52005PC0667




[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 21.12.2005

COM(2005) 667 definitief

2005/0281 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende afvalstoffen

(door de Commissie ingediend){SEC(2005) 1681}

TOELICHTING

ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL |

Motivering en doel van het voorstel Het algemene doel van dit herzieningsvoorstel is, de bepalingen van Richtlijn 75/442/EEG te optimaliseren zonder de basisstructuur of de essentiële bepalingen ervan te wijzigen. Wat wordt beoogd is een verfijning, niet een radicale herschrijving van de richtlijn. In de thematische strategie inzake afvalpreventie en afvalrecycling worden drie belangrijke redenen aangegeven om een herziening van Richtlijn 75/442/EEG, de “kaderrichtlijn afvalstoffen”, te ondernemen. Om te beginnen is een aantal definities in Richtlijn 75/442/EEG klaarblijkelijk niet duidelijk genoeg, waardoor de lidstaten en in sommige gevallen de regio’s er verschillende interpretaties op nahouden en onzekerheid is ontstaan over de juiste uitlegging van deze kernbepalingen. Gedeeltelijk als gevolg daarvan is in een aanzienlijk aantal gevallen een interpretatie door het Europees Hof van Justitie noodzakelijk gebleken. Dit heeft de deelnemers aan de markt en de bevoegde instanties grote moeilijkheden gebaard. De kwesties ten aanzien waarvan juridische onzekerheid bestaat, betreffen hoofdzakelijk de definitie van afvalstoffen en het onderscheid tussen terugwinning en verwijdering. Dit voorstel voor een herziening van de kaderrichtlijn afvalstoffen bevat duidelijkere definities en/of een mechanisme om indien nodig duidelijkheid te scheppen op EU-niveau. Ten tweede wordt met de thematische strategie inzake afvalpreventie en afvalrecycling een nieuwe benadering van het afvalstoffenbeleid geïntroduceerd die beter is aangepast aan de huidige situatie, waarin milieuwetgeving van toepassing is op de meeste afvalbeheerhandelingen van enige betekenis. Het is belangrijk dat de kaderrichtlijn afvalstoffen aan deze benadering wordt aangepast. Dat vereist een aantal wijzigingen. De belangrijkste daarvan is de invoering van een milieudoelstelling. De meeste milieurichtlijnen hebben thans een dergelijke doelstelling, die ertoe bijdraagt de hele richtlijn op een specifiek doel af te stemmen. In het onderhavige geval spitst de milieudoelstelling de richtlijn toe op de vermindering van de aan afvalproductie en afvalbeheer verbonden milieueffecten, rekening houdend met de hele levenscyclus. Deze insteek is ontleend aan de strategie inzake de natuurlijke hulpbronnen. Een ander gewichtig aspect van deze strategische bijsturing is de overstap naar een meer normengerichte benadering. Dit voorstel versterkt de normen op een aantal gebieden via de toepassing van minimumnormen, een duidelijke definitie van terugwinning en de toepassing van criteria ter beantwoording van de vraag wanneer afval ophoudt afval te zijn. Tot slot wil dit voorstel het bestaande juridische kader vereenvoudigen. Daartoe wordt Richtlijn 75/439/EEG inzake de verwijdering van afgewerkte olie ingetrokken en wordt Richtlijn 91/689/EEG betreffende gevaarlijke afvalstoffen in de kaderrichtlijn afvalstoffen geïntegreerd. De richtlijn afgewerkte olie verleende aan de regeneratie van afvalolie prioriteit ten opzichte van andere terugwinningsopties; dit is in de huidige situatie niet langer gerechtvaardigd. De bepalingen van de richtlijn gevaarlijke afvalstoffen houden nauw verband met die van de kaderrichtlijn afvalstoffen, en de integratie van beide instrumenten consolideert en vereenvoudigt de wetgeving. Bovendien moeten in alle drie de richtlijnen sommige achterhaalde of onduidelijke bepalingen worden gewijzigd of geschrapt. |

Algemene context De geschiedenis van afval is even oud als die van de menselijke samenleving. Het afvalstoffenbeleid neemt in de ontwikkeling van het milieubeleid van de EU van oudsher een centrale plaats in: de kaderrichtlijn afvalstoffen was een van de eerste rechtsinstrumenten die werden ingevoerd om het milieu in de hele EU te beschermen. Sedert 1975 is de wetgeving afvalstoffen sterk uitgebreid. In een eerste fase is het algemene kader ingevoerd en is een reeks specifieke problemen (afgewerkte olie, titaandioxide) aangepakt. In een tweede fase zijn normen voor stortplaatsen en verbrandingsinstallaties ontwikkeld. In de derde fase ten slotte zijn middels recyclingrichtlijnen de noodzakelijke logistieke en financiële voorwaarden geschapen om recycling van een aantal prioritaire afvalstromen (verpakkingsafval, autowrakken, AEEA) te vergemakkelijken. Aan nog méér grootschalige wetgevingsinitiatieven bestaat thans geen behoefte. Wel moet actie worden ondernomen om het bestaande kader te optimaliseren en resterende lacunes op te vullen. Dit herzieningsvoorstel voorziet reeds in een aantal noodzakelijke maatregelen; andere zullen op langere termijn moeten worden aangevat. Als geen werk wordt gemaakt van een herziening van de kaderrichtlijn afvalstoffen, zullen de reeds genoemde, door het ontbreken van juridische zekerheid veroorzaakte problemen de deelnemers aan de markt en de bevoegde instanties blijven achtervolgen, en zal het ontbreken van normen op bepaalde gebieden een bedreiging blijven vormen voor het niveau van bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid alsook voor de interne markt voor gerecycleerde producten. Worden het juridische kader en met name de richtlijnen afgewerkte olie en gevaarlijke afvalstoffen niet aangepast aan de huidige kennis en doelstellingen, dan zal dit de geloofwaardigheid van het EU-beleid op dit gebied ondermijnen. |

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied Dit voorstel herziet Richtlijn 75/442/EEG (de kaderrichtlijn afvalstoffen) en voorziet in de intrekking van Richtlijn 91/689/EEG (de richtlijn gevaarlijke afvalstoffen), waarvan de bepalingen in de kaderrichtlijn afvalstoffen worden geïntegreerd, en Richtlijn 75/439/EEG (de richtlijn afgewerkte olie), waarvan het specifieke inzamelingsvoorschrift in de kaderrichtlijn wordt geïntegreerd. De elementen van laatstgenoemde twee richtlijnen die relevant en gerechtvaardigd blijven, worden in het voorstel voor een herziene kaderrichtlijn afvalstoffen geïntegreerd. De definities en basisregels van de kaderrichtlijn afvalstoffen vormen het fundament voor alle andere onderdelen van de EU-afvalstoffenwetgeving; de kaderrichtlijn heeft dan ook directe of indirecte gevolgen voor elk daarvan. Voorts is niet alleen de kaderrichtlijn afvalstoffen maar ook Richtlijn 96/61/EG inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (IPPC) van toepassing op kwesties betreffende vergunningen voor afvalverwerkingsinstallaties. In het verleden hebben overlappingen tussen deze twee richtlijnen geleid tot tweevoudige vergunningsprocedures en een onnodige toename van de regelgevings- en administratieve last. Hoewel die problemen vooral het gevolg zijn van de manier waarop de lidstaten de richtlijnen ten uitvoer hebben gelegd, wordt in de thans voorgestelde richtlijn uitdrukkelijk gesteld dat een dergelijk dubbel vergunningensysteem door het EU-recht niet wordt geëist. Een aantal elementen van de richtlijn gevaarlijke afvalstoffen die in dit voorstel niet zijn opgenomen, worden op passende wijze bestreken door andere communautaire rechtsinstrumenten zoals Richtlijn 2000/76/EG betreffende de verbranding van afval en Richtlijn 96/59/EG betreffende PCB’s en PCT’s. |

Samenhang met andere beleidsonderdelen en doelstellingen van de Unie Niet van toepassing. |

RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING |

Raadpleging van belanghebbenden |

Wijze van raadpleging, belangrijkste geraadpleegde sectoren en algemeen profiel van de respondenten Na de bekendmaking van de mededeling “Naar een thematische strategie inzake afvalpreventie en afvalrecycling” [COM(2003) 301] heeft een openbare internetraadpleging van de belanghebbende partijen plaatsgevonden. Ten tweede heeft de Commissie vijf vergaderingen van deskundigen georganiseerd met het oog op een diepgaande bespreking van thema’s die voor de strategie van groot belang zijn (zie verder). Daarenboven hebben drie informele vergaderingen met de lidstaten plaatsgevonden, alsook drie vergaderingen met de belanghebbende partijen, waarvan er één - om de gedachtewisseling te vergemakkelijken - was voorbehouden voor organisaties op EU-niveau. Ten derde heeft een afzonderlijke raadpleging van de belanghebbende partijen over de effectbeoordeling plaatsgevonden, waarbij hen om informatie werd verzocht over de te verwachten effecten van een reeks nader gespecificeerde beleidsopties. Hierop zijn negentig reacties ontvangen. Ten vierde is zowel met de belanghebbende partijen als met de lidstaten extra overleg gevoerd dat specifiek betrekking had op de richtlijn gevaarlijke afvalstoffen en de richtlijn afgewerkte olie. |

Samenvatting van de reacties en hoe daarmee rekening is gehouden Het is niet mogelijk hier alle commentaren te behandelen die de bovenvermelde uitgebreide raadplegingsprocedure heeft opgeleverd. Een samenvatting van de commentaren die naar aanleiding van de eerste internetraadpleging werden ontvangen, is opgenomen in de mededeling over de thematische strategie, en alle reacties in het kader van de openbare raadpleging kunnen, evenals de conclusies van de werkgroepen van deskundigen en betrokken partijen over specifieke vraagstukken, worden ingezien op de volgende internetsite: http://europa.eu.int/comm/environment/waste/strategy.htm |

Van 10.5.2003 tot 10.11.2003 heeft via internet een openbare raadpleging plaatsgevonden. De Commissie heeft 220 reacties ontvangen. De resultaten zijn beschikbaar op http://forum.europa.eu.int/Public/irc/env/waste_strat/library?l=/test&vm=detailed&sb=Title. |

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid |

Betrokken wetenschaps- en kennisgebieden De belangrijkste gebieden waarop wetenschappelijk advies is ingewonnen, zijn levenscyclusanalyse, afvalpreventie en recycling, normen voor terugwinningsinstallaties en de definities van afvalstoffen, terugwinning en verwijdering. |

Gebruikte instrumenten De belangrijkste instrumenten waren deskundigenvergaderingen en door derden uitgevoerde relevante studies. De Commissie heeft opdracht gegeven tot het uitvoeren van een kritische evaluatie van bestaande studies en levenscyclusanalyses m.b.t. de regeneratie en verbranding van afgewerkte olie (zie: http://europa.eu.int/comm/environment/waste/studies/oil/waste_oil.htm). |

Belangrijkste geraadpleegde organisaties en deskundigen Er is een breed spectrum van deskundigen uit onderzoekinstellingen, consultants en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven geraadpleegd, met wier adviezen rekening is gehouden. |

Samenvatting van de ingewonnen en benutte adviezen Er zijn geen potentieel ernstige risico’s met onomkeerbare gevolgen gesignaleerd. |

De ontvangen en benutte adviezen zijn te uitgebreid en te uiteenlopend om hier te kunnen worden samengevat. De resultaten van deskundigenvergaderingen, studies en betrokkenenoverleg zijn beschikbaar op: http://europa.eu.int/comm/environment/waste/strategy.htm http://europa.eu.int/comm/environment/waste/oil_index.htm en http://europa.eu.int/comm/environment/waste/hazardous_index.htm. Een groot aantal van deze bevindingen wordt nader besproken in de effectbeoordeling die aan de thematische strategie inzake afvalpreventie en afvalrecycling is gehecht. Wat de richtlijn afgewerkte olie betreft, liepen de meningen van de betrokken partijen over de wenselijkheid en de effecten van een opheffing van de aan regeneratie toegekende prioriteit sterk uiteen. Over deze kwestie kon tussen de partijen geen eensgezindheid worden bereikt. |

Wijze waarop het deskundigenadvies beschikbaar is gemaakt voor het publiek Een samenvatting van de resultaten van de deskundigenvergaderingen is beschikbaar op de desbetreffende internetsite. |

Effectbeoordeling De herziening van Richtlijn 75/442/EEG is een van de elementen die deel uitmaken van het maatregelenpakket van de thematische strategie inzake afvalpreventie en afvalrecycling. Voor het pakket als geheel is een effectbeoordeling (EB) uitgevoerd. In het EB-verslag is een evaluatie opgenomen van vijf groepen van opties, ieder met betrekking tot een specifiek milieuvraagstuk. De volgende combinatie van opties wordt aanbevolen: hantering van een hulpbrongerelateerde aanpak van afvalstoffen, gebaseerd op een levenscyclusbenadering, inclusief verbetering van de kennisbasis en verduidelijking van de milieudoelstelling van het afvalstoffenbeleid; streven naar een Europese recyclingsamenleving door de ontwikkeling van gemeenschappelijke milieueisen inzake afvalstoffenrecycling; modernisering van het wetgevingskader door een herziening van de kaderwetgeving afvalstoffen en de vaststelling van richtsnoeren voor kwesties die per geval moeten worden aangepakt. Voorts wordt er in de EB voor gepleit om de bij Richtlijn 75/439/EEG vastgestelde prioriteit voor de regeneratie van afgewerkte olie op te heffen en de inspanningen te concentreren op de inzameling van afgewerkte olie. Een aantal van deze opties heeft geresulteerd in voorstellen voor juridische kadervoorschriften. Uit de EB blijkt dat deze in het algemeen zullen resulteren in een verhoogde eco-efficiëntie van het afvalstoffenbeleid van de EU en dat de specifieke effecten van een dergelijke raamwerkbenadering zullen afhangen van de op EU- of lidstaatniveau genomen uitvoeringsmaatregelen. Deze richtlijn bevat bepalingen waardoor zekere onderdelen van elk van de in de EB aanbevolen opties ten uitvoer worden gelegd, zoals: de invoering van een milieudoelstelling in de kaderrichtlijn afvalstoffen. Hierdoor wordt de levenscyclusbenadering in het afvalstoffenbeleid geïntroduceerd en wordt de kosteneffectiviteit van dat beleid vergroot; de vaststelling van criteria ter beantwoording van de vraag wanneer afval ophoudt afval te zijn. Zo kunnen criteria voor specifieke afvalstromen worden vastgesteld die garanderen dat de gerecycleerde materialen niet schadelijk zijn voor het milieu. Met name zullen daardoor ook de administratieve lasten voor bedrijven die gerecycleerde materialen produceren die aan deze criteria voldoen, worden verlicht; de verplichting voor de lidstaten om afvalpreventieprogramma’s uit te werken. Deze bepaling zal rechtstreeks wellicht geen grote economische, sociale of milieugevolgen hebben, al worden die gevolgen natuurlijk mede bepaald door de aard van de genomen maatregelen. Zij zal er echter wel voor zorgen dat de aandacht van de beleidsmakers op EU-, nationaal en subnationaal niveau wordt toegespitst op preventie, wat zal resulteren in een intensivering van het afvalpreventiebeleid. Zij zorgt voor de nodige soepelheid bij de uitwerking van nationale en plaatselijke oplossingen om de voordelen van afvalpreventie te exploiteren; de vereenvoudiging van de afvalstoffenwetgeving en met name de verduidelijking van sommige definities. Dit zal positieve economische en milieueffecten opleveren. Ter aanvulling zullen interpretatierichtsnoeren worden gegeven zodat aangelegenheden waarvoor wetgeving een te rigide instrument is, per geval kunnen worden aangepakt; de opheffing van de prioriteit voor regeneratie van afgewerkte olie zal de kosten van het beheer van deze afvalstroom drukken en tegelijk de aandacht toespitsen op wat vanuit milieuoogpunt de hoofdzaak is, namelijk de inzameling van de afgewerkte olie. Dat zal leiden tot meer eco-efficiëntie van het afvaloliebeheer. |

De Commissie heeft de in het werkprogramma vermelde effectbeoordeling verricht. Het verslag kan worden geraadpleegd op http://europa.eu.int/comm/environment/waste/strategy.htm. |

JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL |

Samenvatting van de voorgestelde maatregel De kaderrichtlijn afvalstoffen is aangenomen in 1975, en later gewijzigd bij Richtlijn 91/156/EEG van de Raad van 18 maart 1991. Dit voorstel herziet de kaderrichtlijn afvalstoffen en voorziet in de intrekking van Richtlijn 91/689/EEG, waarvan de bepalingen in de kaderrichtlijn afvalstoffen worden geïntegreerd, en Richtlijn 75/439/EEG, waarvan het specifieke inzamelingsvoorschrift behouden blijft. De belangrijkste wijzigingen van de kaderrichtlijn afvalstoffen zijn: de invoering van een milieudoelstelling; de verduidelijking van de begrippen terugwinning en verwijdering; de verduidelijking van de voorwaarden waaronder gevaarlijke afvalstoffen mogen worden vermengd; de invoering van een procedure ter verduidelijking van de voorwaarden waaronder afvalstoffen die deel uitmaken van bepaalde afvalstromen, ophouden afvalstoffen te zijn; de invoering van minimumnormen of een procedure tot vaststelling van minimumnormen voor een reeks afvalbeheerhandelingen; de invoering van de eis tot opstelling van nationale afvalpreventieprogramma’s. |

Rechtsgrond Het hoofddoel van de richtlijn is de bescherming van het milieu. Dit voorstel is derhalve, net als de vorige herziening van de kaderrichtlijn afvalstoffen, gebaseerd op artikel 175 van het EG-Verdrag. |

Subsidiariteitsbeginsel Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing in de mate dat het voorstel niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap valt. |

De doelstellingen van het voorstel kunnen om de volgende redenen niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt: |

De kaderrichtlijn afvalstoffen legt de basis voor Europese samenwerking op het gebied van afvalbeheer. Zij stelt minimumnormen vast voor de interne markt voor te recycleren afvalstoffen en is van cruciaal belang voor de goede werking van alle andere richtlijnen en verordeningen met betrekking tot afvalstoffen. Het betreft een kaderrichtlijn, waarvan de nadere invulling plaats kan vinden op lidstaatniveau. De opheffing van de eis om bij de verwerking van afgewerkte olie prioriteit te geven aan regeneratie biedt de lidstaten de mogelijkheid zelf hun prioriteiten ten aanzien van specifieke, vanuit milieuoogpunt verkieslijke technieken te bepalen. |

Indien de lidstaten zelfstandig actie zouden ondernemen met betrekking tot de andere afvalvraagstukken, zou dit de interne markt voor te recycleren afvalstoffen ontwrichten en de samenwerking inzake andere vormen van afvalverwerking in het gedrang brengen. Dat zou grote economische en milieukosten veroorzaken. |

De doelstellingen van het voorstel kunnen om de volgende redenen beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt: |

Alleen actie op EU-niveau kan garanderen dat het milieu en de menselijke gezondheid worden beschermd tegen de mogelijke schadelijke effecten van afvalproductie en afvalbeheer. |

Afvalstoffen circuleren binnen de hele EU en zelfs daarbuiten. De door de productie en het beheer van afvalstoffen veroorzaakte verontreiniging van lucht, bodem en water kent geen grenzen. Bovendien kan van een interne markt voor te recycleren afvalstoffen alleen sprake zijn als er een gemeenschappelijke EU-definitie bestaat van kernbegrippen zoals “afvalstof”, “terugwinning” en “verwijdering” en als er bepaalde gemeenschappelijke minimumnormen gelden voor de behandeling van afvalstoffen. |

Bij de herziening van de kaderrichtlijn afvalstoffen is het “kader”-aspect van de richtlijn gehandhaafd. De richtlijn regelt aspecten zoals definities en minimumnormen, maar laat de lidstaten de vrijheid om de concrete details van hun aanpak inzake afvalstoffenbeheer op nationaal, regionaal of lokaal niveau in te vullen. |

Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel. |

Evenredigheidsbeginsel Het voorstel is om de volgende redenen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel: |

Het voorstel ter herziening van de kaderrichtlijn afvalstoffen zorgt voor een aanzienlijke vereenvoudiging van de bestaande richtlijn. Voorts worden twee andere richtlijnen ingetrokken en worden de elementen daarvan die relevant zijn gebleven, in de herziene kaderrichtlijn geïntegreerd. Aangezien het gaat om een kaderrichtlijn, worden alleen de aspecten geregeld waarvoor een geharmoniseerde benadering onontbeerlijk is; op andere gebieden geldt de regelgeving die de lidstaten zelf vaststellen. |

Het voorstel bevat een reeks nieuwe elementen die de financiële en administratieve last van de afvalstoffenregelgeving zullen verminderen zonder dat daardoor het hoge beschermingsniveau voor het milieu en de menselijke gezondheid in het gedrang wordt gebracht. |

Keuze van instrumenten |

Voorgesteld instrument: kaderrichtlijn. |

Andere instrumenten zouden om de volgende redenen ongeschikt zijn: Een minder soepel rechtsinstrument zou onevenredig zijn, gezien de noodzaak om rekening te houden met nationale verschillen inzake afvalstoffenbeheer alsmede culturele en geografische verschillen. Een minder dwingende of op vrijwilligheid gebaseerde maatregel zou niet de juridische zekerheid garanderen die nodig is voor het functioneren van de interne markt en de burger evenmin de nodige waarborgen bieden dat de bescherming van de volksgezondheid en het milieu in de hele EU door de productie en het beheer van afvalstoffen niet in gevaar wordt gebracht. |

GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING |

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Gemeenschap. De maatregelen die in dit voorstel zijn vervat, reiken niet verder dan het huidige financiële kader en de wetgeving die voor de periode 2007-2013 is gepland. |

AANVULLENDE INFORMATIE |

Vereenvoudiging |

Het voorstel zorgt voor vereenvoudiging van de wetgeving, vereenvoudiging van de administratieve procedures voor overheidsinstanties (op EU- of lidstaatniveau) en vereenvoudiging van de administratieve procedures voor particulieren. |

Het voorstel ter herziening van de kaderrichtlijn afvalstoffen vereenvoudigt, moderniseert en verduidelijkt de kaderrichtlijn in diverse opzichten. Voorts worden twee bestaande richtlijnen ingetrokken, waarbij de overtollige bepalingen daarvan worden geschrapt en de overige in het voorstel voor een herziene richtlijn worden verwerkt. De structuur van de EU-wetgeving inzake afvalstoffen wordt daardoor vereenvoudigd. |

De verplichting om een afvalbeheerplan op te stellen, is verduidelijkt en vereenvoudigd. |

Er wordt een procedure ingevoerd voor de vaststelling van criteria ter bepaling van het “einde van de afvalfase”, om te verduidelijken wanneer afval ophoudt afval te zijn. Zo wordt in de regelgeving ruimte geschapen voor gerecycleerde producten of materialen die weinig risico’s inhouden voor het milieu. Er is duidelijkheid geschapen ten aanzien van mogelijke overlappingen tussen de vergunningsystemen krachtens de kaderrichtlijn afvalstoffen respectievelijk de IPPC-richtlijn, zodat de waarschijnlijkheid dat lidstaten twee vergunningen verlangen, wordt verkleind. |

Dit voorstel is in het lopende programma van de Commissie inzake actualisering en vereenvoudiging van het acquis communautaire en in haar werk- en wetgevingsprogramma opgenomen onder referentienummer WP 05 2004/ENV/001. |

Intrekking van bestaande wetgeving De goedkeuring van het voorstel houdt de intrekking van bestaande wetgeving in. |

Concordantietabel De lidstaten dienen de Commissie de tekst van de nationale bepalingen tot omzetting van de richtlijn mede te delen, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn. |

Europese Economische Ruimte De voorgestelde richtlijn is relevant voor de EER en dient derhalve ook voor de EER te gelden. |

Het voorstel nader bekeken Artikel 1 omschrijft het doel van de voorgestelde richtlijn. De nieuwe doelstelling verleent de kaderrichtlijn afvalstoffen een nieuwe focus op de milieueffecten van de productie en het beheer van afvalstoffen, rekening houdend met de levenscyclus van de hulpbronnen. De richtlijn legt een verband tussen deze doelstelling en de ‘hiërarchie inzake afvalbeheer’ zoals vervat in artikel 3 van Richtlijn 75/442/EEG, zonder dat aan de rangorde of de essentie van die hiërarchie wordt geraakt. De formulering van de hiërarchie is geactualiseerd om rekening te houden met de ontwikkelingen inzake de betekenis van de gebruikte termen. Artikel 2 omschrijft het toepassingsgebied van de voorgestelde richtlijn. Artikel 2, tweede alinea, is gewijzigd om het begrip ‘onder andere voorschriften vallend’ te beperken tot communautaire wetgeving. Zodoende wordt de juridische zekerheid vergroot en wordt een minimale communautaire werkingssfeer gegarandeerd. Er zijn ook enkele nieuwe uitgesloten categorieën, namelijk niet uitgegraven vervuilde grond, dierlijke bijproducten en bijproducten van de landbouw. Artikel 3 bevat de definities van de begrippen die in deze richtlijn en de richtlijnen die daarnaar verwijzen, worden gehanteerd. De definitie van afvalstof is ongewijzigd gebleven, maar in hoofdstuk III is in een nieuw mechanisme voorzien teneinde te kunnen verduidelijken wanneer bepaalde afvalstoffen ophouden afvalstoffen te zijn. Dit geschiedt door de specificatie van criteria via een comitéprocedure voor afvalstromen die aan de in artikel 11 gestelde voorwaarden voldoen. De definitie van hergebruik volgt deze van de richtlijn verpakking en verpakkingsafval. Er is een definitie van recycling toegevoegd om de inhoud van dit begrip te verduidelijken. De definitie van inzameling is herzien om te verduidelijken dat zij betrekking heeft op de activiteit van het verzamelen van afvalstoffen en het bijeenbrengen ervan met het oog op het vervoer naar een passende afvalverwerkingsinstallatie, maar niet op de afvalverwerkingshandelingen die het vermengen en scheiden van afvalstoffen behelzen. De definities van ‘producent’, ‘houder’ en ‘beheer’ zijn fundamenteel ongewijzigd gebleven. Artikel 4 handhaaft de rechtsgrond voor de bij beschikking van de Commissie vastgestelde lijst van afvalstoffen. De artikelen 5 en 6 bevatten een herziene definitie van ‘terugwinning’ waarin duidelijk wordt aangegeven dat vervanging van hulpbronnen de basis van deze definitie vormt. In combinatie met de definitie van ‘verwijdering’ maakt deze omschrijving het mogelijk het moeilijke onderscheid tussen beide te maken, indien nodig via de vaststelling van efficiëntiecriteria. Voorts is voorzien in procedures die het mogelijk maken de indeling van bepaalde afvalverwerkingshandelingen als terugwinning of verwijdering indien nodig via een comitéprocedure te verduidelijken. In de artikelen 7 en 8 is nu de algemene eis opgenomen dat afvalstoffen worden beheerd op een manier die het milieu en de menselijke gezondheid niet in gevaar brengt en dat zij worden behandeld op een manier die verenigbaar is met de richtlijn. De formulering van deze eisen is ongewijzigd overgenomen uit Richtlijn 91/156/EEG. Artikel 9 betreffende de kosten van afvalverwerking is uitgebreid zodat het naast verwijderingshandelingen ook geldt voor terugwinningshandelingen. Het is gewijzigd om te verduidelijken dat alle externe kostenfactoren in samenhang met de verwijdering of terugwinning moeten worden verrekend in de kosten van het afvalbeheer die door de houder of producent van de afvalstoffen moeten worden gedragen. De kostprijs moet, met andere woorden, de reële milieukosten van de productie en het beheer van de afvalstoffen in kwestie weergeven. Artikel 10 betreffende het netwerk van verwijderingsinstallaties is ten gronde ongewijzigd gebleven. Hoofdstuk III bevat een nieuw mechanisme dat moet helpen verduidelijken wanneer bepaalde afvalstoffen ophouden afvalstoffen te zijn. Dit geschiedt, voor afvalstromen die aan de in artikel 11 gestelde voorwaarden voldoen, door de specificatie van criteria via een comitéprocedure. De artikelen 12 tot en met 15 betreffende gevaarlijke afvalstoffen zijn uit de richtlijn gevaarlijke afvalstoffen overgenomen in de herziene kaderrichtlijn afvalstoffen. De definitie van gevaarlijke afvalstoffen is herzien om het begrip ‘huishoudelijk afval’ te verduidelijken en aan te geven dat dit niet onder de definitie valt. Artikel 16 betreffende de scheiding van gevaarlijke afvalstoffen is uit de richtlijn gevaarlijke afvalstoffen overgenomen in de herziene kaderrichtlijn afvalstoffen. De mogelijkheid om af te wijken van het verbod op vermenging is gehandhaafd, maar wordt afhankelijk gemaakt van de toepassing van de beste beschikbare technieken. De verwijzing naar ‘veiligheid’ is geschrapt, aangezien deze term in de afvalstoffenwetgeving niet langer wordt gebruikt en dit niet verenigbaar is met een focus op de milieueffecten. Artikel 17 betreffende het kenmerken van gevaarlijke afvalstoffen is uit de richtlijn gevaarlijke afvalstoffen overgenomen in de herziene kaderrichtlijn afvalstoffen. Artikel 18 betreffende afgewerkte minerale olie neemt de verplichting tot gescheiden inzameling van dit type afvalolie over uit de richtlijn afgewerkte olie. Artikel 19 combineert de twee bestaande artikelen betreffende vergunningen voor terugwinning en verwijdering maar is overigens niet gewijzigd. Artikel 20 specificeert dat een inrichting of onderneming die over een IPPC-vergunning beschikt, daarnaast geen vergunning uit hoofde van de kaderrichtlijn afvalstoffen behoeft. Artikel 21 biedt de Commissie de mogelijkheid minimumnormen voor vergunningen vast te stellen via een comitéprocedure, mocht dit noodzakelijk zijn. De artikelen 22 tot en met 24 omschrijven de voorwaarden waaronder vrijstelling van vergunning kan worden verleend voor afvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen. Artikel 25 versterkt de eisen die van toepassing zijn op inzamelaars, vervoerders, handelaars en makelaars. Het voorziet in een procedure ter vaststelling van minimumnormen op dit gebied. Artikel 26 betreffende afvalbeheerplannen is opnieuw geredigeerd om te verduidelijken welke elementen een dergelijk afvalbeheerplan dient te omvatten. Het bepaalt ook dat bij het opstellen van deze plannen een levenscyclusbenadering moet worden gehanteerd. De artikelen 29 tot en met 31 bevatten specifieke bepalingen inzake afvalpreventie, met name de verplichting voor de lidstaten om afvalpreventieprogramma’s op te stellen en een omschrijving van het kader waarbinnen die programma’s tot stand moeten komen. Artikel 32 betreffende inspecties is versterkt door de toevoeging van de specifieke eis om de oorsprong en de bestemming van het ingezamelde en vervoerde afval te controleren. Artikel 34 bevat nu naast de bestaande verslagleggingsregeling ook een toetsingsclausule. De resterende artikelen hebben geen substantiële wijzigingen ondergaan. |

1. 2005/0281 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende afvalstoffen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,[1]

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,[2]

Gezien het advies van het Comité van de Regio's,[3]

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag,[4]

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen[5] stelt het wetgevingskader inzake de behandeling van afval in de Gemeenschap vast. In die richtlijn worden kernbegrippen zoals afvalstoffen, terugwinning en verwijdering gedefinieerd en worden de essentiële voorwaarden geschapen voor het beheer van afvalstoffen, met name door een vergunnings- of registratieplicht voor handelingen in het kader van afvalbeheer en voor de betrokken economische operatoren, de verplichting voor de lidstaten om afvalbeheerplannen in te voeren en voorts basisbeginselen zoals de verplichting om afvalstoffen op een zodanige manier te behandelen dat er zich geen negatieve milieueffecten voordoen en het beginsel dat de producenten van afvalstoffen de kosten voor de verwerking daarvan dienen te betalen.

(2) In Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap[6] wordt aangedrongen op een uitwerking of herziening van de wetgeving inzake afvalstoffen, onder meer met inbegrip van een verduidelijking van het onderscheid tussen wat afval en wat géén afval is en de ontwikkeling van passende criteria voor de verdere uitwerking van de bijlagen IIA en IIB van Richtlijn 75/442/EEG.

(3) In de mededeling van de Commissie van 27 mei 2003 “Naar een thematische strategie inzake afvalpreventie en afvalrecycling” wordt gewezen op de noodzaak om de huidige definities van terugwinning en verwijdering te evalueren, alsmede op de behoefte aan een algemeen toepasselijke definitie van recycling en een debat over de definitie van afvalstoffen.

(4) In zijn resolutie van 20 april 2004 heeft het Europees Parlement de Commissie uitgenodigd om te onderzoeken of Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging[7] tot de hele afvalsector kan worden uitgebreid. Het heeft de Commissie ook gevraagd een duidelijk onderscheid te maken tussen terugwinning en verwijdering en het onderscheid tussen afvalstoffen en niet-afvalstoffen te verduidelijken.

(5) In zijn conclusies van 1 juli 2004 heeft de Raad de Commissie opgeroepen een voorstel in te dienen om bepaalde aspecten van Richtlijn 75/442/EEG te herzien, teneinde het onderscheid tussen afval en niet-afval en tussen terugwinning en verwijdering te verduidelijken.

(6) Bijgevolg moet Richtlijn 75/442/EEG worden herzien teneinde de definities van basisbegrippen zoals afvalstof, terugwinning en verwijdering te verduidelijken, de inzake afvalpreventie te nemen maatregelen te versterken, een benadering te introduceren die rekening houdt met de hele levenscyclus van producten en materialen en niet uitsluitend met de afvalfase, en de aandacht te richten op een vermindering van de milieueffecten van afvalproductie en afvalbeheer, zodat de economische waarde van afvalstoffen wordt vergroot. Ten behoeve van de duidelijkheid en de leesbaarheid dient Richtlijn 75/442/EEG te worden vervangen.

(7) Aangezien de meeste handelingen van betekenis in het kader van afvalbeheer thans vallen onder communautaire milieuwetgeving, is het van belang dat deze richtlijn op die aanpak wordt afgestemd. Door de nadruk te leggen op de milieudoelstellingen van artikel 174 van het Verdrag wordt het mogelijk de milieueffecten van afvalproductie en afvalbeheer gedurende de hele levenscyclus van hulpbronnen duidelijker op de voorgrond te stellen. Bijgevolg dient artikel 175 van het Verdrag de rechtsgrond voor deze richtlijn te vormen.

(8) Economische instrumenten zijn, voorzover zij kosteneffectief zijn, doeltreffend gebleken en kunnen met goed gevolg worden ingezet om doelstellingen inzake afvalpreventie en afvalbeheer te realiseren. Afvalstoffen vertegenwoordigen een waarde als grondstof, en de verdere toepassing van economische instrumenten zal de voordelen voor het milieu maximaliseren. Het gebruik ervan op het passende niveau moet bij deze richtlijn dan ook worden aangemoedigd.

(9) Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad stelt gezondheidsvoorschriften vast inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten [8] . Zij voorziet onder andere in evenredige controles op de verwerking, het gebruik en de verwijdering van alle afvalstoffen van dierlijke oorsprong en zorgt ervoor dat deze geen risico opleveren voor de gezondheid van dieren of voor de volksgezondheid. Daarom moet het verband met die verordening worden verduidelijkt, waarbij overlappingen van voorschriften dienen te worden vermeden door dierlijke bijproducten die bestemd zijn voor toepassingen die niet als handelingen met betrekking tot afvalstoffen worden aangemerkt, van het toepassingsgebied van deze richtlijn uit te sluiten.

(10) In het licht van de ervaring die met de toepassing van Verordening (EG) nr. 1774/2002 is verkregen, is het passend het toepassingsgebied van de afvalstoffenwetgeving en de bepalingen daarvan met betrekking tot gevaarlijke afvalstoffen ten aanzien van onder Verordening (EG) nr. 1774/2002 vallende dierlijke bijproducten te verduidelijken. Wanneer aan dierlijke bijproducten mogelijk gezondheidsrisico’s zijn verbonden, is Verordening (EG) nr. 1774/2002 het passende rechtsinstrument voor de bestrijding van die risico’s; overlappingen met de afvalstoffenwetgeving dienen te worden vermeden.

(11) Er moet een definitie van hergebruik worden toegevoegd om het toepassingsgebied van deze handeling binnen het geheel van de afvalverwerking alsook de rol van hergebruik van materialen of producten die onder de definitie van afvalstoffen vallen, te verduidelijken. De definitie van hergebruik dient niet te slaan op het hergebruik van producten die uit de aard der zaak geen afval worden, en dus uitsluitend betrekking te hebben op activiteiten die resulteren in het hergebruik van producten of componenten die afval zijn geworden.

(12) Er moet aan de kaderrichtlijn afvalstoffen een definitie van recycling worden toegevoegd om de inhoud van dat begrip te verduidelijken.

(13) De definities van terugwinning en verwijdering moeten worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat tussen beide begrippen een duidelijk onderscheid wordt gemaakt op basis van een reëel verschil qua milieueffect, meer bepaald op basis van de vraag of de handeling leidt tot de vervanging van natuurlijke hulpbronnen in de economie of niet. Bovendien moet in een correctiemechanisme worden voorzien ter verduidelijking van gevallen waarin dit onderscheid in de praktijk moeilijk te maken valt of waarin de indeling van een activiteit als terugwinning niet in overeenstemming is met de reële milieueffecten van de handeling.

(14) Teneinde bepaalde aspecten van de definitie van afvalstoffen te verduidelijken, moet worden gespecificeerd wanneer bepaalde afvalstoffen geacht worden niet langer afvalstoffen te zijn maar een secundair materiaal of secundaire stof te zijn geworden, zulks op basis van per categorie vast te stellen criteria. Door te voorzien in een mechanisme waarbij herindeling plaatsvindt op basis van criteria die een hoog niveau van milieubescherming garanderen, zullen wellicht economische en milieuvoordelen worden gerealiseerd.

(15) Het is passend dat de kosten zo worden berekend dat zij de reële kostprijs voor het milieu van de productie en het beheer van het afval weergeven.

(16) Teneinde de Gemeenschap als geheel in staat te stellen om zelfvoorzienend te worden op het stuk van afvalverwijdering, en de lidstaten in staat te stellen om ieder voor zich dat doel te benaderen, is het noodzakelijk dat wordt voorzien in een samenwerkingsnetwerk voor verwijderingsinstallaties, rekening houdend met de geografische omstandigheden en de behoefte aan gespecialiseerde installaties voor bepaalde types afvalstoffen.

(17) Het is noodzakelijk om de werkingssfeer en de inhoud van de verplichting tot planning van het afvalbeheer nader te specificeren, met name wat betreft de toepasselijkheid daarvan op historisch vervuilde locaties en het gebruik van economische instrumenten, en in het ontwikkelings- of herzieningsproces met betrekking tot de plannen de verplichting op te nemen om rekening te houden met de milieueffecten gedurende de hele levenscyclus van de producten en materialen. Waar passend moet ook rekening worden gehouden met de eisen ten aanzien van de afvalbeheerplannen overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval[9] en de in artikel 5 van Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen[10] bedoelde strategie voor de vermindering van de naar stortplaatsen overgebrachte biologisch afbreekbare afvalstoffen.

(18) Om de manier waarop afvalpreventieacties in de lidstaten worden ondernomen te verbeteren en de verspreiding van de beste praktijken op dit gebied te vergemakkelijken, is het noodzakelijk de bepalingen inzake afvalpreventie te versterken en van de lidstaten te verlangen dat zij afvalpreventieprogramma’s ontwikkelen die zijn toegespitst op de belangrijkste milieueffecten en rekening houden met de hele levenscyclus. Die doelstellingen en maatregelen moeten erop gericht zijn de koppeling tussen economische groei en de milieueffecten die samenhangen met het ontstaan van afval te doorbreken. Overeenkomstig Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad moeten de belanghebbende partijen en het brede publiek inspraak hebben bij het opstellen van de programma’s en moeten zij deze na het opstellen ervan kunnen raadplegen[11].

(19) Sommige bepalingen met betrekking tot de behandeling van afvalstoffen die zijn opgenomen in Richtlijn 91/689/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen[12] moeten worden gewijzigd om achterhaalde tekstgedeelten te schrappen en de tekst te verduidelijken. Met het oog op de vereenvoudiging van de Gemeenschapswetgeving dienen zij in deze richtlijn te worden geïntegreerd. Teneinde de toepassing van het verbod op het vermengen van afvalstoffen te verduidelijken en het milieu en de menselijke gezondheid te beschermen, dienen de afwijkingen van het mengverbod waarin Richtlijn 91/689/EEG voorziet, te worden beperkt tot de gevallen waarin het vermengen van afvalstoffen de beste beschikbare techniek vormt als omschreven in Richtlijn 96/61/EG. Richtlijn 91/689/EEG dient daarom te worden ingetrokken.

(20) Aangezien de prioriteit die Richtlijn 75/439/EEG van de Raad van 16 juni 1975 inzake de verwijdering van afgewerkte olie[13] toekent aan regeneratie niet langer een duidelijk milieuvoordeel oplevert, dient die richtlijn te worden ingetrokken. Omdat de gescheiden inzameling van afgewerkte olie evenwel van cruciaal belang blijft voor het correct beheer ervan alsook ter voorkoming van schade aan het milieu als gevolg van ongecontroleerde verwijdering, moet de inzamelplicht voor afgewerkte olie in deze richtlijn worden geïntegreerd. Richtlijn 75/439/EEG dient daarom te worden ingetrokken.

(21) De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld volgens Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden[14].

(22) Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk de bescherming van het milieu en het garanderen van een correct functioneren van de interne markt, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege de omvang en de gevolgen van de actie, beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap maatregelen vaststellen, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel als bedoeld in artikel 5 van het Verdrag. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Hoofdstuk I Onderwerp, toepassingsgebied en definities

Artikel 1Onderwerp

Deze richtlijn stelt maatregelen vast ter vermindering van de met het gebruik van hulpbronnen samenhangende globale milieueffecten van de productie en het beheer van afvalstoffen.

Met hetzelfde doel bepaalt zij ook dat de lidstaten prioritair maatregelen dienen te treffen ter voorkoming of ter vermindering van de productie van afvalstoffen en de schadelijkheid daarvan en, op de tweede plaats, met het oog op de terugwinning van afvalstoffen door middel van hergebruik, recycling en andere terugwinningshandelingen.

Artikel 2Toepassingsgebied

Deze richtlijn is niet van toepassing op gasvormige emissies in de atmosfeer.

1. Zij is niet van toepassing op de volgende categorieën afvalstoffen wat betreft bepaalde specifieke aspecten daarvan die reeds vallen onder andere communautaire wetgeving:

(a) radioactieve afvalstoffen;

(b) afvalstoffen die ontstaan bij opsporing, winning, behandeling en opslag van delfstoffen, alsmede bij de exploitatie van steengroeven;

(c) uitwerpselen en andere natuurlijke, ongevaarlijke stoffen die in de landbouw worden gebruikt;

(d) afvalwater , met uitzondering van afvalstoffen in vloeibare toestand;

(e) afgedankte explosieven;

(f) niet uitgegraven vervuilde grond.

2. Zij is niet van toepassing op kadavers of dierlijke bijproducten die bestemd zijn voor toepassingen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002, onverminderd de toepassing van deze richtlijn op de verwerking van biologische afvalstoffen die dierlijke bijproducten bevatten.

3. Zij is niet van toepassing op uitwerpselen, stro en andere natuurlijke niet-gevaarlijke afvalstoffen van de agrarische productie die worden gebruikt in de landbouw of voor de productie van energie uit biomassa door middel van processen of methoden die onschadelijk zijn voor het milieu en de menselijke gezondheid niet in gevaar brengen.

4. In lid 2 worden onder ‘kadavers’ dieren verstaan die in de context van landbouwpraktijken anders dan door slachting sterven, met inbegrip van dieren die worden gedood om een epizoötie uit te roeien.

Artikel 3Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

(a) ‘afvalstof’: elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;

(b) ‘producent’: elke persoon wiens activiteit afvalstoffen voortbrengt of elke persoon die voorbehandelingen, vermengingen of andere bewerkingen verricht die leiden tot een wijziging in de aard of de samenstelling van die afvalstoffen;

(c) ‘houder’: de producent of de natuurlijke of rechtspersoon die in het bezit van de afvalstoffen is;

(d) ‘beheer’: inzameling, vervoer, terugwinning en verwijdering van afvalstoffen, met inbegrip van het toezicht op die handelingen en de nazorg voor de stortplaatsen na sluiting;

(e) ‘inzameling’: het verzamelen van afvalstoffen teneinde deze te vervoeren naar een afvalverwerkingsinstallatie;

(f) ‘hergebruik’: elke terugwinningshandeling waarbij producten of componenten die afvalstoffen zijn geworden, opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor zij waren ontworpen;

(g) ‘recycling’: de terugwinning van afvalstoffen in de vorm van producten, materialen of stoffen, hetzij bestemd voor het oorspronkelijke doel, hetzij voor een ander doel, met uitsluiting van de terugwinning van energie;

(h) ‘afgewerkte minerale olie’: alle soorten minerale smeer- of industriële olie die ongeschikt is geworden voor het gebruik waarvoor zij oorspronkelijk was bestemd, in het bijzonder afgewerkte olie van verbrandingsmotoren en transmissiesystemen, alsmede minerale olie voor machines, turbines en hydraulische systemen;

(i) ‘verwerking’: terugwinning of verwijdering.

Artikel 4 Lijst van afvalstoffen

Door de Commissie wordt een lijst van afvalstoffen vastgesteld overeenkomstig de in artikel 36, lid 2, bedoelde procedure.

De lijst omvat de afvalstoffen die overeenkomstig de artikelen 12 tot en met 15 als gevaarlijk worden aangemerkt, rekening houdend met de oorsprong en samenstelling van de afvalstoffen en, indien nodig, concentratiegrenswaarden.

Hoofdstuk IITerugwinning en verwijdering

Deel 1Algemeen

ARTIKEL 5 TERUGWINNING

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat alle afvalstoffen worden onderworpen aan handelingen waardoor zij een nuttige toepassing kennen door hetzij in de betrokken installatie, hetzij in de ruimere economie, andere hulpbronnen te vervangen die voor datzelfde doel zouden zijn gebruikt, of voor een dergelijk gebruik worden klaargemaakt, hierna “terugwinningshandelingen” genoemd. Zij merken ten minste de in bijlage II genoemde handelingen als terugwinningshandelingen aan.

2. De Commissie kan overeenkomstig de in artikel 36, lid 2, bedoelde procedure uitvoeringsmaatregelen aannemen om efficiëntiecriteria vast te stellen aan de hand waarvan wordt bepaald of de in bijlage II genoemde handelingen geacht kunnen worden tot een nuttige toepassing zoals bedoeld in lid 1 te hebben geleid.

Artikel 6Verwijdering

1. De lidstaten zorgen ervoor dat alle afvalstoffen in gevallen waarin terugwinning overeenkomstig artikel 5, lid 1, niet mogelijk is, aan verwijderingshandelingen worden onderworpen.

Zij verbieden het achterlaten, dumpen en ongecontroleerd verwijderen van afvalstoffen.

2. De lidstaten merken ten minste de in bijlage I genoemde handelingen als verwijderingshandelingen aan, zelfs indien de handeling er in tweede instantie toe leidt dat stoffen of energie worden teruggewonnen.

3. Wanneer, ondanks het feit dat vervanging van hulpbronnen plaatsvindt, uit de resultaten van een handeling blijkt dat zij met het oog op de doelstellingen van artikel 1 slechts een gering effect kan sorteren, kan de Commissie overeenkomstig de in artikel 36, lid 2, bedoelde procedure uitvoeringsmaatregelen aannemen waardoor die specifieke handeling aan de lijst van bijlage I wordt toegevoegd.

Artikel 7Eisen

De lidstaten zorgen ervoor dat de terugwinning of verwijdering van afvalstoffen geschiedt:

(a) zonder de menselijke gezondheid in gevaar te brengen;

(b) zonder gebruikmaking van procédés of methoden die het milieu schade kunnen toebrengen;

(c) zonder risico voor water, lucht, bodem, planten en dieren;

(d) zonder geluids- of stankhinder te veroorzaken;

(e) zonder schadelijke gevolgen voor het platteland of bezienswaardigheden.

Artikel 8Verantwoordelijkheid

De lidstaten zorgen ervoor dat alle houders van afvalstoffen zelf de terugwinning of verwijdering daarvan verrichten of dat zij die terugwinning of verwijdering laten uitvoeren door een inrichting of onderneming die afvalverwerkingshandelingen verricht of dat zij daarvoor regelingen laten treffen door een publieke of private inzamelaar van afvalstoffen .

DEEL 2 KOSTEN EN NETWERKEN

ARTIKEL 9 Kosten

De lidstaten zorgen ervoor dat de kosten die aan de terugwinning of verwijdering van afvalstoffen zijn verbonden, op passende wijze worden omgeslagen over de houder, de eerdere houders en de producent .

Artikel 10 Netwerk van verwijderingsinstallaties

Elke lidstaat neemt passende maatregelen, in samenwerking met andere lidstaten wanneer zulks noodzakelijk of wenselijk is, om een adequaat geïntegreerd netwerk van verwijderingsinstallaties tot stand te brengen, rekening houdend met de beste beschikbare technieken als bedoeld in artikel 2, punt 11, van Richtlijn 96/61/EG, hierna “de beste beschikbare technieken” genoemd.

Dit netwerk moet zo worden opgezet dat de Gemeenschap als geheel zelfverzorgend op het gebied van afvalverwijdering kan worden en de lidstaten afzonderlijk naar dit doel kunnen streven, waarbij rekening wordt gehouden met de geografische omstandigheden of met de behoefte aan speciale installaties voor bepaalde soorten afval.

Dit netwerk moet het mogelijk maken afvalstoffen te verwijderen in een van de meest nabijgelegen daartoe geschikte installaties, met behulp van de meest geschikte methoden en technologieën om een hoog niveau van bescherming van het milieu en de volksgezondheid te waarborgen.

Hoofdstuk IIIEinde van de afvalfase

Artikel 11Secundaire producten, materialen en stoffen

1. Teneinde te bepalen of het passend is om bepaalde afvalstoffen na het volledig doorlopen van een hergebruik-, recycling- of terugwinningshandeling niet langer als afvalstoffen aan te merken en deze afvalstoffen herin te delen als secundaire producten, materialen of stoffen, beoordeelt de Commissie of aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(a) herindeling leidt globaal niet tot negatieve milieueffecten;

(b) er bestaat een markt voor dat secundaire product of materiaal of die secundaire stof.

2. Op basis van haar beoordeling overeenkomstig lid 1 stelt de Commissie overeenkomstig de in artikel 36, lid 2, bedoelde procedure uitvoeringsmaatregelen vast met betrekking tot specifieke categorieën afvalstoffen (producten, materialen of stoffen) en specificeert zij daarbij de milieu- en kwaliteitscriteria waaraan moet worden voldaan opdat de afvalstoffen in kwestie geacht kunnen worden secundaire producten, materialen stoffen te zijn geworden.

3. De overeenkomstig lid 2 vastgestelde criteria zijn zodanig dat zij garanderen dat de resulterende secundaire producten, materialen of stoffen aan de vereiste voorwaarden voldoen om in de handel te worden gebracht.

De criteria houden rekening met eventuele risico’s van voor het milieu schadelijk gebruik of vervoer van het secundaire materiaal of de secundaire stof, en worden vastgesteld op een niveau dat een hoog beschermingsniveau voor de menselijke gezondheid en het milieu garandeert.

Hoofdstuk IV Gevaarlijke afvalstoffen

Deel 1Indeling en lijst

ARTIKEL 12 INDELING

Afvalstoffen worden als gevaarlijke afvalstoffen aangemerkt als zij één of meer van de in bijlage III genoemde eigenschappen vertonen.

Door huishoudens geproduceerde gevaarlijke afvalstoffen worden niet als gevaarlijke afvalstoffen aangemerkt vóór zij zijn ingezameld door een onderneming die afvalverwerkingshandelingen verricht of door een publieke of private inzamelaar van afvalstoffen.

Dierlijke bijproducten en daarvan afgeleide producten waarop Verordening (EG) nr. 1774/2002 van toepassing is, vallen niet onder de bepalingen van deze richtlijn met betrekking tot gevaarlijke afvalstoffen tenzij zij met gevaarlijke afvalstoffen zijn vermengd.

Artikel 13Lijst

De Commissie stelt overeenkomstig de in artikel 36, lid 2, bedoelde procedure een lijst van gevaarlijke afvalstoffen vast, hierna “de lijst” genoemd.

In de lijst worden de oorsprong en de samenstelling van de afvalstoffen en indien nodig de concentratiegrenswaarden in aanmerking genomen.

Artikel 14Niet in de lijst opgenomen gevaarlijke afvalstoffen

1. Een lidstaat kan een afvalstof, zelfs als zij niet als zodanig is opgenomen in de in artikel 4 bedoelde lijst van afvalstoffen, hierna “de lijst” genoemd, als een gevaarlijke afvalstof behandelen indien zij een of meer in bijlage III genoemde eigenschappen bezit.

De lidstaat brengt alle dergelijke gevallen ter kennis van de Commissie middels het verslag waarin artikel 34, lid 1, voorziet, en verstrekt de Commissie alle relevante informatie.

2. In het licht van de ontvangen kennisgevingen herbeziet de Commissie de lijst met het oog op een besluit over de aanpassing daarvan, overeenkomstig de in artikel 36, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 15In de lijst opgenomen niet-gevaarlijke afvalstoffen

1. Indien een lidstaat over gegevens beschikt waaruit blijkt dat een bepaalde afvalstof die in de lijst als gevaarlijke afvalstof is opgenomen, geen enkele in bijlage III genoemde eigenschap bezit, mag hij die afvalstof als niet-gevaarlijke afvalstof behandelen.

De lidstaat brengt alle dergelijke gevallen ter kennis van de Commissie middels het verslag waarin artikel 34, lid 1, voorziet, en verstrekt de Commissie de vereiste gegevens.

2. In het licht van de ontvangen kennisgevingen herbeziet de Commissie de lijst met het oog op een besluit over de aanpassing daarvan, overeenkomstig de in artikel 36, lid 2, bedoelde procedure.

Deel 2Bijzondere vereisten

ARTIKEL 16 SCHEIDING

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat wanneer gevaarlijke afvalstoffen hetzij met andere gevaarlijke afvalstoffen met verschillende eigenschappen, hetzij met andere afvalstoffen, stoffen of materialen worden vermengd, aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

(a) de handeling van het vermengen wordt verricht door een inrichting of onderneming die over een vergunning overeenkomstig artikel 19 beschikt;

(b) er wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 7;

(c) de negatieve milieueffecten van het beheer van de afvalstoffen worden daardoor niet vergroot;

(d) de handeling in kwestie is in overeenstemming met de beste beschikbare technieken.

2. Afhankelijk van door de lidstaten vast te stellen technische en economische haalbaarheidscriteria moet, indien gevaarlijke afvalstoffen in strijd met lid 1 vermengd zijn met andere gevaarlijke afvalstoffen met verschillende eigenschappen of met andere afvalstoffen, stoffen of materialen, een scheiding worden uitgevoerd indien zulks nodig is om te voldoen aan artikel 7.

Artikel 17Kenmerking

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat gevaarlijke afvalstoffen bij inzameling, vervoer en tijdelijke opslag overeenkomstig de geldende internationale en communautaire normen zijn verpakt en gekenmerkt.

2. Telkens wanneer gevaarlijke afvalstoffen worden overgebracht, dienen zij vergezeld te gaan van een identificatieformulier als bedoeld in Verordening (EG) nr. 259/93 van de Raad.

Artikel 18Afgewerkte minerale olie

Onverminderd de voorschriften inzake de behandeling van gevaarlijke afvalstoffen van de artikelen 16 en 17, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat afgewerkte minerale olie wordt ingezameld en behandeld overeenkomstig artikel 7.

HOOFDSTUK V Vergunning of registratie

Deel 1Vergunningen RUBRIEK 1 ALGEMEEN

ARTIKEL 19 AFGIFTE

1. De lidstaten bepalen dat alle inrichtingen of ondernemingen die voornemens zijn verwijderings- of terugwinningshandelingen te verrichten, van de bevoegde nationale instanties een vergunning daartoe dienen te verkrijgen.

In die vergunningen worden de volgende elementen gespecificeerd:

(a) soort en hoeveelheid van de afvalstoffen die kunnen worden behandeld;

(b) voor elk type toegestane handeling, de technische voorschriften die op de betrokken locatie van toepassing zijn;

(c) de te nemen voorzorgsmaatregelen inzake veiligheid;

(d) de voor elk type handeling toe te passen methode.

In de vergunningen kunnen bijkomende voorwaarden en verplichtingen worden opgelegd.

2. Vergunningen kunnen worden verleend voor een gespecificeerde periode en zijn eventueel hernieuwbaar.

3. Wanneer de bevoegde nationale instantie van mening is dat de voorgenomen verwerkingsmethode vanuit milieubeschermingsoogpunt onaanvaardbaar is, weigert zij een vergunning af te geven.

4. Elke vergunning die terugwinning van energie betreft, bevat de voorwaarde dat de terugwinning van energie dient plaats te vinden met hoge energie-efficiëntie.

Artikel 20Vergunningen uit hoofde van Richtlijn 96/61/EG

Artikel 19, lid 1, van deze richtlijn is niet van toepassing op inrichtingen of ondernemingen waaraan een vergunning uit hoofde van Richtlijn 96/61/EG is verleend.

Artikel 21Uitvoeringsmaatregelen

De Commissie kan overeenkomstig de in artikel 36, lid 2, bedoelde procedure minimumnormen voor vergunningen vaststellen die garanderen dat de afvalstoffen op milieuvriendelijke wijze worden verwerkt.

Rubriek 2Vrijstellingen

ARTIKEL 22 IN AANMERKING KOMENDE ENTITEITEN

De lidstaten kunnen de volgende entiteiten vrijstelling verlenen van het bepaalde in artikel 19, lid 1:

(a) inrichtingen of ondernemingen die hun eigen afvalstoffen op de plaats van productie verwerken;

(b) inrichtingen of ondernemingen die afvalstoffen terugwinnen.

Wanneer in een inrichting of onderneming zowel verwijdering als terugwinning plaatsvindt, kan deze alleen een vrijstelling genieten wat betreft haar terugwinningshandelingen.

Artikel 23Algemene voorschriften

1. Wanneer een lidstaat vrijstellingen wenst te verlenen overeenkomstig artikel 22, ziet hij erop toe dat de bevoegde instanties voor elk type activiteit algemene voorschriften vaststellen waarin wordt gespecificeerd op welke soort en hoeveelheid afvalstoffen een vrijstelling betrekking mag hebben en welke verwerkingsmethode moet worden gebruikt.

Die voorschriften zijn gebaseerd op de beste beschikbare technieken en zijn erop gericht de naleving van artikel 7 te garanderen.

2. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de krachtens lid 1 vastgestelde algemene voorschriften.

Artikel 24Gevaarlijke afvalstoffen

In het geval van gevaarlijke afvalstoffen staan de lidstaten een vrijstelling krachtens artikel 22 alleen toe voor inrichtingen of ondernemingen die terugwinningshandelingen verrichten.

Naast de algemene voorschriften waarin artikel 23, lid 1, voorziet, stellen de lidstaten specifieke voorwaarden vast voor vrijstellingen met betrekking tot gevaarlijke afvalstoffen, inclusief grenswaarden voor het gehalte aan gevaarlijke stoffen in de afvalstoffen, emissiegrenswaarden, types activiteiten, alsook alle andere noodzakelijke eisen met betrekking tot de uitvoering van verschillende vormen van terugwinning.

Deel 2Registratie

ARTIKEL 25 REGISTRATIE VAN STOFFEN

1. De lidstaten zien erop toe dat de bevoegde nationale instantie een register bijhoudt van instellingen of ondernemingen die beroepsmatig afvalstoffen inzamelen of vervoeren of die, als handelaars of makelaars, ten behoeve van anderen regelingen treffen voor de verwerking van afvalstoffen, en waarop de vergunningsplicht krachtens artikel 19, lid 1, niet van toepassing is.

Die inrichtingen of ondernemingen dienen aan bepaalde minimumnormen te voldoen.

2. Alle overeenkomstig rubriek 2 van deel 1 vrijgestelde inrichtingen of ondernemingen worden opgenomen in het in lid 1 bedoelde register.

3. De Commissie stelt overeenkomstig de in artikel 36, lid 2, bedoelde procedure de in lid 1, tweede alinea, bedoelde minimumnormen vast.

4. De lidstaten zorgen ervoor dat het systeem van afvalinzameling en vervoer op hun grondgebied garandeert dat de ingezamelde en vervoerde afvalstoffen worden afgeleverd in passende verwerkingsinstallaties die voldoen aan de voorschriften van artikel 7.

Hoofdstuk VIAfvalbeheer

Deel 1Plannen

ARTIKEL 26 AFVALBEHEERPLANNEN

1. De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde instanties overeenkomstig artikel 1 een of meer afvalbeheerplannen vaststellen, die ten minste om de vijf jaar worden herzien.

Die plannen bestrijken, afzonderlijk of gezamenlijk, het hele geografische grondgebied van de betrokken lidstaat.

2. De in lid 1 bedoelde afvalbeheerplannen bevatten een analyse van de bestaande situatie inzake afvalbeheer in het betrokken geografisch gebied, alsook de maatregelen die moeten worden genomen voor preventie, hergebruik, recycling, terugwinning en veilige verwijdering van afvalstoffen.

3. De afvalbeheerplannen bevatten ten minste de volgende elementen:

(a) soort, hoeveelheid en oorsprong van de geproduceerde afvalstoffen en van de afvalstoffen van buiten het nationale grondgebied die naar verwachting zullen worden verwerkt;

(b) algemene technische voorschriften, inclusief inzamelingssystemen en verwerkingsmethoden;

(c) eventuele bijzondere regelingen met betrekking tot afvalstromen die aanleiding geven tot specifieke beleidsmatige, technische of afvalbeheerproblemen;

(d) een inventaris en beoordeling van de bestaande verwijderingsinstallaties en grote terugwinningsinstallaties alsook van historisch verontreinigde afvalverwijderingslocaties en de maatregelen om deze te saneren;

(e) voldoende informatie, in de vorm van criteria voor de keuze van locaties, om de bevoegde instanties in staat te stellen te bepalen of al dan niet een vergunning moet worden afgegeven voor toekomstige verwijderingsinstallaties of belangrijke terugwinningsinstallaties;

(f) de natuurlijke of rechtspersonen die gemachtigd zijn afvalstoffen te beheren;

(g) financiële en logistieke aspecten in samenhang met het beheer van afvalstoffen;

(h) een evaluatie van het nut en de geschiktheid van bepaalde economische instrumenten voor het aanpakken van diverse afvalproblemen, rekening houdend met de noodzaak de goede werking van de interne markt te garanderen.

4. De afvalbeheerplannen dienen in overeenstemming te zijn met de eisen inzake afvalbeheerplanning van artikel 14 van Richtlijn 94/62/EG en de in artikel 5 van Richtlijn 1999/31/EG bedoelde strategie voor de vermindering van de naar stortplaatsen overgebrachte biologisch afbreekbare afvalstoffen, inclusief ernstige bewustmakingscampagnes en het gebruik van economische instrumenten.

5. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van alle afvalbeheerplannen die zij aannemen, respectievelijk van eventuele wijzigingen van hun afvalbeheerplannen.

Terzelfder tijd doen zij de Commissie een algemene beoordeling toekomen van de manier waarop de plannen zullen bijdragen tot de doelstellingen van deze richtlijn. Die beoordeling omvat de strategische milieubeoordeling van de afvalbeheerplannen overeenkomstig Richtlijn 2001/42/EG.

Artikel 27Samenwerking tussen de lidstaten

De lidstaten werken op passende wijze samen met de andere betrokken lidstaten bij het opstellen van de afvalbeheerplannen overeenkomstig artikel 26.

Zij voorzien in inspraak van het publiek overeenkomstig Richtlijn 2003/35/EG, met name door de plannen beschikbaar te maken op een algemeen toegankelijke website.

Artikel 28Uitvoeringsmaatregelen

De Commissie stelt overeenkomstig de in artikel 36, lid 2, bedoelde procedure de vorm vast waarin de kennisgeving krachtens artikel 26, lid 5, plaatsvindt.

Deel 2Afvalpreventieprogramma’s

Artikel 29 Vaststelling

1. De lidstaten stellen overeenkomstig artikel 1 uiterlijk [ drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn ] afvalpreventieprogramma’s vast.

Ofwel worden die programma’s geïntegreerd in de in artikel 26 bedoelde afvalbeheerplannen, ofwel betreft het op zichzelf staande programma’s. Zij worden opgesteld op het meest geschikte geografische niveau voor de doeltreffende toepassing ervan.

2. Overeenkomstig Richtlijn 2003/35/EG zorgen de lidstaten ervoor dat de belanghebbende partijen en het brede publiek inspraak hebben bij het opstellen van de programma’s en dat zij deze na het opstellen ervan kunnen raadplegen.

Artikel 30Inhoud

1. In hun programma’s stellen de lidstaten afvalpreventiedoelstellingen vast en onderzoeken zij de mogelijkheden om de in bijlage IV omschreven maatregelen te nemen.

Die doelstellingen en maatregelen moeten erop gericht zijn de koppeling tussen economische groei en de milieueffecten die samenhangen met de productie van afvalstoffen te doorbreken.

2. De lidstaten stellen voor elke maatregel of combinatie van maatregelen die zij aannemen, specifieke kwalitatieve en kwantitatieve streefcijfers en indicatoren vast teneinde de voortgang van de afzonderlijke maatregelen te bewaken en te evalueren.

Artikel 31Toetsing

De lidstaten evalueren de afvalpreventieprogramma’s regelmatig, en ten minste telkens vóór zij een verslag overeenkomstig artikel 34, lid 1, indienen.

Hoofdstuk VI I Inspecties en registers

Artikel 32Inspecties

1. Inrichtingen of ondernemingen die afvalverwerkingshandelingen verrichten, inrichtingen of ondernemingen die beroepsmatig afvalstoffen inzamelen of vervoeren of die ten behoeve van anderen regelingen treffen voor de verwerking van afvalstoffen, en producenten van gevaarlijke afvalstoffen worden door de bevoegde instanties aan passende periodieke inspecties onderworpen.

2. Inspecties betreffende inzamelings- en vervoershandelingen hebben eveneens betrekking op de oorsprong en de bestemming van de ingezamelde en vervoerde afvalstoffen.

Artikel 33Bijhouden van registers

1. De in artikel 19, lid 1, bedoelde inrichtingen of ondernemingen, de producenten van gevaarlijke afvalstoffen en de inrichtingen en ondernemingen die gevaarlijke afvalstoffen inzamelen of vervoeren, houden een register bij van de hoeveelheid, aard, oorsprong en, voorzover van toepassing, bestemming, inzamelingsfrequentie, wijze van vervoer en geplande verwerkingsmethode van de afvalstoffen en stellen die informatie desgevraagd ter beschikking van de bevoegde instanties.

2. Voor gevaarlijke afvalstoffen worden de registers ten minste drie jaar lang bewaard, behalve in het geval van inrichtingen en ondernemingen die gevaarlijke afvalstoffen vervoeren, die deze registers ten minste 12 maanden lang dienen te bewaren.

De bewijsstukken omtrent het beheer van de afvalstoffen worden op verzoek van de bevoegde instanties of van een voorgaande houder overgelegd.

Hoofdstuk VIII Slotbepalingen

Artikel 34Verslaglegging en toetsing

1. Elke drie jaar verstrekken de lidstaten de Commissie informatie over de uitvoering van deze richtlijn in de vorm van een sectoraal verslag[15].

Dit verslag wordt opgesteld aan de hand van een vragenlijst of een schema, vastgesteld door de Commissie volgens de procedure bedoeld in artikel 6 van Richtlijn 91/692/EEG[16]. Het verslag wordt aan de Commissie voorgelegd binnen negen maanden na het verstrijken van de periode van drie jaar waarop het betrekking heeft.

In deze verslagen nemen de lidstaten informatie op over de vooruitgang die zij boeken bij de uitvoering van hun afvalpreventieprogramma’s.

In de context van de verslagleggingsplicht worden gegevens verzameld over catering-afval met het oog op de vaststelling van regels voor de veilige benutting, terugwinning, recycling en verwijdering daarvan.

2. De vragenlijst of het schema wordt zes maanden vóór de aanvang van de verslagperiode aan de lidstaten toegezonden.

3. De Commissie publiceert binnen een termijn van negen maanden na de ontvangst van de verslagen van de lidstaten overeenkomstig lid 1, een communautair verslag over de uitvoering van deze richtlijn.

4. In het eerste verslag dat vijf jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn wordt uitgebracht, evalueert de Commissie de uitvoering van de richtlijn en neemt zij, indien passend, een voorstel tot wijziging op.

Artikel 35Aanpassing aan de technische vooruitgang

De Commissie neemt overeenkomstig de in artikel 36, lid 2, bedoelde procedure de wijzigingen aan die noodzakelijk zijn om de bijlagen aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

Artikel 36 Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité, hierna “het comité” genoemd.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 37Omzetting

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op [ datum: 24 maanden na de inwerkingtreding ] aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 38Intrekking

De Richtlijnen 75/439/EEG, 75/442/EEG en 91/689/EEG worden ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar deze richtlijn en worden gelezen volgens de in bijlage V opgenomen concordantietabel.

Artikel 39Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

Artikel 40 Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, […]

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

BIJLAGE I

VERWIJDERINGSHANDELINGEN

D 1 Storten op of in de bodem (b.v. op een vuilstortplaats, enz.)

D 2 Uitrijden (b.v. biologische afbraak van vloeibaar of slibachtig afval in de bodem, enz.)

D 3 Injectie in de diepe ondergrond (b.v. injectie van verpompbare afvalstoffen in putten, zoutkoepels of natuurlijk gevormde holten, enz.)

D 4 Opslag in waterbekkens (b.v. het lozen van vloeibaar of slibachtig afval in putten, vijvers of lagunen, enz.)

D 5 Verwijderen op speciaal ingerichte locaties (b.v. in afzonderlijke beklede, afgedekte cellen die onderling en van de omgeving afgeschermd zijn, enz.)

D 6 Lozen/storten in wateren, behalve zeeën en oceanen

D 7 Lozen/storten in zeeën en oceanen, inclusief inbrengen in de zeebodem

D 8 Biologische behandeling op een niet elders in deze bijlage aangegeven wijze waardoor verbindingen of mengsels ontstaan die worden verwijderd op een van de onder D 1 tot en met D 12 vermelde methodes

D 9 Fysisch-chemische behandeling op een niet elders in deze bijlage aangegeven wijze, waardoor verbindingen of mengsels ontstaan die worden verwijderd op een van de onder D 1 tot en met D 12 vermelde methodes (b.v. verdampen, drogen, calcineren, enz.)

D 10 Verbranding op het land

D 11 Verbranding op zee

D 12 Permanente opslag (b.v. plaatsen van houders in mijnen, enz.)

D 13 Vermengen vóór een van de onder D 1 tot en met D 12 vermelde behandelingen

D 14 Herverpakken vóór een van de onder D 1 tot en met D 13 vermelde behandelingen

D 15 Opslag in afwachting van een van de onder D 1 tot en met D 14 vermelde behandelingen (met uitsluiting van voorlopige opslag voorafgaande aan inzameling op de plaats van productie)

BIJLAGE II

TERUGWINNINGSHANDELINGEN

R1 Hoofdgebruik als brandstof of als ander middel voor energieopwekking

Hieronder vallen ook verbrandingsinstallaties die specifiek bestemd zijn om vast huishoudelijk afval te verwerken, mits hun energie-efficiëntie ten minste:

- 0,60 bedraagt in het geval van installaties die vóór 1 januari 2009 in bedrijf zijn en over een vergunning beschikken overeenkomstig het toepasselijke Gemeenschapsrecht,

- 0,65 bedraagt in het geval van installaties waarvoor na 31 december 2008 een vergunning wordt afgegeven,

zoals berekend met de volgende formule[17]:

Energie-efficiëntie = (Ep - (Ef + Ei)) / (0,97 x (Ew + Ef))

waarin:

Ep = de hoeveelheid energie die jaarlijks als warmte of elektriciteit wordt geproduceerd. Bij de berekening wordt energie in de vorm van elektriciteit vermenigvuldigd met een factor 2,6 en warmte die wordt geproduceerd voor commerciële toepassingen met een factor 1,1 (in GJ/jaar)

Ef = de jaarlijkse energie-input in het systeem afkomstig van brandstoffen die voor de productie van stoom worden gebruikt (in GJ/jaar)

Ew = de hoeveelheid energie die is besloten in de jaarlijks verwerkte hoeveelheid afvalstoffen, berekend aan de hand van de netto calorische onderwaarde van de afvalstoffen (in GJ/jaar)

Ei = de hoeveelheid energie die jaarlijks wordt geïmporteerd, Ew en Ef niet meegerekend (in GJ/jaar)

0,97 = correctiefactor om rekening te houden met energieverliezen via bodemas en straling

R 2 Terugwinning/regeneratie van oplosmiddelen

R 3 Recycling/terugwinning van organische stoffen die niet als oplosmiddel worden gebruikt (met inbegrip van compostering en andere biologische omzettingsprocessen)

R 4 Recycling/terugwinning van metalen en metaalverbindingen

R 5 Recycling/terugwinning van andere anorganische materialen

R 6 Terugwinning van zuren of basen

R 7 Terugwinning van bestanddelen die worden gebruikt om vervuiling tegen te gaan

R 8 Terugwinning van bestanddelen uit katalysatoren

R 9 Herraffinage van olie en ander hergebruik van olie

R 10 Uitrijden voor landbouwkundige of ecologische verbetering

R 11 Gebruik van afvalstoffen die bij een van de onder R 1 tot en met R 10 genoemde behandelingen vrijkomen

R 12 Uitwisseling van afvalstoffen voor een van de onder R 1 tot en met R 11 genoemde behandelingen

R 13 Opslag van afvalstoffen bestemd voor een van de onder R 1 tot en met R 12 genoemde behandelingen (met uitsluiting van voorlopige opslag voorafgaande aan inzameling op de plaats van productie)

BIJLAGE III

GEVAARLIJKE EIGENSCHAPPEN VAN AFVALSTOFFEN

H1 ‘Ontplofbaar’: stoffen en preparaten die bij aanraking met een vlam kunnen ontploffen of voor stoten of wrijving gevoeliger zijn dan dinitrobenzeen.

H2 ‘Oxiderend’: stoffen en preparaten die bij aanraking met andere stoffen, met name ontvlambare stoffen, sterk exotherm kunnen reageren.

H3-A ‘Licht ontvlambaar’:

- vloeibare stoffen en preparaten die een vlampunt beneden 21 °C hebben (zeer licht ontvlambare vloeistoffen inbegrepen), of

- stoffen en preparaten die, bij normale temperatuur aan de lucht blootgesteld, zonder toevoer van energie in temperatuur kunnen stijgen en ten slotte kunnen ontbranden, of

- vaste stoffen en preparaten die, door kortstondige inwerking van een ontstekingsbron, gemakkelijk kunnen worden ontstoken en na verwijdering van de ontstekingsbron blijven branden of gloeien, of

- gasvormige stoffen en preparaten die bij normale druk met lucht ontvlambaar zijn, of

- stoffen en preparaten die bij aanraking met water of vochtige lucht, licht ontvlambare gassen in een gevaarlijke hoeveelheid ontwikkelen.

H3-B ‘Ontvlambaar’: vloeibare stoffen en preparaten die een vlampunt van ten minste 21 °C en ten hoogste 55 °C hebben.

H4 ‘Irriterend’: niet-corrosieve stoffen en preparaten die door directe, langdurige, of herhaalde aanraking met de huid of de slijmvliezen een ontsteking kunnen veroorzaken.

H5 ‘Schadelijk’: stoffen en preparaten die door inademing of door opneming via de mond of de huid gevaren van beperkte aard kunnen opleveren.

H6 ‘Vergiftig’: stoffen en preparaten die door inademing of door opneming via de mond of de huid ernstige, acute of chronische gevaren en zelfs de dood kunnen veroorzaken (zeer giftige stoffen en preparaten inbegrepen).

H7 ‘Kankerverwekkend’: stoffen en preparaten die door inademing of door opneming via de mond of de huid kanker veroorzaken of de frequentie van kanker kunnen doen toenemen.

H8 ‘Corrosief’: stoffen en preparaten die bij aanraking een vernietigende werking op levende weefsels kunnen uitoefenen.

H9 ‘Infectueus’: stoffen die levensvatbare micro-organismen of hun toxinen bevatten waarvan bekend is of waarvan sterk wordt vermoed dat zij ziekten bij de mens of bij andere levende organismen veroorzaken.

H10 ‘Teratogeen’: stoffen en preparaten die door inademing of door opneming via de mond of de huid niet-erfelijke misvormingen veroorzaken of de frequentie daarvan kunnen doen toenemen.

H11 ‘Mutageen’: stoffen en preparaten die door inademing of door opneming via de mond of de huid erfelijke genetische schade veroorzaken of de frequentie daarvan kunnen doen toenemen.

H12 Stoffen en preparaten die in contact met water, lucht of zuur vergiftig of zeer vergiftig gas ontwikkelen.

H13 Stoffen en preparaten die na verwijdering op de een of andere wijze een andere stof doen ontstaan (bij voorbeeld een uitlogingsproduct) die een van de hierboven genoemde eigenschappen bezit.

H14 ‘Ecotoxisch’: stoffen en preparaten waarvan het gebruik onmiddellijk of na verloop van tijd gevaar voor één of meer sectoren van het milieu oplevert of kan opleveren.

Aantekeningen

1. De gevaarlijke eigenschappen ‘vergiftig’ (en ‘zeer vergiftig), ‘schadelijk’, ‘corrosief’ en ‘irriterend’ worden aan de afvalstoffen toegeschreven volgens de criteria van bijlage VI, deel I A en deel II B, van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad, als gewijzigd[18].

2. Met betrekking tot het toeschrijven van de eigenschappen ‘kankerverwekkend’, ‘teratogeen’ en ‘mutageen’ zijn, in het licht van de huidige stand van wetenschap en techniek, verdere verfijningen aangebracht in de ‘Handleiding voor de indeling en het kenmerken van gevaarlijke stoffen en preparaten’ die is opgenomen in bijlage VI, deel II D, van Richtlijn 67/548/EEG als gewijzigd.

Testmethoden

De te gebruiken methoden zijn omschreven in bijlage V van Richtlijn 67/548/EEG, als gewijzigd.

BIJLAGE IV

AFVALPREVENTIEMAATREGELEN

Maatregelen die consequenties kunnen hebben voor de randvoorwaarden m.b.t. de productie van afvalstoffen

1. Toepassing van planningsmaatregelen of andere economische instrumenten die medebepalend zijn voor de beschikbaarheid en de prijs van primaire grondstoffen.

2. Bevordering van onderzoek en ontwikkeling ter bereiking van schonere en minder verspilling veroorzakende technologieën en producten, alsmede de verspreiding en toepassing van de resultaten van dat O&O.

3. Ontwikkeling van relevante en doeltreffende indicatoren van de druk waaraan het milieu als gevolg van de productie van afvalstoffen blootstaat, ten behoeve van afvalpreventiemaatregelen op alle niveaus: van EU-brede productvergelijkingen tot acties die door plaatselijke instanties worden ondernomen.

Maatregelen die consequenties kunnen hebben voor de ontwerp- en productiefase

4. Bevordering van “eco-ontwerpen” (de systematische integratie van milieuaspecten in het ontwerp van een product, teneinde de milieuprestaties van het product gedurende de hele levenscyclus ervan te verbeteren).

5. Verstrekking van informatie over afvalpreventietechnieken teneinde de toepassing van de beste beschikbare technieken door het bedrijfsleven te vergemakkelijken.

6. Opleiding van de bevoegde instanties met betrekking tot de opneming van afvalpreventie-eisen in vergunningen uit hoofde van deze richtlijn en Richtlijn 96/61/EG.

7. Invoering van afvalpreventiemaatregelen in installaties waarop Richtlijn 96/61/EG niet van toepassing is. Waar passend kan dit afvalpreventie-evaluaties of -plannen omvatten.

8. Gebruik van bewustmakingscampagnes of verlening van financiële, besluitvormings- of andere steun aan bedrijven. Het laat zich aanzien dat dit soort maatregelen vooral doeltreffend zal zijn als zij worden afgestemd op en aangepast aan het MKB en gebruik maken van bestaande netwerken van bedrijven.

9. Gebruik van convenanten, consumenten-/producentenpanels of sectoraal overleg om ervoor te zorgen dat de betrokken bedrijven of industriële sectoren eigen afvalpreventieplannen of -doelstellingen vaststellen, c.q. maatregelen nemen om door producten of verpakkingen veroorzaakte verspilling een halt toe te roepen.

10. Bevordering van geloofwaardige milieubeheersystemen, bijvoorbeeld ISO 14001.

Maatregelen die consequenties kunnen hebben voor de consumptie- en gebruikfase

11. Economische instrumenten zoals de beloning van “schoon” aankoopgedrag of de instelling van een door de consument betaalde vergoeding voor bepaalde componenten of vormen van verpakking die anders gratis ter beschikking zouden worden gesteld.

12. Gebruik van bewustmakingscampagnes en verstrekking van informatie ten behoeve van het brede publiek of specifieke categorieën consumenten.

13. Bevordering van geloofwaardige milieukeurmerken.

14. Overeenkomsten met het bedrijfsleven, bijvoorbeeld het gebruik van productpanels zoals die welke in het kader van het geïntegreerd productbeleid in het leven zijn geroepen, of met de kleinhandelaren m.b.t. de beschikbaarheid van afvalpreventie-informatie en van producten met een minder groot milieueffect.

15. In het kader van aankopen door de overheid en bedrijven, integratie van milieu- en afvalpreventiecriteria in aanbestedingen en contracten, overeenkomstig het op 29 oktober 2004 door de Commissie gepubliceerde “Handbook on environmental public procurement”.

16. Bevordering van hergebruik en/of herstelling van daartoe in aanmerking komende afgedankte producten, met name door het in het leven roepen of ondersteunen van herstelling-/hergebruiknetwerken.

BIJLAGE V

CONCORDANTIETABEL

Richtlijn 75/442/EEG | deze richtlijn |

Artikel 1, onder a) | Artikel 3, lid 1, onder a) |

Artikel 1, onder a), tweede alinea | Artikel 4 |

Artikel 1, onder b) | Artikel 3, lid 1, onder b) |

Artikel 1, onder c) | Artikel 3, lid 1, onder c) |

Artikel 1, onder d) | Artikel 3, lid 1, onder d) |

Artikel 1, onder e) | Artikel 5 |

Artikel 1, onder f) | Artikel 6 |

Artikel 1, onder g) | Artikel 3, lid 1, onder e) |

Artikel 2, lid 1 | Artikel 2 |

Artikel 2, lid 2 | - |

Artikel 3, lid 1 | Artikel 1 |

Artikel 3, lid 2 | - |

Artikel 4 | Artikel 7 |

Artikel 5 | Artikel 10 |

Artikel 6 | - |

Artikel 7, leden 1 en 2 | Artikel 26 |

Artikel 7, lid 3 | - |

Artikel 8 | Artikel 8 |

Artikel 9 | Artikel 19 |

Artikel 10 | Artikel 19 |

Artikel 11 | Artikelen 22 tot en met 24 |

Artikel 12 | Artikel 25 |

Artikel 13 | Artikel 32 |

Artikel 14 | Artikel 33 |

Artikel 15 | Artikel 9 |

Artikel 16 | Artikel 34 |

Artikel 17 | Artikel 35 |

Artikel 18 | Artikel 36 |

Artikel 19 | Artikel 37 |

Artikel 20 | Artikel 38 |

Artikel 21 | Artikel 39 |

Bijlage I | - |

Bijlage IIA | Bijlage I |

Bijlage IIB | Bijlage II |

Richtlijn 75/439/EEG |

Artikel 1, lid 1 | Artikel 3, lid 1, onder g) |

Artikel 2 | Artikelen 18 en 7 |

Artikel 3, leden 1 en 2 | - |

Artikel 3, lid 3 | Artikel 7 |

Artikel 4 | Artikel 7 |

Artikel 5, lid 1 | - |

Artikel 5, lid 2 | - |

Artikel 5, lid 3 | - |

Artikel 5, lid 4 | Artikelen 19 en 25 |

Artikel 6 | Artikel 19 |

Artikel 7, onder a) | Artikel 7 |

Artikel 7, onder b) | - |

Artikel 8, lid 1 | - |

Artikel 8, lid 2, onder a) | - |

Artikel 8 (2) (b) | - |

Artikel 8, lid 3 | - |

Artikel 9 | - |

Artikel 10, lid 1 | Artikel 16 |

Artikel 10, lid 2 | Artikel 7 |

Artikel 10, leden 3 en 4 | - |

Artikel 10, lid 5 | Artikelen 12 tot en met 15 |

Artikel 11 | Artikel 25 |

Artikel 12 | Artikel 25 |

Artikel 13, lid 1 | Artikel 32 |

Artikel 13, lid 2 | - |

Artikel 14 | - |

Artikel 15 | - |

Artikel 16 | - |

Artikel 17 | - |

Artikel 18 | Artikel 34 |

Artikel 19 | - |

Artikel 20 | - |

Artikel 21 | - |

Artikel 22 | - |

Bijlage I | - |

Richtlijn 91/689/EEG |

Artikel 1, lid 1 | - |

Artikel 1, lid 2 | - |

Artikel 1, lid 3 | Artikel 3 |

Artikel 1, lid 4 | Artikelen 3 en 12 tot en met 15 |

Artikel 2, lid 1 | Artikel 34 |

Artikel 2, leden 2 tot en met 4 | Artikel 16 |

Artikel 3 | Artikelen 19 tot en met 24 |

Artikel 4, lid 1 | Artikel 32 |

Artikel 4, leden 2 en 3 | Artikel 33 |

Artikel 5, lid 1 | Artikel 17 |

Artikel 5, lid 2 | Artikel 32 |

Artikel 5, lid 3 | Artikel 33 |

Artikel 6 | Artikel 26 |

Artikel 7 | - |

Artikel 8 | - |

Artikel 9 | - |

Artikel 10 | - |

Artikel 11 | - |

Artikel 12 | - |

Bijlagen I en II | - |

Bijlage III | Bijlage III |

[1] PB C......

[2] PB C......

[3] PB C......

[4] Advies van het Europees Parlement van ... .. ... (PB C .......), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van … .. …. (PB C .....) en besluit van het Europees Parlement van ... .. .... (PB C ......).

[5] PB L 194 van 25.7.1975, blz. 39. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

[6] PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.

[7] PB L 257 van 10.10.1996, blz. 26. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

[8] PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1.

[9] PB L 365 van 31.12.1994, blz. 10.

[10] PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1.

[11] PB L 156 van 25.6.2003, blz. 17.

[12] PB L 377 van 31.12.1991, blz. 20. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 94/31/EG (PB L 168 van 2.7.1994, blz. 28).

[13] PB L 194 van 25.7.1975, blz. 23. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/76/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 332 van 28.12.2000, blz. 91).

[14] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

[15] De overlegging van kwantitatieve informatie over de productie en verwerking van afvalstoffen wordt binnen de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 2150/2002 gebracht. De verslagleggingsfrequentie en de termijnen worden vastgesteld in de bijlagen van die verordening.

[16] PB L 377 van 31.12.1991, blz. 48.

[17] Deze formule is gebaseerd op informatie die is opgenomen in het referentiedocument over de beste beschikbare technieken voor afvalverbranding.

[18] PB 196 van 16.8.1967, blz. 1.