52005IP0228

Resolutie van het Europees Parlement over de bescherming van minderheden en maatregelen ter bestrijding van discriminatie in een uitgebreid Europa (2005/2008(INI))

Publicatieblad Nr. 124 E van 15/05/2006 blz. 0405 - 0415


P6_TA(2005)0228

Bescherming van de minderheden en maatregelen ter bestrijding van discriminatie in een uitgebreid Europa

Resolutie van het Europees Parlement over de bescherming van minderheden en maatregelen ter bestrijding van discriminatie in een uitgebreid Europa (2005/2008(INI))

Het Europees Parlement,

- gelet op de doelstellingen om de Unie te ontwikkelen tot een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid en met inachtname van de beginselen van vrijheid, democratie, de eerbiediging van de grondrechten en van de rechtsstaat neergelegd in de artikelen 6 en 7 van het EU-verdrag;

- gelet met name op artikel 13 van het EG-Verdrag, waarin de taak van de Gemeenschap om discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te bestrijden is vastgelegd, gelet op artikel 63 van het EG-Verdrag waarin het kader voor het asiel- en immigratiebeleid is vastgesteld waarin de integratie van onderdanen van derde landen wordt bevorderd en op de overige rechtsgronden voor maatregelen van de Unie terzake;

- gezien het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa, dat het acquis verder ontwikkelt, vooral door de opname van het Handvest van de grondrechten, waardoor het concept van grondrechten bekender wordt [1];

- gezien artikel I-14 van het grondwettelijk verdrag waarin de gebieden van gedeelde bevoegdheid zijn afgebakend en waarin de EU bevoegdheden worden verleend ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, met inbegrip van de mensenrechten en ermee rekening houdend dat de rechten van minderheden een belangrijk onderdeel van de algemene mensenrechten zijn,

- gelet op Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming [2], Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep [3], en Richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot wijziging van Richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden [4],

- gezien het Groenboek van de Commissie over gelijkheid en non-discriminatie in een uitgebreide Europese Unie (COM(2004)0379) en op de thematische jaarverslagen van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat;

- gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

- gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en op het oordeel van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, van de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport en van de Commissie vrouwenrechten en gelijke kansen (A6-0140/2005);

A. overwegende dat er een onderscheid bestaat tussen de bescherming van minderheden en het beleid ter bestrijding van discriminatie; overwegende dat gelijke behandeling een fundamenteel recht, en geen voorrecht, is van alle burgers, en dat verdraagzaamheid een algemene levenshouding dient te zijn, en geen gunst die aan de enen wel en aan de anderen niet wordt verleend; overwegende, daarom, dat alle vormen van discriminatie met dezelfde intensiteit moeten worden bestreden; eraan herinnerend dat nationale minderheden tot de rijkdom van Europa bijdragen,

B. overwegende dat elk individu in de Europese Unie over hetzelfde recht en dezelfde plicht beschikt om een volwaardig, actief en geïntegreerd lid van de maatschappij te zijn, dat gelijk is voor de wet; overwegende dat elke persoon eerst en vooral een individueel en uniek individu is en dat het behoren tot een minderheid nooit een rechtvaardiging noch een verklaring mag zijn voor uitsluiting of discriminatie of een besluit om zich uit de gemeenschap terug te trekken,

De politieke dimensie en de dringende nood aan maatregelen ter bestrijding van discriminatie en bescherming van minderheden

1. acht het voor de uitgebreide Unie van 25 lidstaten en 450 miljoen inwoners van het hoogste belang:

- om de banden tussen de volkeren van de Unie en het door haar vertegenwoordigde project te verstevigen en tegelijk het gevoel om tot de Europese Unie te behoren en de erkenning van ieders eigen geschiedenis, cultuur, identiteit en eigenheid sterker te maken;

- om te zorgen voor een grotere coherentie bij acties en de gezagsuitoefening op lokaal, regionaal, nationaal en EU-niveau, rekening houdend met het subsidiariteitsbeginsel,

- om de bestaande wetgeving terzake tijdig ten uitvoer te leggen en derhalve de richtlijnen terzake om te zetten;

- het vertrouwensbeginsel in acht te nemen, zoals bedoeld in zijn resolutie van 20 april 2004 over de mededeling van de Commissie over artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie: Eerbiediging en bevordering van de waarden waarop de Unie is gegrondvest [5];

2. wijst erop dat overeenkomstig artikel 191 van het EG-Verdrag de politieke partijen op Europees niveau een belangrijke factor voor integratie binnen de Unie vormen; is derhalve bezorgd over de groeiende aanvaarding door het publiek van grove racistische, antisemitische, islamofobe en homofobe verklaringen en handelingen van vooraanstaande politici en regeringsleden; roept alle politieke partijen op tot een hernieuwing van hun engagement voor het Handvest van Europese politieke partijen voor een niet-racistische samenleving dat op 5 december 1997 werd aangenomen, en beklemtoont derhalve dat de fundamentele vereisten voor een inclusief minderhedenbeleid de volgende zijn:

- de noodzaak aan adequate vertegenwoordiging in de politieke besluitvorming.

- de noodzaak om de gelijke behandeling van minderheden met betrekking tot onderwijs, gezondheidszorg, sociale diensten, justitie en andere openbare diensten te waarborgen;

- de noodzaak voor het Europees Parlement om rekening te houden met de verscheidenheid van cultuur en taal van de EU en haar lidstaten, aangezien het aantal zetels per lidstaat bij elke volgende uitbreiding zal verminderen;

3. neemt kennis van het feit dat tot nu toe minderheidskwesties in de Unie, algemeen genomen, niet hoog genoeg op de agenda van de Unie stonden en dat hieraan voortaan meer aandacht moet worden besteed om de doeltreffendheid van de door de overheidsinstanties terzake getroffen maatregelen te verhogen; is van mening dat het toekomstige Bureau voor de grondrechten hierbij een sleutelrol moet spelen;

4. wijst erop dat recente en toekomstige uitbreidingen hebben geleid en zullen leiden tot een groter aantal lidstaten die door verscheidenheid aan cultuur en taal worden gekenmerkt; meent daarom dat de EU een bijzondere verantwoordelijkheid heeft om de rechten van minderheden te beschermen,

5. onderstreept het feit dat de rechten van minderheden integraal deel uitmaken van de grondrechten en is van oordeel dat er een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen (nationale) minderheden, immigranten en asielzoekers;

6. dringt er bij de Commissie op aan om een kader vast te leggen voor beleidsnormen inzake de bescherming van nationale minderheden, naar behoren rekening houdend met artikel 4, lid 2 van het kaderverdrag tot bescherming van nationale minderheden (FCNM): "De partijen komen overeen om, indien nodig, adequate maatregelen te treffen ter bevordering van de volledige en effectieve gelijkheid tussen personen die tot een nationale minderheid behoren en personen die tot de meerderheid behoren, en dat op alle domeinen van het economische, sociale, politieke en culturele leven. In dat verband zullen zij ten volle rekening houden met de bijzondere omstandigheden van de personen die tot nationale minderheden behoren."

7. wijst op de inconsistentie van het beleid ten opzichte van minderheden — ook al maakt de bescherming van minderheden deel uit van de criteria van Kopenhagen, toch bestaat er in het beleid van de Gemeenschap geen norm voor minderheidsrechten, evenmin is er een communautaire opvatting over wie deel uitmaakt van een minderheid; stelt vast dat er evenmin een definitie van minderheden is opgenomen in de Verklaring van de Verenigde Naties over de rechten van personen behorend tot nationale of etnische, religieuze en taalkundige minderheden, noch in het FCNM; beveelt aan om een dergelijke definitie te baseren op de definitie, opgenomen in Aanbeveling 1201 (1993) van de Raad van Europa, van een "nationale minderheid" als groepen van mensen in een land die:

- verblijven op het grondgebied van dat land en staatsburgers zijn van dat land;

- langdurige, sterke en blijvende banden hebben met dat land,

- onderscheidende etnische, culturele, religieuze of taalkundige kenmerken vertonen,

- voldoende vertegenwoordigd zijn, hoewel in kleinere aantallen dan de rest van de bevolking van dat land of van een regio van dat land,

- gemotiveerd zijn door bezorgdheid om samen datgene te behouden wat hun gemeenschappelijke identiteit vormt, waaronder hun cultuur, traditie, godsdienst of hun taal;

8. is van mening dat er, zoals uit de hierboven uiteengezette situaties blijkt:

- geen eenduidige oplossing bestaat om de situatie van alle minderheden in alle lidstaten te verbeteren;

- gemeenschappelijke minimumdoelstellingen voor de overheidsinstanties in de Europese Unie moeten worden ontwikkeld, rekening houdend met de ervaring van verschillende lidstaten en gebaseerd op de toepassing van het VN-Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie en de verdragen van de Raad van Europa, zoals het FCNM en het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden en protocol 12 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; wijst tevens op de tenuitvoerlegging van de beginselen die in het kader van de OVSE werden ontwikkeld, met name de aanbevelingen van Lund inzake de daadwerkelijke deelname van nationale minderheden aan het openbare leven, de aanbevelingen van Den Haag over het recht van minderheden op onderwijs, en de aanbevelingen van Oslo inzake de taalkundige rechten van nationale minderheden

9. merkt op dat de Commissie hiermee reeds rekening heeft gehouden in het kader van de criteria van Kopenhagen [6] tijdens de toetredingsonderhandelingen met de landen uit Midden- en Oost-Europa, Cyprus en Malta en met de huidige toetredings- en kandidaatlidstaten;

10. wijst erop dat de Unie, met haar beleid ter bescherming van minderheden en ter bestrijding van discriminatie, de wettelijke en grondwettelijke structuur van haar lidstaten of het beginsel dat iedereen gelijk is voor de wet, niet in vraag mag stellen;

Tekortkomingen in de respons van de lidstaten op de maatregelen op basis van artikel 13 van het EG-Verdrag

11. merkt op dat de lidstaten weinig vooruitgang boeken bij de toepassing van antidiscriminatiebeleid, vooral ten aanzien van Richtlijn 2000/43/EG en Richtlijn 2000/78/EG, en verzoekt de Commissie met aandrang om als één van de doelstellingen van het Europees Jaar van gelijke kansen in 2007 de noodzaak op te nemen om een gepaste oplossing te vinden voor problemen in verband met:

- de late of onvolledige omzetting door de lidstaten [7];

- het uitblijven van de oprichting van gelijkheidsorganen [8];

- het onvermogen om adequate voorschriften inzake de rechtspositie van NGO's vast te leggen,

- opleiding en capaciteitsuitbouw, beide uitermate belangrijk voor een doeltreffende antidiscriminatiewetgeving (er is duidelijk nood aan opleiding voor rechters, advocaten, eigen juristen van NGO's, enz. inzake sleutelbepalingen en -concepten, zoals de definitie van directe en indirecte discriminatie, bewijslast enz.);

- het verspreiden van informatie en het lanceren van bewustwordingscampagnes, aangezien de lidstaten krachtens de richtlijnen mensen moeten informeren over de bepalingen van de antidiscriminatiewet (de betrokkenheid van de NGO's en de sociale partners is essentieel om het bewustzijn te verhogen en om te garanderen dat informatie over de door de richtlijn geboden mogelijkheden onder de mogelijke slachtoffers van discriminatie wordt verspreid);

12. merkt op dat het belangrijk is om mechanismen te ontwikkelen voor het verzamelen van gegevens over rassendiscriminatie als een doeltreffende manier om beleidsmaatregelen en praktijken ter bestrijding van rassendiscriminatie en ter bevordering van rassengelijkheid te bepalen, te controleren en te beoordelen;

13. merkt op dat in veel gevallen sprake is van een ontoereikende toepassing van het Gemeenschapsrecht, hetgeen slechts tot op zekere hoogte te wijten is aan de onwetendheid inzake sociale structuren en de achterdocht en twijfels van de burger; meent dat de lidstaten de werkgevers in de overheids- en de particuliere sector moeten aansporen om het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie op het werk en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden, bij de aanwerving, loopbaanmogelijkheden, de beloning en de beroepsopleiding op geprogrammeerde en systematische wijze te bevorderen door middel van wetgeving, collectieve overeenkomsten of praktijken;

14. verdedigt een geïntegreerde benadering van gelijkheid en non-discriminatie en de integratie van deze concepten in het relevante EU-beleid; is van oordeel dat het doel erin bestaat ervoor te zorgen dat de lidstaten effectief en op gepaste wijze omgaan met de groeiende diversiteit in hun samenlevingen;

15. verwelkomt de in bovengenoemd groenboek voorgestelde haalbaarheidsstudie als een belangrijke stap naar gemeenschappelijke beschermingsnormen in de gehele EU en pleit voor verdere EU-wetgeving die discriminatie op grond van handicap, godsdienst, seksuele geaardheid en leeftijd verbiedt en de gelijkheid bij de verstrekking van goederen en diensten bevordert;

16. is van mening dat in het kader van de mondialisering, waar de geografische grenzen voor economische activiteiten zijn weggevallen en het verkeer van kapitaal en arbeid ongekende vormen heeft aangenomen, de aanpak van ongelijkheid en de bestrijding van discriminatie niet tot het Europese toneel beperkt kan blijven; wijst erop dat de producten die de wereldmarkten overspoelen, vaak het resultaat zijn van de uitbuiting van arbeid (met vertakkingen naar illegale migratie), en dat de meer ontwikkelde regio's (VS, EU) menselijk wetenschappelijk kapitaal uit het minder ontwikkelde zuiden "importeren", waardoor de onderontwikkeling niet ongedaan kan worden gemaakt;

17. is van mening dat de Unie prioritair, in overeenstemming met haar lidstaten en steunend op bestaande rechtsgronden, een coherent integratiebeleid moet aanmoedigen via de goedkeuring van wetgevende maatregelen en financiële steun;

18. merkt op dat hindernissen voor de integratie van onderdanen van derde landen actief uit de weg moeten worden geruimd, zoals in het programma van Den Haag wordt verklaard, en roept op tot betere coördinatie van het nationale integratiebeleid en van EU-initiatieven op dit vlak; gemeenschappelijke basisbeginselen voor een coherent Europees kader voor integratie dienen rekening te houden met het feit dat integratie:

- een voortdurend tweerichtingsproces is waarbij zowel de onderdanen van derde landen die op wettige wijze op het grondgebied van de Unie verblijven als de samenleving die hun gastheer is, betrokken zijn,

- een antidiscriminatiebeleid omvat, maar verder gaat dan dat,

- eerbiediging inhoudt van de basiswaarden van de Europese Unie en de fundamentele mensenrechten,

- basisvaardigheden voor deelname aan de samenleving vereist,

- berust op frequente interactie en interculturele dialoog op gemeenschappelijke fora en via gemeenschappelijke activiteiten tussen alle leden van de samenleving ter bevordering van de onderlinge verstandhouding,

- verband houdt met een hele reeks beleidsdomeinen, waaronder werkgelegenheid en onderwijs;

gaat akkoord met de Europese Raad dat het noodzakelijk is om de gestructureerde uitwisseling van ervaringen en informatie over integratie te bevorderen;

Minderheden gediscrimineerd op verschillende gronden, onder andere ras, etnische afstamming, seksuele geaardheid, godsdienst, handicap en leeftijd

19. is verheugd over de toezeggingen in de mededeling van de Commissie over gelijke kansen voor personen met een handicap: een Europees actieplan (COM(2003)0650) waarin wordt gezorgd voor de follow-up van het Europees Jaar voor mensen met een handicap 2003 en is met name te spreken over de goedkeuring door de Commissie van een Europees Actieplan voor mensen met een handicap; dringt aan op de versterking van de doelstellingen en instrumenten van het actieplan ten einde de beginselen van mainstreaming van gehandicaptenvraagstukken, niet-discriminatie en toegankelijkheid van EU-initiatieven, vooral wetgevingsinitiatieven op te nemen;

20. waarschuwt voor de mogelijke discriminerende neveneffecten van maatregelen tegen misdaad en terrorisme, aangezien er aanwijzingen bestaan dat etnische minderheden vijf- tot zesmaal meer kans lopen het doelwit te zijn van politieacties, identiteitscontroles, enz.;

21. roept de instellingen van de Europese Unie, de lidstaten, alle Europese democratische politieke partijen en de organisaties en verenigingen van het maatschappelijk middenveld op om:

- alle daden en uitdrukkingen van antisemitisme en antimoslim- en antichristengedrag, de heropleving van theorieën inzake de ontkenning van de holocaust, de ontkenning en trivialisering van volkerenmoord, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden te veroordelen;

- alle daden van onverdraagzaamheid en aansporing tot rassenhaat, alle pesterijen en daden van racistisch geweld te veroordelen;

- alle daden van geweld uit godsdienst- of rassenhaat of onverdraagzaamheid te veroordelen, met inbegrip van aanvallen op alle religieuze plaatsen, sites en heiligdommen,

- alle daden van homofoob of transfoob geweld te veroordelen, met inbegrip van pesterijen, vernedering en verbale of fysieke mishandeling, door zowel de overheid als privé-personen [9],

- het voortbestaan van discriminatie op grond van godsdienst en etnische afstamming op verschillende niveaus, niettegenstaande de uitgebreide maatregelen van de Unie in toepassing van artikel 13 van het EG-Verdrag, te veroordelen; vestigt in dit verband de aandacht vooral op de discriminatie door justitieel personeel van personen die tot minderheden behoren;

22. herhaalt dat discriminatie op grond van godsdienst verboden is; roept de lidstaten en toetredings- en kandidaatlidstaten op om volledige godsdienstvrijheid en gelijke rechten voor alle godsdiensten te garanderen; herhaalt echter dat godsdienstvrijheid discriminatie, bijvoorbeeld in het onderwijs, niet rechtvaardigt;

23. neemt kennis van de voortdurende vooroordelen en homofobie waarvan het openbare leven doordrongen blijft en roept de Unie op om op alle lidstaten druk te blijven uitoefenen om aan de internationale en Europese mensenrechtennormen te voldoen;

24. meent dat er nood is aan maatregelen tegen groeiende homofobie; merkt met verontrusting de toename op van het geweld tegen homoseksuelen, bijvoorbeeld pesterijen op school en op het werk, van haat doordrongen opmerkingen door religieuze en politieke leiders, slechtere toegang tot de gezondheidszorg (bijvoorbeeld de uitsluiting van verzekeringen, de mindere beschikbaarheid van organen voor transplantatie) en slechtere toegang tot de arbeidsmarkt; roept de Commissie op om naar voren te komen met een mededeling over de vrijheidsbelemmeringen in de EU voor gehuwde of wettelijk erkende homoseksuele echtparen;

25. merkt op dat de snelle toename van werkloosheid en armoede in de afgelopen jaren in de Europese samenlevingen heeft geleid tot een speciale situatie die wordt gekenmerkt door ongelijkheid en discriminatie;

26. wijst op de hoge werkloosheid onder ouderen en mensen met een handicap vanwege de moeilijkere toegang tot opleidingsprogramma's en nieuwe beroepsmogelijkheden;

27. roept de sociale partners op om belangrijke inspanningen te leveren voor de uitbanning van discriminatie op grond van handicap of leeftijd, en om een wezenlijk betere toegang tot de arbeidsmarkt te garanderen;

28. is ervan overtuigd dat ook dialoog en samenwerking tussen de diverse lagen van de bevolking op lokaal en nationaal niveau, met inbegrip van dialoog en samenwerking tussen verschillende culturele, etnische en religieuze groepen, moet worden gestimuleerd; dringt er bij de lidstaten op aan om belanghebbenden bij het opstellen van antidiscriminatiewetten te betrekken en te raadplegen;

29. verzoekt de Raad en de Commissie en de verschillende lokale, regionale en nationale overheidsinstanties in de lidstaten met aandrang om hun maatregelen ter bestrijding van antisemitisme, islamofoob/antimoslim- of anti-Romagedrag, Romafobie en islamofobie en van aanvallen tegen minderheden, met inbegrip van Roma, onderdanen van derde landen en staatlozen, te coördineren om de beginselen van verdraagzaamheid en niet-discriminatie te ondersteunen en om de sociale, economische en politieke integratie van alle inwoners van de Unie te stimuleren;

30. verzoekt de lidstaten alles in het werk te stellen opdat kinderen van vluchtelingen, asielzoekers en immigranten effectief worden geïntegreerd in het onderwijsstelsel;

Discriminatie op grond van geslacht

31. wijst op het feit dat vrouwen op diverse terreinen van het dagelijks leven nog steeds onder discriminatie te lijden hebben, ondanks de vigerende wetgeving ter bestrijding van discriminatie;

32. is diep teleurgesteld dat het inkomensverschil tussen mannen en vrouwen na een kwarteeuw gelijkekansenbeleid nauwelijks is verminderd; roept de Commissie op om voor het einde van 2005 verslag uit te brengen over de stand van zaken met betrekking tot dat inkomensverschil in elke lidstaat;

33. wijst erop dat, hoewel de situatie van vrouwen op de arbeidsmarkt verbeterd is, vrouwen ondanks hun hoge opleidingsniveau minder betaald worden dan mannen voor hetzelfde werk en geconfronteerd worden met achterdocht van de kant van werkgevers wat zwangerschap en moederschap betreft; wijst tevens op de gevallen van seksuele intimidatie, die vaak niet worden gemeld uit angst voor de maatschappelijk stigmatisering of ontslag;

34. onderstreept het belang van gerichte aandacht voor het genderaspect met betrekking tot alle groepen die onder discriminatie gebukt gaan, aangezien de vrouwen in deze groepen vaak met speciale problemen te kampen hebben;

35. doet een beroep op de EU en de lidstaten om een methodologie op te stellen voor het onderzoek naar de interactie tussen etnische afkomst en geslacht, en om uiteenlopende vormen van discriminatie jegens vrouwen en meisjes af te bakenen en na te gaan welke gevolgen deze voor hen hebben, zodat deze methodologie als basis kan dienen aan de hand waarvan rechtsinstrumenten, beleidsvormen en programma's worden opgezet en uitgevoerd;

36. vestigt de aandacht op het feit dat vrouwen die tot nationale minderheden behoren (vooral de minderheden van de Roma en Sinti) of die migranten zijn, onder diverse vormen van discriminatie gebukt gaan hetgeen een samenhangende beleidsaanpak vergt;

37. doet een beroep op de lidstaten en de Commissie om speciale aandacht te besteden aan de vrouwen die deel uitmaken van nationale of religieuze minderheden, aangezien zij vaak het slachtoffer zijn van discriminatie, niet alleen door de meerderheid van de bevolking, maar ook door leden van hun eigen minderheid; is van oordeel dat de lidstaten actie en maatregelen ter bescherming van de rechten van deze vrouwen dienen te nemen; tot dergelijke maatregelen zouden kunnen behoren het voortdurend voorlichten van vrouwen in minderheden over de rechten die in het nationale en het Gemeenschapsrecht aan iedereen en met name aan vrouwen worden gewaarborgd;

De Roma-gemeenschap

38. is van oordeel dat deze gemeenschap speciale bescherming nodig heeft, aangezien ze sinds de uitbreiding van de Unie een van de grootste minderheden binnen de EU is en als gemeenschap in het verleden werd gemarginaliseerd en werd verstoken van ontwikkeling op bepaalde essentiële vlakken, en stelt vast dat de cultuur, geschiedenis en talen van de Roma-gemeenschap vaak worden verwaarloosd of gedenigreerd;

39. merkt op dat de Roma zich in het onderwijs met rassenscheiding geconfronteerd zien, met het risico dat zij vaak ten onrechte in scholen voor mentaal gehandicapten worden ondergebracht, dat zij worden gediscrimineerd bij de verstrekking van huisvesting, gezondheidszorg en openbare diensten, dat zij een hoge graad van werkloosheid kennen, dat de overheid hen vaak hun rechten ontzegt en dat zij politiek ondervertegenwoordigd zijn;

40. juicht de publicatie van bovengenoemd groenboek toe, dat de problemen aankaart waarmee de Roma-gemeenschap in een uitgebreid Europa heeft te kampen, alsook het organiseren van een workshop voor nationale overheidsinstanties over het gebruik van de structuurfondsen om de Roma-gemeenschap en andere benadeelde groepen te helpen, en de start van een specifiek stageprogramma van de Commissie voor leden van de Roma-gemeenschap; is echter van oordeel dat de meest in het oog lopende achterstand ook kan worden weggewerkt door:

- gezamenlijke integratieprojecten te realiseren tussen de lidstaten waar de leden van deze gemeenschap wonen, om binnen een termijn van tien jaar de meest in het oog lopende achterstand van de Roma-gemeenschap weg te werken;

- gezamenlijke, door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling gefinancierde projecten te promoten;

- de kennis van de taal van de landen waar de leden van deze gemeenschap wonen, en het behoud van de talen en het culturele erfgoed van de Roma te steunen als een manier om hun eigen cultuur en zelfbeeld te versterken;

- de toegang tot arbeid, huisvesting, sociale dienstverlening en pensioenplannen te verbeteren;

Nieuwe immigranten en immigranten die reeds lang in de Europese Unie wonen

41. is van oordeel dat de eventuele discriminatie jegens recente immigranten in bepaalde opzichten verschilt van de vormen van discriminatie jegens EU-burgers die tot de tweede, derde of vierde generatie van etnische minderheden behoren;

42. acht het belangrijk om een onderscheid te maken tussen minderheden van recente allochtone origine en de traditionele nationale en etnische minderheden die autochtonen zijn in het grondgebied waar zij wonen;

43. is van mening dat minderheden van immigranten in de eerste plaats nood hebben aan een zo spoedig mogelijke integratie in de samenleving, onder andere via een verdere vereenvoudiging van de naturalisatieprocedure door de lidstaten, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat integratie geen ongewenste assimilatie wordt en dat de groepsidentiteit van mensen die op het grondgebied van een lidstaat wonen niet wordt ondergraven; is van mening dat het even belangrijk is om het recht van elke persoon die in een lidstaat geboren en woonachtig is, op toegang tot het staatsburgerschap te erkennen;

Taalkundige minderheden

44. is van mening dat er bijzondere aandacht moet gaan naar groepen van mensen die behoren tot taalkundige minderheden, en roept de Commissie en de lidstaten op om deze mensen te behandelen in overeenstemming met de beginselen vastgelegd in het Europees Handvest voor regionale talen en talen van minderheden, het FCNM, de bovengenoemde aanbevelingen van Den Haag en Lund;

Traditionele en etnische minderheden op het grondgebied van een lidstaat

45. is van mening dat doeltreffende deelname aan de besluitvorming uitgaande van de subsidiariteits- en zelfbestuurbeginselen een van de meest doeltreffende manieren is om de problemen van de traditionele minderheden aan te pakken aan de hand van de optimale werkwijzen die er in de Unie bestaan; moedigt de lidstaten die het FCNM nog moeten ratificeren, aan om dit onverwijld te doen;

46. is van mening dat deze traditionele nationale minderheden bijzondere behoeften hebben die verschillen van deze van andere minderheden, dat het overheidsbeleid gerichter moet zijn en dat de Unie deze behoeften op een meer aangepaste wijze dient aan te pakken, aangezien er thans in de Unie een groot aantal van deze minderheden zijn;

Staatlozen die permanent in de lidstaten woonachtig zijn

47. is van mening dat personen die niet over het staatsburgerschap van een land beschikken en permanent in de lidstaten woonachtig zijn, in een unieke situatie in de EU verkeren, en roept de betrokken lidstaten op om alles in het werk te stellen om hen aan te moedigen het staatsburgerschap van hun land te verwerven ten einde hen in staat te stellen de volledige burgerrechten van de EU te genieten;

48. roept de lidstaten op het beginsel van doeltreffende deelneming van nationale minderheden aan het openbare leven, zoals dat is vastgelegd in artikel 15 van het FCNM en in de aanbevelingen van Lund, toe te passen op de gemeenschappen van statelozen die op hun grondgebied wonen als de sleutel tot hun integratie, en de naturalisatieprocedure te vereenvoudigen en te versnellen om het burgerschap van de EU zo spoedig mogelijk te verlenen aan de meerderheid van de mensen die dit vooralsnog niet bezitten;

Wetgevende maatregelen die voor de inwerkingtreding van het grondwettelijke verdrag moeten worden getroffen

49. feliciteert de Commissie met haar werk met betrekking tot artikel 13 en verzoekt haar met aandrang om ook in de toekomst een coherente algemene strategie toe te passen op de problemen waarmee minderheden in de Unie hebben te kampen, door te blijven toezien op de naleving van de bestaande antidiscriminatiewetgeving en door verdere acties te overwegen op basis van de volgende verdragsartikelen:

a) artikel 13 inzake antidiscriminatiebeleid; uitgaande van deze rechtsgrond — de meest omvattende inzake de bescherming van minderheden — zou de Unie, op basis van haar ervaring, de volgende initiatieven kunnen ontwikkelen die reeds ten uitvoer werden gelegd en zou ze diverse artikelen van het FCNM, zoals artikel 3, lid 1, artikel 4, leden 2 en 3 en de artikelen 6 en 8, kracht kunnen bijzetten;

b) artikel 18 van het EG-Verdrag inzake het recht van vrij verkeer en het verblijfsrecht zou als een stevige basis kunnen dienen om het vrije verkeer van leden van minderheden te vergemakkelijken en om op die manier te voorkomen dat ze geïsoleerd raken, dat er nieuwe "getto's" ontstaan en dat ze gedwongen moeten assimileren;

c) de artikelen 49, 95 en 151 van het EG-Verdrag zouden binnen de Unie een stevige basis kunnen vormen om de beginselen van artikel 9 van het FCNM, zoals de vrijheid van meningsuiting of het recht om niet te worden gediscrimineerd in de toegang tot de media, te beschermen;

d) artikel 65 van het EG-Verdrag en artikel 31 van het EU-Verdrag inzake justitiële samenwerking en hulp, en die gelijksoortige thema's behandelen als artikel 10, lid 3 van het FCNM, zijn van het allergrootste belang voor elk lid van een minderheid die in burgerlijke of strafrechtelijke zaken bijstand zoekt;

e) artikel 62 van het EG-Verdrag inzake migratiebeleid, dat zes jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam nog steeds onvolledig is (er moet rekening worden gehouden met de noodzaak van integratie in de samenleving van legale migranten);

f) letters g, h, i en j van artikel 137, lid 1 inzake de tewerkstelling van onderdanen uit derde landen, de integratie van uit de arbeidsmarkt uitgesloten personen en de bestrijding van sociale uitsluiting zouden een sterke basis voor nieuwe, op minderheden gerichte initiatieven zijn;

g) artikel 149 van het EG-Verdrag inzake het verbeteren van de toegang tot onderwijs zou, via onderwijs, kunnen bijdragen tot de verdere integratie van minderheden in de samenleving, zoals voorzien in de artikelen 12 en 14 van het FCNM;

h) de artikelen 151 en 163 van het EG-Verdrag inzake cultuur en onderzoek zouden een belangrijke rol kunnen spelen bij de ontwikkeling van gezamenlijke programma's voor minderheden in deze gebieden (zoals voorzien in artikel 12 van het FCNM);

50. verzoekt de Raad om stappen te zetten in de richting van een overeenkomst inzake het voorstel van de Commissie voor een kaderbesluit van de Raad betreffende de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat [10]; meent dat het kaderbesluit een belangrijke stap zal zijn naar het vastleggen van een kader voor de bestraffing van racistisch/xenofoob geweld als een strafbaar feit in de hele EU en naar het onderkennen van racistische en xenofobe motieven als bezwarende omstandigheden voor strafvermeerdering; brengt zijn standpunt van 4 juli 2002 [11] in herinnering dat gunstig stond tegenover het voorstel; verwelkomt de beslissing van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 24 februari 2005 om het eerder geblokkeerd geraakte kaderbesluit opnieuw in overweging te nemen;

Toekomstige economische en financiële maatregelen

51. is van oordeel dat de Unie de acties van de lidstaten op lokaal, regionaal en nationaal niveau met passende financiering zou kunnen aanvullen:

- door een globale strategie ter bestrijding van discriminatie van minderheden uit te werken met de hulp van de structuurfondsen, het Cohesiefonds, het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het communautair initiatief Equal in het bijzonder;

- door nieuwe proefprojecten en solidariteitsnetwerken op te zetten op basis van de in paragraaf 50 vermelde verdragsartikelen en passende initiatieven te ontwikkelen met de derde landen waaruit de minderheden afkomstig zijn;

- door een niet-discriminatieweb te weven door de structuurfondsen en meer in het bijzonder het ESF, en door het ESF actief te steunen als een instrument voor de tenuitvoerlegging van de Richtlijnen 2000/78/EG en 2000/43/EG;

- door de financiering voor transnationale initiatieven op het gebied van niet-discriminatie en sociale integratie in het voorstel tot vaststelling van het programma PROGRESS (COM(2004)0488) op te nemen;

- door het voor niet-gouvernementele organisaties die de belangen vertegenwoordigen van de personen waarop alle gebieden van artikel 13 van het EG-Verdrag betrekking hebben, gemakkelijker te maken om te middelen te krijgen uit de Europese structuurfondsen, en meer in het bijzonder het ESF;

verzoekt de lidstaten in dit kader met aandrang om sommige van hun besluitvormingsbevoegdheden met betrekking tot de structuurfondsen aan regionale en lokale instanties af te staan, conform het decentralisatiebeleid van de Unie;

Uitvoeringsmaatregelen en mechanismen voor feedback

52. juicht het recente initiatief terzake van de Commissie toe, met name:

- de oprichting door de Commissievoorzitter van een Groep van Commissarissen inzake grondrechten, die een cruciale bijdrage tot de bescherming van minderheden en de bestrijding van discriminatie moet leveren;

- de oprichting van een groep voor coördinatie tussen de diensten bestaande uit vertegenwoordigers van 14 verschillende diensten van de Commissie;

53. dringt erop aan gegevens over rechtstreekse en onrechtstreekse discriminatie te verzamelen (b.v. over het percentage personen dat als lid van een minderheid aan het gevaar van armoede is blootgesteld, werk heeft of werkeloos is, alsmede percentages inzake hun opleidingsniveau, enz) om te zorgen voor goede feedback over de doelmatigheid van het beleid van de lidstaten ter bestrijding van discriminatie en ter bescherming van minderheden;

54. doet een beroep op de lidstaten om in hun actieplan inzake de bestrijding van racisme, rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en daarmee verband houdende intolerantie een genderdimensie op te nemen, en met name genderbewuste en genderspecifieke richtsnoeren en indicatoren op te stellen, en op alle niveaus gebruik te maken van naar geslacht uitgesplitste gegevens;

55. dringt aan op de oprichting van speciale eenheden binnen de wetshandhavingsdiensten van de lidstaten en de toetredings- en kandidaatlidstaten om raciaal geïnspireerde misdrijven en de activiteiten van racistische groepen te verhinderen; deze eenheden dienen systemen in te richten voor de controle, classificatie, registratie en opvolging van racistische voorvallen die onder hun aandacht worden gebracht; beveelt de verdere ontwikkeling aan van richtlijnen voor het verzamelen van gegevens over racistische voorvallen door het EUMC in overeenstemming met waarborgen voor de gegevensbeveiliging en in samenwerking met wetshandhavingsdiensten zoals de politie en de parketten; moedigt de ontwikkeling aan van alternatieve mechanismen voor het verzamelen van gegevens, zoals bijvoorbeeld rapporten over racistische misdaden;

56. doet een beroep op de lidstaten om ervoor te zorgen dat personeel dat overheidsdiensten en adviezen verleent zich bewust is van de bijzondere problemen waarmee vrouwen van etnische minderheden en vrouwelijke migranten geconfronteerd worden en dat dit personeel een opleiding in racismebestrijding ontvangt waartoe een genderbewust perspectief behoort;

57. bevestigt andermaal zijn overtuiging dat blijvende aandacht voor gebeurtenissen uit het verleden en onderwijs cruciale middelen zijn om onverdraagzaamheid, discriminatie en racisme voorgoed te doen verdwijnen en verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten met aandrang om de strijd tegen alle vormen van discriminatie op te voeren door:

- de vaardigheid te ontwikkelen om discriminatie te voorkomen en doeltreffend aan te pakken, met name door krachtigere actiemiddelen van organisaties en door de uitwisseling van informatie en goede praktijken en de creatie van netwerken op Europees niveau te ondersteunen, en hierbij rekening te houden met de specifieke kenmerken van de verschillende vormen van discriminatie;

- de onderliggende waarden en werkwijzen van de strijd tegen discriminatie te stimuleren en te verspreiden, onder andere ook via campagnes om het bewustzijn te verhogen, aangezien het van mening is dat discriminatie voorkomen even belangrijk is als discriminatie bestrijden;

- de vorming van leraren aan te moedigen door het leraren gemakkelijker te maken om op school enerzijds de noodzaak van de bestrijding van racisme, antisemitisme en onverdraagzaamheid te onderwijzen, en anderzijds de voordelen van culturele verscheidenheid, vooral die welke het gevolg zijn van immigratie, te onderkennen;

58. doet een beroep op de lidstaten om wetgeving ter bestrijding van discriminatie in te voeren, met inbegrip van positieve maatregelen waarin de genderdimensie in aanmerking wordt genomen op de terreinen die vallen onder artikel 13 van het EG-Verdrag;

59. is ervan overtuigd dat er, conform het subsidiariteitsbeginsel, een nauwe samenwerking tussen de vertegenwoordigers van minderheden en de lokale, regionale, nationale en Europese instellingen zou moeten zijn; is van oordeel dat deze samenwerking gebaseerd zou moeten zijn op:

- het vastleggen van duidelijke criteria zodat kan worden gecontroleerd of de ondernomen actie voldoet aan de vooraf bepaalde standaard;

- de open coördinatiemethode, waarbij de overheidsinstanties van de diverse lidstaten en vertegenwoordigers van de Europese instellingen worden samengebracht en goede werkwijzen worden uitgewisseld;

60. vraagt, rekening houdend met de artikelen 262 en 265 van het EG-Verdrag, respectievelijk aan het Comité van de Regio's en het Europees Economisch en Sociaal Comité om hun mening te geven over de problemen inzake de bescherming van minderheden en het antidiscriminatiebeleid die in deze resolutie ter sprake worden gebracht; moedigt de twee Comités aan om die mening tegen medio 2006 te geven, en zich vooral te richten op de bijzondere rol die eventueel voor de regionale of lokale autoriteiten is weggelegd en op de diverse economische en sociale onderdelen van het georganiseerde maatschappelijk middenveld;

61. acht het van het allerhoogste belang dat het Bureau voor de grondrechten een nuttig instrument voor samenwerking met de Europese instellingen wordt, in nauwe samenwerking met nationale instellingen die zich met grondrechten bezighouden; vindt dat het Bureau ook de impact van het in deze resolutie uiteengezette beleid zou moeten volgen en regelmatig verslag zou moeten uitbrengen aan het Europees Parlement en de nationale parlementen;

62. nodigt de Commissie uit om van start te gaan met de herziening van de toepassing van de Richtlijnen 2000/43/EG en 2000/78/EG, om de antidiscriminatiemaatregelen van de Europese Unie kracht bij te zetten en om een grote conferentie met alle betrokken actoren te organiseren, in het bijzonder politieke vertegenwoordigers en vertegenwoordigers van openbare instellingen op nationaal, regionaal en lokaal niveau, en vertegenwoordigers van NGO's en verenigingen die op dit vlak actief zijn;

*

* *

63. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de toetredingslanden en kandidaatlidstaten, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

[1] Wanneer het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet van kracht wordt, wordt de term "minderheden" voor het eerst in het primair recht opgenomen, in twee bepalingen: artikel 21 van het Handvest (art. II-81 van de Grondwet) dat iedere discriminatie op grond van "het behoren tot een nationale minderheid" verbiedt; artikel I-2 van de Grondwet dat naar "mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren" verwijst als een van de waarden waarop "de Unie berust". De grondwet stelt eveneens dat de Unie "sociale uitsluiting en discriminatie moet bestrijden en sociale rechtvaardigheid en bescherming, de gelijkheid van vrouwen en mannen, de solidariteit tussen generaties en de bescherming van de rechten van het kind zal bevorderen" (artikel I-3, lid 3, punt 2).

[2] PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22.

[3] PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.

[4] PB L 269 van 5.10.2002, blz. 15.

[5] PB C 104 E van 30.4.2004, blz. 408.

[6] Volgens een van de drie criteria van Kopenhagen moet het land stabiele instellingen hebben, die de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten en het respect voor minderheden waarborgen.

[7] De Commissie heeft reeds tegen een aantal lidstaten een inbreukprocedure gestart wegens "niet-mededeling" van nationale maatregelen ter omzetting van de Richtlijnen 2000/43/EG en 2000/78/EG. Verdere inbreukprocedures wegens "niet-naleving" (onvolledige of onjuiste omzetting) worden naar verwachting binnenkort gestart.

[8] De Commissie is bezorgd over het onvermogen om functionerende gelijkheidsorganen krachtens Richtlijn 2000/43/EG op te richten. In de landen waar deze wel zijn opgericht, bestaat er in een aantal gevallen bezorgdheid over hun onafhankelijkheid en vermogen om efficiënt te functioneren.

[9] Voorbeelden van misdaden uit homohaat zijn onder andere de briefbom in Londen (1999), de aanvallen op LGBT Pride Marches in Polen en Bosnië (2004) en de wrede aanval op Sebastien Nouchet die in zijn woonplaats in Frankrijk levend werd verbrand (2004).

[10] PB C 75 E van 26.3.2002, blz. 269.

[11] PB C 271 E van 12.11.2003, blz. 558.

--------------------------------------------------