3.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 28/16


Advies van de het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad over meerjarenfinanciering voor de acties van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid op het gebied van de bestrijding van door schepen veroorzaakte verontreiniging en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1406/2002”

(COM(2005) 210 final — 2005/0098 (COD))

(2006/C 28/03)

Op 7 juni 2005 besloot de Raad van de Europese Unie het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 71 van het EG-Verdrag te raadplegen over het

De gespecialiseerde afdeling „Vervoer, energie, infrastructuur, informatiemaatschappij”, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 4 oktober 2005 goedgekeurd; rapporteur was de heer Chagas.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 421e zitting op 26 en 27 oktober 2005 (vergadering van 26 oktober 2005) het volgende advies uitgebracht, dat met 124 stemmen vóór, bij 4 onthoudingen, is goedgekeurd:

1.   Inleiding

1.1

Met de goedkeuring van Verordening (EG) nr. 724/2004 van 31 maart 2004 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1406/2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, heeft dit Agentschap nieuwe taken gekregen op het gebied van de bestrijding van olieverontreiniging.

1.2

In onderhavig voorstel worden de procedures voor de bijdrage van de Gemeenschap aan de financiering van de nieuwe taken van het Agentschap vastgesteld, op basis van een verbintenis over een periode van zeven jaar, nl. van 2007 tot 2013. De Commissie stelt voor om een bedrag van 154 miljoen euro te reserveren voor de referentieperiode.

1.3

Met het oog op deze nieuwe taken heeft de Raad van Bestuur van het Agentschap in oktober 2004 een Actieplan inzake de bestrijding van verontreiniging en de voorbereiding daarvan goedgekeurd, waarin is bepaald welke activiteiten het Agentschap in het kader van de verordening zal gaan uitvoeren. Het gaat zowel om de bestrijding van olieverontreiniging met behulp van gespecialiseerde schepen, als om de voorbereiding van doeltreffende bestrijdingsacties.

1.4

De volgende vier regio's komen als eerste in aanmerking voor bijstand van het Agentschap: de Oostzee, de westelijke toegangen tot het Kanaal, de Atlantische kusten en de Middellandse Zee (met name het gebied langs de tankerroute vanuit de Zwarte Zee). Het Agentschap wil in deze gebieden verontreinigingsbestrijdingsschepen stationeren die bij een oproep van een of meerdere lidstaten dadelijk in actie kunnen komen. Opgemerkt zij dat de steun van het Agentschap bedoeld is als aanvulling op de nationale mechanismen ter bestrijding van verontreiniging, niet als vervanging. Ook is voorzien in extra bestrijdingscapaciteit voor ongevallen met gevaarlijke en schadelijke stoffen.

1.5

In de verordening van 2004 is bepaald dat het Agentschap de lidstaten en de Commissie technische en wetenschappelijke bijstand moet verschaffen op het gebied van verontreiniging. Het gaat om de volgende drie vormen van steunverlening: informatie, samenwerking en coördinatie, en operationele bijstand.

1.6

De operationele bijstand vereist de zwaarste financiële investering: in het actieplan is immers voorzien in het opzetten van een netwerk van stand-byvaartuigen voor olieopruiming en de oprichting van een Centrum voor satellietbeeldvorming. De contracten die het Agentschap wil afsluiten om bijstand bij het opruimen van olie te verzekeren, hebben betrekking op alle acties en de financiële consequenties daarvan tot het moment waarop de bestrijding van de verontreiniging een aanvang neemt. De kosten van de activiteiten van de vaartuigen voor olieopruiming worden gedragen door de lidstaat die de bijstand heeft aangevraagd.

1.7

Aangezien de nieuwe taken van het Agentschap voor de lange termijn gelden, stelt de Commissie ook meteen een meerjarenbudget voor, zodat de nodige investeringen op lange termijn kunnen worden gedaan en de nodige financiële zekerheid wordt geboden. Bovendien kan het Agentschap zo de kosten drukken door langetermijncontracten af te sluiten.

2.   Algemene opmerkingen

2.1

In zijn advies over het voorstel om het Agentschap nieuwe bevoegdheden toe te kennen op het gebied van de bestrijding van verontreiniging (1) schaart het Comité zich achter de tekst van de Commissie en beklemtoont het dat het Agentschap een cruciale rol speelt bij de verbetering van de maritieme veiligheid in de lidstaten. Daarentegen betreurt het Comité dat diverse lidstaten nog steeds niet over de noodzakelijke apparatuur beschikken om ernstige ongelukken, zoals die met de Erika en de Prestige, te bestrijden.

2.2

Alle vooruitgang ten spijt laat ook de huidige situatie op sommige punten nog te wensen over. Niet alleen heeft het Agentschap een Actieplan goedgekeurd, het heeft ook een overzicht opgesteld van de middelen waarover de lidstaten beschikken om olieverontreiniging aan te pakken. Daaruit blijkt dat bepaalde regio's behoefte hebben aan extra opruimingsschepen en –apparatuur.

2.3

Redelijkerwijs kan niet worden verwacht dat alle kuststaten permanent hun eigen apparatuur klaar hebben om grootschalige ongelukken op zee, m.n. ernstige olierampen, te bestrijden. Het huidige gebrek aan middelen heeft echter wel geleid tot schade aan het milieu waarvan de gevolgen ook op lange termijn nog voelbaar zullen zijn.

2.4

Het Comité kan zich dan ook vinden in het voorstel om het Agentschap extra middelen toe te kennen, zodat het de nationale mechanismen voor preventie en bestrijding van verontreiniging op verzoek van de lidstaat in kwestie kan versterken. Wel beklemtoont het Comité dat het om aanvullende steun moet gaan. Bedoelde middelen mogen in geen geval worden gebruikt voor de financiering van maatregelen ter preventie van verontreiniging die in feite door de lidstaat zelf moeten worden betaald.

2.5

Ook onderstreept het Comité dat de financiering van de steun moet verlopen via een meerjarenprogramma. Alleen op die manier kan het Agentschap een samenhangend programma uitstippelen. Bovendien kunnen dan voor het inzetten van snelle bestrijdingsschepen (2) contracten met een minimumlooptijd van drie jaar worden afgesloten, zodat de middelen optimaal worden benut.

2.6

Het Comité verwijst nogmaals naar het in paragraaf 2.1 vermelde advies en herhaalt dat moet worden gewaarborgd dat de reder(s) in kwestie de Europese en internationale wetgeving terzake in acht neemt/nemen en zich m.n. houdt/houden aan de voorschriften aangaande de veiligheid van het vaartuig en de levens- en arbeidsomstandigheden van de bemanning.

2.7

De prioriteiten van het door het Agentschap goedgekeurde Actieplan zijn vastgelegd aan de hand van de budgettaire voorstellen. Gezien de moeizaam verlopende begrotingsonderhandelingen vreest het Comité evenwel dat dit budget uiteindelijk lager zou kunnen uitvallen. Dat zou betekenen dat een selectie moet worden gemaakt uit de maatregelen of dat aan sommige gebieden prioriteit moet worden gegeven ten koste van andere. Het Comité tekent hiertegen protest aan. Het besluit van de lidstaten om het Agentschap nieuwe taken toe te bedelen impliceert immers dat daartoe ook de nodige middelen beschikbaar worden gesteld, zodat het Agentschap zijn doelstellingen op het gebied van preventie van verontreiniging op zee kan verwezenlijken. Het is van cruciaal belang dat de preventie en bestrijding van verontreiniging op zee niet alleen vanuit louter economisch perspectief worden bekeken, maar ook op communautair niveau de nodige aandacht krijgen.

2.8

Bepaalde lidstaten talmen nogal met de omzetting van reeds goedgekeurde maatregelen op het gebied van de preventie en bestrijding van verontreiniging op zee. Het gaat dan m.n. om de afbakening van vluchthavens en beschermde gebieden, opvang, en het beschikbaar stellen van extra middelen voor doeltreffende havencontroles. Gezien deze vertragingen vraagt het Comité zich af of de desbetreffende landen daadwerkelijk bereid zijn zich in te zetten voor de preventie en bestrijding van verontreiniging op zee, ook al wordt er na elke ernstige ramp op zee steeds weer met mooie beloften geschermd.

2.9

Verder moet worden geïnvesteerd in de middelen en apparatuur voor bewaking vanuit de lucht, bedoeld om verontreiniging op te sporen en te bestrijden en de overtreding van anti-verontreinigingsregels te voorkomen.

2.10

Ter aanvulling van de bewakings- en monitoringactiviteiten kan ook satellietbeeldvorming worden gebruikt. Het Comité is ingenomen met het voorstel van de Commissie om een Centrum voor satellietbeeldvorming op te richten dat de lidstaten kan helpen bij het opsporen, controleren en aanpakken van illegale en accidentele olielozingen.

2.11

Gezien de hoge kosten (3) van satellietbeeldvorming is het aan te raden de middelen zo efficiënt mogelijk te besteden. Ook door het gebruik van de beelden te coördineren kunnen de lidstaten heel wat besparen. Tezelfdertijd moeten meer middelen worden vrijgemaakt voor de verbetering van de satellietbeeldvorming van alle Europese maritieme gebieden. Zo zijn er m.n. van het Middellandse Zeegebied nog niet voldoende satellietbeelden beschikbaar.

2.12

Van groot belang zijn ook de voorgestelde maatregelen inzake voorlichting, samenwerking en coördinatie, die een rationeler gebruik van de bestaande middelen mogelijk moeten maken. Het Agentschap heeft hierin een fundamentele rol te vervullen.

3.   Conclusies

3.1

Het Comité geeft groen licht voor het voorstel om het Agentschap extra middelen toe te kennen, zodat het de nationale mechanismen voor preventie en bestrijding van verontreiniging kan versterken indien een lidstaat daarom verzoekt.

3.2

Wel betreurt het Comité dat een aantal lidstaten nog niet de nodige middelen hebben vrijgemaakt of hun eigen regelingen hebben ingevoerd. Het verzoekt de Commissie daarom er bij de betrokken landen op aan te dringen vaart te zetten achter een en ander.

3.3

Gezien de moeizaam verlopende begrotingsonderhandelingen vreest het Comité dat de middelen die uiteindelijk zullen worden toegekend, wel eens lager zouden kunnen uitvallen dan het voorgestelde budget. Het besluit van de lidstaten om het Agentschap nieuwe taken toe te bedelen impliceert dat daartoe ook de nodige middelen beschikbaar worden gesteld, zodat het Agentschap zijn doelstellingen op het gebied van preventie van verontreiniging op zee kan verwezenlijken. Het is van cruciaal belang dat de preventie en bestrijding van verontreiniging op zee niet alleen vanuit louter economisch perspectief worden bekeken, maar ook op communautair niveau de nodige aandacht krijgen.

3.4

Het is van fundamenteel belang voor de uitwerking van een rationele en kosteneffectieve strategie dat het Agentschap de lidstaten ertoe aanzet samen te werken en hun middelen en activiteiten op elkaar af te stemmen.

Brussel, 26 oktober 2005

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Anne-Marie SIGMUND


(1)  PB C 108 van 30.4.2004, rapporteur: de heer Chagas

(2)  Met „snel” wordt in dit verband bedoeld dat het schip in kwestie binnen de 24 uur kan worden ingezet. Het installeren van de noodzakelijke apparatuur aan boord neemt gewoonlijk zo'n 4 tot 8 uur in beslag, daarna heeft het schip nog eens zo'n 4 tot 8 uur nodig om op de plaats van het ongeluk te komen.

(3)  Een beeld van een oppervlakte van 500 km2 kost tussen de 800 en 1 000 euro, afhankelijk van verschillende factoren (bv. de termijn voor het doorsturen en de datum waarop het contract is afgesloten). Volgens een bescheiden schatting van het Agentschap zijn jaarlijks zo'n 1 000 beelden nodig.