23.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 318/86


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over een thematische strategie voor het stadsmilieu

COM(2005) 718 final — SEC(2006) 16

(2006/C 318/15)

De Commissie heeft op 11 januari 2006 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag te raadplegen over bovengenoemde Mededeling.

De gespecialiseerde afdeling Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 11 juli 2006 goedgekeurd. Rapporteur was de heer PEZZINI.

Het Comité heeft tijdens zijn op 13 en 14 september 2006 gehouden 429e zitting (vergadering van 13 september) het volgende advies uitgebracht, dat met 194 stemmen vóór en 2 stemmen tegen, bij 6 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het EESC erkent dat het voor een duurzame groei en een versterking van het concurrentie- en innovatievermogen nodig is de complexe problemen aan te pakken waarmee de steden tegenwoordig te kampen hebben, zoals achteruitgang van het milieu, verkeerscongestie, woningnood, onveiligheid en criminaliteit, werkeloosheid en industriële reconversie, vergrijzing, sociale uitsluiting — met name van jongeren en ouderen — en ruimtelijke en etnische segregatie.

1.2

De luchtvervuiling in de steden vormt al een tijdlang een ernstige bedreiging voor de gezondheid, die sociale en zeer hoge medische kosten met zich meebrengt. De Wereldgezondheidsorganisatie beschouwt de slechte lucht in de steden als hoofdoorzaak van het stijgend aantal chronische ziekten. Deze drukken niet alleen zwaar op de gezondheidszorg (verzorging en opvang), maar ook op het bedrijfsleven (verlies aan arbeidsdagen).

1.3

Verontreiniging voorkomen is noodzaak geworden, zowel op individueel niveau, door beperkt gebruik te maken van particuliere voertuigen, als op collectief niveau, door een nieuw mobiliteitsbeleid op te zetten.

1.4

Het EESC meent dat de lidstaten nu eens moeten ophouden met nadenken en beveelt hun aan om in plaats hiervan, ook in het kielzog van de vele initiatieven van de Commissie, met onmiddellijke ingang concrete plannen in te voeren voor een aanzienlijke, voortdurende en tastbare verbetering van de levens- en milieukwaliteit, uitgaande van een integrale, verantwoordelijke en in overleg met alle betrokken partijen vastgestelde aanpak.

1.5

Het Comité meent voorts dat de door de Commissie ingeslagen weg, te weten de uitstippeling — met inachtneming van het subsidiariteits- en nabijheidsbeginsel — van een geïntegreerde ontwikkelingsstrategie voor het stadsmilieu een adequate benadering is, vooral als deze strategie in overleg met alle betrokken partijen wordt vastgesteld, in het kader van de vernieuwde Agenda van Lissabon en Göteborg.

1.5.1

Volgens het EESC dient de Unie belonende mechanismen in te voeren die gebruik maken van de goede praktijken die nationale, regionale en lokale autoriteiten hanteren om bovenstaande strategie gestalte te geven in hun specifieke omgeving.

1.5.2

Het EESC benadrukt dat om concurrerend te zijn de steden over moderne, efficiënte en on line toegankelijke diensten moeten beschikken, vooral op het gebied van gezondheidszorg, sociale diensten en overheidsbestuur, om een sterkere sociale samenhang te garanderen, alsook om jongeren en ouderen te betrekken bij een herwaardering van de betrekkingen tussen historische centra en de buitenwijken, tussen rijke en arme wijken in stedelijk gebied, en tussen laatstgenoemde en het eigen achterland.

1.6

Het komt erop neer dat vooral in stedelijk gebied verder wordt gewerkt aan het model van het „maatschappelijk verantwoordelijke gebied”, d.w.z. een gebied dat zijn ontwikkeling baseert op duurzaamheid, en de economische, sociale en milieudimensie in zijn dynamiek integreert, evenals de sociaal-economische gevolgen van de vergrijzing.

1.7

Een gebied is „maatschappelijk verantwoordelijk” als het een toereikend niveau van welzijn weet te combineren met de plichten die voortvloeien uit maatschappelijke verantwoordelijkheid.

1.7.1

Het bijbrengen van plichten, naast rechten, begint vanuit een weloverwogen besef in het gezin en neemt toe tijdens de latere ontwikkeling, vanaf de kleuterschool.

1.8

Het huidige Kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling (het Zesde) biedt aan de hand van foresight de mogelijkheid om de actoren van het maatschappelijk middenveld te betrekken bij de besluitvorming voor optimale beleidskeuzes, door uit te gaan van een toekomstmodel dat meer rekening houdt met territoriale maatschappelijke verantwoordelijkheid.

1.8.1

Tot de voorstellen van het Zevende Kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling behoort, naast de activiteiten voor foresight, in het kader van de thematische prioriteit voor gezondheid (1), een specifieke activiteit voor menselijke ontwikkeling en vergrijzing, met inbegrip van de interactie met factoren als het milieu, individueel gedrag en generatiekwesties.

1.8.2

Het EESC benadrukt de fundamentele rol die scholen, opleidingscentra en universiteiten in het algemeen moeten vervullen om jongeren en burgers op duurzame ontwikkeling te wijzen.

1.8.3

Er zijn op internationaal niveau diverse initiatieven ondernomen en een aantal principes en fundamentele referentiewaarden vastgelegd in verband met maatschappelijk verantwoord ondernemen. Tot de belangrijkste behoren:

het Handvest van de grondrechten, artikel 37, inzake milieubescherming (2),

het Global Compact van de Verenigde Naties (3),

de „richtsnoeren” van de OESO (4),

het Handvest van waarden voor ondernemingen van het Europees instituut voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (5).

1.9

Het EESC benadrukt dat de maatregelen voor de concrete toepassing van deze principes en fundamentele waarden beschouwd moeten worden als winstgevende investeringen. Ze zijn immers gericht op de exploitatie van economische, sociale en werkgelegenheidsaspecten van het stedelijk weefsel en de aantrekkelijke en specifieke mogelijkheden ervan.

1.10

Het EESC bepleit nadrukkelijk de invoering van „Europese prijzen voor groene steden” om meer en betere inspanningen en maatregelen van lokale overheden, overheidsinstellingen en particulieren aan te moedigen.

1.10.1

Het EESC acht het belangrijk dat het EESC in eigen persoon, in overleg met het Comité van de Regio's, het goede voorbeeld geeft, door te overwegen of het zelf een jaarlijkse prijs van het maatschappelijk middenveld kan instellen, „Eurogreen City”, en de beste praktijken voor duurzame ontwikkeling in steden in het kader van de WIM op de voet te volgen.

2.   Achtergrond

2.1

De overgrote meerderheid van de Europese bevolking leeft in steden (6) waar de levenskwaliteit vaak te wensen overlaat als gevolg van een dramatische achteruitgang van de mobiliteitssystemen, het milieu, de sociale omstandigheden en de toegang tot basisdiensten: deze omstandigheden vergen aanzienlijke innovatieve ingrepen, een intelligenter gebruik van hulpbronnen en milieuvriendelijker gedrag, zowel van individuen als van groepen.

2.1.1

Het EESC is herhaaldelijk op de kwestie ingegaan en heeft met name het volgende opgemerkt: „Steden hebben te kampen met een opeenhoping van milieuproblemen. De redenen daartoe zijn velerlei. (…) Bovendien worden de burgers direct met de gevolgen daarvan geconfronteerd, met name op het stuk van de luchtkwaliteit, geluidsoverlast en — vooral in de zuidelijke lidstaten — de watervoorziening”.

2.1.2

Integratie van milieuaspecten in de stedelijke ontwikkeling moet gezien worden in het kader van de in het Zesde milieuactieprogramma (2002-2012) geschetste prioriteiten voor duurzame ontwikkeling op diverse voorrangsgebieden. Over dit document heeft het Comité al een eigen advies uitgebracht.

2.1.3

Genoemd programma voorzag in de uitstippeling en invoering van zeven thematische strategieën (7):

* luchtvervuiling,

* marien milieu,

* duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen,

* afvalpreventie en -recyclage,

bodembescherming,

gebruik van pesticiden,

* stedelijk milieu.

2.1.4

Van deze zeven thematische strategieën heeft de Commissie er vijf besproken, in de volgende documenten: het voorstel voor een thematische strategie inzake luchtvervuiling, door de Commissie goedgekeurd op 21 september 2005 (8); het voorstel voor een richtlijn inzake de strategie voor het mariene milieu, goedgekeurd op 24 oktober 2005 (9); het voorstel voor een richtlijn inzake afval (nieuwe thematische strategie over afvalpreventie en -recycling), goedgekeurd op 21 december 2005 (10); het voorstel voor een thematische strategie inzake het duurzame gebruik van de natuurlijke hulpbronnen, voorgelegd op 21 december 2005 (11), terwijl het laatste voorstel, voor het stadsmilieu (onderwerp van dit advies), op 11 januari 2006 is gepresenteerd.

2.1.5

Er is een duidelijk verband tussen de voorstellen die in de vier eerder voorgelegde strategieën zijn gedaan en de strategie die hier ter discussie staat. In het stadsmilieu komen de volgende nauw met elkaar verbonden aspecten samen:

maatregelen voor de bestrijding van luchtvervuiling,

maatregelen voor afvalpreventie en -recyclage,

initiatieven voor beperking van de uitstoot van broeikasgassen, afkomstig van fossiele brandstoffen, die in het stadsvervoer en in systemen voor stadsverwarming en -koeling gebruikt worden,

bescherming van grondwaterreserves en van natuurlijke hulpbronnen (fauna en flora) in stadsparken,

bescherming van het mariene milieu (in geval van havens en kuststeden).

2.1.6

Relevant voor een thematische strategie voor het stadsmilieu zijn verder maatregelen voor bestrijding van geluidsoverlast, waarvoor al in 2002 (12) een actieplan voor de grote agglomeraties is opgesteld, en het recente voorstel voor een richtlijn ter bevordering van schone voertuigen in het wegvervoer (en met name de voorstellen voor openbare aanbestedingen) (13).

2.1.6.1

Eveneens nauw verbonden met het onderhavige voorstel zijn de volgende maatregelen:

communautaire milieumaatregelen ten behoeve van steden die in het Programma LIFE-PLUS zijn opgenomen,

communautaire maatregelen in het kader van het regionaal en het cohesiebeleid (ESF, EFRO en Cohesiefonds) en andere communautaire initiatieven, zoals URBAN II, EQUAL, Interreg,

de communautaire maatregelen voor rationeel energiegebruik en energiebesparing en –efficiëntie in het kader van het Programma voor intelligente energie en, de komende jaren, het Kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (CIP),

de communautaire maatregelen voor onderzoek en ontwikkeling in het kader van de specifieke programma's van het meerjarige Kaderprogramma voor OTO, met name op de volgende gebieden: milieu en volksgezondheid, vervoer en energie, de informatiemaatschappij ten dienste van een betere levenskwaliteit, ontwikkeling van wetenschap en cultuur, nieuwe materialen en nanotechnologie, radionavigatie en ontwikkeling van satellietsystemen als Galileo, GEO en GMES (14),

maatregelen voor het behoud van architectonisch, monumentaal en cultureel erfgoed in steden, opgenomen in communautaire programma's als Minerva, LIFE/Ricama, Cultura 2000, MEDIA PLUS en Contentplus,

communautaire maatregelen voor de landen in het Middellandse-Zeegebied en de Balkan (MEDA) en voor de Nieuwe Onafhankelijke Staten (Tacis), waarvoor binnenkort het nieuwe nabuurschapsinstrument zal gelden,

maatregelen die vallen onder het communautaire beleid voor ontwikkelingssamenwerking met de ACS-landen, Latijns-Amerika (Mercocidades) en Azië, en onder het EU-handelsbeleid (EU Trade Sustainability Impact Assessment — SIA).

2.1.7

Belangrijke bijdragen aan de thematische strategie voor stadsmilieu zijn afkomstig van: de resultaten van de door de Commissie verrichte raadpleging naar aanleiding van haar tussentijdse Mededeling uit 2004 (15), een eerste analyse van in aanmerking komende strategieën, de vrijwillige initiatieven van Agenda 21, het Handvest van Aalborg (16), de conclusies van de Raad van 14 oktober 2004 over het belang van deze problematiek en van maatregelen op álle niveaus, en tot slot de tijdens het Britse voorzitterschap uitgewerkte conclusies van Bristol (17).

2.1.8

De Commissie heeft voorts aan haar mededeling een werkdocument toegevoegd, bestaande uit een effectanalyse van de mogelijke diverse scenario's van deze strategie en de bijbehorende kosten.

2.1.9

In 2005 heeft het Europees Parlement in een verslag over de stedelijke dimensie in het licht van de uitbreiding (18) erkend dat de steden en stedelijke agglomeraties, waar 78 % van de EU-bevolking gevestigd is, plaatsen zijn waar de meest voorkomende en meest complexe moeilijkheden geconcentreerd zijn, maar ook plaatsen waar aan de toekomst gebouwd wordt en waar alle vormen van kennis verder worden uitgediept en versterkt. De steden hebben dus „een sleutelrol te vervullen bij de verwezenlijking van de herziene doelstellingen van Lissabon en Göteborg”. Het Parlement heeft de Commissie verzocht om „modellen van en hulpmiddelen voor een duurzame stedelijke ontwikkeling te ontwikkelen en voor te stellen die toegankelijk zijn voor alle steden en stedelijke agglomeraties en gebieden”.

2.1.10

Het EESC meent dat de politieke besluitvormers in samenspraak met de sociale partners, en met het maatschappelijk middenveld in het algemeen, met behulp van opleidingsmaatregelen moeten streven naar een stedelijk gebied met een hoog sociaal rendement.

2.2   Het voorstel van de Commissie

2.2.1

In het voorstel van de Commissie wordt het volgende gesteld: „De verscheidenheid qua historische, geografische, administratieve, juridische en klimaatomstandigheden vereist lokaal ontwikkelde maatwerkoplossingen voor het stadsmilieu” en „Ook het subsidiariteitsbeginsel, dat inhoudt dat actie op het meest geëigende niveau moet worden ondernomen, impliceert dat lokaal maatregelen worden getroffen”. Gezien de verscheidenheid van de stedelijke gebieden en de geldende nationale, regionale en lokale verplichtingen en de moeilijkheden in verband met de invoering van gemeenschappelijke normen „is echter besloten dat wetgeving niet het beste middel is om de doelstellingen van deze strategie te bereiken”, zoals de meeste lidstaten en lokale overheden hebben bevestigd.

2.2.2

De onderhavige thematische strategie omvat de volgende onderdelen:

richtsnoeren voor een geïntegreerd milieubeheer,

richtsnoeren voor de uitwerking van plannen voor duurzaam stadsvervoer door lokale overheden, ook ondersteund met technische richtsnoeren voor de hoofdaspecten van vervoersplannen, met voorbeelden van goede praktijken, die de Commissie dit jaar nog zal publiceren,

communautaire steun voor de uitwisseling van goede praktijken in de EU,

internetportaal van de Commissie voor lokale overheden ten behoeve van een vlotte toegang tot alle documenten die gepubliceerd zijn op tal van sites voor lokale overheden, overeenkomstig het actieplan voor betere communicatie over Europa,

opleidingen voor het verwerven van specifieke vaardigheden, vereist voor een integrale aanpak van het beheer, incl. uitwisselingsprogramma's voor ambtenaren van lokale overheden en initiatieven van het ESF voor verbetering van de efficiëntie van het overheidsbestuur op regionaal en lokaal niveau (19),

inzet van ander communautair beleid: cohesiebeleid (20), onderzoeksbeleid (21).

2.2.3

Het voorstel van de Commissie, dat transversaal is, moet gelezen worden in het licht van de overige thematische strategieën, met name die voor luchtverontreiniging, die voor vast huishoudelijk afval, de strategie ter bescherming van kuststeden tegen vervuiling van het mariene milieu en tot slot de strategie voor bodembescherming.

2.2.4

Het zou zeer welkom zijn dat de Commissie een tekst formuleert met relevante regelgeving voor de duurzame ontwikkeling van de steden en stedelijke agglomeraties, met de diverse communautaire programma's die kunnen worden ingezet voor het stadsmilieu en, tot slot, met strategische richtsnoeren ten aanzien van de diverse aspecten van stedelijke ontwikkeling.

2.3   Opmerkingen

2.3.1

Het EESC is ingenomen met de mededeling van de Commissie omdat er een kwestie in wordt aangesneden die van groot belang is voor de Europese burger, voor de levenskwaliteit in de steden en stedelijke gebieden, alsook voor de fundamentele rol die laatstgenoemde vervullen als katalysatoren van rijkdom en economische, sociale en culturele ontwikkeling.

2.3.2

Het is zaak zich te richten op de uitgangspunten van de strategische acties, zoals deze zijn neergelegd in het Akkoord van Bristol van december 2005 (22), waarin de volgende vereisten worden genoemd voor de oprichting van duurzame gemeenschappen in Europa:

economische groei, zonder welke er geen mogelijkheid is te investeren in de oprichting en het behoud van duurzame gemeenschappen,

het vermogen om een geïntegreerde aanpak te ontwikkelen, die een evenwicht weet te vinden tussen duurzame ontwikkeling en de problemen op economisch, sociaal en milieugebied, sociale insluiting en rechtvaardigheid,

een sterke culturele identiteit, om van de steden internationale expertisecentra te maken, in het licht van de Agenda van Lissabon,

het vermogen om problemen in verband met sociale segregatie aan te pakken,

erkenning dat duurzame gemeenschappen op diverse niveaus kunnen bestaan: lokaal, stedelijk, regionaal.

2.3.3

Uitgaande van het communautaire beginsel „minder wetgeving, betere wetgeving” meent het EESC dat er moet worden uitgegaan van het volgende:

methodologieën voor coördinatie op vrijwillige basis, die de nieuwe aanpak voor geïntegreerd stadsbeheer combineren met de inhoud van milieurichtlijnen (water, lucht, geluid, afval, uitstoot van gassen, klimaatverandering, natuur en biodiversiteit) en met de andere thematische strategieën, die in het zesde actieprogramma (2002-2012) zijn opgenomen,

foresight-systemen voor de ontwikkeling van het stadsmilieu, met de steun van alle economisch en sociaal betrokkenen, stakeholders en eindgebruikers, met inbegrip van de zwaksten en kansarmen, op wie de vrije keuzes van de lokale besluitvormers moeten worden afgestemd; op grond van de resultaten van deze maatregelen moeten gemeenschappelijke indicatoren voor monitoring en benchmarking worden geformuleerd op Europees niveau,

uitbreiding van de samenwerking tussen de verschillende bestuursniveaus (lokaal, regionaal en nationaal) en tussen de verschillende lokale overheidsdiensten, ook ter bescherming van de veiligheid van de burger en de economische activiteit, met het oog op criminaliteit en de kleine criminaliteit in de steden,

concrete maatregelen naar aanleiding van het vergrijzingsvraagstuk in de steden, onder andere ook door de ervaringen van diverse Europese steden te vergelijken,

communautaire steun aan acties voor capacity building van lokale overheden, sociaal-economische en andere maatschappelijke organisaties,

communautaire steun voor technische opleidingen en de uitwisseling van goede praktijken, ambtenaren en deskundigen tussen lokale overheden van verschillende lidstaten,

oprichting van publiek-private-partnerschappen, met name voor het beheer van geïntegreerde programma's voor economische ontwikkeling en de bevordering van economisch-ecologische activiteiten in het kader van een strategie betreffende duurzame stedelijke planning, herstel van vervallen of achterstandswijken en duurzame sociaal-economische rehabilitatie van kleine en middelgrote stadscentra of van vervallen wijken in de grote steden (23),

coördinatie en samenhang van de beleidslijnen van de Commissiediensten die belast zijn met het beleid en de programma's voor diverse economische, sociale en milieuaspecten in verband met stadsontwikkeling, door de oprichting van een voor de diverse externe gesprekspartners duidelijk herkenbaar meldpunt van verschillende diensten,

communautaire steun voor haalbaarheidsstudies om een duidelijke en objectieve visie te garanderen van de kosten voor voorbereiding, goedkeuring, uitvoering, certificatie, controle en monitoring, quality assessment en herziening van de Geïntegreerde plannen voor milieubeheer (EMP), de plannen voor duurzaam stadsvervoer (SUTP), alsook van de systemen voor milieubeheer (EMS) (24) voor de diverse soorten en kenmerken van steden en stedelijke agglomeraties,

uitbreiding van communautaire steun aan concrete ontwikkelingsprojecten, alsook aan netwerken van Europese en buiten Europa gelegen steden, zoals European Urban Knowledge Network, Eurocities, Mercocidades, Civitas-Mobilis, Urbact,

ontwikkeling van de technologische mogelijkheden van de informatiemaatschappij, van e-Government, e-learning en telewerk, voor de ontwikkeling van het stadsmilieu,

ontwikkeling van „opleidingscurricula”, toe te passen in scholen en opleidingscentra op diverse niveaus, om de burgers meer milieubewustzijn bij te brengen en om „kenniswerkers” te kweken,

systemen voor effectbeoordeling, die onderling afgestemde analyses kunnen verstrekken van de voortgang, hetzij op milieu-, hetzij op economisch, sociaal, cultureel of technologisch gebied, in de Europese steden. In dit verband zou het nuttig zijn te werken aan gemeenschappelijke gidsen voor effectbeoordeling, naar het voorbeeld van het EU Draft Handbook for Sustainability Impact Assessment.

2.3.4

Het Comité hecht er veel belang aan dat een gebied, en in het bijzonder een stad, zich „maatschappelijk verantwoordelijk (25) kan noemen; hiervan is sprake als het gebied of de stad het volgende weet te combineren:

sociale en milieuoverwegingen in economische besluiten,

waardenmodellen, gecombineerd met participatieve besluitvormingsprocedures, om het concurrentievermogen aan te wakkeren, ook aan de hand van het communautaire initiatief Jessica (26),

goede praktijken en het voortdurend vergelijken van belanghebbenden, ter bevordering van innovatie en concurrentievermogen,

het „juiste” welzijn, met verantwoordelijkheid voor het milieu en de gezondheid,

een alerte en ondersteunde visie van politici op duurzame stadsontwikkeling.

2.3.4.1

Het EESC is ervan overtuigd dat de sociale en culturele ontwikkeling van het stadsmilieu van fundamenteel belang is, ook met het oog op demografische ontwikkelingen en migrantenstromen.

2.3.4.2

Het is eveneens van oordeel dat het uitgangspunt voor een doeltreffende strategie voor duurzame stadsontwikkeling de bestrijding is van economische, sociale en culturele armoede, van lichamelijk onbehagen en mentale stress, sociale uitsluiting, ook van de zwaksten in de stedelijke samenleving. Gestreefd moet worden naar een betere sociale insluiting van de verschillende etnische en culturele groepen.

2.3.5

Dit proces moet in een aantal welomschreven fasen verlopen:

vaststelling van gemeenschappelijke waarden van de territoriale gemeenschap,

vaststelling van middelen en behoeften,

omschrijving van de na te streven verbeteringen en van geharmoniseerde indicatoren voor de evaluatie van de bereikte resultaten,

uitstippeling van een plan van aanpak, inclusief instrumenten,

beheer en controle van de projecten voor „maatschappelijk verantwoordelijke gebieden” door middel van een bottom-up-aanpak,

organisatie van een bewustmakingscampagne en van vervolgcursussen voor de ontwikkeling van een eigen „cultuur” binnen het betrokken gebied.

2.3.5.1

De lokale overheden hebben reeds enkele instrumenten bepaald, zoals b.v.:

het gebruik van elektrische minibussen in plaats van particulier vervoer in stadscentra (Salzburg),

het gebruik van autobussen met biobrandstof (Bologna),

het gebruik van fietsen „met trapondersteuning” (27), van groot belang voor ouderen en in het algemeen voor bewoners van steden die niet bergachtig zijn (Ferrara, Milaan),

de ontwikkeling van lichte metro's die luchthavens en intermodale centra met stadscentra verbinden,

de ontwikkeling van lokale plannen voor stadsinrichting en -renovatie, voor het behoud van de architectonische en milieukwaliteit, in navolging van het schoolvoorbeeld Versailles (28).

2.3.5.2

Het EESC schaart zich achter het voorstel van de Commissie om de inzet van „schone voertuigen” in het wegvervoer te bevorderen en het voorstel om voertuigen te belasten op grond van de uitstoot van CO2 in plaats van de cilinderinhoud.

2.3.6

Volgens het EESC moeten er op elk niveau, maar vooral op lokaal niveau, meer bewustmakingsacties komen zodat de burgers en ondernemingen met de nodige overtuiging en verantwoordelijksbesef, en ook door middel van foresight, hun gedrag meer in overeenstemming brengen met de regels die internationale organisaties als de Commissie, de VN, de OESO en het Europees instituut voor maatschappelijk verantwoord ondernemen de laatste jaren op het gebied van duurzame ontwikkeling en maatschappelijk verantwoord ondernemen hebben opgesteld.

2.3.6.1

De aandacht moet worden toegespitst op onderzoek en innovatie, ondersteuning van vernieuwing van installaties, opleiding en verspreiding van systemen voor milieubeheer en controle.

2.3.6.2

Naast informatieverstrekking en bevordering van het verantwoordelijkheidsbesef van burgers en ondernemingen zijn de meest geschikte instrumenten hiervoor: ISO 14001, EMAS (29), broeikasgassen (30), belastingmaatregelen en financiële steun voor het bereiken van de doelstellingen, vereenvoudiging van procedures en vrijstelling van milieuverplichtingen voor degenen die over een certificering beschikken.

2.3.6.3

Zinvol is volgens het EESC ook de instelling van „Europese prijzen voor groene steden”: zulke prijzen kunnen waardevolle instrumenten blijken te zijn voor het aanmoedigen van inspanningen van lokale overheden, publieke instellingen en particulieren en voor de ontwikkeling van een geïntegreerde aanpak en dienovereenkomstige gedragspatronen.

2.3.6.4

Het EESC acht het belangrijk dat het zelf, in overleg met het Comité van de Regio's, het goede voorbeeld geeft door te overwegen of het zelf een jaarlijkse prijs van het maatschappelijk middenveld kan instellen, „Eurogreen City”, om bij te dragen aan de controle van door de Waarnemingspost ORATE/EPSON (31) geboekte vooruitgang, om belemmeringen vast te stellen en om de beste praktijken voor duurzame stadsontwikkeling in het kader van de WIM op de voet te volgen.

2.3.7

Naar het oordeel van het EESC is de hoeksteen van een doeltreffende strategie voor stadsontwikkeling het bepalen van adequate systemen voor governance; op basis daarvan kunnen dan vervolgens op een geïntegreerde manier complexe situaties worden aangepakt, d.w.z. situaties waarbij diverse territoriale handelings

en besluitvormingsniveaus, verschillende besluitvormingscentra

elk met zijn eigen, specifieke prioriteiten

en trajecten met korte-, middellange- en langetermijndoelstellingen in het spel zijn.

2.3.8

De belangrijkste aangrijpingspunten voor verbetering van het systeem van geïntegreerde governance van maatschappelijk verantwoordelijke gebieden zijn volgens het EESC

verbetering van het raadplegingsproces bij de Commissie,

inschakeling van alle betrokken partijen bij de formulering van concrete voorstellen ter verbetering van de sociaal-economische en milieuduurzaamheid van steden,

instelling van een permanente en gestructureerde dialoog met het maatschappelijk middenveld ter bevordering van een transparante verspreiding van informatie over milieurisico's, keuzes voor schone technologie en de noodzaak om de eigen stad aantrekkelijker te maken,

uitwerking van een gemeenschappelijke visie op de verwachte ontwikkelingen op middellange termijn, aan de hand van gedeeld foresight, met inbreng van publieke en particuliere besluitvormingsinstanties,

invoering van mechanismen voor effectbeoordeling, op basis van vooraf bepaalde communautaire criteria en indicatoren die stroken met een geïntegreerde territoriale aanpak,

analyse van goede praktijken, met name inzake sociale insluiting, veiligheid en vreedzaam samenleven,

verbetering van de voorlichting over milieubescherming, zowel binnen het kader van het reguliere onderwijs als daarbuiten (cursussen voor volwassenen en ouderen),

leveren van een gemeenschappelijke inspanning voor de ontwikkeling, onder andere met steun uit hoofde van de communautaire initiatieven Jeremie en Jessica, van financiële regelingen ter versterking van de groei, werkgelegenheid en sociale insluiting in de steden, met inschakeling van het cohesiefonds, de structuurfondsen, de EIB en het EIF en de totstandbrenging van PPP's (publiek-private partnerschappen),

invoering van mechanismen en certificatiesystemen die de vrijwillige inspanningen van overheidsinstellingen en particulieren voor de ontwikkeling van een duurzaam en concurrerend stadsmilieu belonen.

Brussel, 13 september 2006

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Anne-Marie SIGMUND


(1)  PB C 65/02/2006, par. 5.2.3 (rapporteur: mevrouw Heinisch) en PB C 65 van 2006 (rapporteur: de heren WOLF en PEZZINI).

(2)  Artikel 37 — Milieubescherming : „Een hoog niveau van milieubescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu moeten in het beleid van de Europese Unie worden geïntegreerd en worden gewaarborgd overeenkomstig het beginsel van duurzame ontwikkeling”.

(3)  „We kiezen ervoor om de macht van de markten te verbinden met het gezag van universeel erkende idealen. We kiezen ervoor om de creatieve kracht van het particuliere initiatief te verzoenen met de behoeften van de minst bevoorrechten en de eisen van toekomstige generaties”, aldus Kofi Annan, secretaris-generaal van de Verenigde Naties, tijdens het World Economic Forum te Davos, Zwitserland, in januari 1999 (officieel in juli 2000 aan de Verenigde Naties voorgelegd). Het Global Compact roept ondernemingen op negen universele principes na te leven op het gebied van mensenrechten, arbeidsomstandigheden en milieu.

(4)  De in juni 2000 gepubliceerde richtsnoeren van de OESO zijn bestemd voor internationale ondernemingen.

(5)  Zie bijlage II.

(6)  Met meer dan 50.000 inwoners.

(7)  De met een asterisk aangeduide strategieën zijn al in een richtlijn uitgewerkt.

(8)  COM(2005) 446 final.

(9)  COM(2005) 505 final.

(10)  COM(2005) 667 final.

(11)  COM(2005) 670 final.

(12)  Richtlijn 2002/49/EG.

(13)  COM(2005) 634 final.

(14)  Wereldwijde monitoring voor milieu en veiligheid.

(15)  COM(2004) 60 „Naar een thematische strategie voor het stadsmilieu”.

(16)  www.aalborgplus10.dk

(17)  Akkoord van Bristol, december 2005, www.odpm.gov.uk cod. prod. 05 EUPMI 03584. In dit akkoord worden 8 fundamentele kenmerken van duurzame gemeenschappen omschreven: 1) actief, inclusief en veilig; 2) goed bestuurd; 3) goed bereikbaar; 4) goede voorzieningen; 5) milieubewust; 6) aantrekkelijk; 7) goede infrastructuur en bebouwing; 8) gastvrij voor iedereen.

(18)  EP(2005)0272 van 21 september 2005.

(19)  20Het Europees Sociaal Fonds COM(2004) 493 kan steun verlenen voor opleidingen voor overheidsfunctionarissen op de verschillende niveaus. Ook de rol van het nieuwe Programma Life+ is van belang.

(20)  COM(2004) 494 en 495.

(21)  COM(2005) 1.

(22)  Zie noot 18.

(23)  De inbreng van de Europese Investeringsbank (EIB) is op dit gebied aanzienlijk.

(24)  Zie bijlage F van het werkdocument van de diensten van de Commissie: SEC(2006) 16.

(25)  Zie in dit verband: Herziening van de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling. Vernieuwde strategie. Doc. van de Raad 10117/06 van 9.6.06, punt 29 en 30.

(26)  Jessica (Joint European Support for Sustainable Investment in City Areas — gezamenlijke Europese steun voor duurzame investeringen in stedelijke gebieden) wil financiële problemen van projecten voor renovatie en stadsontwikkeling oplossen, alsook projecten steunen voor sociale woningbouw, aan de hand van een combinatie van subsidies en leningen.

(27)  Met elektromotor.

(28)  De studiegroep, voorgezeten door de heer Mendoza Castro, heeft op uitnodiging van de heer Buffetaut, lid van de gemeenteraad van de stad, de gelegenheid gekregen om ter plaatse de opzet, structuur en ontwikkeling van het lokale plan voor stadsontwikkeling van Versailles onder de loep te nemen, in het kader van de uitvoering van Agenda 21, waartoe de gemeenteraad van de stad in 2003 heeft besloten (zie bijlage 3).

(29)  EMAS, Verordening 1836/93, herzien bij Verordening 761/2001.

(30)  De nieuwe ISO-normen 14064: een nieuwe standaard voor broeikasgassen en Richtlijn 2003/87/EG.

(31)  ORATE/ESPON: Observatoire en réseau de l'aménagement du territoire européen/European Spatial Planning Observation Network, Waarnemingspost voor de ruimtelijke ordening van het Europees grondgebied.