31.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/20


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Groenboek over het toepasselijke recht en de rechterlijke bevoegdheid in echtscheidingszaken”

(COM(2005) 82 final)

(2006/C 24/08)

De Commissie besloot op 14 maart 2005, overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag, het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het „Groenboek over het toepasselijke recht en de rechterlijke bevoegdheid in echtscheidingszaken”

De afdeling „Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap”, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 5 september 2005 goedgekeurd; rapporteur was de heer RETUREAU.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 28 en 29 september 2005 gehouden 420e zitting (vergadering van 28 september) het volgende advies uitgebracht, dat met 161 stemmen vóór, 4 stemmen tegen, bij 8 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Het Commissievoorstel

1.1

De Commissie wil met het Groenboek een raadpleging op gang brengen over de bevoegdheid, wetconflicten en wederzijdse erkenning in verband met internationale echtscheidingszaken. Haar voorstellen hebben echter slechts betrekking op de lidstaten van de Unie (er zij op gewezen dat in het Groenboek inzake erfopvolging en testamenten wordt voorgesteld dat ook personen en goederen uit derde landen onder de voorschriften dienaangaande zouden vallen).

1.2

Er zijn verschillende internationale regelingen die het onderwerp van dit advies direct of indirect raken:

het Pact van de Verenigde Naties van 1966 en de Europese Verdragen inzake de mensenrechten waarin de vrijheid om te trouwen wordt bevestigd en wordt verklaard dat een huwelijk, op straffe van ongeldigheid, gebaseerd dient te zijn op in vrijheid gegeven toestemming die niet door wilsgebreken wordt gekenmerkt,

het Haags Verdrag van 1970 inzake de rechterlijke bevoegdheid, bevoegdheidscriteria en de wederzijdse erkenning van beslissingen inzake echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed, waarbij de volgende lidstaten partij zijn: Cyprus, Denemarken, Estland, Finland, Letland, Litouwen en Luxemburg,

Verordening (EG) 2201/2003 („Brussel II”) betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid. Deze regeling vervangt het Haags Verdrag voor alle lidstaten behalve Denemarken,

de conventies tussen het Vaticaan en respectievelijk Portugal, Spanje, Malta en Italië inzake het kerkelijk huwelijk en de ontbinding daarvan en de erkenning van beslissingen van de gerechten van het Vaticaan (de Heilige Rota is bevoegd om kerkelijke huwelijken, die in principe onontbindbaar zijn, nietig te verklaren om in het canonieke recht toegelaten redenen) (1),

bilaterale overeenkomsten, met name tussen Finland en Zweden die uitsluitend tussen deze twee landen blijven gelden. Sommige lidstaten hebben tevens akkoorden met derde landen gesloten over het toepasselijke recht in familiezaken, met name betreffende de erkenning van buitenlandse huwelijken en echtscheidingen,

de „opt in” en „opt out”-protocollen die bij de Verdragen zijn gevoegd en waarin Denemarken wordt uitgesloten en het Verenigd Koninkrijk en Ierland de mogelijkheid wordt geboden te besluiten of zij zich al dan niet willen binden aan wetgeving op civielrechtelijk gebied.

1.3

Het zou misplaatst zijn om de complexiteit te negeren van een aangelegenheid die verweven is met uiteenlopende religieuze en culturele specificiteiten die enerzijds diepgeworteld zijn in het gedachtegoed van de mensen maar anderzijds, zoals het gehele familierecht, sinds verschillende decennia aan vergaande veranderingen onderhevig zijn. Gegeven de Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en recht en het vrije verkeer van personen kan de Europese wetgever evenwel niet voorbijgaan aan het feit dat een groot aantal huwelijken in een echtscheiding eindigt en er steeds meer huwelijken tussen personen van verschillende nationaliteit worden gesloten.

1.4

De huidige ontwikkeling van het nationale familierecht is hoofdzakelijk gebaseerd op de beginselen van democratie (de wetgevingsbevoegdheid van volksvertegenwoordigingen) en van vrijheid en gelijkheid van personen. Deze beginselen zijn zowel op EG-niveau als in ieder van de lidstaten van openbare orde. Ook worden er echter steeds meer familierechtelijke kwesties langs contractuele weg geregeld (onder meer huwelijken of civielrechtelijke overeenkomsten tussen personen van hetzelfde geslacht, echtscheiding met wederzijdse instemming of erfrechtelijke overeenkomsten).

1.5

Deze ontwikkeling heeft niet overal dezelfde snelheid, maar lijkt onomkeerbaar. De culturele pregnantie van religieuze concepten die min of meer diep verankerd zijn lijkt van invloed te zijn op de snelheid en inhoud van veranderingen die kunnen conflicteren met concepten en regels die in lange tradities wortelen, alsook met juridische en sociale concepten en noties waarin deze tot uiting komen.

1.6

Het recht van de lidstaten loopt in ieder geval vergaand uiteen op het gebied van echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed of de voorwaarden voor en de gevolgen van de nietigverklaring van een huwelijk. Zo wordt een echtscheiding op Malta niet erkend. In het Groenboek wordt daarom, op goede gronden, niet voorgesteld om voor harmonisatie van het materiële recht te kiezen.

1.7

Voorgesteld wordt wel om eventueel twee kwesties te regelen die verband houden met echtscheidingen met een internationale (Europese) component:

de rechterlijke bevoegdheid (bepaling van de bevoegde gerechtelijke instantie en erkenning van haar beslissingen in alle lidstaten),

bepaling van het door de bevoegde rechter toe te passen recht.

1.8

Verordening „Brussel II” betreffende de bevoegdheid van de nationale rechter en de wederzijdse erkenning van gerechtelijke beslissingen (waarvoor geen exequatur is vereist) is reeds van toepassing op echtscheidingszaken. De vraag luidt of deze in haar huidige vorm al dan niet toereikend is en in welke mate een land al dan niet zijn bepalingen van openbare orde kan tegenwerpen aan de tenuitvoerlegging van een uitspraak van een rechter van een andere lidstaat die in een gegeven geval ander materieel recht heeft toegepast (dat overigens niet noodzakelijkerwijs het gemene recht van zijn land hoeft te zijn).

1.9

De diepgaande verschillen tussen de nationale regels betreffende de ontvankelijkheid van een echtscheidingsverzoek met internationale aspecten vormt een groot probleem: soms kan het zelfs mogelijk zijn dat een dergelijk verzoek door geen enkele rechter van welke lidstaat dan ook in behandeling kan worden genomen. Dat berooft partijen van de mogelijkheid om hun recht van toegang tot de rechter uit te oefenen, hetgeen schending van een grondrecht oplevert en daarmee onaanvaardbaar is.

1.10

Om een einde aan deze situatie te maken zou er dus een bevoegdheidsregeling dienen te komen, maar de vraag luidt hoe die eruit zou moeten zien.

1.11

Het toepasselijke recht kan een echtscheidingsprocedure soms vergemakkelijken, verlengen, ingewikkelder maken of zelfs qua aan te voeren motieven en voorwaarden beperken. Zou uitsluitend het recht van de rechter van toepassing zijn, dan kan dat resulteren in een „rush naar de rechter” wanneer eiser de voor hem gunstigste rechter en het gunstigste recht zou kunnen kiezen. De tegenpartij zou zich hierdoor geschaad kunnen voelen omdat dit recht niet noodzakelijkerwijs aan zijn verwachtingen beantwoordt. Hierbij valt te denken aan situaties waarin niet of nauwelijks kan worden aangeknoopt bij het op het huwelijk toepasselijke recht of de nationaliteit van de echtgenoten.

1.12

De vraag luidt daarom of de zaak naar een andere rechter moet kunnen worden verwezen wanneer verweerder het bestaan aanvoert van sterkere dan wel gelijkwaardige aanknopingspunten met de rechter van een ander land of wanneer de eerstaangezochte rechter en de door hem op het verzoek toegepaste materiële regels op geen of slechts weinig objectieve aanknopingspunten berusten.

1.13

Verwijzing zou moeten worden toegestaan (maar „pingpongwedstrijden” tussen rechters dienen te worden vermeden) en verder zou er snel een verwijzingsbeslissing moeten worden gegeven (urgentieprocedure) ten einde manoeuvres om de materiële behandeling van de zaak uit te stellen te vermijden. Ook in echtscheidingszaken op tegenspraak hebben partijen namelijk recht op een definitieve uitspraak die binnen een redelijke termijn wordt gegeven.

1.14

Afhankelijk van het geval past de nationale rechter het interne recht van zijn land of het nationale internationaal privaatrecht (IPR) toe. In het Groenboek wordt geen aandacht besteed aan toepassing van het recht van een derde land (bijv. het personenrecht dat op de huwelijkspartners van toepassing is). Dit vormt evenwel een belangrijke kwestie wanneer één van de twee, of beiden, de nationaliteit van een derde land hebben, hetgeen in Europa nogal eens het geval is.

1.15

Het Comité kan zich vinden in de in het Groenboek voorgestelde aanpak en stelt voor om geen procedures voor verwijzing naar derde landen in te voeren wanneer één van de echtgenoten de nationaliteit van één van de lidstaten heeft. Daarbij doet het er niet toe welk recht op het huwelijk van toepassing is.

1.16

Behalve naar de erkenning van de echtscheiding dient ook aandacht uit te gaan naar de erkenning van de nietigverklaring van het huwelijk en scheiding van tafel en bed. De nationale rechtsstelsels verschillen namelijk wat de voorwaarden en gevolgen van de nietigverklaring betreft (hierbij valt met name aan het probleem van schijnhuwelijken te denken). Overigens dient een lidstaat, zelfs indien echtscheiding daar wettelijk niet bestaat, niet alleen over te gaan tot erkenning op zijn grondgebied van de geldigheid van een in een andere lidstaat uitgesproken echtscheiding maar ook van alle vermogens- en personenrechtelijke en andere juridische gevolgen van die scheiding.

1.17

Het Haags Verdrag kent, in volgorde van belangrijkheid, de volgende aanknopingspunten: de gewone verblijfplaats (in het common lawdomicile” genoemd) van eiser, of minstens één jaar ononderbroken verblijf in het land waar het verzoek tot de rechter wordt gericht (2), de laatste gemeenschappelijke verblijfplaats van de echtgenoten alvorens het verzoek werd ingediend, de nationaliteit van de echtgenoten of van minstens één van hen.

1.18

De achtste inleidende overweging van Verordening 2201(2003) luidt als volgt: „Wat beslissingen betreffende echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk betreft, mag deze verordening uitsluitend van toepassing zijn op de ontbinding van de huwelijksband, met terzijdestelling van kwesties zoals de echtscheidingsgronden, de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk of andere bijkomende maatregelen”. Toch dient overeen te worden gekomen dat de economische en andere effecten van de echtscheiding kunnen variëren naargelang de bevoegde rechter of het toepasselijke recht en dat de echtgenoten bij de forumkeuze hiermee rekening kunnen houden.

1.19

Verder dienen definitieve beslissingen van de nationale rechters automatisch in de gehele Unie te worden erkend. Er moet daarvoor dus geen speciale geldigverklaringsprocedure procedure komen en evenmin mogen er redenen voor niet-tenuitvoerlegging worden aangevoerd. (3) Voorts wordt voorgesteld dat het tenuitvoerleggingbevel niet voor beroep vatbaar is.

1.20

De algemene bevoegdheid berust bij de lidstaat of de subnationale entiteit in het geval van het Verenigd Koninkrijk, waar verschillen bestaan tussen de rechtsstelsels van Engeland, Wales, Schotland, Noord-Ierland en Gibraltar. De verordening voegt nagenoeg in dezelfde volgorde de volgende criteria aan die van het Haags Verdrag toe: ingeval van gemeenschappelijk verzoek de gewone verblijfplaats van één van de echtgenoten. Verder dienen de echtgenoten dezelfde nationaliteit te hebben indien het verzoek wordt ingediend in het land van oorsprong. Daarbij doet het er niet toe wat de woonplaats of de werkelijke verblijfplaats van elk van beiden is. De termijn betreffende de woonplaats van eiser wordt teruggebracht tot zes maanden indien deze de nationaliteit van het land van zijn woonplaats heeft.

1.21

Krachtens artikel 7, lid 2, betreffende de residuele bevoegdheid kan de echtgenoot met de nationaliteit van een lidstaat zijn verzoek in de lidstaat van verblijf en overeenkomstig de bevoegdheidsregels van die staat indienen indien verweerder de nationaliteit van een derde land heeft of geen verblijfplaats (of domicile in de zin van het common law) in een lidstaat heeft. Er kan zich evenwel een bevoegdheidsconflict voordoen met de rechter die door de andere echtgenoot in een derde land is aangezocht. Verder kan zich het volgende voordoen: geen enkele rechter van een lidstaat is bevoegd maar wel die van een derde land, een van de twee ex-echtgenoten dan wel beiden zijn onderdaan van een lidstaat of hebben zich daar juist gevestigd en willen het buitenlandse vonnis erkend zien door alle lidstaten dan wel in ieder geval door de lidstaten waarvan zij de respectieve nationaliteit hebben of waar zij gevestigd zijn. Dan zijn zij onderworpen aan het recht van die lidstaten inz ake buitenlandse vonnissen of aan de bepalingen betreffende de wederzijdse erkenning van eventuele internationale overeenkomsten. Moeten in dit verband de bepalingen van „Brussel II” voor de onderdanen van een lidstaat worden herzien?

1.22

In vergelijking met het Haags Verdrag bevat de Verordening dus meer en explicietere regels voor de bevoegdheidstoedeling. Deze regels zouden als basis moeten dienen voor de in een specifiek op echtscheiding toegesneden verordening (bijv. middels verwijzing naar deze regels of naar de bepalingen betreffende wederzijdse erkenning van beslissingen).

1.23

Het Haags Verdrag en genoemde Verordening bevatten echter geen bepalingen over het op de echtscheiding toepasselijk recht, en het werkingsgebied van de Verordening is beperkt tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed en nietigverklaring van het huwelijk. De oorzaken en gevolgen van ontbinding van het huwelijk worden aan nationaal recht overgelaten.

1.24

Er zij op gewezen dat bijv. ongeveer 15 % van de in Duitsland ingediende verzoeken om echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring een internationaal element bevatten. Het aantal echtscheidingen in de lidstaten die een Europees aspect hebben, is onbekend.

2.   Bijkomende elementen en suggesties van het Comité

2.1

Momenteel gelden voor wetconflicten de regels van de lidstaat waar de rechter wordt aangezocht. Daardoor kunnen afhankelijk van de lidstaat waar het verzoek wordt ingediend zeer verschillende antwoorden worden gegeven op de vraag welk recht op één en dezelfde situatie van toepassing is.

2.2

In dit verband wordt in het Groenboek een serie goed gekozen voorbeelden gegeven betreffende zowel de bevoegdheid (die negatieve conflicten kunnen opleveren en kunnen uitmonden in weigering om de zaak in behandeling te nemen) als de diversiteit van oplossingen. Het is dus alleszins denkbaar dat een bepaalde oplossing niet voldoet aan de verwachtingen van een dan wel van beide partijen. Hieruit vloeit in ieder geval een bepaalde onzekerheid voort, alsook in bepaalde gevallen een gebrek aan voorspelbaarheid van de uitkomst van de regels. Voorts speelt er het risico van „forumshopping” en een „rush naar de rechter” dat het gevolg is van de litispendentieregel van „Brussel II” (bestaat er een aanknopingspunt, dan is de eerste aangezochte rechter bevoegd).

2.3

Dit probleem speelt vooral wanneer de echtgenoten niet dezelfde nationaliteit en evenmin een gemeenschappelijke verblijfplaats hebben of wanneer, indien zij wel dezelfde nationaliteit hebben, zij in andere landen verblijven dan in het land van hun nationaliteit.

2.4

Het Comité is het ermee eens dat in dergelijke situaties partijen een zekere vrijheid moet worden gelaten om het toepasselijke recht te kiezen. Ook zou verweerder zich moeten kunnen beroepen op zijn verwachtingen aangaande het toepasselijke recht of om verwijzing moeten kunnen verzoeken naar een ander forum waarvoor het huwelijk de meeste objectieve aanknopingspunten zou bieden. Wanneer eiser zich wendt tot een rechter en om toepassing van intern recht verzoekt en verweerder de voorkeur geeft aan een andere rechter of ander recht, dan dient de beslissing over rechterlijke bevoegdheid of toepasselijk recht te worden genomen door de rechter die in eerste instantie door eiser werd aangezocht, in een snelle procedure.

2.5

Zou de nationaliteit van één der partijen het enige aanknopingspunt zijn, dan moeten partijen zich krachtens de verordening wenden tot de rechter van hun gewone verblijfplaats. Het toepasselijke recht zou evenwel best wel eens niet met hun gemeenschappelijke verwachtingen kunnen stroken (bijv. wanneer men het recht toegepast wil zien van het land dat nauwere banden met het huwelijk heeft).

2.6

Het verdient dus de voorkeur, partijautonomie een rol te laten spelen in plaats van zich te beperken tot een automatische toepassing van de aanknopingspunten. Zo zou bijv. gekozen moeten kunnen worden tussen het recht van het land van de nationaliteit en het recht van de aangezochte rechter, maar een en ander zonder verwijzingsmogelijkheid.

2.7

Sommige lidstaten hebben verklaard, beslissingen inzake nietigverklaring naar canoniek recht door een kerkelijk gerecht op grond van een concordaat of een met de Heilige Stoel gesloten verdrag voor te leggen aan de civiele rechter (Italië, Portugal, Spanje en Malta (4)). De kerkelijke nietigverklaring kan evenwel conflicteren met het nationale recht van andere lidstaten omdat deze de motivering van de nietigverklaring niet erkennen of om procedurele redenen. (5)

2.8

Is er sprake van een materieel of procedureel conflict met de interne openbare orde of met het EVRM, dat zou de aangezochte lidstaat moeten weigeren exequatur te verlenen of de kerkelijke beslissing te erkennen. Eiser zou dan in een normale civiele procedure kunnen verzoeken om nietigverklaring, scheiding van tafel en bed of echtscheiding. Zo niet, dan zou hem slechts de gang naar het Europees Hof voor de rechten van de mens openstaan met het risico dat de procedure onnodig wordt verlengd.

2.9

Ook al zou het aantal negatieve bevoegdheidsperikelen relatief beperkt blijken te zijn, dan nog acht het Comité een communautair initiatief op zijn plaats wanneer een dergelijke situatie uitmondt in schending van het grondrecht zich tot een rechter te kunnen wenden met een verzoek om echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring met bijbehorende modaliteiten.

2.10

Er zou dus moeten worden besloten tot harmonisatie van de collisieregels voor het toepasselijk recht en de rechterlijke bevoegdheid teneinde te voorkomen dat een zaak niet in behandeling wordt genomen.

2.11

Het kan zijn dat in een derde land een beslissing met intracommunautaire gevolgen wordt genomen die een schending oplevert van een in Europa erkend grondrecht van één der partijen of van dwingende bepalingen van interne openbare orde die de rechter ambtshalve dient toe te passen. Daarom moet in de aldus geharmoniseerde regels een openbare-ordeclausule betreffende de erkenning van zo'n uitspraak of van de exequaturverlening worden opgenomen.

2.12

Het EG-recht mag verder geen voorschrift bevatten op grond waarvan alle lidstaten moeten overgaan tot erkenning van een uitspraak van een rechter van een derde land inzake echtscheiding, nietigverklaring of scheiding van tafel en bed betreffende ingezetenen van de Unie die niet de nationaliteit van een der lidstaten hebben. Er dient dus eerst een exequaturprocedure te worden gevolgd en wel zelfs indien een andere lidstaat een dergelijke uitspraak reeds op grond van een bilateraal akkoord met het derde land in kwestie heeft erkend. (6)

2.13

Verder is het Comité van mening dat prorogatie van rechtsmacht mogelijk moet zijn in geval van een gezamenlijk verzoek, maar dan moet de keuze van de rechter wel op een aanknopingspunt zijn gebaseerd. Ook zou in dit geval een authentieke (bijv. notariële) akte kunnen worden vereist.

2.14

Voorts moet er een vergelijkende studie worden gemaakt van de feitelijke gevolgen van een echtscheiding in de lidstaten op het gebied van de ouderlijke macht, het hoederecht betreffende minderjarigen en vermogensrechtelijke aspecten. Ook deze drie elementen spelen een rol in verband met de rush naar de rechter. In ieder geval lijkt het moeilijk om een echtscheiding volledig los te koppelen van de familie- en vermogensrechtelijke gevolgen ervan, die soms op grond van uiteenlopende jurisprudentie en wetten (men denke bijv. aan het hoederecht en de ouderlijke macht) van lidstaat tot lidstaat verschillen. In het Groenboek wordt hier echter geen aandacht besteed.

2.15

De lidstaten zou moeten worden gevraagd om, zo dit al niet is gebeurd, alsnog al hun mogelijkheden in overweging te nemen om bij echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring met een Europees element alternatieve geschilbeslechtingsmethoden, zoals bemiddeling (7), in te voeren. Daardoor zou de toegang tot de rechter worden vergemakkelijkt en kunnen de procedures voor de justitiabelen gemakkelijker worden ingekort

2.16

Het Comité blijft openstaan voor deze belangrijke kwestie voor de burgers en hun mobiliteit. Het zal goed letten op de resultaten van de door de Commissie opgestarte raadpleging en de meer gedetailleerde regelgevingsvoorstellen die daaruit kunnen voortvloeien. Ook kan worden gedacht aan bijstelling van de nieuwe verordening „Brussel II” of een specifiek op echtscheiding toegesneden verordening. Voorts zou het Comité graag cijfers hebben over het aantal echtscheidingsverzoeken met een Europees element per lidstaat, het aantal negatieve bevoegdheidsconflicten en andere relevante aangelegenheden. Vervolgens kan het overgaan tot concreter onderzoek van de problemen met het oog op eventuele wetgevingsvoorstellen voor de rechterlijke bevoegdheid en het toepasselijke recht in echtscheidingszaken.

Brussel, 28 september 2005.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Anne-Marie SIGMUND


(1)  De Spaanse Cortes behandelt werd in december 2004 een wetsvoorstel voorgelegd tot wijziging van het nationaal recht dat van toepassing is op huwelijken en echtscheidingen. De kerk is fel gekant tegen dit voorstel. Verder is in Spanje sinds kort een huwelijk van twee partners van hetzelfde geslacht toegelaten (hetgeen reeds in verschillende lidstaten het geval is). In Frankrijk kan een civielrechtelijke overeenkomst worden gesloten die juridisch gezien geen geldig huwelijk kunnen sluiten. Dit „civielrechtelijk solidariteitspact” (PACS) wordt door een rechter ingeschreven en vormt een soort substituut voor het gewone huwelijk. Beide betrekkingen zijn slechts toegankelijk voor personen die de wettelijke minimumleeftijd hebben bereikt en het incestverbod blijft van toepassing. De vraag luidt of beëindiging van een pact als het Franse PACS door het in het Groenboek gesuggereerde wetsvoorstel moet worden bestreken of dat eenvoudigweg het gemene verbintenissenrecht van toepassing is.

(2)  In bepaalde lidstaten volstaan zes maanden.

(3)  Het voorbehoud van openbare orde daargelaten, maar dit moet wel restrictief worden geïnterpreteerd.

(4)  Polen heeft geen gewag gemaakt van zijn concordaat met de Heilige Stoel

(5)  Zie het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (Straatsburg), zaak 30883/96, arrest van 26 juli 2001, Pellegrini/Italië. Een Italiaans vonnis waarin de in beroep door de Rota uitgesproken nietigverklaring werd erkend, werd wegens schending van de rechten van de verdediging vernietigd.

(6)  Dit spreekt vanzelf wanneer het om een regeling gaat die van toepassing is op de beslissingen van de rechters van de lidstaten. Toch kan dit maar beter duidelijk worden aangegeven om alle mogelijke interpretatieproblemen te vermijden.

(7)  Groenboek COM(2002) 196 final betreffende alternatieve wijzen van geschillenbeslechting op het gebied van het burgerlijk recht en het handelsrecht