52005DC0540




[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 3.11.2005

COM(2005) 540 definitief

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT

Verslag van de Commissie over de uitvoering van Richtlijn 96/61/EG inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT

Verslag van de Commissie over de uitvoering van Richtlijn 96/61/EG inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (Voor de EER relevante tekst)

INLEIDING

Dit verslag is opgesteld krachtens artikel 16, lid 3, van Richtlijn 96/61/EG van de Raad inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging[1] (de IPPC-richtlijn). In het verslag worden met name de jaren 2000 tot en met 2002 behandeld en dit betekent dat het beperkt blijft tot vijftien lidstaten. Dit is het eerste verslag over de uitvoering van de richtlijn sinds de inwerkingtreding in oktober 1999.

Met de IPPC-richtlijn wordt getracht te komen tot geïntegreerde preventie en bestrijding van de verontreiniging die door ongeveer 45 000 grote industriële installaties in de hele EU-15 wordt veroorzaakt. Via een systeem voor de bepaling van vergunningsvoorwaarden op basis van de beste beschikbare technieken (BBT) wordt zodoende de belangrijkste emissie naar water, lucht en bodem aangepakt, alsmede andere milieueffecten.

In dit verslag wordt een overzicht gegeven van de informatie die de lidstaten op basis van een door de Commissie samengestelde vragenlijst[2] hebben ingediend. Alle lidstaten hebben op de vragenlijst geantwoord. De meeste lidstaten hebben hun antwoord te laat ingediend. De Commissie heeft niet alle door de lidstaten in deze context gerapporteerde informatie gecontroleerd, al is er wel een analyse van de antwoorden gemaakt in het kader van een studie[3] die in opdracht van de Commissie is uitgevoerd. Daarnaast heeft ook de Commissie, zoals in dit verslag wordt beschreven, haar eigen analyse gemaakt van de mate waarin de nationale wetgeving in overeenstemming is met de IPPC-richtlijn.

De Commissie heeft in haar mededeling "Op weg naar duurzame productie", die in juni 2003 werd vastgesteld[4], al een aantal cruciale aspecten van de uitvoering aan de orde gesteld. Deze mededeling gaf ook het startsein voor een raadplegingsprocedure over de uitvoering en de mogelijke verdere ontwikkeling van de IPPC-richtlijn. In dit verslag wordt ook rekening gehouden met de conclusies van deze procedure.

Alge HELE VORDERINGEN BIJ DE UITVOERING

De IPPC-richtlijn is sinds 30 oktober 1999, de uiterste datum voor de omzetting, van toepassing op nieuwe installaties. Bestaande installaties moeten uiterlijk op 30 oktober 2007 volledig aan de richtlijn voldoen, tenzij de installatie vóór die datum een "belangrijke wijziging" ondergaat.

Vertraging bij de omzetting

In het algemeen is de IPPC-richtlijn met aanzienlijke vertraging omgezet. Eind 2004 hadden alle lidstaten van de EU-15 de richtlijn uiteindelijk omgezet, hoewel de wetgeving in sommige lidstaten nog enkele lacunes kent.

De Commissie heeft de omzetting in alle oude lidstaten gecontroleerd. Aan de controle van de wetgeving in nieuwe lidstaten wordt gewerkt. In verreweg de meeste lidstaten is een aantal tekortkomingen gesignaleerd. Verschillende lidstaten (Finland, Zweden en Oostenrijk) hebben hun wetgeving naar aanleiding van de opmerkingen van de Commissie gewijzigd, maar er lopen nog inbreukprocedures tegen België, Denemarken, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Nederland, Luxemburg en Spanje. Het Europese Hof van Justitie heeft in 2004 in de zaak aangaande de Oostenrijkse wetgeving[5] voor het eerst arrest gewezen over een onvolledige omzetting van de IPPC-richtlijn.

Uiteenlopende benaderingen bij de omzetting

De lidstaten hebben bij de omzetting van de richtlijn uiteenlopende benaderingen gevolgd.

Veel lidstaten hadden al geïntegreerde vergunningsregelingen ingevoerd. Sommige lidstaten (bijvoorbeeld Frankrijk en Zweden) hebben hun reeds bestaande nationale wetgeving slechts op een beperkt aantal punten gewijzigd. Dit heeft er ook toe geleid dat er een aanzienlijke verscheidenheid is in de exacte benadering bij de omzetting van de IPPC-richtlijn. In veel van deze lidstaten nemen bepaalde onderdelen van de reeds bestaande regelingen nog een dominante plaats in.

Andere lidstaten (zoals Portugal, Spanje en Griekenland) kenden nog geen geïntegreerde vergunningsregeling en hebben nieuwe wetgeving en nieuwe geïntegreerde vergunningsregelingen en -procedures ingevoerd die nauwer aansluiten bij de bepalingen van de richtlijn. In sommige gevallen heeft dit echter geleid tot een te late invoering van een volledig operationele vergunningsregeling.

Er is een beperkt aantal IPPC-vergunningen afgegeven

Volgens de rapportage van de lidstaten (voor de periode tot eind 2002) vallen er ongeveer 45 000 installaties onder de IPPC-richtlijn. In de eerste rapportageperiode zijn er 5545 vergunningen afgegeven voor belangrijke wijzigingen aan bestaande installaties (4750) of voor nieuwe installaties (795). Dit komt neer op ongeveer 13% van alle installaties.

Dit is echter niet het totale aantal afgegeven IPPC-vergunningen, aangezien in de rapportage-vragenlijst niet werd gevraagd naar de cijfers over nieuwe, geactualiseerde of getoetste vergunningen voor bestaande installaties. Dit betekent dat er voorlopig nog maar een onvolledige beeld kan worden geschetst van de situatie bij de uitvoering. De lidstaten hebben ook een begin gemaakt met het afgeven van vergunningen voor bestaande installaties of de toetsing van de voorwaarden van bestaande vergunningen, maar er zijn op dit moment nog geen gecombineerde gegevens voor de hele EU beschikbaar.

De beperkte beschikbare gegevens wijzen er echter wel op dat er aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten zijn wat het aantal afgegeven vergunningen betreft. Zo hebben Italië, Spanje en Portugal volgens hun rapportage elk minder dan 10 vergunningen afgegeven voor "belangrijke wijzigingen" in bestaande installaties, terwijl verschillende andere lidstaten voor het aantal vergunningen voor dergelijke installaties veel hogere cijfers hebben gerapporteerd. Griekenland heeft geen gegevens over het aantal afgegeven vergunningen verstrekt.

Voor een volledige uitvoering in oktober 2007 zijn snellere vorderingen nodig

Zoals al in de mededeling van juni 2003 werd opgemerkt, zijn er verschillende lidstaten die bij de praktische uitvoering van de richtlijn slechts beperkte vorderingen hebben geboekt.

De vrees bestaat dan ook dat er vlak vóór het verstrijken van de termijn in oktober 2007 onevenredig veel aanvragen voor vergunningen zullen worden ingediend. Dit kan ertoe leiden dat de bevoegde instanties onevenredig zwaar worden belast en hier wellicht niet tegen opgewassen zijn. Dit kan uiteindelijk tot gevolg hebben dat de termijn voor het afgegeven of actualiseren van vergunningen niet wordt gehaald of dat er minder aandacht voor de regelgeving is, zodat niet volledig aan de eisen van de richtlijn wordt voldaan.

Bovendien is het niet voldoende om alleen uiterlijk op 30 oktober 2007 een vergunning af te geven. De installaties moeten genoeg tijd krijgen om uiterlijk op deze datum volledig aan de eisen van de richtlijn te voldoen. Meer in het bijzonder moeten alle installaties, zoals in artikel 9, lid 4, van de richtlijn wordt bepaald, zich bij de exploitatie houden aan de voorwaarden die, rekening houdend met de technische kenmerken en de geografische ligging van de installatie en de plaatselijke milieuomstandigheden, op basis van de BBT in een vergunning worden vastgelegd.

De Commissie blijft er dan ook bij de lidstaten op aandringen dat zij een planmatige en proactieve aanpak volgen om uiterlijk op 30 oktober 2007 volledig aan de eisen van de richtlijn te voldoen.

Specifieke omzetting S- EN UITVOERINGSKWESTIES

Algemene verplichtingen van de exploitanten en aanvragen voor vergunningen

Deze bepalingen van de richtlijn zijn in het algemeen op correcte wijze door de lidstaten omgezet.

Coördinatie tussen de instanties tijdens de vergunningsprocedure

De lidstaten hebben verschillende regelingen ontwikkeld om de coördinatie tussen de instanties te waarborgen. Sommige lidstaten wijzen één instantie aan, terwijl er in andere lidstaten verschillende bevoegde instanties zijn (zo zijn er in Portugal verschillende instanties aangewezen die elk verantwoordelijk zijn voor een deel van de procedure: coördinatie, raadpleging en afgifte van vergunningen). De coördinatie tussen deze instanties kan in sommige lidstaten, zoals Duitsland en Nederland, die in bepaalde omstandigheden nog aparte vergunningen voor water hebben, complexer zijn.

Vaststelling van vergunningsvoorwaarden op basis van BBT

Er zijn aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten. Sommige lidstaten hebben een leidraad ter ondersteuning van de bevoegde instanties opgesteld, terwijl dergelijke specifieke documenten in andere gevallen niet zijn gepubliceerd. Bepaalde lidstaten hebben sectorale wetgeving op basis van BBT ingevoerd.

Verreweg de meeste lidstaten geven aan dat zij in het algemeen en in specifieke gevallen bij de bepaling van BBT rekening gehouden met de BBT-referentiedocumenten (BREF's), die de Commissie krachtens artikel 16, lid 2, van de richtlijn over de uitwisseling van informatie over BBT publiceert. Dit is echter niet systematisch in alle relevante wetgeving geregeld. Er dient te worden opgemerkt dat het Europese Hof van Justitie de in een BREF gepubliceerde informatie in de context van een arrest[6] over de definitie van afval heeft gebruikt.

Vergunningsvoorwaarden en wijzigingen in installaties

De meeste lidstaten hebben de voorschriften van de richtlijn ten aanzien van de onderwerpen die in de vergunningsvoorwaarden aan de orde moeten komen en de regelgeving voor wijzigingen die exploitanten in bestaande installaties aanbrengen, geïntegreerd. Alleen het Verenigd Koninkrijk heeft gerapporteerd dat het specifieke richtsnoeren heeft gegeven om de bevoegde instanties te ondersteunen bij de interpretatie van het begrip "belangrijke wijziging" in de praktijk.

Verschillende lidstaten (tenminste acht) hebben gebruik gemaakt van de in de richtlijn opgenomen mogelijkheid om in plaats van bepaalde voorschriften in individuele vergunningsvoorwaarden algemeen bindende voorschriften op te stellen, meestal in de vorm van wetgeving. In veel gevallen waren deze voorschriften al vóór de IPPC-richtlijn van kracht.

Toetsing en herziening van vergunningen

Periodieke toetsing en herziening van vergunningen zijn van cruciaal belang om een dynamische regelgeving te waarborgen. Alle lidstaten verwijzen naar bepalingen in de wetgeving voor de toetsing en actualisering van vergunningen. Er zijn echter lidstaten die geen duidelijke procedures voor toetsing hebben ingevoerd met bijvoorbeeld een specifieke frequentie voor de toetsing.

Milieukwaliteitsnormen

Alle lidstaten hebben aangegeven dat de verplichting om aanvullende voorwaarden in IPPC-vergunningen te vereisen wanneer een milieukwaliteitsnorm strengere voorwaarden nodig maakt dan via het gebruik van BBT haalbaar zijn, in nationale of regionale wetgeving is omgezet. In de meeste lidstaten zijn er echter geen gevallen gerapporteerd waarin deze situatie zich heeft voorgedaan. Dit zou kunnen worden verklaard door een onvolledige uitvoering van deze bepaling of door het feit dat BBT-voorwaarden volstaan om in specifieke gevallen aan milieukwaliteitsnormen te voldoen. In het eerste geval geldt echter onverkort dat de lidstaten uit hoofde van het andere communautaire instrument waarin de milieukwaliteitsnorm wordt vastgesteld, verplicht zijn aan deze norm te voldoen.

Inachtneming van de vergunningsvoorwaarden

De meeste lidstaten hebben procedures ingevoerd om de inachtneming van vergunningsvoorwaarden te controleren, meestal via inspecties ter plekke. De frequentie van dergelijke inspecties en het gebruik van "zelfmonitoring" door de exploitanten of door andere instanties dan de overheid (bijvoorbeeld erkende laboratoria) verschillen van lidstaat tot lidstaat. In de meeste lidstaten is de verplichting ingevoerd dat exploitanten de bevoegde instanties periodiek op de hoogte moeten stellen van de resultaten van emissiemonitoring. In sommige lidstaten wordt er nog gewerkt aan procedures voor periodieke inspecties.

Wat de procedures en de frequenties betreft, zijn er aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten. In Zweden wordt er bijvoorbeeld in elke installatie gemiddeld om de twee jaar een inspectie uitgevoerd, Frankrijk heeft een jaarlijks inspectieprogramma opgesteld en in Spanje voeren de bevoegde instanties op eigen initiatief inspecties uit.

Het aantal (bestuurs- of strafrechtelijke) dwangmaatregelen verschilt aanzienlijk van lidstaat tot lidstaat. Zo heeft Nederland 310 dwangmaatregelen gerapporteerd en Frankrijk 148 gevallen waarin vervolging met succes is afgerond, terwijl verschillende lidstaten niet hebben vermeld hoeveel of welk type dwangmaatregelen tijdens de rapportageperiode zijn opgelegd.

Informatie en inspraak van de bevolking

Alle lidstaten hebben gerapporteerd dat er wetgeving is om de beschikbaarheid van informatie voor en inspraak door het publiek tijdens de vergunningsprocedure te waarborgen. Meestal wordt er voor inspraak van de bevolking over aanvragen voor vergunningen een periode van ongeveer één maand uitgetrokken.

Enkele lidstaten (waaronder Ierland) geven aan dat er maatregelen worden genomen om de bevolking actief op de hoogte te stellen van zijn recht op informatie en inspraak (bijvoorbeeld via publicaties, brochures, algemene voorlichtingscampagnes of informatie via het Internet). In het algemeen wordt de bevolking via specifieke aankondigingen per vergunning (bijvoorbeeld in kranten of op officiële aanplakborden) op de hoogte gesteld.

Uit de rapportage van de lidstaten is niet gebleken dat er een significante invloed is van de beperkingen die zijn vastgesteld in Richtlijn 90/313/EG inzake de vrije toegang tot milieu-informatie[7], bijvoorbeeld ten aanzien van het handels- en industrieel geheim.

Grensoverschrijdende effecten

De lidstaten hebben een zeer beperkt aantal gevallen gerapporteerd waarin grensoverschrijdende samenwerking heeft plaatsgevonden. Dit kan een gevolg zijn van een onvolledige uitvoering van de verplichting tot samenwerking tussen de bevoegde instanties van de betrokken lidstaten wanneer er sprake kan zijn van grensoverschrijdende effecten. De meeste lidstaten hebben geen procedures gerapporteerd om een afdoende toegang tot informatie voor en inspraak door de bevolking bij de vergunningsprocedures van andere lidstaten te waarborgen.

Rapportage van emissiegrenswaarden

Het is moeilijk uit een vergelijking met de gegevens over representatieve emissiegrenswaarden die eerder door de lidstaten zijn gerapporteerd, duidelijke conclusies te trekken over een stijgende of dalende tendens in deze waarden. Een vergelijking van de gerapporteerde emissiegrenswaarden teneinde na te gaan of deze naar verwachting zullen convergeren, is in de meeste gevallen onmogelijk vanwege de uiteenlopende manieren die de lidstaten gebruiken om deze grenswaarden in vergunningen uit te drukken (bijvoorbeeld over uiteenlopende perioden of met uiteenlopende statistische eisen ten aanzien van de naleving). Gelet op het beperkte gebruik van deze gegevens zal de Commissie in de context van de herziening van de richtlijn dan ook trachten dit aspect beter af te stemmen op de mogelijke baten.

Ontvangen opmerkingen over de IPPC-richtlijn

Een positieve algehele beoordeling van de richtlijn

Hoewel verschillende lidstaten benadrukken dat hun praktische ervaring met de uitvoering van de IPPC-richtlijn gedurende de rapportageperiode beperkt is, zijn de lidstaten in het algemeen van mening dat deze richtlijn een effectief instrument is om de verontreiniging door industriële installaties te bestrijden en een aantal voordelen met zich meebrengt, waarbij het vooral gaat om de geïntegreerde en preventieve aanpak, de toepassing van vergunningsvoorwaarden op basis van BBT, de actualisering van vergunningen, een betere monitoring en toegang tot informatie en inspraak van de bevolking tijdens de vergunningsprocedure. Sommige lidstaten benadrukken dat de uitvoering van de richtlijn heeft geleid tot administratieve vereenvoudiging en een betere dialoog tussen de bevoegde instanties en de exploitanten. De BREF's die krachtens artikel 16, lid 2, van de richtlijn door de Commissie worden gepubliceerd, worden gezien als een nuttig instrument om te bepalen wat BBT zijn en voor de verspreiding van deze BBT.

Sommige lidstaten stellen dat zij graag meer technische samenhang zouden zien tussen de IPPC-richtlijn en andere communautaire wetgeving inzake uitstoot door de industrie, met name Richtlijn 2001/80/EG inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties[8] en Richtlijn 2000/76/EG betreffende de verbranding van afval[9].

Overige opmerkingen

De Commissie heeft op haar Mededeling over de IPPC-richtlijn van 2003 ongeveer 100 reacties ontvangen[10]. De overgrote meerderheid van stakeholders vraagt niet om radicale veranderingen in de richtlijn, maar wil graag stabiliteit in de regelgeving. In verschillende reacties worden echter voorstellen gedaan voor technische aanpassingen om de richtlijn te verbeteren.

Daarnaast vragen verschillende lidstaten (met name het Verenigd Koninkrijk en Nederland) en bepaalde industrieverenigingen om een ingrijpender wijziging van de richtlijn teneinde meer mogelijkheden te bieden voor de handel in emissierechten, vooral voor NOx en SO2, als alternatief voor de huidige vergunningsregeling op basis van BBT. Tevens wordt er vrijwel unaniem gevraagd om de ontwikkeling van een leidraad voor cruciale aspecten bij de uitvoering van de richtlijn.

In zijn resolutie van 28 februari 2004 geeft het Europees Parlement een in grote lijnen positief oordeel over de richtlijn en roept het de lidstaten op al het nodige te doen om de richtlijn uit te voeren. Bovendien maakt het Europees Parlement zich zorgen om de "opmerkelijke verschillen in uitvoering" en roept het op tot een intensievere monitoring van de uitvoering van de richtlijn en de ontwikkeling van een leidraad.

De volgende stappen: actieplan en herziening van de richtlijn

In het licht van de grote uitdagingen en vraagstukken die de uitvoering van de richtlijn met zich meebrengt, maakt de Commissie zich zorgen over het tempo waarin de richtlijn in een aantal lidstaten wordt uitgevoerd en heeft zij derhalve besloten haar activiteiten volgens onderstaand schema op te voeren teneinde haar uiterste best te doen om op soepele wijze en tijdig tot volledige naleving te komen.

Activiteit 1: Zorgen voor een volledige omzetting van de richtlijn

Verschillende lidstaten hebben de IPPC-richtlijn nog steeds niet op correcte wijze omgezet. Dit heeft tot een aantal inbreukprocedures geleid. De Commissie zal zich in deze inbreukprocedures strikt opstellen om een volledige omzetting te waarborgen.

Activiteit 2: Een intensievere monitoring van de vorderingen op weg naar een volledige uitvoering van de IPPC-richtlijn op 30 oktober 2007

In de overgrote meerderheid van de lidstaten blijft het een uitdaging om de IPPC-richtlijn uiterlijk in oktober 2007 volledig te hebben uitgevoerd. Dit vereist snelle vorderingen en meer politieke steun en administratieve ondersteuning door de nationale overheid en de bevoegde instanties om een tijdige uitvoering van de richtlijn te waarborgen.

De Commissie werkt daarom aan indicatoren om de vorderingen van de lidstaten om deze uiterste termijn van 30 oktober 2007 te halen, periodiek te volgen. Hierbij gaat het met name om informatie over het aantal geïdentificeerde installaties en het aantal vergunningen dat door de lidstaten wordt afgegeven of aangepast. Deze informatie zal onder andere via het Internet voor het publiek beschikbaar zijn.

De Commissie zal ook bezoeken brengen aan de instanties van de lidstaten die hun activiteiten nog aanzienlijk op moeten voeren om de richtlijn volledig uit te voeren.

Activiteit 3: Controle op de naleving

De Commissie heeft tot op heden heel weinig klachten ontvangen over mogelijke onvolkomenheden bij de toepassing van de IPPC-richtlijn in specifieke installaties.

Gelet op het risico dat er mogelijkerwijs misbruik wordt gemaakt van de flexibiliteit die inherent is aan de richtlijn, heeft de Commissie echter verschillende activiteiten ondernomen om de toepassing van de richtlijn te controleren:

- De Commissie zal intensiever gebruik maken van het Europees emissieregister van verontreinigende stoffen (EPER)[11] om de belangrijkste bronnen van industriële verontreiniging te signaleren en de toepassing van de IPPC-richtlijn op deze installaties kritisch te bekijken. De Commissie heeft bijvoorbeeld bepaald welke installaties verantwoordelijk waren voor een hoge emissie van een bepaalde verontreiniging[12] en zal de maatregelen volgen die de lidstaten nemen om ervoor te zorgen dat deze installaties uiterlijk op 30 oktober 2007 volledig aan de IPPC-richtlijn voldoen.

- De Commissie heeft ook een project gelanceerd om de vorderingen bij de uitvoering van de richtlijn in de lidstaten nader te evalueren en voor 30 specifieke IPPC-installaties die uit de hele EU worden gekozen, te bepalen in hoeverre de vergunningen en de prestaties van de installaties aan de eisen van de richtlijn voldoen.

- De Commissie zal in 2006 een project lanceren om te onderzoeken in hoeverre de algemeen bindende voorschriften die in bepaalde lidstaten zijn vastgesteld, aan de eisen van de richtlijn voldoen.

Als de Commissie gevallen signaleert waarin de richtlijn niet correct wordt toegepast, zal zij al het nodige doen om dit te verhelpen en waar nodig ook inbreukprocedures inleiden. In deze context kan een recent arrest van het Europese Hof van Justitie[13] in een zaak tegen Griekenland belangrijke gevolgen hebben voor mogelijke procedures in verband met de uitvoering van de IPPC-richtlijn. Volgens het Europese Hof heeft Griekenland niet voldaan aan zijn verplichtingen uit hoofde van Richtlijn 84/360/EEG betreffende de bestrijding van door industriële inrichtingen veroorzaakte luchtverontreiniging[14], doordat het niet de beleidslijnen of strategieën heeft vastgesteld om een elektriciteitscentrale in Linoperamata geleidelijk aan te passen aan de beste beschikbare technologie.

Activiteit 4: Afronding van het eerste pakket BREF’s en start van de toetsing ervan

BREF’s zijn belangrijke instrumenten voor de uitvoering van de richtlijn. De Commissie doet er alles aan om te zorgen dat het eerste pakket BREF’s (32 BREF’s in totaal) ongeveer eind 2005 wordt afgerond. Daarnaast wordt het toetsingsproces voor sommige bestaande BREF’s, waarvoor cruciale nieuwe informatie en kennis uit onderzoek beschikbaar is, momenteel met de lidstaten en de betrokken sectoren besproken en zal dit in 2005 van start gaan.

Activiteit 5: Duidelijkheid brengen in bepaalde juridische aspecten en technische herziening van de richtlijn

Uit recente besprekingen met de lidstaten is gebleken dat de interpretatie van de beschrijvingen van activiteiten in bijlage I van de richtlijn en de term "installatie" de belangrijkste punten zijn waarop er het meest behoefte is aan nadere richtsnoeren ter ondersteuning van de uitvoering. De Commissie werkt dan ook in nauwe samenwerking met de lidstaten aan de opstelling van deze richtsnoeren, waarvan de definitieve versie in 2006 via het Internet moet worden gepubliceerd. De richtsnoeren worden onder andere gebaseerd op bestaande standpunten over de interpretatie die de Commissie sinds de vaststelling van de richtlijn heeft ingenomen.

De Commissie heeft ook vastgesteld dat er een technische herziening van de IPPC-richtlijn nodig is om enkele onduidelijkheden op te helderen en een betere regelgeving te waarborgen. Daarnaast is bij de ontwikkeling van thematische strategieën als onderdeel van het Zesde Milieuactieprogramma[15] gebleken dat de IPPC-richtlijn een belangrijke bijdrage tot deze initiatieven kan leveren en worden ook in deze context mogelijke wijzigingen in de richtlijn overwogen (met name ten aanzien van de werkingssfeer).

Activiteit 6: Beoordeling van manieren om de bestaande wetgeving inzake uitstoot door de industrie in de context van Betere Regelgeving te stroomlijnen

Zowel de in 2003 met de Mededeling over de uitvoering van de IPPC-richtlijn gelanceerde inspraakronde als de besprekingen in de Raad (met name in de context van het initiatief om de wetgeving te vereenvoudigen[16]) en de recente mededeling van de Commissie over “Betere regelgeving met het oog op economische groei en meer banen in de Europese Unie”[17] wijzen erop dat de interactie tussen de IPPC-richtlijn en andere wetgeving moet worden herzien. Dit onderwerp komt ook specifiek aan de orde in verslagen die zijn gepubliceerd door het Netwerk van de Europese Unie voor de tenuitvoerlegging en handhaving van het milieurecht (IMPEL) [18].

In de context van de herziening van de IPPC-richtlijn werkt de Commissie derhalve aan de beoordeling van manieren om de bestaande wetgeving inzake uitstoot door de industrie (de IPPC-richtlijn en relevante sectorale wetgeving, zoals de richtlijnen inzake grote stookinstallaties, afvalverbranding en het gebruik van organische oplosmiddelen[19]) te stroomlijnen.

Activiteit 7: Beoordeling van het gebruik van mogelijke marktgebaseerde instrumenten en andere stimuleringsmaatregelen

De IPPC-richtlijn is gebaseerd op een dynamisch concept met het oog op de definitie van BBT. In de praktijk kunnen de exploitanten echter, zodra een IPPC-vergunning is afgegeven en afhankelijk van de door de desbetreffende bevoegde instantie gevolgde benadering, een minimale en statische aanpak hanteren om ervoor te zorgen dat in strikte zin aan de voorwaarden van de vergunning wordt voldaan.

Daarom beoordeelt de Commissie in de context van de herziening van de IPPC-richtlijn de ontwikkeling van stimuleringsmaatregelen, bijvoorbeeld via marktgebaseerde instrumenten (zoals regelingen voor de handel in emissierechten, belastingen en heffingen), teneinde de exploitanten te stimuleren om verder te gaan dan de eisen die regelgeving uit hoofde van de IPPC-richtlijn oplegt, en teneinde innovatieve milieutechnologie te ondersteunen.

Slotopmerkingen

De IPPC-herziening zal in de loop van 2006 worden voortgezet en in 2007 worden afgerond met een mededeling van de Commissie waarin zij eventueel een voorstel voor wetgeving zal opnemen. De Commissie is bezig met de samenstelling van een adviesgroep voor de IPPC-herziening om raadpleging van en een intensieve dialoog met de lidstaten en andere stakeholders te waarborgen. Tevens zal er in 2006 een openbare hoorzitting worden georganiseerd.

Tijdens de herziening zal worden nagegaan welke mogelijkheden er zijn om het functioneren van de richtlijn alsmede andere wetgeving op het gebied van uitstoot door de industrie te verbeteren zonder daarbij afbreuk te doen aan de belangrijkste basisbeginselen en het ambitieniveau. Dit mag de lidstaten echter niet afbrengen van een correcte en tijdige uitvoering van de richtlijn. Met name moet de hoofdprioriteit voor de lidstaten blijven dat zij de richtlijn uiterlijk op 30 oktober 2007 volledig uitvoeren.

[1] PB L 257 van 10.10.1996, blz. 26.

[2] Beschikking van de Commissie van 31 mei 1999 betreffende de vragenlijst met betrekking tot Richtlijn 96/61/EG van de Raad inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (IPPC): PB L 148 van 15.6.1999, blz. 39.

[3] “Analyse van de eerste verslagen van de lidstaten over de uitvoering van de IPPC-richtlijn”, LDK-ECO, juni 2004; zie:http://europa.eu.int/comm/environment/ippc/ippc_ms_implementation.htm#ImplementationReps.

[4] “Op weg naar duurzame productie - Vorderingen bij de tenuitvoerlegging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging”: COM(2003) 354 def.

[5] Zaak C-78/04: Commissie / Oostenrijk (Arrest van 18.11.2004, PB C 6 van 8.1.2005, blz.18).

[6] Zaak C-235/02: Verzoek om een prejudiciële beschikking (Arrest van 25.1.2004, PB C 94 van 17.4.2004, blz. 13).

[7] PB L 158 van 23.6.1990, blz. 56.

[8] PB L 309 van 27.11.2001, blz. 1.

[9] PB L 332 van 28.12.2000, blz. 91.

[10] Zie voor meer informatie over de inspraakprocedure:http://europa.eu.int/comm/environment/ippc/ippc_ms_implementation.htm#CommCommunication.

[11] Beschikking 2000/479/EG: PB L 192 van 28.7.2000; zie www.eper.cec.eu.int.

[12] Zie het EPER-evaluatieverslag:http://www.eper.cec.eu.int/eper/documents/EPER%20Review%20report,%20final.pdf.

[13] Zaak C-364/03: Commissie/Griekenland (Arrest van 7.7.2005, PB C 217 van 3.9.2005, blz. 9).

[14] PB L 188 van 16.7.1984, blz. 20.

[15] Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap: PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.

[16] Zie bijvoorbeeld de conclusies van de Europese Raad van 23 maart 2005:http://ue.eu.int/ueDocs/cms_Data/docs/pressData/nl/ec/84341.pdf.

[17] COM(2005) 97 def. van 16.3.2005.

[18] Zie http://europa.eu.int/comm/environment/impel/.

[19] Richtlijn 1999/13/EG van de Raad van 11 maart 1999 inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties: PB L 85 van 29.3.1999, blz. 1.