8.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 185/87


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's Samenwerken, beter werken: Een nieuw kader voor de open coördinatie van het beleid inzake sociale bescherming en integratie in de Europese Unie

(COM (2005) 706 final)

(2006/C 185/15)

De Commissie heeft op 22 december 2005 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag te raadplegen over bovengenoemde Mededeling.

De gespecialiseerde afdeling Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 20 maart 2006 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Olsen.

Het Comité heeft tijdens zijn op 20 en 21 april 2006 gehouden 426e zitting (vergadering van 20 april) het volgende advies uitgebracht, dat met 31 stemmen vóór en zonder stemmen tegen, bij 1 onthouding, is goedgekeurd.

1.   Beknopt standpunt van het EESC

1.1

Het EESC onderschrijft het streven van de mededeling. De sociale dimensie van de Lissabonstrategie zal versterkt worden als de lidstaten via het nieuwe kader meer politiek gewicht toekennen aan de modernisering en verbetering van de sociale bescherming. Deze is is essentieel om de problemen die samenhangen met globalisering en vergrijzing aan te pakken. De verschillende oogmerken van de Lissabonstrategie, te weten duurzame economische groei, meer en betere banen en meer sociale cohesie, dienen te worden gehandhaafd.

1.2

De Commissie moet een dialoog aangaan met de lidstaten om ze te wijzen op adequaat sociaal beleid.

1.3

Hoewel het EESC het initiatief toejuicht, wil het erop wijzen dat goed moet worden gekeken naar hun verschillende kenmerken, hun uiteenlopende ontwikkelingsfasen, alsook naar de verschillen tussen lidstaten.

1.4

Een van de drie overkoepelende doelstellingen is het „Bevorderen van goed bestuur, transparantie en inspraak van de betrokken actoren bij de opstelling, uitvoering en monitoring van het beleid.” Sociale partners en andere belangrijke actoren uit het maatschappelijk middenveld dienen meer betrokken te worden bij alle cruciale onderdelen van dit proces.

1.5

Het nieuwe kader en de doelstellingen zijn voor de lidstaten een uitstekende gelegenheid om de aandacht te vestigen op de sociale dimensie in hun NHP's en specifieke nationale prioriteiten uit te voeren.

1.6

Als onderdeel van de lopende werkzaamheden dient het EESC het nieuwe kader voor open coördinatie nauwlettend te volgen en over de geboekte vooruitgang verslag uit te brengen, vóór de Voorjaarstop van 2007.

2.   Samenvatting van het Commissiedocument

2.1

Overeenkomstig haar eerdere plannen van 2003 stelt de Commissie een gestroomlijnde open- coördinatiemethode (OCM) voor sociale bescherming en integratie voor. Het voorstel omvat gemeenschappelijke overkoepelende doelstellingen, aangevuld met specifieke doelstellingen voor elk van de drie afzonderlijke onderdelen:

1)

de uitroeiing van armoede en sociale uitsluiting,

2)

toereikende en duurzame pensioenen, en

3)

toegankelijke, kwalitatief hoogstaande en duurzame gezondheidszorg en langdurige zorg.

2.2

Doel van het voorstel is een nieuw kader vast te leggen dat de OCM versterkt, zichtbaarder maakt en beter integreert in de Lissabonstrategie. Procedures en werkmethoden (betrokkenheid van actoren, goed bestuur, tijdschema, rapportage, evaluatie, uitwisseling van goede praktijken, wederzijds leren, informatie) moeten worden verbeterd. Het nieuwe kader beslaat een periode van drie jaar (2005-2008).

2.3

Op basis van de gemeenschappelijke doelstellingen dienen de lidstaten tegen september 2006 nationale strategieën voor sociale bescherming en integratie op te stellen, die als uitgangspunt dienen voor de nationale hervormingsprogramma's (NHP's), die op 15 oktober 2006 moeten worden ingediend.

3.   Algemene opmerkingen

3.1

Om het Comité voldoende tijd te geven voor het vervullen van zijn rol als adviesorgaan, had het voorstel vóór 22 december 2005 gepubliceerd moeten worden. Door de opgelopen vertraging heeft het EESC geen weloverwogen bijdrage kunnen leveren aan de ministeriële vergaderingen terzake en de voorjaarstop van maart 2006.

3.1.1

Het EESC heeft al eerder opgemerkt niet tevreden te zijn over de laattijdige raadplegingen over andere belangrijke onderwerpen, zoals het voorstel van de Commissie over geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (1).

Als er belangrijke voorstellen worden gedaan in het kader van de herziene Lissabonstrategie, dan is het van het hoogste belang dat de raadplegingsprocedure zodanig verloopt dat kwaliteitswerk kan worden geleverd.

3.2

Aangezien het voorstel uitgaat van een driejarige cyclus, kan dit advies toch bijdragen aan de implementatie en follow-up van het nieuwe kader door de lidstaten en de Commissie.

3.3

Het EESC heeft zich recentelijk uitgesproken over de aanpak van de Lissabonstrategie en in dat kader ook over de uitvoering van de OCM (2). In 2003 keurde het Comité een advies goed over het eerste Commissievoorstel voor stroomlijning (3). Het heeft zich tevens gebogen over het gebruik van de OCM met betrekking tot pensioenen en gezondheidszorg (4). Het EESC bereidt momenteel een aantal adviezen over aanverwante onderwerpen voor (5).

3.4

Helaas bevatten slechts enkele van de in oktober 2005 ingediende NHP's elementen van sociale bescherming en integratie. De betrokkenen dienen thans nationale strategieën en hervormingsprogramma's uit te stippelen om te waarborgen dat aandacht geschonken wordt aan de sociale dimensie. Dit advies is bedoeld als een bijdrage daartoe.

3.5

Het EESC onderschrijft het streven van de mededeling. De sociale dimensie van de Lissabonstrategie zal versterkt worden als de lidstaten via het nieuwe kader meer politiek gewicht toekennen aan de modernisering en verbetering van de sociale bescherming. Deze is is essentieel om de problemen die samenhangen met globalisering en vergrijzing aan te pakken. De verschillende oogmerken van de Lissabonstrategie, te weten duurzame economische groei, meer en betere banen en meer sociale cohesie, dienen te worden gehandhaafd.

3.6

In dit licht en gezien de voortdurend alarmerende sociale situatie in de Europese Unie roept het EESC de Europese Commissie en de lidstaten op de burgers op positieve wijze duidelijk te maken dat er meer werk wordt gemaakt van de sociale dimensie als derde pijler van Lissabonstrategie.

3.7

Het EESC beseft dat beleid voor sociale bescherming hoofdzakelijk de bevoegdheid van de lidstaten is. Toch moet de Commissie een dialoog aangaan met de lidstaten om ze te wijzen op adequaat sociaal beleid. Het EESC maant de lidstaten tot politieke verantwoordelijkheid om de op ons afkomende uitdagingen het hoofd te bieden. Het Comité benadrukt dat de verwezenlijking van de in het nieuwe kader geformuleerde Europese doelstellingen zal afhangen van de vastberadenheid en capaciteit van elke lidstaat om zijn beloften waar te maken, namelijk sociale vooruitgang bevorderen en tegelijkertijd de sociale bescherming moderniseren en betaalbaar houden.

3.8

De vereiste positieve interactie tussen economisch beleid, werkgelegenheidsstrategieën en sociale bescherming moet ten volle benut worden. Op solidariteit gebaseerd ambitieus sociaal beleid moet worden gezien als een productieve factor die gunstige effecten heeft op groei en werkgelegenheid (6). Tegelijkertijd hangt de duurzaamheid van sociaal beleid af van economische groei, waarvoor een betere Europese coördinatie van economisch beleid nodig is.

3.9

Hoewel het EESC het initiatief toejuicht, wil het erop wijzen dat bij het combineren van deze drie elementen, die zich elk in een heel andere ontwikkelingsfase bevinden, goed moet worden gekeken naar hun verschillende kenmerken, hun uiteenlopende ontwikkelingsfasen, alsook naar de verschillen tussen lidstaten.

De aandacht moet uitgaan naar de verschillen in kwaliteit van de Europese instrumenten voor coördinatie van nationaal beleid. Terwijl op het gebied van integratie specifieke richtsnoeren en doeleinden — aansluitend op de Europese richtsnoeren voor werkgelegenheidsbeleid — zinvol zijn, is de Europese coördinatie van pensioenen en gezondheidszorg nog grotendeels beperkt tot overeenkomsten over algemene kwaliteitsdoeleinden.

3.10

Maar bij de ontwikkeling en implementatie van de drie verschillende onderdelen dienen de lidstaten de onderlinge synergie ten volle te benutten, aangezien er vaak van overlapping sprake is. Een maatregel op één gebied kan rechtstreekse gevolgen hebben voor de andere terreinen. Verder is het van belang dat lidstaten de kloof dichten tussen politieke wil en feitelijke tenuitvoerlegging.

4.   Specifieke opmerkingen

Betrokkenheid van actoren

4.1

Een van de drie overkoepelende doelstellingen is het „Bevorderen van goed bestuur, transparantie en inspraak van de betrokken actoren bij de opstelling, uitvoering en monitoring van het beleid.”

De inbreng van de sociale partners en andere belangrijke actoren uit het maatschappelijk middenveld is nog steeds veel te gering. De inzet van de OCM op verschillende gebieden heeft niet de gewenste resultaten opgeleverd, daar de lidstaten zich niet echt hebben ingezet om de overeengekomen doelstellingen en acties te verwezenlijken. Ook vertonen sommige nationale actieplannen tekortkomingen, met name wat betreft de formulering van duidelijke nationale doelstellingen, strategieën en de actieve deelname van alle relevante spelers. In plaats daarvan zijn de nationale plannen voor werkgelegenheid, integratie en voor andere gebieden deels uitgemond in bureaucratische activiteitenverslagen.

4.2

Het EESC is ervan overtuigd dat een bredere deelname van het maatschappelijk middenveld in alle fasen van het proces de kwaliteit van de NAP's ten goede zal komen. Op die manier zal er in de plannen rekening worden gehouden met de zorgen en verwachtingen van de burger.

4.3

Terecht stelt de Commissie dat de OCM de betrokkenheid bij de uitwerking van sociaal beleid kan bevorderen. De sociale partners en de overige relevante betrokkenen uit het maatschappelijk middenveld dienen overeenstemming te bereiken over het moderniseren en financieel duurzaam maken van de sociale bescherming. Het EESC is voorstander van een ruime inbreng in alle fasen: vanaf de beleidsvorming tot de uitvoering en de evaluatie. Participerende besluitvorming ontslaat gekozen wetgevers evenwel niet van hun verantwoordelijkheid sociale vooruitgang en een hoog niveau van sociale bescherming te bevorderen.

4.4

Het EESC erkent dat de OCM niet dezelfde vooruitgang heeft geboekt op de drie terreinen waar het nieuwe kader betrekking op heeft. Hoewel nog steeds ontoereikend, had de OCM voor integratie een hoger participatiegehalte dan de OCM voor pensioenen. De inbreng van de sociale partners en andere belangrijke actoren in het laatste onderdeel was zeer beperkt. Ofschoon de OCM voor integratie dringend verbeterd moet worden, is het EESC het volledig met de Commissie eens dat de actoren meer bij de andere twee onderdelen moeten worden betrokken.

4.5

In contrast met hun beperkte deelname aan de OCM voor pensioenen waren de actoren relatief sterk betrokken bij Europese wetgevende acties voor aanvullende bedrijfspensioenen. Dit verschil toont aan dat de OCM aantrekkelijker en interessanter moet worden gemaakt voor alle betrokkenen.

4.6

Het EESC stelt voor dat het Comité voor sociale bescherming (CSB) vaker en op bredere basis ontmoetingen organiseert met vertegenwoordigers van de sociale partners en andere relevante organisaties uit het maatschappelijk middenveld, zowel uit de lidstaten als uit andere Europese landen. Volgens het EESC dienen voorts regeringsvertegenwoordigers in het CSB in eigen land zowel raadplegingen te organiseren als eraan deel te nemen, samen met sociale partners en andere relevante actoren uit het maatschappelijk middenveld.

4.7

Als onderdeel van de lopende werkzaamheden voor de uitvoering van de Lissabonstrategie (7) dient het EESC sociale partners en relevante organisaties uit het maatschappelijk middenveld, alsook de bestaande SER's, te betrekken bij de follow-up van het nieuwe kader voor open coördinatie en bij de verslaggeving over de geboekte vooruitgang, vóór de Voorjaarstop van 2007. Het Comité moet zich vooral richten op goed bestuur en op gebieden waar de betrokkenheid van actoren nationale prioriteiten heeft helpen uitstippelen en uitvoeren.

4.8   Transparantie

Wil hun inbreng zin hebben, dan moeten actoren vroegtijdig toegang hebben tot relevante documenten over beleidskwesties. Transparantie is ook nodig als de Commissie en de lidstaten het nieuwe kader analyseren en evalueren, bijvoorbeeld bij de uitvoering van onderzoek door onafhankelijke deskundigen en bij het bepalen van indicatoren.

4.9   Wederzijds leren en goede praktijken

Van elkaar leren is voor alledrie de onderdelen van het hoogste belang. Er dienen efficiënte systemen te komen voor de overdracht van goede praktijken en het benutten van niet-wetgevende maatregelen. Bij de uitwisseling van ervaringen en wederzijds leren moet elke besluitvormer, ongeacht het niveau, betrokken zijn. Aangezien sociale partners en andere relevante actoren uit het maatschappelijk middenveld unieke kennis van en ruime ervaring met sociaal beleid bezitten, moeten zij aanwezig zijn bij de bepaling en evaluatie van de mogelijkheden voor overdracht van goede praktijken. Tot de horizontale kwesties die cruciaal zijn voor het welslagen van het nieuwe kader behoren modellen voor participerende besluitvorming en de inbreng van betrokkenen. Verder is het van belang om manieren en methoden te vinden voor de totstandbrenging van een samenleving die niemand uitsluit. Ten slotte moet sociale bescherming verzoend worden met concurrentievermogen zonder dat groepen van de arbeidsmarkt worden buitengesloten. In dit verband verwijst het EESC naar de huidige discussies over de levensloopaanpak van werkgelegenheid en de balans tussen flexibiliteit en arbeidszekerheid. (8)

4.10   Beoordelingen door onafhankelijke deskundigen

Beoordelingen door deskundigen en de uitwisseling van goede praktijken zijn nuttige instrumenten omdat zij concreet zijn en de betrokkenen inspireren. De Commissie moet waarborgen dat sociale partners en andere relevante organisaties uit het maatschappelijk middenveld bij deze evaluaties worden betrokken.

4.11   EU-programma Progress

Sociale partners en andere relevante organisaties uit het maatschappelijk middenveld dienen in aanmerking te komen voor de uitvoering van projecten van alle onderdelen van het nieuwe programma Progress. In zijn advies uitte het EESC zijn bezorgdheid over de bescheiden financiële middelen van het programma (9). Deze bezorgdheid is toegenomen na het besluit van de Europese Raad over de financiële vooruitzichten voor 2007-2013. Het EESC herhaalt met klem zijn eerder gedane oproep om toereikende financiële middelen te reserveren voor alle programma-onderdelen, inclusief projecten voor sociale bescherming en integratie.

4.12   Indicatoren

Een analytische benadering, uitgaande van hoge kwaliteit en betrouwbare en vergelijkbare indicatoren is vereist voor een volfoende gedetailleerd en getrouw beeld van de vooruitgang bij het verwezenlijken van de doelstellingen. Onderzoeksmiddelen zijn nodig voor het bepalen van de relevante indicatoren. De betrouwbaarheid van de verzamelde en bewerkte gegevens moet gegarandeerd kunnen worden. Terwijl op Europees en nationaal niveau gewerkt wordt aan indicatoren, pleit het EESC opnieuw voor deelname van de actoren aan de formulering en evaluatie van indicatoren. (10) Zowel het CSB als de lidstaten dienen zich hiervoor in te zetten.

Er moeten kwalitatieve indicatoren komen. Het is van belang dat relevante criteria, gebaseerd op menselijke behoeften, doorwerken in de selectie van indicatoren om te bepalen hoe het bijv. staat met de toegang voor allen tot sociale bescherming, de kwaliteit in verhouding tot de verwachtingen, alsook de betrokkenheid van gebruikers en een gebruikersvriendelijke behandeling.

Verbinding van de voor de OCM gebruikte indicatoren met die van de Lissabonstrategie zou een totaalbeeld van de vooruitgang kunnen opleveren.

4.13   Vergroting van de zichtbaarheid

Talloze malen heeft het EESC benadrukt dat de communicatie tussen Europa en de burgers gefnuikt wordt doordat er momenteel te weinig relevante en transparante informatie is. Aangezien het nieuwe kader betrekking heeft op onderwerpen die de burger na aan het hart liggen, wijst het EESC op het belang van een op alle niveaus te organiseren permanent debat over toekomstige vraagstukken en strategische keuzen op het gebied van sociale bescherming, pensioenen, gezondheidszorg en integratie. In dit verband moet de Europese Commissie ook haar eigen acties beter zichtbaar maken. Voorstellen voor het aanjagen van dat debat in de context van de Lissabonstrategie zijn te vinden in andere adviezen (11).

5.   Aanvullende opmerkingen over de doelstellingen

5.1

Het nieuwe kader en de doelstellingen zijn voor de lidstaten een uitstekende gelegenheid om de aandacht te vestigen op de sociale dimensie in hun NHP's en specifieke nationale prioriteiten uit te voeren die samenhangen met de overkoepelende Lissabondoelstellingen. Hierbij moet ten aanzien van de lidstaten het subsidiariteitsbeginsel onverkort in acht worden genomen, al dringt het EESC er evenwel bij hen op aan om de door de Commissie voorbereide richtsnoeren ten volle te benutten (12).

5.2

In het kader van het integratie-onderdeel „Uitroeiing van armoede en sociale uitsluiting” zullen de lidstaten in 2006 nieuwe Nationale Actieplannen over dit thema opstellen.

5.2.1

Naar het oordeel van het EESC zijn er concrete maatregelen nodig voor de in maart 2005 door de Raad Werkgelegenheid en Sociale Zaken omschreven prioriteitsacties. Het EESC herinnert aan de EU-doelstelling waarbij de lidstaten ervoor zorgen dat armoede in 2010 (13) definitief tot het verleden behoort. Verder benadrukt het EESC dat beleid ter bestrijding van sociale uitsluiting van belang is in verband met de vergrijzing.

5.2.2

Het EESC acht het van groot belang de aandacht op het volgende te vestigen:

armoedebestrijding, met name onder kinderen en jongeren, in een beleidskader voor kinderen, gezinnen (inclusief eenoudergezinnen) en gelijke kansen, waardoor tevens de overdracht van armoede naar de volgende generatie wordt voorkomen;

nieuwe en betere banen voor kansarme groepen, ook voor „de werkende armen”;

bevordering van gelijke kansen voor man en vrouw;

bevordering van gelijke kansen voor gehandicapten;

anti-discriminatiemaatregelen;

integratie van etnische minderheden;

bestrijding en preventie van dakloosheid;

toegang tot medische en sociale zorg van hoge kwaliteit, ongeacht het inkomen;

situatie van chronisch zieken;

gegarandeerd minimuminkomen, maatregelen voor schuldvermindering en toegang tot financiële diensten en microkredieten.

5.3

Binnen het pensioenonderdeel: „Toereikende en duurzame pensioenen” zijn vorig jaar nationale pensioenstrategieën gepresenteerd. De nadere uitwerking daarvan wordt in 2006 verwacht.

5.3.1

Voor prioriteiten kan worden gedacht aan:

inkomensvoorziening voor de oude dag, zodat ouderen waardig kunnen leven en uitsluiting wordt voorkomen;

pensioenstelsels met toereikende dekking voor werknemers met contracten „nieuwe-stijl” en zelfstandigen;

hulp bij pensioenplanning.

5.4

Voor het onderdeel „Toegankelijke, kwalitatief hoogstaande en duurzame gezondheidszorg en langdurige zorg” van het beleidsgebied „gezondheidszorg en langdurige zorg” stellen de lidstaten voor de eerste keer nationale plannen op.

5.4.1

Het EESC wil benadrukken dat hoogwaardige medische zorg voor een ieder toegankelijk moet zijn. Ten behoeve van financieel duurzame en langdurige gezondheidszorg zijn preventieve gezondheidsacties van cruciaal belang.

5.4.2

Mogelijke prioriteiten voor de nieuwe nationale actieplannen zijn:

preventieve gezondheidszorg, zowel van medische als niet-medische aard;

medische zorg op het werk, voor iedereen, vooral ter bestrijding van psychische en fysieke problemen, met het oog op een langere loopbaan;

samenwerking tussen instanties voor sociale en medische zorg;

de betrekkingen tussen zorginstanties en producenten van goederen en diensten in deze sector;

diensten voor de bevolking;

kwaliteitsnormen;

opleidingen voor verschillende categorieën in de (medische) zorg werkzame werknemers om nieuwe werknemers voor deze sector te behouden en aan te trekken;

patiëntenrechten;

thuiszorg.

Brussel, 20 april 2006.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

A.-M. SIGMUND


(1)  Zie het EESC-advies over „De richtsnoeren voor de werkgelegenheid: 2005 – 2008”, rapporteur: de heer Malosse, PB C 286, 17.11.2005.

(2)  Zie het EESC-advies over „Op weg naar de Europese kennismaatschappij – De bijdrage van het maatschappelijk middenveld aan de Lissabonstrategie” (verkennend advies), rapporteur: de heer Olsson, co-rapporteurs: mevrouw Belabed en de heer van Iersel. PB C 65 van 17.3.2006.

(3)  Zie het EESC-advies over „De sociale dimensie van de strategie van Lissabon versterken: de open coördinatie stroomlijnen op het gebied van de sociale bescherming”, rapporteur: de heer Beirnaert, PB C 32, 5.2.2004.

(4)  Zie het EESC-advies over de „Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité: Ondersteuning van de nationale strategieën ten behoeve van veilige en betaalbare pensioenen door middel van een geïntegreerde benadering”, rapporteur: mevrouw Cassina, PB C 48, 21.2.2002, blz. 101.

(5)  Zie de lopende werkzaamheden van het EESC over „Sociale samenhang: inhoud geven aan een Europees sociaal model” (SOC 237) en over het „Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de procedure voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 883/2004 over de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels” (SOC 197).

(6)  Zie het EESC-advies over de „Mededeling van de Commissie - De sociale agenda”, par. 1.2, rapporteur: mevrouw Engelen-Kefer, PB C 294, 25.11.2005.

(7)  Tenuitvoerlegging van de Lissabonstrategie, bijdragen na het mandaat van de Europese Raad van 22 en 23 maart 2005.

(8)  Zie de lopende werkzaamheden van het EESC over„Flexzekerheid: Denemarken”, rapporteur: mevrouw Vium, ECO167, en het EESC-advies „Op weg naar de Europese kennismaatschappij – De bijdrage van het maatschappelijk middenveld aan de Lissabonstrategie” (verkennend advies), rapporteur: de heer Olsson, co-rapporteurs: mevrouw Belabed en de heer van Iersel. PB C 65 van 17.3.2006.

(9)  Zie het EESC-advies over het „Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair programma voor werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit – PROGRESS”, rapporteur: de heer Greif, PB C 255, 14.10.2005.

(10)  Zie het EESC-advies „Sociale indicatoren” (initiatiefadvies), rapporteur: mevrouw Cassina, PB C 221, 19.09.2002.

(11)  Zie het EESC-advies over „De bijdrage van de Commissie voor de periode van bezinning en daarna: Plan D voor Democratie, Dialoog en Debat”, (initiatiefadvies), rapporteur: mevrouw van Turnhout, PB C 65 van 17.3.2006 en het EESC-advies over „Op weg naar de Europese kennismaatschappij – De bijdrage van het maatschappelijk middenveld aan de Lissabonstrategie” (verkennend advies), rapporteur: de heer Olsson, co-rapporteurs: mevrouw Belabed en de heer van Iersel, CESE 1500/2005.

(12)  Werkdocument van de Commissie: „Richtsnoeren inzake de voorbereiding van nationale verslagen over strategieën voor sociale bescherming en integratie” (voorlopige titel).

(13)  Europese Raad van Lissabon, maart 2000.