11.5.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 111/23


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 16/2005

vastgesteld door de Raad op 24 januari 2005

met het oog op de aanneming van Richtlijn 2005/…/EG van het Europees Parlement en de Raad van … tot wijziging van Richtlijn 76/115/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende bevestigingspunten voor veiligheidsgordels van motorvoertuigen

(Voor de EER relevante tekst)

(2005/C 111 E/03)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uit onderzoek is gebleken dat het gebruik van veiligheidsgordels en beveiligingssystemen kan bijdragen tot een aanzienlijke vermindering van het aantal verkeersdoden en van de ernst van verwondingen ten gevolge van ongevallen, zelfs ongevallen waarbij het voertuig omslaat. De installatie ervan in alle voertuigcategorieën heeft ongetwijfeld een aanzienlijke verbetering van de verkeersveiligheid tot gevolg en zal dan ook veel mensenlevens redden.

(2)

De installatie van veiligheidsgordels in alle voertuigen kan belangrijke baten voor de maatschappij opleveren.

(3)

In zijn resolutie van 18 februari 1986 over gemeenschappelijke maatregelen ter vermindering van het aantal verkeersongevallen in het kader van het jaar van de verkeersveiligheid in de Gemeenschap (3), heeft het Europees Parlement benadrukt dat het noodzakelijk is het dragen van de veiligheidsgordel verplicht te stellen voor alle inzittenden, inclusief kinderen, behalve in het openbaar vervoer. Met het oog op de verplichte installatie van veiligheidsgordels en/of beveiligingssystemen moet dan ook een onderscheid worden gemaakt tussen bussen voor het openbaar vervoer en andere voertuigen.

(4)

Overeenkomstig Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (4), is het communautaire typegoedkeuringssysteem per 1 januari 1998 alleen ingevoerd voor alle nieuwe voertuigen van categorie M1. Alleen deze voertuigen moeten dus zijn uitgerust met bevestigingspunten voor veiligheidsgordels en/of beveiligingssystemen die voldoen aan de voorschriften van Richtlijn 76/115/EEG (5).

(5)

Zolang het communautaire typegoedkeuringssysteem niet is uitgebreid tot alle voertuigcategorieën moet, in het belang van de verkeersveiligheid, worden geëist dat in andere voertuigen dan die van categorie M1 bevestigingspunten voor veiligheidsgordels en/of beveiligingssystemen worden geïnstalleerd.

(6)

Richtlijn 76/115/EEG bevat al alle technische en administratieve voorschriften voor de typegoedkeuring van andere voertuigen dan die van categorie M1. De lidstaten behoeven dan ook geen aanvullende voorschriften in te voeren.

(7)

Sinds de inwerkingtreding van Richtlijn 96/38/EG hebben verscheidene lidstaten de voorschriften van deze richtlijn al verplicht gesteld voor andere voertuigen dan die van categorie M1. De fabrikanten en hun leveranciers hebben dus al geschikte technologie ontwikkeld.

(8)

Richtlijn 76/115/EEG moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

Aangezien de doelstelling van de richtlijn, namelijk de verbetering van de verkeersveiligheid door de verplichte installatie van veiligheidsgordels in bepaalde voertuigcategorieën, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege haar omvang beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaan de voorgestelde maatregelen niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Richtlijn 76/115/EEG

Richtlijn 76/115/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 2 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De voertuigen van de categorieën M2 en M3 zijn onderverdeeld in klassen, zoals vastgesteld in punt 2 van bijlage I bij Richtlijn 2001/85/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2001 betreffende speciale voorschriften voor voertuigen bestemd voor het vervoer van passagiers, met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend (6).

2)

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 1.9 wordt geschrapt;

b)

punt 4.3.1 wordt vervangen door:

„4.3.1.

Voertuigen van de categorieën M1, M2 (van de klassen III of B), M3 (van de klassen III of B) en voertuigen van de categorie N worden uitgerust met bevestigingspunten voor veiligheidsgordels die aan de voorschriften van deze richtlijn voldoen.”;

c)

punt 4.3.8 wordt vervangen door:

„4.3.8.

Voor zitplaatsen die uitsluitend bestemd zijn om te worden gebruikt als het voertuig stilstaat, alsook voor zitplaatsen van een voertuig dat niet onder de punten 4.3.1 tot en met 4.3.5 valt, zijn geen bevestigingspunten voor veiligheidsgordels vereist. Indien het voertuig is uitgerust met bevestigingspunten voor dergelijke zitplaatsen, moeten deze bevestigingspunten voldoen aan de voorschriften van deze richtlijn.

Een bevestigingspunt dat uitsluitend is bestemd om te worden gebruikt in combinatie met een veiligheidsgordel voor gehandicapten, of enig ander beveiligingssysteem zoals vermeld in artikel 2 bis van Richtlijn 77/541/EEG van de Raad van 28 juni 1977 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake veiligheidsgordels en bevestigingssystemen in motorvoertuigen (7), hoeft echter niet te voldoen aan de voorschriften van deze richtlijn op voorwaarde dat het ontworpen en gebouwd is overeenkomstig nationale wettelijke voorschriften om te voorzien in het hoogste praktische niveau van veiligheid.

Artikel 2

Maatregelen voor gehandicapten

Uiterlijk op … (8) onderzoekt de Commissie, op basis van bestaande internationale normen en nationale wettelijke voorschriften, specifieke procedures voor de harmonisatie van voorschriften voor bevestigingspunten die uitsluitend zijn bestemd om te worden gebruikt in combinatie met een veiligheidsgordel voor gehandicapten, of voor enig ander bevestigingssysteem zoals vermeld in artikel 2 bis van Richtlijn 77/541/EEG, teneinde een niveau van veiligheid te bieden dat gelijkwaardig is aan dat van deze richtlijn. In voorkomend geval stelt de Commissie ontwerp-maatregelen voor. Wijzigingen van deze richtlijn worden aangenomen overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 70/156/EEG.

Artikel 3

Implementatie

1.   Met ingang van … (9) mogen de lidstaten

a)

de EG-typegoedkeuring of de nationale typegoedkeuring voor een voertuigtype niet weigeren;

b)

de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van nieuwe voertuigen niet verbieden,

op grond van de bevestigingspunten voor veiligheidsgordels, wanneer deze voldoen aan de voorschriften van Richtlijn 76/115/EEG, zoals gewijzigd bij deze richtlijn.

2.   Met ingang van … (10):

a)

mogen de lidstaten niet langer de EG-typegoedkeuring voor een nieuw voertuigtype verlenen;

b)

weigeren de lidstaten de nationale typegoedkeuring voor een nieuw voertuigtype,

wanneer de bevestigingspunten voor veiligheidsgordels niet voldoen aan de voorschriften van Richtijn 76/115/EEG, zoals gewijzigd bij deze richtlijn.

3.   Met ingang van … (11):

a)

beschouwen de lidstaten de certificaten van overeenstemming van nieuwe voertuigen als niet langer geldig in de zin van artikel 7, lid 1, van Richtlijn 70/156/EEG;

b)

weigeren de lidstaten de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van nieuwe voertuigen, tenzij een beroep wordt gedaan op de bepalingen van artikel 8, lid 2, van Richtlijn 70/156/EEG,

wanneer de bevestigingspunten voor veiligheidsgordels niet voldoen aan de voorschriften van Richtijn 76/115/EEG, zoals gewijzigd bij deze richtlijn.

Artikel 4

Omzetting

1.   De lidstaten dienen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om vóór … (12) aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

2.   Zij passen die bepalingen toe met ingang van … (13).

3.   Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

4.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 6

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 80 van 30.3.2004, blz. 8.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 17 december 2003 (PB C 91 E van 15.4.2004, blz. 496), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 24 januari 2004 en standpunt van het Europees Parlement van ….

(3)  PB C 68 van 24.3.1986, blz. 35.

(4)  PB L 42 van 23.2.1970, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/78/EG van de Commissie (PB L 153 van 30.4.2004, blz. 103).

(5)  PB L 24 van 30.1.1976, blz. 6. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/38/EG van de Commissie (PB L 187 van 26.7.1996, blz. 95).

(6)  PB L 42 van 13.2.2002, blz. 1.”.

(7)  PB L 220 van 29.8.1977, blz. 95. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.”.

(8)  24 maanden na de in artikel 4, lid 2, vermelde datum.

(9)  De in artikel 4, lid 2, vermelde datum.

(10)  Zes maanden na de in lid 1 vermelde datum.

(11)  18 maanden na de in lid 1 vermelde datum.

(12)  Zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

(13)  Zes maanden plus één dag na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.


MOTIVERING VAN DE RAAD

I.   INLEIDING

De voorgestelde richtlijn, die op 20 juni 2003 door de Commissie is ingediend (1), is gebaseerd op artikel 95 van het EG-Verdrag.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 10 december 2003 advies uitgebracht (2).

Het Europees Parlement heeft zijn eerste lezing afgerond en op 17 december 2003 advies uitgebracht (3).

Op 24 januari 2005 heeft de Raad het gemeenschappelijk standpunt in document 11933/04 vastgesteld.

II.   DOEL

De voorgestelde richtlijn strekt tot wijziging van Richtlijn 76/115/EEG, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/38/EG, inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende bevestigingspunten voor veiligheidsgordels van motorvoertuigen, teneinde de installatie van veiligheidsgordels in andere motorvoertuigen dan personenauto's verplicht te stellen.

De volgende twee richtlijnen hebben eveneens betrekking op de installatie van veiligheidsgordels in voertuigen:

Richtlijn 74/408/EEG van de Raad, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/37/EG van de Commissie, inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de zitplaatsen van motorvoertuigen;

Richtlijn 77/541/EEG, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/3/EG van de Commissie, betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake veiligheidsgordels en bevestigingssystemen in motorvoertuigen.

Teneinde de installatie van veiligheidsgordels in alle voertuigen verplicht te stellen, heeft de Commissie om technische redenen voorgesteld om de drie richtlijnen tegelijkertijd te wijzigen.

Aangezien de voorgestelde maatregel uiteindelijk tot doel heeft de verkeersveiligheid te verbeteren, dienen de richtlijnen tezelfdertijd te worden aangenomen en op dezelfde datum te worden toegepast.

III.   ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

1.   Algemeen

In het met eenparigheid van stemmen vastgestelde gemeenschappelijk standpunt heeft de Raad:

artikel 1 gewijzigd, zodat de lidstaten ten aanzien van bevestigingspunten voor veiligheidsgordels en bevestigingssystemen voor gehandicapten vrijstelling van de naleving van de richtlijnbepalingen kunnen verlenen;

een nieuw artikel toegevoegd, waarin de Commissie wordt verzocht specifieke procedures te onderzoeken om de vereisten inzake gehandicapten te harmoniseren;

verscheidene in het vroegere artikel 3 vermelde data van inwerkingtreding door latere data vervangen;

de vier amendementen van het Europees Parlement verworpen die erop gericht waren in artikel 1 bepalingen op te nemen betreffende de installatie van bevestigingspunten voor een tweepuntsgordel voor zijwaarts gerichte zitplaatsen in bussen, omdat de Raad het met de Commissie eens is dat zijwaarts gerichte zitplaatsen in alle soorten voertuigen gevaar opleveren.

2.   Nieuwe elementen in het gemeenschappelijk standpunt ten opzichte van het Commissievoorstel

Artikel 1, punt 2

De tekst van de Commissie is aangevuld met specifieke voorschriften betreffende bevestigingspunten voor veiligheidsgordels en bevestigingssystemen voor gehandicapten, zodat ten aanzien van die bevestigingspunten vrijstelling kan worden verleend van de naleving van de technische bepalingen van de richtlijn.

Artikel 2

Er is een nieuw artikel toegevoegd, waarin de Commissie wordt verzocht om indien nodig maatregelen voor te stellen om de nationale wetgevingen die van toepassing zijn op veiligheidsgordels en bevestigingssystemen voor gehandicapten, te harmoniseren.

Artikel 3 (vroeger artikel 2)

Alle data betreffende de uitvoering van de richtlijn zijn uitgesteld en vervangen door veranderlijke data die afhankelijk zijn van de datum van aanneming van deze nieuwe richtlijn.

IV.   CONCLUSIE

Het gemeenschappelijk standpunt, dat in grote lijnen overeenstemt met het Commissievoorstel, werd door de Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld. De voornaamste wijzigingen ten opzichte van het Commissievoorstel hebben betrekking op de toegestane vrijstelling in verband met de bevestigingspunten voor veiligheidsgordels en bevestigingssystemen voor gehandicapten, en op de data van omzetting en inwerkingtreding van deze richtlijn.


(1)  Doc. 10887/03 ENT 114 CODEC 908.

(2)  PB C 80 van 30.3.2004, blz. 8.

(3)  PB C 91 E van 15.4.2004, blz. 496.