9.5.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 110/68


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over De betrekkingen tussen de Europese Unie en China: rol van het maatschappelijk middenveld

(2006/C 110/12)

Het Britse voorzitterschap heeft per schrijven d.d. 07-02-2005 het Europees Economisch en Sociaal Comité, overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag, verzocht een advies op te stellen over„De betrekkingen tussen de Europese Unie en China: rol van het maatschappelijk middenveld”.

De gespecialiseerde afdeling Externe betrekkingen, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 20 februari 2006 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Scharma; corapporteur was de heer Etty.

Het Comité heeft tijdens zijn 425e zitting van 15 en 16 maart 2006 (vergadering van 15 maart) het volgende advies uitgebracht, dat met 93 stemmen vóór en 2 stemmen tegen, bij 3 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Achtergrond

1.1

Dit verkennend advies is opgesteld op verzoek van het Britse voorzitterschap, dat de totstandbrenging van een strategisch partnerschap met China tot een van zijn prioriteiten heeft gemaakt. Bovendien heeft ook Europees commissaris Mandelson ervoor gepleit om relaties met China op te bouwen die gebaseerd zijn op respect voor de mensenrechten en op de ontwikkeling van een meer pluralistisch maatschappelijk middenveld.

1.2

De Europese Unie is gegrondvest op waarden die alle lidstaten met elkaar delen, zoals met name onschendbaarheid van de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid en eerbiediging van de rechtsstaat en de mensenrechten. Deze waarden worden door de Unie overal in de wereld verdedigd en uitgedragen, en liggen ook ten grondslag aan de partnerschappen tussen de Unie en derde landen en internationale, regionale of wereldwijd opererende organisaties die de principes van en ondeelbare rechten van de mens en van fundamentele rechten en vrijheden eveneens hoog in het vaandel hebben staan.

1.3

Europa heeft er politiek en economisch gezien groot belang bij China te helpen zich te ontwikkelen tot een stabiel, welvarend en open land dat de democratie, het vrije-marktbeginsel en de rechtsstaat in de armen sluit.

1.4

China heeft een zeer snelle economische groei en ingrijpende sociale veranderingen doorgemaakt die voor delen van de bevolking bijgedragen hebben tot een hoger inkomen, maar die daarnaast ook gepaard zijn gegaan met grotere ongelijkheden in levensstandaard, milieu-, gezondheids- en arbeidsomstandigheden, aangezien minder bevoorrechte groepen achterop gebleven zijn. Daar de kanalen ontbreken waarlangs benadeelde personen hun rechten en hun verlangens effectief en op legitieme wijze onder de aandacht zouden kunnen brengen, is er een golf van sociale onrust ontstaan die de hoop van de Chinese regering, én van de EU, op de opbouw van een welvarende en harmonieuze samenleving in gevaar brengt.

1.5

Het Comité heeft er eerder al op gewezen dat een sterk en onafhankelijk maatschappelijk middenveld een belangrijke bijdrage levert tot goed bestuur en tot politieke, economische en sociale stabiliteit. Zijn contacten met vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld buiten de Unie — zowel in ontwikkelde landen als in ontwikkelingslanden — bevestigen deze overtuiging. Het heeft zich dan ook altijd opgeworpen als pleitbezorger voor vrije, onafhankelijke en representatieve niet-gouvernementele organisaties ter bescherming van de belangen van werkgevers en werknemers, landbouwers en consumenten, het milieu, de coöperatieve sector, enz. Het pleit voor wetgeving die de rechten van deze organisaties garandeert en voor ratificatie en toepassing — de jure en de facto — van de internationale instrumenten die deze rechten garanderen. Deze fundamentele visie ligt mede aan de basis van zijn streven om ook met de Chinese maatschappelijke organisaties — de gevestigde zowel als de opkomende — samen te werken. Het Comité zal trachten de Europese verbonden van in het EESC vertegenwoordigde organisaties daarbij te betrekken.

1.6

Het doel van dit advies is de aard en de functie van de Chinese maatschappelijke organisaties te bestuderen, alsmede het kader waarbinnen deze functioneren, en vervolgens aanbevelingen te doen voor een verbetering van de betrekkingen tussen het Europese en het Chinese maatschappelijk middenveld. Alvorens kort in te gaan op de belangrijkste kwesties, wil het Comité erop wijzen dat zijn opmerkingen gemaakt worden in een sfeer van wederzijds respect. Waar het om internationale normen gaat die zowel voor de lidstaten van de Europese Unie als voor China gelden, kan schending van die normen niet als een interne aangelegenheid van een land worden beschouwd. In zo'n geval is het de verantwoordelijkheid van de hele internationale gemeenschap of de normen in wetgeving en in de praktijk wel of niet worden nageleefd.

2.   Algemene opmerkingen

2.1   Niet-gouvernementele organisaties (ngo's)

2.1.1   Positie van de Chinese ngo's

2.1.1.1

Pas sinds het begin van het hervormingsproces, in 1978, zijn „ngo's” ook in China opgekomen. Eind 2004 telde China 289.476 geregistreerde ngo's. Het is niet bekend hoeveel ervan krachtig genoeg zijn om als partnerorganisaties met EU-organen samen te kunnen werken. Daarnaast zijn er naar schatting ook nog zo'n 3000 à 6.500 buitenlandse ngo's actief.

2.1.1.2

De Chinese definitie van ngo's dekt organisaties, op zowel sociaal als economisch gebied, incl. werkgeversorganisaties in handel en industrie. Het EESC is van mening dat vakbonden en werkgeversverenigingen belangrijke geledingen van de civil society zijn, maar geen ngo's in de strikte zin van het woord.

2.1.1.3

Chinese ngo's worden ingedeeld in „maatschappelijke organisaties” die verenigingen zijn en particuliere non-profitorganisaties en -instellingen in de sociale sector, zoals privé-scholen en ziekenhuizen.

2.1.1.4

Er zijn acht grote nationale maatschappelijke organisaties, die vaak worden aangeduid met de termen „volksorganisaties” of „massaorganisaties”. Tot deze groep behoren o.m. de All-China Federation of Trade Unions (Chinees Verbond van Vakverenigingen — ACFTU), de Communist Youth League (Communistische Jeugdbond — CYL) en de All-China Women's Federation (Chinese Vrouwenbond — ACWF). Deze organisaties werden destijds door de overheid opgericht voor het namens haar vervullen van bepaalde administratieve en andere taken. De ACFTU, de CYL en de ACWF fungeren in feite als gespecialiseerde afdelingen van de Communistische Partij. De term „ngo” is in deze gevallen dan ook misleidend.

2.1.1.5

Om legaal te kunnen opereren moeten Chinese ngo's zijn erkend door en geregistreerd bij het ministerie van Burgerzaken of een van de lokale afdelingen daarvan. De registratie van ngo's is geregeld in drie verordeningen:

de verordening inzake registratie en beheer van maatschappelijke organisaties (1998);

de voorlopige verordening inzake registratie en beheer van particuliere non-profitorganisaties en -instellingen (1998);

de verordening inzake het beheer van stichtingen (2004).

2.1.1.6

De huidige regelgeving maakt het voor sommige ngo's moeilijk om zich te laten registreren, en wel om twee redenen:

Ngo's moeten een professional management unit vinden die als toezichthouder (supervisor) wil optreden. Alleen met goedkeuring van de toezichthouder kan een ngo een erkenningsaanvraag indienen bij het ministerie van Burgerzaken. De toezichthouder moet een overheidsorgaan of een door een overheidsorgaan erkende organisatie zijn. Hij moet ook „relevant” zijn voor het soort activiteiten waarmee de ngo zich gaat bezighouden, d.w.z. hij moet op hetzelfde terrein verantwoordelijkheden hebben. Een literaire vereniging moet bijvoorbeeld aankloppen bij het „bureau voor Cultuur”, en niet bij de „commissie voor Onderwijs”. Anderzijds zijn overheidsorganen niet verplicht om als toezichthouder van op hun terrein werkzame ngo's op te treden. Zo kan het bureau voor Cultuur aanvragen van literaire verenigingen die erkend willen worden zonder meer afwijzen.

Binnen dezelfde geografische regio mogen niet meerdere ngo's met dezelfde opdracht actief zijn. Als er bijvoorbeeld in Beijing al een gehandicaptenorganisatie is, zal er daar geen nieuwe gehandicaptenorganisatie meer geregistreerd worden.

2.1.1.7

Door deze regelgeving hebben vele uit particulier initiatief voortgekomen ngo's zich nooit kunnen laten registreren, ofwel omdat zij geen overheidsorgaan hebben gevonden dat als professionele toezichthouder wil fungeren, ofwel omdat er in de betrokken regio al andere ngo's geregistreerd zijn die zich met vergelijkbare activiteiten bezighouden. Om niet in de illegaliteit terecht te komen hebben sommige ngo's bij het bureau voor Handel of het bureau voor Industrie aangeklopt en zich daar als bedrijf laten registeren, hoewel zij een openbare-dienstverleningstaak vervullen en geen winst nastreven.

2.1.1.8

Andere ngo's gaven er de voorkeur aan zich niet te laten registreren. Ondanks hun illegale status worden vele van deze organisaties door de overheid geduld, veelal omdat hun activiteiten als onschadelijk worden beschouwd. Niettemin zijn zij vanwege hun onwettige status erg kwetsbaar voor periodieke „opruimingsacties” van de overheid in de ngo-sector. Het lijdt geen twijfel dat de Chinese autoriteiten de activiteiten van deze ngo's het afgelopen jaar intensiever in de gaten zijn gaan houden en gaan controleren, in de veronderstelling dat niet-erkende ngo's feitelijk of potentieel anti-gouvernementeel zijn en een destabiliserende factor kunnen blijken te zijn.

2.1.1.9

Het Comité heeft begrepen dat er een nieuwe verordening in de maak is. Op grond daarvan zullen ook alle buitenlandse ngo's zich nu moeten laten registreren.

2.1.1.10

Vaak wordt een onderscheid gemaakt tussen door de overheid opgezette organisaties en organisaties voortgekomen uit particulier initiatief. Government-organised ngo's (gongo's) zijn door de overheid in het leven geroepen en worden door de overheid gesubsidieerd. Vaak worden hun medewerkers door de overheid betaald en in vele gevallen worden zij geleid door gepensioneerde overheidsfunctionarissen. Particuliere organisaties daarentegen zijn door burgers opgezet en krijgen geen overheidssubsidies. Hun personeel staat níet op de loonlijst van de overheid en zij worden níet geleid door overheidsfunctionarissen.

2.1.1.11

Doordat gongo's soms betere contacten hebben met de overheid, heeft de overheid wellicht meer vertrouwen in dit soort ngo's en is zij misschien minder geneigd om zich met alles te bemoeien, wat in de praktijk neerkomt op het verlenen van een ruimere mate van autonomie. Gongo's hebben ook een betere toegang tot de overheid en daarmee ook meer gelegenheid om deel te nemen aan het besluitvormingsproces.

2.1.1.12

Het merendeel van de particuliere organisaties tracht samen te werken met de overheid in plaats van hun onafhankelijkheid te benadrukken. Na meer dan twee decennia van markthervormingen is de greep van de overheid op de economie en het sociale leven wat verslapt, maar dat neemt niet weg dat de overheid op deze terreinen nog altijd een stevige vinger in de pap heeft. Zonder een zekere mate van erkenning en ondersteuning door overheidsinstanties en -functionarissen kan geen enkele ngo behoorlijk functioneren. Een ngo die iets wil bereiken, móet toegang zien te krijgen tot de overheid. Chinese ngo's hechten in het algemeen dan ook meer belang aan toegang en invloed dan aan onafhankelijkheid, omdat zij weten dat de overheid hen altijd kan controleren en dat ook zal doen als zij bepaalde grenzen overschrijden.

2.1.1.13

De Chinese overheid wordt in haar ngo-beleid heen en weer geslingerd tussen conflicterende doelstellingen. Enerzijds probeert zij de ngo-sector te stimuleren en ertoe aan te zetten een aantal van haar taken — taken die zij ten tijde van de planeconomie zélf vervulde — over te nemen. Zo zou zij graag zien dat de ngo's ook een aantal sociale voorzieningen voor hun rekening nemen en extra middelen ter aanvulling van haar eigen sociale uitgaven bijeenbrengen. Anderzijds is zij ervoor beducht dat de activiteiten van sommige ngo's het ontstaan van sociale bewegingen in de hand werken, omdat dit voor ernstige politieke problemen zou kunnen zorgen en tot instabiliteit zou kunnen leiden. Een en ander heeft tot gevolg gehad dat zij de afgelopen twee decennia verschillende „opruimingacties” heeft doorgevoerd om haar greep op de ngo-sector waar nodig weer te verstevigen. Deze periodieke acties hebben de opgang van het maatschappelijk middenveld echter niet tot staan gebracht, zoals blijkt uit het feit dat het aantal ngo's blijft toenemen.

2.1.1.14

In officiële publicaties heeft de Chinese regering beweerd dat zij het werk van honderden buitenlandse ngo's, die in China op meer dan twintig verschillende gebieden werkzaam zijn, vergemakkelijkt door hen een wettige status te geven.

De regering heeft tegelijkertijd echter ook een sterke preoccupatie met buitenlandse ngo's en hun Chinese partners aan de dag gelegd. Verschillende Chinese organisaties hebben gemeld dat zij sterker onder controle zijn komen te staan en dat milieu- en gendervraagstukken nu door de autoriteiten als „gevoelig” worden beschouwd.

2.1.1.15

De regering voert ter rechtvaardiging vooral aan dat maatschappelijke stabiliteit en de totstandbrenging van een harmonieuze samenleving absolute prioriteit hebben. Dezelfde reden wordt gegeven voor de arrestatie van dissidenten en voor censuur op het internet. Het EESC merkt op dat Westerse bedrijven China beveiligingssoftware, waaronder firewalls, verkocht hebben om de vrijheid van meningsuiting en van informatie te beperken en te controleren. Sommige bedrijven zijn zelfs zo ver gegaan dat zij beloofd hebben aan „zelfdiscipline” te doen en de Chinese censuurwetten toe te passen.

2.1.1.16

Het is opvallend dat lokale ngo's nog niet begonnen zijn de kwestie van de corruptie aan te pakken, terwijl dat toch een actueel vraagstuk is in China, waar corruptie op grote schaal voorkomt.

2.1.1.17

Academici zijn belangrijke contactpersonen voor, zowel Chinese als buitenlandse, ngo's. Buitenlandse ngo's, maar ook de Europese Commissie, werken dikwijls met hen samen en ondersteunen hun researchactiviteiten.

2.1.1.18

In Hong Kong blijven ngo's bloeien, zowel op het vlak van dienstverlening, als op het vlak van het opkomen voor rechten. Op beide terreinen worden contacten onderhouden met organisaties op het Chinese vasteland.

2.2   Huidige rol van het maatschappelijk middenveld in de Europees-Chinese betrekkingen

2.2.1

Zowel de Unie als China hebben te kennen gegeven dat zij meer onderlinge contacten op het niveau van het maatschappelijk middenveld willen. China heeft in 2003 in een document over zijn EU-beleid verklaard dat „meer contacten tussen de Chinese en de Europese bevolking en tussen Chinese en Europese niet-gouvernementele organisaties moeten worden aangemoedigd”.

2.2.2

Er zijn eerder al contacten tussen Europese en Chinese maatschappelijke organisaties geweest, maar deze hebben de bilaterale betrekkingen nauwelijks beïnvloed. Het Comité heeft in zijn advies uit 2003 over de Europees-Chinese betrekkingen een aantal aanbevelingen ter bevordering van de dialoog op het niveau van het maatschappelijk middenveld geformuleerd. Zo staat in par. 4.7 van dit advies het volgende te lezen: „De EU zou het overleg tussen maatschappelijke en sociaal-economische organisaties uit de EU en China over vraagstukken op het vlak van sociale rechtvaardigheid (armoedebestrijding, geslachtsgebonden aangelegenheden, verruiming van inspraakmogelijkheden, milieubescherming, enz.) moeten steunen en promoten. In deze dialoog moet tevens worden ingegaan op kwesties als mensenrechten, goed bestuur en de behandeling van minderheden”.

2.2.3

In par. 4.14 van hetzelfde advies verklaart het Comité het volgende: „Toekomstige bezoeken van het EESC aan China moeten (net als het bezoek in juli 2002) niet alleen gebruikt worden om de banden met de Chinese Sociaal-Economische Raad aan te halen, maar ook om de contacten met ngo's in China te vernieuwen en te verruimen, in het bijzonder met vrije en onafhankelijke ngo's die actief zijn op gebieden als gezondheidszorg en milieubescherming.”

2.2.4

Tot nu toe is op dit gebied nog geen noemenswaardige vooruitgang geboekt. Tijdens het EESC-bezoek aan China in oktober 2005 hebben de voorzitters van het Comité en de Chinese Sociaal-Economische Raad een addendum bij hun Gezamenlijke Verklaring uit 2002 ondertekend, waarin wordt voorgesteld ieder jaar een bijeenkomst van EESC-leden en vertegenwoordigers van de Chinese SER te organiseren om de contacten op het niveau van het maatschappelijk middenveld te intensiveren. Ook wordt voorgesteld een oproep te doen aan de politieke leiders om op de volgende Europees-Chinese top groen licht te geven voor het organiseren van een Europees-Chinese rondetafelconferentie van het maatschappelijk middenveld.

2.2.5

De voorgestelde initiatieven kunnen de samenwerking tussen het Europese en het Chinese middenveld bevorderen en de rol van het maatschappelijk middenveld in de Europees-Chinese betrekkingen (waartoe ook de betrekkingen met de speciale administratieve regio's Hong Kong en Macao gerekend moeten worden) helpen versterken.

2.2.6   Werknemers- en vakbondsrechten, tripartisme en arbeidsverhoudingen

2.2.7

De Chinese wet- en regelgeving over werknemers- en vakbondsrechten is veel restrictiever dan die over ngo's. De Europese Commissie en het Europees Parlement, maar ook het Comité zelf, hebben deze restricties herhaaldelijk aan de kaak gesteld omdat zij indruisen tegen de internationale arbeidsnormen, waaraan China net als de EU-lidstaten gebonden is. In de praktijk schendt China geregeld met name de IAO-conventies 87 en 98 inzake vrijheid van vereniging en het recht op collectieve onderhandelingen.

2.2.8

De Chinese regering beweert dat er uitgebreide wetgeving bestaat ter waarborging van de rechten van werknemers en vakbonden, maar er gaapt een kloof tussen wetgeving en praktijk. Dat heeft de Chinese regering onlangs ook toegegeven. Een comité van het Chinese Volkscongres heeft de situatie in 200 ondernemingen bestudeerd en geconcludeerd dat in 80 % van de gevallen de wettelijk gegarandeerde rechten van de werknemers ernstig worden geschonden. De problemen zijn het ernstigst in de lichte industrie, de bouw en in de mijnbouw.

2.2.9

In de discussie over de rol van het maatschappelijk middenveld in de betrekkingen tussen de Unie en China moet ook dít probleem beslist worden aangekaart. Het Comité moet daarover zijn mening geven en moet voorstellen doen om de samenwerking op dit terrein te stimuleren en op die manier verbetering in de situatie te brengen. Het moet deze voorstellen in het kader van de samenwerking bespreken met de Chinese SER.

2.2.10

Als lidstaat van de Internationale Arbeidsorganisatie dient China de in de Conventies 87 en 98 omschreven rechten te respecteren. Deze rechten liggen verankerd in de Verklaring van Philadelphia, die deel uitmaakt van de Statuten van de Internationale Arbeidsorganisatie. Schendingen van deze rechten door lidstaten die de Conventies 87 en 98 nog niet hebben geratificeerd, kunnen worden behandeld in de bevoegde toezichthoudende organen, in casu het Comité voor Vakbondsvrijheid, dat zich in zijn oordeel laat leiden door de uitgebreide jurisprudentie met betrekking tot de vrijheid van vereniging en collectieve onderhandelingen die in de afgelopen decennia tot stand is gekomen en algemeen wordt gezien als het resultaat van een objectieve, onpartijdige en onafhankelijke juridische analyse.

2.2.11

China heeft de afgelopen jaren herhaaldelijk kritiek over zich heen gekregen vanwege schending van de rechten neergelegd in de Conventies 87 en 98. De meest opvallende discrepantie tussen de Chinese vakbondswetgeving en Conventie 87 is het vakbondsmonopolie van de ACFTU. De inbreuk op de bepalingen van de Conventie zit hem niet in het bestaan van één enkele vakbond die de belangen van alle werknemers behartigt — als de werknemers het zo willen, is daar volgens de Conventie niets op tegen. Het probleem zit hem in het feit dat het vakbondsmonopolie van de ACFTU bij wet is ingesteld, wat het werknemers verbiedt om, als zij dit zouden wensen, een alternatieve vakbond op te richten.

2.2.12

Bovendien bepaalt de Wet op de Vakbonden de koers die de enig toegestane vakbond moet volgen, o.m. met de verplichting tot ondersteuning van de leidende rol van de Communistische Partij en met het beginsel van „democratisch centralisme”, dat — zoals het in China wordt toegepast — absoluut niets met democratie van doen heeft.

2.2.13

China heeft geen wetgeving over collectieve onderhandelingen. Het heeft wel regelingen inzake „collectieve overeenkomsten”, maar deze hebben veeleer betrekking op het raadplegen van de werknemers dan op het voeren van onderhandelingen. „Collectieve raadpleging” wordt beschouwd als het aangewezen instrument om belangengeschillen tussen werknemers en werkgevers uit de wereld te helpen. De bepalingen van deze regelingen staan ver af van de fundamentele normen die zijn neergelegd in Conventie 98 over het recht op collectieve onderhandelingen, zoals het stimuleren van collectieve onderhandelingen door de overheid en het beginsel dat de onderhandelingspartijen zich niet mogen bemoeien met elkaars interne aangelegenheden.

2.2.14

Ook het recht van vereniging wordt in China beknot: onafhankelijke vakbonden zijn er verboden en alle pogingen om dergelijke vakbonden op te richten worden in de kiem gesmoord. Wie zich daaraan schuldig, maakt wordt gearresteerd en gewoonlijk tot een gevangenisstraf veroordeeld of soms tot heropvoeding door arbeid in een werkkamp of opgesloten in een psychiatrische instelling. Ondanks deze repressie neemt het aantal collectieve acties buiten de ACFTU om duidelijk toe inclusief activiteiten om werknemers te organiseren. Onafhankelijke activisten en door ngo's gesteunde werknemers die op proberen te komen voor hun rechten, hebben een belangrijke rol gespeeld in China bij de verdediging van de rechtsstaat, maar zijn in 2005 in toenemende mate onder druk komen te staan van administratiefrechtelijke en politiële instanties.

Het comité van het Volkscongres heeft in zijn rapport met betrekking tot de uitvoering van de wet van 1995 inzake collectieve contracten vastgesteld dat in 80 % van de particuliere bedrijven geen arbeidsovereenkomsten in de zin van de wet worden gesloten. Als er al sprake is van een contract, dan heeft dat in het algemeen een looptijd van minder dan een jaar; bovendien gaat het meer over de plichten van de werknemers dan over hun rechten. Volgens hetzelfde rapport, is de situatie iets beter in de staatsbedrijven.

2.2.15

Een aspect van het vraagstuk van de werknemersrechten dat vaak in negatieve zin in het nieuws komt, is de veiligheid en gezondheid op het werk, omdat werknemers op dit terrein geen enkele vorm van inspraak middels vakverenigingen hebben. Vooral de mijnbouw heeft in dit verband een slechte reputatie.

2.2.16

Deze problematiek biedt interessante aangrijpingspunten voor discussie en samenwerking in het kader van het overleg over de mogelijke rol van het maatschappelijk middenveld in de Europees-Chinese betrekkingen. Veiligheid en gezondheid op het werk is uiteraard een vraagstuk van heel andere aard dan de problematiek rond de fundamentele werknemers- en vakbondsrechten. China heeft geen enkele IAO-conventie terzake geratificeerd, maar veel conventies zijn ook nog niet door de EU-lidstaten geratificeerd. Het is duidelijk dat het recht van vereniging van belang is voor de tenuitvoerlegging van sommige regelingen inzake gezondheid en veiligheid.

2.2.17

Tegen deze achtergrond bezien, vindt het Comité het een goede zaak dat de Chinese overheid heeft besloten om in de 24.000 Chinese steenkoolmijnen in totaal zo'n 100.000 veiligheidsmedewerkers aan te stellen en deze mensen ook te helpen opleiden.

2.2.18

De Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties heeft in zijn reactie op China's eerste rapport over de uitvoering van het Internationale Convenant over economische, sociale en culturele rechten niet alleen de inbreuken op het recht van vereniging en de erbarmelijke veiligheids- en gezondheidssituatie van de Chinese werknemers, maar ook nog een aantal andere misstanden aan de kaak gesteld, zoals met name:

discriminatie in beroep en beroepsuitoefening;

gebruik van dwangarbeid als corrigerende maatregel zonder enige vorm van aanklacht, proces of onderzoek;

gevaarlijke vormen van kinderarbeid;

schendingen van de rechten van binnenlandse migranten;

lonen die te laag zijn om een behoorlijke levensstandaard te garanderen, met name in plattelandsgebieden, en het hardnekkige probleem van achterstallige loonbetalingen, met name in de bouwsector.

2.3   Organisaties voor de bescherming van de rechten van werkgevers

2.3.1

De IAO-conventies 87 en 98 beschermen niet alleen de rechten van werknemers, maar ook die van werkgevers. Sinds het einde van de jaren '90 tracht de China Employers' Confederation (Verbond van Chinese Werkgevers — CEC) een representatieve werkgeversorganisatie te worden door een aantal functies te vervullen die van een dergelijke organisatie verwacht mogen worden. Tot dusverre heeft het verbond nog maar weinig vooruitgang geboekt, maar dat is niet het gevolg van overheidsinmenging. De voornaamste verklaring voor zijn vooralsnog zeer geringe invloed moet worden gezocht in zijn ontoereikende financiële middelen, de dominantie van de grote staatsbedrijven en het ontbreken van een stelsel van arbeidsverhoudingen waarin het een rol zou kunnen spelen. Dochterondernemingen van buitenlandse multinationals spelen geen enkele rol binnen het CEC.

2.3.2

Het CEC lijkt niet geneigd om de belangen van zijn leden voluit te verdedigen. Het is van oordeel dat de Partij best in staat is om de belangen van álle geledingen in de Chinese samenleving te behartigen. Het ziet voor zichzelf dan ook maar een bescheiden rol weggelegd, nl. zijn leden wegwijs te maken in de vele regels en regeltjes die de overheid heeft uitgevaardigd, hen te helpen bij het oplossen van specifieke problemen en, wanneer nodig, aan te dringen op een rechtvaardige behandeling van zijn leden. De andere grote werkgeversorganisatie, de All China Federation of Industry and Commerce (Chinees Verbond van Industrie en Handel — ACFIC), houdt er dezelfde visie op na.

Interessant is echter wel dat een aantal nieuwe organisaties, zoals b.v. de All China Business Owners Federation (Chinees Verbond van Ondernemers), de belangen van de „nieuwe kapitalisten” behartigen. Er zijn ook organisaties die academici en andere beroepsbeoefenaren vertegenwoordigen en die voor een nauwe band zorgen tussen overheid en beroepsbeoefenaren en die een forum bieden voor gedachtewisselingen en discussie over vooruitgang.

2.4   Arbeidsverhoudingen en tripartiet overleg

2.4.1

In het licht van dit alles moet het Comité nogmaals zijn bezorgdheid over de aanhoudende en nog toenemende ontevredenheid en sociale onrust in China uitspreken. Volgens officiële cijfers waren er in 2004 zo'n 74.000 acties van grote groepen werknemers, waarbij in totaal meer dan 3,7 miljoen personen betrokken waren; het jaar daarvoor waren dat er 58.000. Sinds 1994 (10.000 acties) is het aantal acties voortdurend toegenomen. Brede sociale onrust vormt een groot gevaar voor de stabiliteit van het land. Kennelijk denken de Partij en de overheid nog steeds dat de aanhoudende economische groei en beloftes om de meest flagrante ongelijkheden weg te werken voor de Chinese beroepsbevolking aanvaardbare zoethoudertjes zijn. Ze zullen moeten dansen op het slappe koord tussen snelle ontwikkeling en stabiliteit.

2.4.2

Het Comité blijft de overtuiging toegedaan dat het voor een stabiele economische overgang absoluut noodzakelijk is zo spoedig mogelijk te beginnen met de opbouw van een modern stelsel van arbeidsverhoudingen, met vrije en onafhankelijke sociale partners en adequate procedures voor tripartiet overleg, in lijn met IAO-Conventie 144 die uitgaat van autonome werkgevers- en werknemersorganisaties.

2.4.3

In de huidige omstandigheden kan het maatschappelijk middenveld hierbij slechts een marginale rol spelen.

Aan werkgeverszijde ziet het Comité een rol weggelegd voor dochterondernemingen van buitenlandse multinationals en voor de Europese Kamer van Koophandel in Beijing. Deze hebben tot dusverre echter nog niet veel betrokkenheid getoond. Misschien kan het concept „maatschappelijk verantwoord ondernemen”, waarvoor de Chinese overheid enige interesse getoond heeft, een rol spelen.

De Europese vakbonden hebben over het geheel genomen weinig belangstelling voor samenwerking met de ACFTU zolang deze zo weinig interesse toont voor het behartigen van de belangen van zijn leden. Wel zijn zij bereid hun steun te geven aan initiatieven die tot doel hebben de Chinese werknemers bewust te maken van hun rechten, hen te scholen op het vlak van de veiligheid en gezondheid op het werk, en hun juridische bijstand te verlenen wanneer het tot een rechtszaak komt. Soms werken zij daarbij samen met lokale ngo's. Mocht deze samenwerking uiteindelijk leiden tot de totstandkoming van een adequaat stelsel van arbeidsverhoudingen, dan zijn dit de eerste (noodzakelijkerwijs voorzichtige) stappen op een nog zeer lange weg.

3.   Conclusies en aanbevelingen

3.1

Het lijdt geen twijfel dat het niet gemakkelijk zal zijn voor maatschappelijke organisaties in de EU en in China daadwerkelijk samen te werken. De beide culturen en politieke systemen verschillen zeer en men begrijpt elkaar nog niet zo goed. Daarom bestaat het risico dat China in reactie op bezorgdheid van de zijde van de EU zal antwoorden dat onze ervaring niet relevant is voor de situatie daar. Hun vertellen dat zij een voorbeeld aan ons moeten nemen, zal niet werken. Toch loont het om moeite te blijven doen.

3.2

De Unie moet trachten een beter inzicht te verkrijgen in de complexiteit van de ontwikkeling van het Chinese middenveld. Dat zij het liefst met onafhankelijke maatschappelijke organisaties samenwerkt en wil blijven samenwerken is goed te begrijpen. Toch zou zij moeten beseffen dat zelfs door particulieren opgerichte ngo's informele banden hebben met de overheid en toegang tot de overheid belangrijker vinden dan onafhankelijkheid. De Europese Commissie zou moeten blijven onderzoeken in hoeverre bepaalde door de overheid opgezette massa-organisaties als de ACWF (All China Women's Federation) kunnen bijdragen tot het bevorderen van de democratie, de mensenrechten en de rechtsstaat. De afgelopen jaren zijn op initiatief van gouvernementele organisaties (gongo's), massa-organisaties en hun lokale afdelingen een aantal innovatieve projecten op deze terreinen opgezet.

3.3

Daarom pleit het Comité voor een meer gedifferentieerde aanpak. De Unie zou met verschillende soorten ngo's tegelijk moeten samenwerken op uiteenlopende manieren en zij zou daarbij gebruik moeten maken van de specifieke capaciteiten en mogelijkheden van iedere ngo. Ook zou zij haar contacten met maatschappelijke organisaties op regionaal en lokaal niveau moeten uitbreiden.

De afspraak (addendum bij de Gezamenlijke Verklaring) om de samenwerking tussen het EESC en de Chinese sociaal-economische raad („SER”) te intensiveren is bedoeld om de betrekkingen tussen beide aan te halen d.m.v. jaarlijkse ontmoetingen op voorzittersniveau, waarbij de delegaties van beide organen zouden moeten bestaan uit vertegenwoordigers van de verschillende geledingen van het maatschappelijk middenveld. Er is ook een gezamenlijke aanpak afgesproken ten einde te bereiken dat de EU-China-Top een bilaterale rondetafelconferentie organiseert, voortbouwend op de bestaande samenwerking tussen het EESC en de Chinese SER. Als dit voorstel wordt aanvaard, dan zouden van Chinese zijde niet alleen vertegenwoordigers van gouvernementele organisaties moeten kunnen deelnemen, maar ook een significant aantal vertegenwoordigers van echte middenveldorganisaties en bovendien zouden contacten mogelijk moeten zijn met onafhankelijke maatschappelijke organisaties in de marge van het rondetafelgebeuren.

3.4

Wat het rechtsstaatbeginsel betreft, hebben tal van vertegenwoordigers van het Chinese middenveld tegenover de EESC-delegatie verklaard dat niet zozeer de uitvaardiging van nieuwe wetten als wel de toepassing van de bestaande wetten prioriteit dient te krijgen. Veel problemen en tekortkomingen op het vlak van bestuur, mensenrechten en democratisering kunnen worden toegeschreven aan het feit dat de bestaande wet- en regelgeving met voeten wordt getreden. Het Comité zou dan ook graag zien dat de Unie met meer klem pleit voor een striktere naleving van de bestaande wet- en regelgeving, wat al een hele verbetering teweeg zou brengen. Om haar pleidooi extra kracht bij te zetten zou de EU de Chinese overheid erop attent moeten maken dat het gaat om regels en voorschriften die zij per slot van rekening zelf heeft uitgevaardigd.

3.5

Het Comité beseft dat de Chinese overheid nog steeds koste wat het kost de politieke en sociale stabiliteit veilig wil stellen en vreest dat een ongebreidelde ontwikkeling van de ngo-sector de stabiliteit in het gedrang zou kunnen brengen. Daarom beveelt het aan dat de Unie de Chinese overheid erop blijft wijzen dat politieke en sociale stabiliteit en een bloeiend maatschappelijk middenveld elkaar niet uitsluiten, mits de beginselen van de rechtsstaat in acht worden genomen. Aan de hand van eigen praktijkvoorbeelden, met name de ervaringen opgedaan door de nieuwe lidstaten, moet zij de Chinese overheid duidelijk proberen te maken dat een goed ontwikkeld maatschappelijk middenveld de bestuurskwaliteit en de stabiliteit ten goede komt.

3.6

Arbeidsvraagstukken liggen in China momenteel bijzonder gevoelig; het is dan ook weinig waarschijnlijk dat de Chinese overheid bereid zal zijn haar greep op de vakorganisaties kwijt te raken. Alleen als er in de internationale dialoog met China systematisch gehamerd wordt op het belang van vrijheid van vereniging, zal de regering hopelijk haar greep wat willen versoepelen.

3.7

De Chinese regering is echter niet tegen de oprichting van werkgeversorganisaties in handel en industrie. Daarom beveelt het Comité aan dat de Unie de gelegenheid te baat neemt om deze Chinese werkgeversorganisaties te helpen lering te trekken uit de ervaringen van hun Europese evenknieën. Positieve ontwikkelingen in een bepaald segment van het maatschappelijk middenveld zouden een olievlekeffect kunnen hebben op andere segmenten

3.8

Tegen de achtergrond van een mogelijke inkrimping van het budget voor de Europese ontwikkelingssamenwerking met China, dringen de Chinese ngo's en buitenlandse ngo's in China erop aan dat de Unie haar financiële steun aan Chinese maatschappelijke organisaties minstens op het huidige niveau handhaaft. Van financiële ondersteuning van maatschappelijke organisaties door de overheid of sponsoring van ngo-activiteiten door de particuliere sector is nog maar nauwelijks sprake. Het Comité zou dan ook graag zien dat de Unie haar financiële steun aan Chinese maatschappelijke organisaties niet terugschroeft, maar op het huidige niveau handhaaft of zelfs verhoogt, maar dan wel richt op activiteiten die ook goed zijn voor de bevordering van de grondrechten en de rechten van de werknemers. Het voegt daaraan toe dat het belangrijk is ook grassroots-organisaties te ondersteunen met kleine subsidiebedragen en met technische assistentie bij het indienen van de aanvragen daartoe via een vereenvoudigde procedure.

3.9

Net zo belangrijk is dat zij capacity building-programma's ten behoeve van Chinese ngo's blijft ondersteunen. In dit verband beveelt het Comité aan om dergelijke programma's beter op de specifieke behoeften van de Chinese ngo's toe te snijden en daartoe met hen te overleggen.

3.10

Vertegenwoordigers van Chinese maatschappelijke organisaties zouden ook graag zien dat de Unie haar invloed aanwendt om de totstandkoming van partnerschappen van ngo's met de overheid of de particuliere sector te bevorderen en om de Chinese overheid over te halen een adequaat mechanisme in het leven te roepen om ngo's in staat te stellen hun standpunt ten aanzien van zaken van algemeen belang bij de overheid kenbaar te maken. Het Comité is van oordeel dat de Unie aan deze oproep gehoor dient te geven. In het reeds genoemde advies uit 2003 heeft het erop gewezen dat „zonder vrijheid van vereniging (…) geen zinvolle invulling (kan) worden gegeven aan belangenbehartiging” (par. 3.13). Van vrijheid van vereniging is in China nog geen sprake, maar er is nog wel ruimte om de inbreng van ngo's in het besluitvormingsproces te vergroten. De Unie kan de Chinese overheid en de Chinese ngo's uitleggen hoe de Europese maatschappelijke organisaties de belangen van hun achterban behartigen; verder kan zij het beleid van de overheid kritisch volgen en dat beleid helpen vormgeven. Op die manier kan zij China helpen lering te trekken uit de Europese ervaringen.

3.11

Hoewel China vele beperkingen van de persvrijheid kent, is het ook en vooral aan de media te danken dat het Chinese middenveld de afgelopen jaren zo is gegroeid. Daarom beveelt het Comité aan dat de Unie nagaat op welke manier zij de Chinese media kan helpen deze actieve rol te blijven spelen, bijvoorbeeld d.m.v. uitwisselingsbezoeken van journalisten tussen de EU en China.

3.12

Het Comité is zich bewust van de onmisbare rol van het Hongkongse middenveld als pleitbezorger van de democratie en de mensenrechten in Hongkong en als inspiratiebron en steun voor het maatschappelijk middenveld in China zelf. Het beveelt dan ook aan om de contacten en de samenwerking met het maatschappelijk middenveld in Hongkong in stand te houden.

3.13

Het verdient aanbeveling dat het Comité, en relevante Europese federanties van middenveldorganisaties, de Europese Commissie stimuleren en begeleiden bij het, samen met het Europees Parlement en de Chinese SER, toezien op schendingen van de grondrechten.

3.14

Bij het mensenrechtenoverleg tussen het Comité en de Chinese SER moeten het recht van vereniging en het recht op collectieve onderhandelingen een centrale plaats innemen.

De Commissie moet met de Chinese overheid in gesprek blijven ten einde haar van haar grote angst voor „antigouvernementele organisaties”, een „Solidarnosc-effect” en „gekleurde revoluties” af te helpen. Er moet geprobeerd worden een positieve inhoud te geven aan de „samenwerking van velerlei aard op arbeidsvlak” die de Chinese regering als belangrijk punt heeft aangemerkt in haar voorstellen voor economische samenwerking en handel in haar EU-beleidsnota van oktober 2003. De structurele dialoog tussen de EU en China over arbeid, werkgelegenheid en sociale aangelegenheden, waartoe Europees commissaris Spidla en de Chinese minister van Arbeid en Sociale Zekerheid besloten hebben, zou daartoe een goede gelegenheid kunnen zijn. Het Comité zal proberen zijn contacten met de Chinese SER op dezelfde wijze te benutten.

3.15

Het Comité zal zich nader beraden op de vraag in hoeverre afspraken op het vlak van maatschappelijk verantwoord ondernemen en internationale gedragscodes voor multinationale ondernemingen (en met name de richtsnoeren van de OESO) buitenlandse bedrijven in staat kunnen stellen om in China een stelsel van arbeidsverhoudingen tot stand te helpen brengen.

Ten slotte beveelt het Comité nog aan om speciale aandacht te schenken aan de bijdrage die vakbonden, werkgeversorganisaties en, waar relevant, ngo's kunnen leveren aan het verbeteren van de veiligheids- en gezondheidsomstandigheden op de werkplek.

Brussel, 15 maart 2006.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Anne-Marie SIGMUND