52006DC0025

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad - Thematisch programma voor samenwerking met de industrielanden en andere landen met hoog inkomen in het kader van de toekomstige financiële vooruitzichten (2007-2013) /* COM/2006/0025 def. */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 25.1.2006

COM(2006) 25 definitief

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Thematisch programma voor samenwerking met de industrielanden en andere landen met hoog inkomen in het kader van de toekomstige financiële vooruitzichten (2007-2013)

INHOUDSOPGAVE

1. Inleiding 3

2. Achtergrond 3

2.1. Toepassingsgebied 3

2.2. Waarom een thematisch programma? 5

2.3. Huidig beleids- en samenwerkingskader en ervaringen uit het verleden 5

2.3.1. OESO-landen buiten de EU 6

2.3.2. Pas geïndustrialiseerde Aziatische landen en gebieden 7

2.3.3. De landen van de Raad voor samenwerking van de Golfstaten 8

3. Belangrijkste kenmerken van het TPIC 9

3.1. Algemeen doel 9

3.2. Specifieke doelstellingen 9

3.3. Hoofdprioriteiten 9

3.4. Programmeringsbeginselen 11

BIJLAGEN 13

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Thematisch programma voor samenwerking met de industrielanden en andere landen met hoog inkomen in het kader van de toekomstige financiële vooruitzichten (2007-2013)

1. INLEIDING

Om het huidige wetgevende kader voor externe maatregelen van de Gemeenschap te rationaliseren en te vereenvoudigen heeft de Europese Commissie in het kader van de financiële vooruitzichten 2007-2013 een nieuw raamwerk met zes instrumenten voorgesteld. Drie daarvan (het instrument voor humanitaire hulp, het stabiliteitsinstrument en het instrument voor macrofinanciële bijstand) hebben een horizontaal karakter om op bijzondere behoeften en omstandigheden te kunnen inspelen. De andere drie (het instrument voor pretoetredingssteun, het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument en het instrument voor economische samenwerking en ontwikkelingssamenwerking) zijn opgezet om bepaalde beleidsvormen ten uitvoer te leggen en hebben een welbepaald geografisch bereik. In de toekomst zullen deze instrumenten de basiswetgeving vormen voor communautaire uitgaven voor programma’s op het gebied van externe samenwerking, met inbegrip van de thematische programma's, en zullen zij o.m. de bestaande thematische verordeningen vervangen.

Thematische programma’s bieden een eigen toegevoegde waarde doordat in het kader daarvan activiteiten worden uitgevoerd ter aanvulling van de geografische programma’s. Toch blijven deze laatste programma’s het belangrijkste kader voor de samenwerking tussen de Gemeenschap en derde landen.

De Commissie heeft zich ertoe verbonden om, op basis van formele mededelingen aan het Europees Parlement en de Raad, met beide instellingen in discussie te treden over de omvang, de doelstellingen en de prioriteiten voor elk thematisch programma[1]. Dit proces zal resulteren in beleidsrichtsnoeren voor de daaropvolgende programmeringsfasen, en met name voor de thematische strategiedocumenten die overeenkomstig de bepalingen betreffende bovengenoemde instrumenten moeten worden opgesteld.

2. ACHTERGROND

2.1. Toepassingsgebied

De voorbije tien jaar heeft de EU haar bilaterale betrekkingen met een groot aantal ontwikkelde landen en pas geïndustrialiseerde landen en gebieden in diverse regio’s ter wereld consequent uitgebouwd: in de eerste plaats Noord-Amerika, Oost-Azië en Australazië, maar ook Zuid-Oost-Azië en de Golfregio. Het beoogde thematische programma voor samenwerking met de industrielanden en andere landen met hoog inkomen (Thematic Programme for Cooperation with Industrialised Countries and other High-income Countries - TPIC) biedt een kader voor de uitbreiding en de verdieping van de samenwerking met en de betrokkenheid op deze geïndustrialiseerde landen en gebieden, die ondanks hun geografische verspreiding, structurele verschillen en uiteenlopende grootte, allemaal vastbesloten zijn hun bilaterale betrekkingen met de EU verder uit te bouwen. Leidraad bij de samenwerking tussen de EU en deze landen zijn in de eerste plaats de eigen beleidsdoelstellingen van de EU, wat niet wegneemt dat het nastreven daarvan alle betrokkenen ten goede zal komen.

Het TPIC zal worden uitgevoerd in het kader van het geplande financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking (Development Cooperation and Economic Cooperation Instrument – DCECI)[2], en daarbij zal het zwaartepunt liggen op die partnerlanden die soortgelijke politieke, economische en institutionele structuren en waarden hebben als de EU, belangrijke bilaterale politieke en handelspartners voor de EU zijn en een grote rol spelen op multilaterale fora en op het vlak van het mondiale bestuur. Daarnaast zal het TPIC evenwel ook gericht zijn op andere pas geïndustrialiseerde landen en gebieden waarmee het voor de Unie van strategisch belang is haar politieke en economische betrekkingen te versterken.

Het geografische toepassingsgebied van het TPIC omvat bijgevolg:

1. de belangrijkste OESO-landen buiten de EU[3]: de Verenigde Staten, Japan, Canada, de Republiek Korea, Australië en Nieuw-Zeeland;

2. bepaalde Aziatische geïndustrialiseerde landen en gebieden die niet zijn opgenomen in de door de Commissie voor Ontwikkelingsbijstand (DAC)[4] opgestelde lijst van begunstigden van officiële ontwikkelingshulp (ODA): Singapore, Hongkong, Macau, Brunei en het Chinese Taipei;

3. de landen van de Raad voor samenwerking van de Golfstaten die niet zijn opgenomen in de door de DAC opgestelde lijst van ODA-begunstigden : Koeweit, Qatar, de Verenigde Arabische Emiraten, Bahrein en Saudi-Arabië[5].

In de toekomst kan worden overwogen het geografische toepassingsgebied van het TPIC uit te breiden indien en wanneer landen of gebieden waarvoor het DCECI geldt, uit de DAC-lijst van ODA-begunstigden worden gesloten. In dat geval zouden de voor dit programma toegewezen middelen dienovereenkomstig worden herzien.

2.2. Waarom een thematisch programma?

De betrekkingen met de TPIC-landen en -gebieden en de daarmee samenhangende samenwerkingprogramma’s zijn tot stand gekomen in een verschillend tempo, op basis van uiteenlopende rechtsgronden en binnen verschillende beleidskaders[6]. Dit weerspiegelt onder meer de diversiteit van de betrokken landen wat betreft omvang, cultuur, bevolking, bilaterale economische betrekkingen en handelsstromen met de EU.

Er zijn geen bilaterale landenstrategieën of indicatieve programma’s voor samenwerking met de industrielanden. Bijgevolg zullen de gemeenschappelijke beleidsdoelstellingen en de samenwerkingsdoelstellingen die zijn vastgesteld in de verschillende bilaterale instrumenten (zoals kaderovereenkomsten, samenwerkingsovereenkomsten, politieke verklaringen, samenwerkingsagenda’s en actieplannen[7]) die de betrekkingen tussen de Europese Unie en de partnerlanden regelen, bepalend zijn voor de samenwerkingsinitiatieven in het kader van het TPIC. Deze initiatieven zijn evenwel bedoeld om de intergouvernementele dialoog tussen de EU en deze landen aan te vullen en te versterken door onafhankelijke samenwerking van een groot aantal actoren voor een hele reeks beleidsvraagstukken. De financiële steun voor samenwerking met de industrielanden zal voornamelijk dienen om initiatieven van en interactie tussen economische en sociale actoren en andere privaat- of publiekrechtelijke instanties in de EU en de partnerlanden te bevorderen, waardoor de bilaterale betrekkingen zullen worden aangehaald.

Een degelijke aanpak van dit soort samenwerkingsactiviteiten tussen de EU en de TPIC-partnerlanden is niet mogelijk in het kader van de geografische programma’s[8] waarin het DCECI voorziet. Daarom is er behoefte aan een specifiek thematisch programma in het kader waarvan samenwerkingsinitiatieven worden ontwikkeld ter verwezenlijking van een agenda die door de strategische doelstellingen van de EU wordt ingegeven. Als de uiteenlopende bilaterale samenwerkingsinitiatieven in één enkel kader worden georganiseerd, zal dit leiden tot schaalvoordelen, synergie en een grotere efficiëntie en zichtbaarheid. Dit is des te waarschijnlijker omdat een aantal van deze initiatieven van regionale aard zouden kunnen zijn.

2.3. Huidig beleids- en samenwerkingskader en ervaringen uit het verleden

Tot dusver verliep de bilaterale samenwerking met de landen en gebieden die onder het TPIC zullen vallen, via een veelvoud aan juridisch bindende of niet-bindende instrumenten (zie bijlage 1). De belangrijkste resultaten en richtsnoeren uit het verleden worden hieronder kort toegelicht.

2.3.1. OESO-landen buiten de EU

De vroegere en de toekomstige samenwerking met de Verenigde Staten, Canada, Japan, de Republiek Korea, Australië en Nieuw-Zeeland is gebaseerd op een reeks initiatieven die in de periode 2001-2006 zijn genomen op grond van Verordening (EG) nr. 382/2001 van de Raad. Deze initiatieven zijn een afspiegeling van de samenwerkingsagenda’s die in diverse bilaterale instrumenten zijn omschreven. Deze institutionele structuur vormt het kader waarin projecten kunnen worden opgezet ter ondersteuning en intensivering van de politieke en economische betrekkingen van de EU met deze landen. Zij vormt ook een nuttige aanvulling op specifieke bilaterale overeenkomsten tussen de Gemeenschap en sommige van deze landen, bijvoorbeeld op het gebied van onderwijs, wetenschappen en technologie.

Met Verordening (EG) nr. 382/2001 van de Raad worden twee overkoepelende doelen beoogd: a) de ontwikkeling van projecten ter versterking van de bilaterale samenwerking met alle partnerlanden op een groot aantal gebieden, en, b) de bevordering van de handelsbetrekkingen, exclusief gericht op Japan en Korea.

Tot de belangrijkste samenwerkingsinitiatieven tot dusver behoren:

- oprichting en ontwikkeling van een netwerk van 27 EU-centra[9] aan universiteiten in de zes partnerlanden. Deze centra moeten bijdragen aan een beter begrip, in de partnerlanden, van de Europese Unie, haar instellingen, geschiedenis, economie en beleidsterreinen;

- steun voor de beleidsdialoog tussen de EU en de VS in het kader van de nieuwe transatlantische agenda, voor het EU-VS-initiatief ter bevordering van de transatlantische economische integratie en groei, en voor de overeenkomst tussen de EU en Canada ter bevordering van handel en investeringen;

- ontwikkeling van activiteiten ter bevordering van beleidsonderzoek en -discussies in verschillende denktanks en andere organisaties in de VS en Canada;

- versterking van interpersoonlijke contacten door initiatieven als transatlantische dialogen met het middenveld, het EU-Japan-jaar van uitwisselingen van personen of steun voor proefprojecten op het gebied van hoger onderwijs met Australië en Nieuw-Zeeland. Voorts is met succes samengewerkt met de VS en Japan op het gebied van werkgelegenheid en sociaal beleid, met de nadruk op demografische tendensen, personen met een handicap, gelijke kansen, gezondheid en veiligheid.

Wat de bevordering van de handelsbetrekkingen met Japan en Korea betreft, werden twee programma’s uitgevoerd om de markttoegang voor EU-bedrijven tot die markten te vergemakkelijken en hun commerciële aanwezigheid in beide landen te verbeteren:

- een programma voor de ontwikkeling van de menselijke hulpbronnen, het “Executive Training Programme in Japan and Korea”, dat EU-bedrijven helpt interne deskundigheid over Japan en Korea op te bouwen via taal- en bedrijfscursussen voor hun belangrijkste leidinggevenden. Tot dusver hebben bijna 1 000 Europese leidinggevenden aan dit programma deelgenomen;

- de EU-campagne “Gateway to Japan”, een programma ter bevordering van de handel dat erop gericht is middelgrote en kleine EU-bedrijven via gerichte handelsmissies te helpen hun activiteiten te ontwikkelen en hun verkoop op de Japanse markt uit te breiden. Naar verwachting zal in het kader van de huidige “Gateway to Japan”-campagne een 1000-tal middelgrote en kleine EU-bedrijven op de Japanse markt worden geïntroduceerd in de periode 2002-2006.

Beide programma’s zijn intussen uitgebreid tot de nieuwe lidstaten.

In 2004 is een externe evaluatie gemaakt van de samenwerking en van alle handelsactiviteiten[10]. De conclusie was dat deze initiatieven relevant en efficiënt zijn en positieve gevolgen hebben, en er werd aanbevolen ze voort te zetten en te intensiveren.

2.3.2. Pas geïndustrialiseerde Aziatische landen en gebieden

Het TPIC is ook van toepassing op pas geïndustrialiseerde Aziatische landen en gebieden waarmee de EU langetermijnbetrekkingen onderhoudt: Brunei, Hongkong, Macau, Singapore en het Chinese Taipei. Dankzij het TPIC zal kunnen worden ingespeeld op de behoeften aan samenwerking met deze landen, die niet onder de ALA-verordening (Azië en Latijns-Amerika[11]) vielen omdat dit instrument voor ontwikkelingslanden bedoeld is.

Er is geen specifieke bilaterale overeenkomst met Hongkong. In een mededeling van 1997 met als titel “De Europese Unie en Hongkong: 1997 en verder” heeft de EU evenwel, vóór de terugkeer van Hongkong als “speciale administratieve regio” naar China krachtens het beginsel “één land, twee systemen”, haar voornemen te kennen gegeven de relaties met dat gebied aan te halen. Intussen heeft de Commissie zich ertoe verbonden een krachtdadig en efficiënt engagement ten opzichte van de SAR Hongkong na te streven en na te gaan hoe de betrekkingen op het gebied van handelsinvesteringen en samenwerking duurzamer kunnen worden gemaakt.

Wat Macau betreft, is de EU vastbesloten de bilaterale commerciële en economische betrekkingen te versterken en dit gebied te promoten als draaischijf voor opleiding en culturele uitwisselingen.

Bij de betrekkingen met het Chinese Taipei wordt het één-China-beleid onderschreven. Er worden geen diplomatieke of politieke betrekkingen onderhouden, maar er vinden intensieve contacten plaats op het gebied van economie, handel, wetenschappen en technologie, normen, enz.

De EG-ASEAN-overeenkomst biedt het kader voor de geïnstitutionaliseerde dialoog met Brunei en Singapore, met bijzondere aandacht voor handel, economische samenwerking en ontwikkeling. De EU is voornemens met Singapore betrekkingen aan te knopen op basis van een actuele beleidsagenda waar een heel scala aan vraagstukken aan bod komt. Onder meer wordt nu onderhandeld over een nieuwe bilaterale samenwerkings- en partnerschapsovereenkomst. Deze overeenkomst weerspiegelt Singapore’s leidende rol in de betrekkingen tussen de EU en Zuid-Oost-Azië op het gebied van handel, economie, onderwijs en onderzoek.

2.3.3. De landen van de Raad voor samenwerking van de Golfstaten

Tot slot geldt het TPIC ook voor de landen van de Raad voor samenwerking van de Golfstaten, die vroeger onder de ALA-verordening vielen (zie hoger). Zo ressorteren Koeweit, Qatar, de Verenigde Arabische Emiraten, Bahrein en Saudi-Arabië ook onder het TPIC[12].

De betrekkingen tussen de EU en Saudi-Arabië, Bahrein, Koeweit, Oman, Qatar en de Verenigde Arabische Emiraten zijn geregeld bij de samenwerkingsovereenkomst van 1989 tussen de Europese Gemeenschap en de Raad voor samenwerking van de Golfstaten (GCC).

De Europese Unie streeft ernaar de samenwerkingsactiviteiten tussen de economische actoren, de sociale actoren en de actoren van het maatschappelijk middenveld in de EU en in de GCC-landen te intensiveren in het kader van het Strategisch partnerschap voor het Middellandse-Zeegebied en het Midden-Oosten, dat in juni 2004 door de Europese Raad is goedgekeurd. De EU verheugt zich er dan ook op de samenwerkingsactiviteiten te kunnen versterken volgens een beperkt aantal basisrichtsnoeren zodat de strategische aard van de betrekkingen beter tot zijn recht komt en de EU-belangen in de regio worden bevorderd.

Momenteel is de GCC de vijfde grootste exportmarkt voor de EU. Gezien de grote hoeveelheid olie die uit de Golfregio wordt aangevoerd (69% van de totale invoer van de EU uit de GCC-landen), is de GCC de veertiende grootste bron van invoer voor de EU.

Bij de samenwerking tussen de Commissie en de GCC ligt de nadruk op energie en economie. Regelmatig houden deskundigen met elkaar overleg over energievraagstukken, wat is uitgemond in de organisatie van studiebijeenkomsten, workshops en internationale conferenties. Daarnaast werd in 2003 gestart met economisch overleg dat tot doel had de dialoog te vergemakkelijken en beter inzicht te verwerven in de terreinen van gemeenschappelijk belang. Dit overleg moet dienen als forum voor de uitwisseling van knowhow en deugdelijke praktijken op het gebied van regionale integratie (bijv. douane-unie, economische en monetaire unie, mededingingsregels) en van andere domeinen die voor beide partijen van belang zijn (bijv. Irak).

3. BELANGRIJKSTE KENMERKEN VAN HET TPIC

3.1. Algemeen doel

Het thematisch programma voor samenwerking met de industrielanden (TPIC) moet een coherent kader creëren voor de verdere ontwikkeling van de betrekkingen tussen de Europese Unie en de partnerlanden, en voor de bevordering van de strategische belangen van de Unie in die landen. De ondersteuning en de intensivering van het politieke overleg en de economische interactie met deze partnerlanden via een reeks praktische samenwerkingsacties zullen bijdragen tot de uitbreiding en de verdieping van zowel de bilaterale als de regionale betrekkingen en zullen van de EU een beter erkende, beter begrepen en meer gezochte speler op de internationale politieke scène maken.

3.2. Specifieke doelstellingen

Met het TPIC worden de volgende specifieke doelstellingen nagestreefd:

- bevorderen van collaboratieve projecten, samenwerkingsverbanden, economische partnerschappen, interpersoonlijke uitwisselingen en gezamenlijke ondernemingen tussen de actoren in de EU en in de partnerlanden;

- bevorderen van het beleidsoverleg en van de verspreiding van vakkennis bij politieke, economische en sociale partners en bij andere actoren uit het maatschappelijk middenveld en niet-overheidsactoren, overeenkomstig de algemene doelen voor elk partnerland;

- bijdragen aan een beter begrip van de EU (haar instellingen, haar beleidsterreinen, haar standpunten ten opzichte van werelduitdagingen en haar economische, sociale en politieke integratieprocessen met de bijbehorende implicaties voor haar externe betrekkingen) bij alle partijen in de partnerlanden, met inbegrip van opiniemakers, besluitvormers en beleidsmakers, het bedrijfsleven en beroepsorganisaties, vakbonden, consumentenverenigingen, milieugroeperingen, politieke partijen, de media, de academische wereld en andere opinieleiders;

- positief beïnvloeden van de perceptie die individuen en openbare of particuliere verenigingen in de partnerlanden van de EU hebben, en aanzetten tot meer engagement voor de EU ter ondersteuning van de communautaire doelstellingen op het gebied van het internationale beleid;

- stimuleren van bilaterale handel, investeringsstromen en douanesamenwerking tussen de EU en de partnerlanden en bevorderen van gezamenlijke acties die erop gericht zijn de sociale en de ecologische dimensie van de globalisering te versterken.

Om de regionale samenwerking te bevorderen kunnen deze doelstellingen desgewenst via een regionale aanpak worden nagestreefd.

3.3. Hoofdprioriteiten

Om een behoorlijk effect te sorteren zal voor de verwezenlijking van de genoemde doelstellingen met een beperkt aantal prioriteiten worden gewerkt. Naar gelang van de omstandigheden en de beschikbare mogelijkheden zullen de activiteiten worden opgezet en uitgevoerd in de vorm van landspecifieke, regionale of sectorale initiatieven. De Commissie zal ernaar streven de coherentie tussen de in de verschillende landen gesteunde activiteiten te garanderen, zoals zij het in de regel heeft gedaan in het kader van de vroegere samenwerking met de OESO-landen buiten de EU.

In het kader van de genoemde doelstellingen worden de volgende hoofdprioriteiten voor het TPIC voorgesteld:

- publieke diplomatie, vooral door i) de consolidering en uitbreiding van het bestaande netwerk van EU-centra als expertisecentra, de oprichting van nieuwe dergelijke EU-centra in partnerlanden waar die nog niet bestaan, en maatregelen om netwerkvorming tussen de EU-centra te bevorderen; ii) de ontwikkeling van activiteiten ter bevordering van beleidsonderzoek en -discussies in denktanks en andere organisaties over onderwerpen die van belang zijn voor de ontwikkeling van bilaterale betrekkingen tussen de EU en de partnerlanden;

- bevordering van economische partnerschappen, samenwerking tussen bedrijven en samenwerking op het gebied van wetenschappen en technologie. Deze resultaten kunnen worden bereikt door o.m. EU-bedrijven te helpen meer capaciteit te verwerven om efficiënter om te gaan met de specifieke kenmerken van de markt en het bedrijfsleven in de partnerlanden. In dit verband moeten bestaande programma’s of initiatieven waarvan de looptijd langer is dan 2006, naar gelang van het geval worden voortgezet (bijv. het “Executive Training Programme in Japan and Korea”) of omgevormd (bijv. de campagne “Gateway to Japan”). Bij deze prioriteit zal worden nagegaan of het netwerk van Euro-Info-correspondentiecentra kan worden uitgebreid tot bepaalde TPIC-partnerlanden om de bedrijfsverbanden te bevorderen, en zullen andere maatregelen worden overwogen om de uitvoering van economische initiatieven met de partnerlanden te ondersteunen. Voorts zou het, aangezien de meeste TPIC-landen grote waarde hechten aan innovatie en concurrentievermogen en een kenniseconomie wensen te ontwikkelen, zeer nuttig zijn en voor alle betrokkenen van belang zijn dat ondersteuning wordt geboden voor samenwerkingsactiviteiten op het gebied van wetenschappen en onderzoek. Hoewel het TPIC niet bedoeld is om O&O-projecten te financieren, zouden activiteiten kunnen worden bevorderd die erop gericht zijn de interactie tussen de onderzoeksgemeenschappen in de EU en de partnerlanden te stimuleren en de toegang tot de financieringsmogelijkheden van het zevende kaderprogramma voor deze gemeenschappen te vergemakkelijken;

- interpersoonlijke contacten, met inbegrip van de ontwikkeling van de samenwerking op onderwijsgebied, met de partnerlanden waarmee op onderwijsgebied geen bilaterale samenwerkingsovereenkomst is gesloten[13]. Sommige TPIC-landen staan aan de spits wat betreft hun onderwijsbeleid en -systemen (zowel voor het algemeen onderwijs als voor het beroepsonderwijs) en beschikken over hogeronderwijsinstellingen van wereldklasse. Zij bieden dan ook een reëel potentieel voor een dynamische en wederzijds voordelige samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding. In dit verband moet de mogelijkheid worden onderzocht van een regionaal initiatief voor samenwerking op het gebied van hoger onderwijs in de regio Azië-Stille Oceaan, dat één enkel kader zou bieden voor bilaterale, regionale en desgewenst multilaterale samenwerking tussen enerzijds de EU en anderzijds de partnerlanden in die regio. Dit initiatief zou erop gericht zijn de ontwikkeling van gezamenlijke studieprogramma’s te bevorderen, de studenten en de professoren aan te zetten tot meer mobiliteit tussen de instellingen in de EU en in de partnerlanden, de dialoog over het onderwijsbeleid aan te wakkeren en andere specifieke initiatieven op het gebied van hoger onderwijs te ondersteunen. Naast het creëren van één enkel samenwerkingskader zou kunnen worden onderzocht of en in welke mate op onderwijsgebied kan worden samengewerkt door de toegang tot het programma Erasmus Mundus te verbreden, bijvoorbeeld door de uitbreiding van het “Aziatische venster” van Erasmus Mundus tot Oost-Azië, Zuid-Oost-Azië en Australazië en door de opening van een “transatlantisch venster”. Een dergelijke samenwerking zou tot doel hebben de instroom van studenten en academici uit de partnerlanden in de cursussen van “Erasmus Mundus Masters” te vergroten. De Commissie kan eventueel besprekingen beginnen met geïnteresseerde partnerlanden om overeenstemming te bereiken over de procedures en, met het oog op een multiplicatoreffect van de EU-investering, samen met hen peilen naar de mogelijkheden voor passende bijdragen van hun kant;

- dialogen : om de formele beleidsdialoog op regeringsniveau aan te vullen zal het TPIC steun bieden voor dialoogactiviteiten met en tussen de belanghebbenden op gebieden die van strategisch belang zijn voor de samenwerking met het betrokken partnerland, zoals handel; consumentenbescherming; milieu; energie en vervoer; werkgelegenheid, sociaal beleid en gelijke kansen; de media, met inbegrip van de audiovisuele sector, enz. Voorts zal steun worden geboden voor acties die de uitwisseling van gegevens en de beste praktijken op regelgevingsgebied vergemakkelijken. Daartoe kunnen o.m. ook speciale bezoekersprogramma’s worden opgezet voor specifieke doelgroepen (bijv. mensen die in de media werkzaam zijn, regelgevers, sociale partners en andere deskundigen);

- bewustmaking door gerichte activiteiten en evenementen in de partnerlanden om interesse op te wekken voor Europa en de EU, de zichtbaarheid van de Europese Unie in de partnerlanden te vergroten, het publiek te helpen begrijpen wat de EU is en wat zij doet, meer bekendheid te geven aan de beleidsterreinen en de instellingen van de EU en de rol van de EU als internationale actor op de economische en politieke scène, en specifieke huidige of toekomstige samenwerkingsdoelstellingen te steunen.

Ter aanvulling van de belangrijkste genoemde samenwerkingsgebieden zou het TPIC een voldoende soepel kader moeten bieden om landspecifieke samenwerkingsgebieden of nog te bepalen nieuwe samenwerkingsgebieden te ondersteunen.

3.4. Programmeringsbeginselen

De Commissie zal, overeenkomstig de comitologieprocedures, thematische strategiedocumenten (programmeringsdocumenten) opstellen, eerst voor een looptijd van vier jaar (2007-2010) en vervolgens van drie jaar (2011-2013). In het thematisch strategiedocument voor de industrielanden zullen verdere gegevens over de beleidsprioriteiten worden verstrekt en wordt de vertaalslag gemaakt naar geplande acties. Voorts zullen in deze documenten de criteria voor de subsidiabiliteit van de begunstigden worden vastgesteld en zal worden bepaald welke soort acties moet worden ondernomen. Er zal worden gestreefd naar complementariteit met andere communautaire programma’s, vooral de andere thematische programma’s, en met nationale en regionale programma’s. Aangezien er geen geografische programma’s[14] voor de TPIC-landen zijn, zijn de risico’s op overlappingen of doublures evenwel beperkt.

Het thematisch strategiedocument zal een indicatieve verdeling bevatten van de financiële middelen tussen (i) de in aanmerking komende partnerlanden en -gebieden, (ii) de actieprioriteiten en (iii) de bilaterale en multilaterale regionale initiatieven. Voorts zal het een uitsplitsing bevatten van de financiële toewijzingen voor de operationele uitgaven en de administratieve uitgaven (technische bijstand aan de EG, studies en evaluaties). Op basis van deze meerjarenprogrammering zal de Commissie jaarlijkse werkplannen opstellen waarin de te ondersteunen prioritaire acties, de specifieke doelstellingen, de verwachte resultaten en de indicatieve bedragen worden vastgesteld.

Het programma zal worden beheerd door de Commissie, die indien nodig haar beheersverantwoordelijkheden kan overdragen aan de EG-delegaties in de partnerlanden.

Hoewel het onmogelijk is een vaste verdeelsleutel te geven, zal bij de toewijzing van de middelen rekening worden gehouden met o.m. de omvang van de tot dusver door de Gemeenschap verleende financiële middelen (zie bijlage 2), de relatieve grootte van de landen en het relatieve belang alsmede de relatieve omvang en intensiteit van de politieke en economische betrekkingen tussen de EU en de partnerlanden. Er zal evenwel ook rekening worden gehouden met de noodzaak om op het niveau van elk land aanzienlijke effecten te sorteren.

De Commissie zal ernaar streven om de kosten van de activiteiten voorzover mogelijk met de betrokken partnerlanden te delen; dit is evenwel geen dwingende eis aangezien de partnerlanden in sommige instanties (bijv. de publieke diplomatie) de beleidsdoelstellingen van de EU als strijdig met hun eigen belangen zien.

De Commissie zal regelmatig activiteitenverslagen opstellen en de diensten van de Commissie zullen ook een evaluatie halverwege de looptijd maken. Voorts zal tijdens de eerste periode van drie jaar (2007-2009) een externe evaluatie van de activiteiten worden gemaakt om gegevens te verzamelen met het oog op de opstelling van het tweede thematische strategiedocument (2011-2013). De verslagen zullen aan de Raad en het Europees Parlement ter discussie worden voorgelegd.

BIJLAGE 1 : Bestaand samenwerkingskader

Hieronder worden de belangrijkste juridische en politieke instrumenten voor de bevordering van de samenwerking met de TPIC-landen opgesomd.

1. OESO-lidstaten

Verordening (EG) nr. 382/2001 van de Raad van 26 februari 2001 betreffende de tenuitvoerlegging van projecten ter bevordering van de samenwerking en de handelsbetrekkingen tussen de Europese Unie en de geïndustrialiseerde landen van Noord-Amerika, het Verre Oosten en Australazië, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1900/2005 van de Raad van 21 november 2005.

De transatlantische verklaring over de betrekkingen tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika van 1990 alsmede de nieuwe transatlantische agenda en het gemeenschappelijke actieprogramma van de EU en de VS van 1995; het initiatief van de Europese Unie en de Verenigde Staten tot bevordering van de transatlantische economische integratie en groei, dat in juni 2005 op de topbijeenkomst van de EU en de VS is goedgekeurd.

Het actieplan EU-Japan, dat op de tiende bilaterale topbijeenkomst van de EU en Japan van december 2001 is goedgekeurd.

De kaderovereenkomst over handel en samenwerking met de Republiek Korea en de daaraan gehechte politieke verklaring van oktober 1996.

De gezamenlijke verklaring over de betrekkingen tussen Australië en de Europese Unie van 1997 en de samenwerkingsagenda van 2003.

De gezamenlijke verklaring over de betrekkingen tussen de Europese Unie en Nieuw-Zeeland van mei 1999 en het actieplan “Prioriteiten voor toekomstige samenwerking” van 2004.

De kaderovereenkomst voor commerciële en economische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en Canada van 1976, de verklaring over de betrekkingen tussen de Europese Gemeenschap en Canada van 1990, het gezamenlijk actieplan EU–Canada van 1996 en de partnerschapsagenda EU-Canada van 2004.

2. Pas geïndustrialiseerde Aziatische landen en gebieden

De samenwerking met Brunei, het Chinese Taipei, Hongkong, Macau (sinds 1999) en Singapore is uitgesloten van Verordening (EEG) nr. 443/92 van de Raad van 25 februari 1992 inzake financiële en technische hulp en economische samenwerking met de ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika en in Azië (de “ALA”-verordening), aangezien deze landen en gebieden geen ontwikkelingslanden zijn.

Toch onderhoudt de Europese Unie langetermijnbetrekkingen met deze landen en gebieden.

Er is geen specifieke bilaterale overeenkomst met Hongkong, maar de EU heeft, vóór de terugkeer van Hongkong als “speciale administratieve regio” naar China krachtens het beginsel “één land, twee systemen”, uitdrukkelijk haar voornemen te kennen gegeven de betrekkingen met dat gebied te willen aanhalen. In een mededeling van 1997 met als titel “De Europese Unie en Hongkong: 1997 en verder” heeft de Commissie zich ertoe verbonden een krachtdadig en efficiënt engagement ten opzichte van de SAR Hongkong na te streven en na te gaan hoe de betrekkingen op het gebied van handelsinvesteringen en samenwerking duurzamer kunnen worden gemaakt. De EU heeft ook banden met Hongkong via een douaneovereenkomst (1999) en een overnameovereenkomst (2002). In het kader van een informele overeenkomst vinden regelmatig vergaderingen plaats van leidinggevende ambtenaren van de SAR Hongkong en de EG.

Wat Macau betreft zijn onze betrekkingen gebaseerd op een handels- en samenwerkingsovereenkomst die op 14 december 1992 is gesloten en op 1 januari 1993 in werking is getreden, en op de mededeling van de Commissie van november 1999 met als titel: “de Europese Unie en Macau na het jaar 2000”.

Hoewel er met het Chinese Taipei geen diplomatieke of politieke betrekkingen worden onderhouden, vinden er intensieve contacten plaats op het gebied van economie, handel, wetenschappen en technologie, normen, enz. Sinds maart 2003 heeft de Commissie ook een Europees Bureau voor Economie en Handel in het Chinese Taipei.

De betrekkingen met Brunei Darussalam en Singapore zijn geregeld bij de samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de ASEAN-landen van 1980 (zie Verordening (EEG) nr. 1440/80 van de Raad van 30 mei 1980 betreffende de sluiting van de samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Indonesië, Maleisië, de Filippijnen, Singapore en Thailand, lidstaten van de Associatie van Zuidoostaziatische Staten en het Protocol betreffende de uitbreiding tot Brunei Darussalam van de samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Indonesië, Maleisië, de Filippijnen, Singapore en Thailand, lidstaten van de Associatie van Zuidoostaziatische Staten, Publicatieblad L 81 van 23.3.1985). Met de stadsstaat zijn over een nieuwe bilaterale samenwerkings- en partnerschapsovereenkomst onderhandelingen gestart, die intensief worden voortgezet.

3. landen van de Raad voor samenwerking van de Golfstaten

De betrekkingen tussen de EU en Saudi-Arabië, Bahrein, Koeweit, Oman, Qatar en de Verenigde Arabische Emiraten zijn geregeld bij de in 1989 ondertekende samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Raad voor samenwerking van de Golfstaten (GCC).

In 1990 werden onderhandelingen geopend over een vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en de GCC. De draad van deze onderhandelingen werd opnieuw opgenomen in 2001. De Commissie streeft ernaar deze onderhandelingen zo spoedig mogelijk af te ronden. Afgezien van deze contractuele betrekkingen vindt eenmaal per jaar op ministerieel niveau een politieke dialoog plaats, waarbij onderwerpen aan bod komen als mensenrechten, regionale vraagstukken van gemeenschappelijk belang en veiligheid (bijv. samenwerking op het gebied van terrorismebestrijding en non-proliferatie).

BIJLAGE 2

Recente bijstandsverlening ten laste van de huidige thematische begrotingslijn

Begrotingslijn 19-05-02 - Betrekkingen met OESO-landen die geen lid zijn van de Europese Unie: periode 2003-2006

Opsplitsing per partnerland (en belangrijkste activiteiten) | Instrumenten | Bedrag (€) |

Samenwerking met de VS (belangrijkste activiteiten: EU-centra, publieke diplomatie, bewustmakingsacties, activiteiten op het gebied van de transatlantische dialoog) (1) | Oproep tot het indienen van voorstellen en aanbesteding | 10 704 956 |

Samenwerking met Canada (belangrijkste activiteiten: EU-centra, publieke diplomatie, academische contacten, EU-centra) (1) | Oproep tot het indienen van voorstellen en aanbesteding | 2 913 866 |

Samenwerking met Japan (belangrijkste activiteiten: EU-centra, uitwisselingen van personen …) | Oproep tot het indienen van voorstellen | 3 164 179 |

Samenwerking met Korea (EU-centrum) | Oproep tot het indienen van voorstellen | 859 055 |

Samenwerking met Australië en Nieuw-Zeeland (EU-centra, samenwerkingprojecten op het gebied van het hoger onderwijs) | Oproep tot het indienen van voorstellen | 4 590 000 |

Programma’s ter bevordering van economie en handel: - campagne: “Gateway to Japan” - “Executive Training Programme” | Oproep tot het indienen van voorstellen en aanbesteding (beurzen) | 12 678 071 28 918 530 |

Kleinschalige samenwerkingprojecten, evaluaties, enz... | Contracten, subsidies | 1 172 246 |

TOTAAL | 65 000 903 |

(1) De samenwerking op onderwijsgebied met de VS en Canada wordt afzonderlijk uitgevoerd en gefinancierd op basis van specifieke bilaterale samenwerkingsovereenkomsten.

[1] Zie de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement met als titel: “Het externe optreden via thematische programma’s binnen de nieuwe financiële vooruitzichten 2007 – 2013” [COM(2005) 324 def.] van 3.8.2005.

[2] Voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking [COM (2004) 629 def.] van 29.9.2004.

[3] Tot dusver vastgesteld in Verordening (EG) nr. 382/2001 van de Raad van 26 februari 2001 betreffende de tenuitvoerlegging van projecten ter bevordering van de samenwerking en de handelsbetrekkingen tussen de Europese Unie en de geïndustrialiseerde landen van Noord-Amerika, het Verre Oosten en Australazië en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1035/1999.

[4] De Commissie voor Ontwikkelingsbijstand (Development Assistance Committee – DAC) is het belangrijkste orgaan van de OESO op het gebied van samenwerking met de ontwikkelingslanden.

[5] Naar verwachting zal Saudi-Arabië tegen 2008 van de DAC-lijst van ontwikkelingslanden met hoog middeninkomen worden gehaald. Als de bepalingen betreffende het DCECI dit mogelijk maken, zou Oman aan deze derde categorie kunnen worden toegevoegd.

[6] Zie bijlage 1.

[7] Zie bijlage 1.

[8] Hierbij gaat het vooral om programma's voor buitenlandse hulp die in samenspraak met de partnerlanden zijn goedgekeurd en gericht zijn op hun ontwikkelingsbehoeften.

[9] 15 Centra in de VS, 5 in Canada, 1 in Australië, 1 in Nieuw-Zeeland en 2 in Japan. Momenteel wordt gewerkt aan de uitbreiding van het netwerk van EU-centra in Australië (2 extra centra), de rationalisering ervan in de VS en de uitbreiding ervan naar Korea (1 centrum).

[10] “Evaluation of the Executive training programme and the third Gateway to Japan Campaign”, uitgevoerd door “JITEX Expertise Technologique et Stratégique” – 23 juli 2004; “Evaluation of the establishment and development of EU Centres”, uitgevoerd door “The Evaluation Partnership” – september 2004.

[11] Verordening (EEG) nr. 443/92 van de Raad van 25 februari 1992 inzake financiële en technische hulp en economische samenwerking met de ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika en in Azië. Vroeger kwam Macau in aanmerking voor financiering van samenwerkingsactiviteiten in het kader van deze ALA-verordening, maar dit is niet langer het geval.

[12] Als de activiteiten een regionaal karakter hebben, kunnen ze ook op Oman betrekking hebben.

[13] Tot dusver zijn er alleen overeenkomsten met de VS en Canada.

[14] Dit doet geen afbreuk aan de mogelijke betrokkenheid van sommige TPIC-landen bij regionale programma’s in de zin van het DCECI. Zo zouden bijvoorbeeld Brunei of Singapore aan een programma voor ASEAN-landen kunnen deelnemen, ongeacht (maar ter aanvulling van) hun deelname aan het TPIC.