking bieden om de inkomsten van ontwikkelingslanden tegen dergelijke schokken te vrijwaren, krachtiger en beter toegankelijk maken.”

7. ONTKOPPELING VAN DE HULP

“Het probleem van de ontbinding van ontwikkelingshulp aanpakken door zo spoedig mogelijk, op basis van het voorstel van de Commissie, een verordening inzake de toegang tot buitenlandse hulp van de EG aan te nemen; de EU zal ondersteuning bieden voor de lopende internationale besprekingen over een ontbinding van ontwikkelingshulp die verder gaat dan de bestaande OESO/DAC-aanbevelingen.”

8. INTERNATIONALE COLLECTIEVE VOORZIENINGEN

“Op basis van het verslag van de Taakgroep internationale collectieve goederen nagaan of het mogelijk is tegen 2006 op EU-niveau een actieprogramma vast te stellen over de beschikbaarstelling van prioritaire internationale collectieve goederen en af te spreken dat bestudeerd wordt hoe die collectieve goederen gefinancierd kunnen worden.”

9. HERVORMING VAN HET INTERNATIONAAL FINANCIEEL STELSEL

9.1 Conclusies van 24 mei 2005: “IJveren voor een gezamenlijk Europees standpunt waar het erom gaat de ontwikkelingslanden en de transitielanden een luidere stem te geven en de kwaliteit van de bestaande EU-coördinatie in de internationale financiële instellingen verder te verbeteren.”

9.2 Conclusies van 14 maart 2002: “Invloed uitoefenen op de hervorming van het internationaal financieel stelsel door de misbruiken van de financiële mondialisering te bestrijden, de stem van de ontwikkelingslanden binnen de internationale besluitvorming te versterken en de coherentie tussen de VN, de internationale financiële instellingen en de WTO te verstevigen, met respect voor hun respectieve rol.”

10. HANDEL EN ONTWIKKELING

10.1 Conclusies van 24 mei 2005: “[…] is de EU vastberaden de programma’s voor handelsgerelateerde ontwikkelingshulp verder te verbeteren en beter te coördineren en extra steun te bieden voor aanpassing van de handelspatronen en integratie in de wereldeconomie. De EU is het er dan ook over eens dat zowel binnen de EU als met de internationale gemeenschap verder nagedacht moet worden over de diverse mogelijkheden voor meer en betere ontwikkelingshulp die in de mededeling van de Commissie aan bod komen, zoals een internationale regeling voor aanpassing van de handelsstromen en capaciteitsopbouw.”

“De EU zal de ontwikkelingslanden blijven ondersteunen om hen in staat te stellen kansen op handelsgebied te benutten, in het bijzonder door hen te helpen handel in hun nationale ontwikkelingsstrategieën in te bouwen en de daartoe benodigde binnenlandse hervormingen te bewerkstelligen.”

10.2 Conclusies van 9 december 2005: Geïntegreerd kader (IF): “Met als uitgangspunt dat bij de verbetering van het IF de zwakke plekken daarin integraal moeten worden aangepakt, besluit de EU dat zij, binnen de beschikbare budgetten en samen met andere donoren, middelen ter beschikking zal stellen die ervoor zorgen dat het verbeterde IF een adequate en voorspelbare financiering krijgt. Als alternatief kunnen sommige lidstaten besluiten met hetzelfde doel via andere kanalen hulp ter beschikking te stellen.”

Handelsgerelateerde steun: “Binnen de toegezegde toekomstige toename van de ontwikkelingshulp, zullen de lidstaten ernaar streven de collectieve uitgaven voor handelsgerelateerde bijstand (volgens de definitie daarvan) van de EU op te voeren, als respons op de in de armoedebestrijdingsstrategieën of ontwikkelingsplannen van partnerlanden als prioriteit aangemerkte behoeften. Dit moet tegen 2010 een jaarlijks cijfer van 1 miljard euro opleveren, met inbegrip van de uitgaven voor het verbeterde geïntegreerde kader. Dat zou de bijdrage van de EU als geheel, met inbegrip van de bijdrage van de Gemeenschap, op 2 miljard euro per jaar in 2010 brengen.”

[1] Conclusies van de Raad van mei 2005: “ De millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling: bijdrage van de EU aan de herziening van de MDG’s op de VN-top in 2005 ”.

[2] Gezamenlijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, het Europees Parlement en de Commissie; document 14820/05 van de Raad.

[3] Europese Raad van 15 en 16 december 2005: “ De EU en Afrika: naar een strategisch partnerschap ” (document 15961/05 van 19.12.2005).

[4] “ Hulp voor handel ” – Document 15579/05 van de Raad, DEVGEN 250, RELEX 748 van 9.12.2005.

[5] “ The EU monitoring of Financing for Development and Aid Effectiveness: Starting to deliver on the new commitments ” SEC (2006) 294.

[6] “ Financiële vooruitzichten 2007-2013 ” – Document 15915/05 van de Raad, CADREFIN 268 van 19.12.2005.

[7] “ New Sources of Financing for Development: A Review of Options ” SEC (2005) 467 van 5.4.2005; “ An analysis of a possible contribution based on airline tickets as a new source of financing development ” SEC (2005) 733 van 15.6.2005; “ A possible contribution based on airline tickets as a new source of financing development: technical reflections in the run up to the UN High Level Event ” SEC (2005) 1067 van 1.9.2005.

[8] Mededeling van de Commissie “ EU-bijstand: meer, betere en snellere hulp” COM (2006) 87.

[9] Conclusies van de Raad van 22 november 2005 “ Oriënterend debat over de effectiviteit van het externe optreden van de EU ” (document nr. 14821/05 van de Raad, DEVGEN230 RELEX 679).

[10] “ Hulp voor handel ” – Document 15579/05 van de Raad, DEVGEN 250, RELEX 748 van 9.12.2005.

[11] “ Increasing the impact of EU aid: a common framework for drafting country strategy papers and joint multiannual programming” COM (2006) 88; “ EU Aid: Delivering more, better and faster ” COM (2006) 87.