52004PC0490

Voorstel voor een verordening van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) {SEC(2004) 931} /* COM/2004/0490 def. - CNS 2004/0161 */


NL

[pic] COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

Brussel, 14.7.2004

COM(2004) 490 definitief

2004/0161 (CNS)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfondsvoor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)

(ingediend door de Commissie){SEC(2004) 931}

TOELICHTING

1. Na de fundamentele hervorming van de eerste pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in 2003 en 2004 zal in de nieuwe financiële periode plattelandsontwikkeling het belangrijkste aandachtspunt zijn wat de hervorming van dat beleid betreft.

2. Van de bevolking van de EU-25 woont meer dan de helft in de plattelandsgebieden, die 90% van het grondgebied beslaan. Plattelandsontwikkeling is dan ook een belangrijk beleidsterrein. De land- en bosbouw blijven van overheersende betekenis voor het grondgebruik en het beheer van de natuurlijke hulpbronnen in de plattelandsgebieden van de EU. Ook zijn zij belangrijk als basis voor economische diversificatie in de plattelandsgemeenschappen.

3. De "problemen" en uitdagingen waaraan het beleid inzake plattelandsontwikkeling het hoofd moet bieden, kunnen als volgt worden samengevat:

- Op economisch gebied: in plattelandsgebieden is het inkomen veel lager dan gemiddeld, vergrijst de beroepsbevolking en is de afhankelijkheid van de primaire sector groter.

- Op sociaal-maatschappelijk gebied: in plattelandsgebieden is er duidelijk meer werkloosheid. Ook de geringe bevolkingsdichtheid en de ontvolking in sommige gebieden kunnen het gevaar vergroten dat problemen worden ondervonden zoals een slechte toegankelijkheid van basisvoorzieningen, sociale uitsluiting en minder keuzemogelijkheden op de arbeidsmarkt.

- Op milieugebied: de noodzaak ervoor te zorgen dat de land- en bosbouw een positieve bijdrage leveren aan de natuur en het milieu in ruimere zin, vergt een zorgvuldige evenwichtsoefening.

4. Agenda 2000 heeft het beleid inzake plattelandsontwikkeling gemaakt tot de tweede pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid om de verdere hervorming van het marktbeleid op het hele Europese grondgebied te begeleiden. Het beleid inzake plattelandsontwikkeling kan daarom niet worden losgemaakt van zijn rol als tweede pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, met de nadruk op "gemeenschappelijk", de kwalificatie die aangeeft dat ervoor is gekozen de landbouwsector op EU-niveau te organiseren. Dit is van bijzonder belang waar het erom gaat ten aanzien van de instrumenten en de beleidsdoelstellingen te zorgen voor de nodige coherentie tussen de twee pijlers.

5. Het beleid inzake plattelandsontwikkeling van de EU strookt met de algemene richtsnoeren voor duurzame ontwikkeling die voortvloeien uit de conclusies van de Europese Raad tijdens zijn vergaderingen in Lissabon (maart 2000) en in Göteborg (juni 2001). Terwijl in de conclusies van Lissabon als doel is gesteld om tegen 2010 van de Europese Unie de meest concurrerende kenniseconomie te maken, is in de conclusies van Göteborg een nieuw accent gelegd op milieubescherming en de verwezenlijking van een duurzamer ontwikkelingspatroon. In de laatstgenoemde conclusies is er ook op gewezen dat dankzij Agenda 2000 het Europese landbouwbeleid "zich ... meer georiënteerd (heeft) op de toenemende eisen van het publiek inzake voedselveiligheid, voedselkwaliteit, productdiversificatie, dierenwelzijn, kwaliteit van het milieu en het behoud van natuur en landschap".

6. In verband met de verdere doorvoering van de hervorming van het GLB blijft een sectorale component in het beleid inzake plattelandsontwikkeling van de EU noodzakelijk. Daarnaast bestaat er ook, wegens de tweeledigheid van de landbouwstructuren en het soms nog grote aandeel van de landbouw in de werkgelegenheid in vele van de nieuwe lidstaten, grote behoefte aan een beleid dat de herstructurering in de landbouw en in de plattelandsgebieden begeleidt.

7. Bij de territoriale componenten van het beleid inzake plattelandsontwikkeling van de EU, die het hoofd moeten helpen bieden aan de economische, sociaal-maatschappelijke en milieu-uitdagingen waarvoor de plattelandsgebieden zich geplaatst zien, gaat het erom de land- en bosbouw te begeleiden bij hun belangrijke functie op het gebied van het landbeheer, de land- en bosbouw in te passen in een gediversifieerde plattelandseconomie en bij te dragen tot de sociaal-economische ontwikkeling van de plattelandsgebieden.

8. De complementariteit tussen de twee pijlers van het GLB is versterkt door de recente hervorming van dat GLB, die ten uitvoer zal worden gelegd vanaf 2005 en waarbij de ontkoppeling, aangescherpte randvoorwaarden en verplichte modulatie (d.w.z. de overheveling van geldmiddelen van de eerste naar de tweede pijler) zijn ingevoerd. Bij de eerste pijler gaat het er vooral om basale inkomenssteun te verlenen aan de landbouwers, die verder vrij zijn om te produceren naar gelang van de vraag op de markt, terwijl via de tweede pijler steun wordt verleend aan de landbouw als leverancier van overheidsgoederen in het kader van zijn milieu- en plattelandsfuncties, en aan de plattelandsgebieden voor hun ontwikkeling.

9. Op basis van de conclusies van de conferentie van Salzburg (november 2003) en van de strategische richtsnoeren die de Europese Raad in Lissabon en Göteborg heeft goedgekeurd en waarin de nadruk wordt gelegd op de economische, milieu- en sociaal-maatschappelijke aspecten van duurzaamheid, zijn in de mededeling over de financiële vooruitzichten voor de periode 2007-2013 de volgende drie hoofddoelstellingen geformuleerd voor het beleid inzake plattelandsontwikkeling:

- de landbouwsector concurrerender maken door herstructurering te ondersteunen;

- het milieu en de natuur verbeteren door steun te verlenen voor landbeheer (met inbegrip van plattelandsacties in Natura 2000-gebieden);

- de kwaliteit van het bestaan in plattelandsgebieden verbeteren en diversificatie van de economische bedrijvigheid bevorderen door middel van maatregelen die de landbouwbedrijven en andere plattelandsactoren als doelgroep hebben.

In het kort gezegd is de EU-dimensie van het beleid inzake plattelandsontwikkeling om de volgende redenen van belang:

- de verdere hervorming van het GLB wordt begeleid en aangevuld en er wordt gezorgd voor coherentie met de instrumenten en beleidsvormen van de eerste pijler;

- er wordt bijgedragen tot de verwezenlijking van andere beleidsprioriteiten van de EU zoals een duurzaam beheer van de natuurlijke hulpbronnen, innovatie en concurrentiekracht in de plattelandsgebieden en economische en sociale cohesie.

10. In de lopende programmeringsperiode heeft het grote aantal programma's, programmeringssystemen en uiteenlopende systemen voor financieel beheer en controle de administratieve last voor de lidstaten en de Commissie aanzienlijk vergroot en afbreuk gedaan aan de coherentie, de doorzichtigheid en de zichtbaarheid van het beleid inzake plattelandsontwikkeling.

11. Een eerste belangrijke stap is de totstandbrenging van één enkel financierings- en programmeringskader voor de plattelandsontwikkeling.

12. Een belangrijk instrument om ervoor te zorgen dat de programmering van de plattelandsontwikkeling wordt toegespitst op de prioriteiten van de EU en op complementariteit met andere beleidstakken van de EU, zal het strategiedocument voor plattelandsontwikkeling van de EU zijn, dat zal worden voorbereid door de Commissie en als basis zal dienen voor de nationale strategieën en programma's voor plattelandsontwikkeling.

13. Duidelijk omschreven doelstellingen die aansluiten bij de prioriteiten van de EU, en een grotere nadruk op de verslaglegging over de resultaten van de programma's dankzij een versterking van het toezicht en de evaluatie zullen voor meer doorzichtigheid en een betere verantwoording van de besteding van de EU-gelden zorgen, terwijl de lidstaten tegelijk meer vrijheid inzake de door hen gewenste wijze van tenuitvoerlegging van hun programma's zal worden gelaten doordat de voorschriften en de subsidiabiliteitsvoorwaarden minder gedetailleerd zullen zijn en de regelingen voor het financiële beheer en de controle zullen worden vereenvoudigd.

14. Overleg met de belanghebbenden bij het ontwerpen, uitvoeren en evalueren van de nationale strategieën en programma's, integratie van de LEADER-aanpak van onderop, uitwisseling van de beste werkwijzen en netwerkvorming zullen er alle toe bijdragen om te komen tot de gestructureerde dialoog die ten grondslag ligt aan goed bestuur.

15. De voorgestelde wijzigingen moeten de verantwoordelijkheden van de lidstaten en de Commissie bij het financiële beheer verduidelijken en daarnaast ook zorgen voor een veel betere vervulling van de in het kader van het beleid inzake plattelandsontwikkeling te verrichten uitvoerings- en bestuurstaken.

16. Om tot een strategischer aanpak van de plattelandsontwikkeling te komen zal de Commissie als eerste stap in de programmeringsfase een strategiedocument opstellen waarin de prioriteiten van de EU voor de drie zwaartepunten van het beleid worden uiteengezet. In dat document zullen de sterke en de zwakke punten op EU-niveau worden aangegeven en kernindicatoren worden bepaald om de vorderingen bij de verwezenlijking van de prioriteiten van de EU te meten. De bedoeling is dat de EU-strategie voor plattelandsontwikkeling vervolgens door de Raad wordt goedgekeurd en de basis vormt voor de nationale strategieën voor plattelandsontwikkeling van de lidstaten. In de nationale strategie voor plattelandsontwikkeling zullen de prioriteiten van de EU na raadpleging van de belanghebbenden naar de nationale situatie worden vertaald, zullen kernresultaatindicatoren worden bepaald en zal de complementariteit van de programmering van de plattelandsontwikkeling met andere beleidstakken van de EU, in het bijzonder het cohesiebeleid, worden aangetoond.

17. In de programma's zal de nationale strategie nader worden uitgewerkt in strategieën voor elk van de drie thematische zwaartepunten die overeenkomen met de in punt 9 genoemde hoofddoelstellingen van het beleid, en voor het LEADER-zwaartepunt, waarbij gebruik zal worden gemaakt van gekwantificeerde doelstellingen en van kernresultaatindicatoren (die minimaal een stel gemeenschappelijke indicatoren voor de hele EU moeten omvatten). Om tot een evenwichtige strategie te komen zal van de totale EU-financiering voor een programma telkens ten minste 15% voor elk van de zwaartepunten 1 (concurrentiekracht) en 3 (plattelandsontwikkeling in ruimere zin) moeten worden bestemd, terwijl ten minste 25% van die financiering naar zwaartepunt 2 (landbeheer) zal moeten gaan. Aan het LEADER-zwaartepunt zal ten minste 7% van de EU-financiering moeten worden besteed.

18. Als bouwstenen voor elk thematisch zwaartepunt zal een reeks maatregelen beschikbaar zijn. De voorwaarden waaronder de maatregelen ten uitvoer kunnen worden gelegd, zijn gestroomlijnd en vereenvoudigd.

19. Wat zwaartepunt 1 (concurrentiekracht van land- en bosbouw) betreft, zal de herstructureringsstrategie op maatregelen betreffende het menselijke en het fysieke kapitaal en betreffende kwaliteitsaspecten worden gebaseerd en het tevens mogelijk maken bepaalde maatregelen die momenteel in de nieuwe lidstaten worden toegepast, geleidelijk te beëindigen.

20. Bij de strategie voor zwaartepunt 2 (milieu en landbeheer) is agromilieusteun een verplicht onderdeel. De bestaande maatregel voor agrarische probleemgebieden wordt herzien voorzover het gaat om de begrenzing van de andere probleemgebieden dan de bergstreken en dan de gebieden die met specifieke belemmeringen te kampen hebben (deze begrenzing is nu gedeeltelijk gebaseerd op sociaal-economische gegevens die in vele gevallen verouderd zijn geraakt). De nieuwe begrenzing zal worden gebaseerd op de productiviteit van de bodem, de klimaatgesteldheid en het belang van extensieve landbouw voor het landbeheer, het feit in aanmerking genomen dat een geringe productiviteit van de bodem en een ongunstige klimaatgesteldheid een indicatie vormen voor de moeite die het kost om een landbouwactiviteit te handhaven.

21. Voor de maatregelen van zwaartepunt 2 geldt als een algemene voorwaarde op het niveau van de begunstigde dat de dwingende EU- en nationale voorschriften die relevant zijn voor respectievelijk de land- en de bosbouw, moeten worden nageleefd.

22. De wijze van tenuitvoerlegging die voor zwaartepunt 3 (plattelandsontwikkeling in ruimere zin) de voorkeur verdient, is tenuitvoerlegging door middel van op subregionale gebieden gerichte plaatselijke ontwikkelingsstrategieën die hetzij worden uitgewerkt in nauwe samenwerking tussen nationale, regionale en plaatselijke autoriteiten, hetzij worden ontworpen en uitgevoerd met behulp van een aanpak van onderop van het LEADER-type (selectie van de beste plannen voor plaatselijke ontwikkeling van plaatselijke groepen die een publiek-privaat partnerschap vertegenwoordigen). Horizontale toepassing van bepaalde maatregelen van zwaartepunt 3 blijft mogelijk.

23. Elk programma moet een LEADER-zwaartepunt bevatten ter financiering van de tenuitvoerlegging van de op de drie thematische zwaartepunten gebaseerde plaatselijke ontwikkelingsstrategieën van de plaatselijke groepen, van de kosten die zijn gemoeid met het functioneren van de plaatselijke groepen, van de projecten voor samenwerking tussen plaatselijke groepen, van experimenten en proefprojecten en van de capaciteitsopbouw en dynamisering die nodig zijn voor de uitstippeling van de plaatselijke ontwikkelingsstrategieën.

24. Van de financiering voor een programma kan tot 4% worden gereserveerd voor technische bijstand bij de tenuitvoerlegging van het programma. Daaronder valt onder meer de financiering van nationale netwerken die de tenuitvoerlegging van de maatregelen voor plattelandsontwikkeling ondersteunen en daarbij ook de plaatselijke groepen helpen en die als contactpunt fungeren voor het Europese netwerk voor plattelandsontwikkeling van de EU. Dit laatste netwerk zal de Commissie behulpzaam zijn bij de tenuitvoerlegging van het beleid.

25. De medefinancieringspercentages van de EU worden vastgesteld op het niveau van de zwaartepunten en bedragen minimaal 20% en maximaal 50% (75% in de convergentieregio's) van de totale overheidsuitgaven. Voor zwaartepunt 2 en het LEADER-zwaartepunt is het maximumpercentage echter 55% (80% in de convergentieregio's) wegens de prioriteit die de EU aan die zwaartepunten toekent. Voor de ultraperifere regio's worden de maximale medefinancieringspercentages met 5 procentpunten verhoogd.

26. Van de totale EU-financiering voor plattelandsontwikkeling (exclusief modulatie) die voor de programmeringsperiode beschikbaar is, zal 3% worden opgenomen in een reserve om in 2012 en 2013 te worden toegewezen aan de lidstaten waar in het kader van het LEADER-zwaartepunt de beste prestaties zijn geleverd.

27. Met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de programma's zal een versterkt toezicht-, evaluatie- en verslagleggingssysteem worden ingevoerd dat is gebaseerd op een tussen de lidstaten en de Commissie overeengekomen gemeenschappelijk EU-kader. Elk jaar zal de Commissie op basis van nationale jaarverslagen waarin de uitvoering van de programma's en de bij de tenuitvoerlegging van de nationale strategieën geboekte vooruitgang (op het gebied van resultaten) worden samengevat, verslag uitbrengen over de vorderingen bij de verwezenlijking van de EU-prioriteiten voor plattelandsontwikkeling. Een en ander kan zo nodig leiden tot een voorstel tot aanpassing van de EU-strategie voor plattelandsontwikkeling.

28. De beschreven aanpak zal het mogelijk maken de voor plattelandsontwikkeling beschikbare EU-medefinanciering te concentreren op gemeenschappelijk overeengekomen EU-prioriteiten voor de drie zwaartepunten van het beleid, terwijl de lidstaten en de regio's toch voldoende flexibiliteit wordt gelaten om naar gelang van de individuele situaties en behoeften een passend evenwicht te vinden tussen de sectorale dimensie (herstructurering van de landbouw) en de territoriale dimensie (landbeheer en sociaal-economische ontwikkeling van de plattelandsgebieden). Bovendien zal het LEADER-model op ruimere schaal kunnen worden toegepast, terwijl voor de EU als geheel de voortzetting en consolidatie van de LEADER-aanpak worden gegarandeerd.

2004/0161 (CNS)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Gezien het advies van het Comité van de Regio's,

Overwegende hetgeen volgt:

Een beleid inzake plattelandsontwikkeling is nodig om de beleidsvormen ter ondersteuning van de markten en de inkomens die deel uitmaken van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), te begeleiden en aan te vullen en aldus bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het GLB zoals omschreven in artikel 33, lid 1, van het Verdrag. Bij het beleid inzake plattelandsontwikkeling moet ook rekening worden gehouden met en worden bijgedragen tot de verwezenlijking van de algemene doelstellingen van het beleid inzake economische en sociale samenhang zoals omschreven in artikel 158 van het Verdrag, terwijl in het beleid inzake plattelandsontwikkeling tevens andere belangrijke beleidsprioriteiten zoals uitgestippeld in de conclusies die de Europese Raad in Lissabon en Göteborg heeft aangenomen met betrekking tot duurzame ontwikkeling, moeten worden geïntegreerd.

In artikel 33, lid 2, onder a), van het Verdrag is bepaald dat bij het tot stand brengen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en van de daarvoor te treffen bijzondere voorzieningen rekening dient te worden gehouden met de bijzondere aard van het landbouwbedrijf, welke voortvloeit uit de maatschappelijke structuur van de landbouw en uit de structurele en natuurlijke ongelijkheid tussen de verschillende landbouwgebieden.

Bij de hervorming van het GLB in juni 2003 en april 2004 zijn belangrijke wijzigingen aangebracht die waarschijnlijk een grote invloed op de economie in alle plattelandsgebieden van de Gemeenschap zullen hebben uit het oogpunt van de patronen van de landbouwproductie, de methoden voor landbeheer, de werkgelegenheid en de bredere sociaal-maatschappelijke en economische omstandigheden in de plattelandsgebieden.

Het optreden van de Gemeenschap moet het optreden van de lidstaten aanvullen of erop zijn gericht tot dit laatste optreden bij te dragen. Het partnerschap dient, met volledige inachtneming van de institutionele bevoegdheden van de lidstaten, te worden versterkt door middel van regelingen voor deelneming door de verschillende soorten van partners. De partners in kwestie moeten worden betrokken bij de voorbereiding van, het toezicht op en de evaluatie van de programmering.

De Gemeenschap kan maatregelen nemen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel zoals neergelegd in artikel 5 van het Verdrag. De lidstaten kunnen het doel van plattelandsontwikkeling niet voldoende verwezenlijken wegens de samenhang tussen het daarop gerichte instrumentarium en de overige instrumenten van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, de omvang van de verschillen tussen de plattelandsgebieden en de beperkte financiële middelen van de lidstaten in een uitgebreide Unie, terwijl dat doel op communautair niveau beter kan worden bereikt dankzij de meerjarige garantie van communautaire financiering en concentratie van die financiering op de communautaire prioriteiten. Overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om het genoemde doel te verwezenlijken.

De activiteiten van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling, hierna het "Fonds" genoemd, en de concrete acties waaraan dit Fonds bijdraagt, moeten coherent en verenigbaar zijn met de andere communautaire beleidstakken en aan alle communautaire regelgeving voldoen.

Overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van het Verdrag moet de Gemeenschap door middel van haar optreden ten gunste van de plattelandsontwikkeling bijdragen tot de opheffing van ongelijkheden tussen en de bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen.

Om de strategische inhoud van het beleid inzake plattelandsontwikkeling op de communautaire prioriteiten af te stemmen en zo doorzichtiger te maken, dient de Raad op voorstel van de Commissie strategische richtsnoeren vast te stellen.

Elke lidstaat moet op basis van de door de Raad vastgestelde strategische richtsnoeren zijn nationale strategie voor plattelandsontwikkeling uitwerken die het referentiekader vormt voor de opstelling van de programma's voor plattelandsontwikkeling. De lidstaten en de Commissie moeten verslag uitbrengen over het toezicht op de uitvoering van de nationale en de communautaire strategie.

De programmering van de plattelandsontwikkeling moet in overeenstemming zijn met de communautaire en de nationale prioriteiten en een aanvulling vormen op de andere communautaire beleidstakken, waaronder met name het beleid inzake de landbouwmarkten, het cohesiebeleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid.

Om een duurzame ontwikkeling van de plattelandsgebieden te waarborgen moet de steunverlening worden toegespitst op een beperkt aantal essentiële prioritaire doelstellingen op communautair niveau die betrekking hebben op de concurrentiekracht van de land- en bosbouw, op het landbeheer en het milieu en ten slotte op de kwaliteit van het bestaan en diversificatie van de bedrijvigheid in die gebieden.

Voor de programmering van de plattelandsontwikkeling en de herziening daarvan moeten algemene voorschriften worden vastgesteld, terwijl ook moet worden gezorgd voor een passend evenwicht tussen de drie prioritaire zwaartepunten van de programma's voor plattelandsontwikkeling. De looptijd van de programmering dient zeven jaar te bedragen.

Om de doelstelling van concurrerender land- en bosbouwsectoren te verwezenlijken is het belangrijk duidelijke ontwikkelingsstrategieën uit te stippelen die erop zijn gericht het menselijke potentieel, het fysieke kapitaal en de kwaliteit van de landbouwproductie te verbeteren en aan te passen.

Inzake het menselijke potentieel dient een pakket maatregelen beschikbaar te worden gesteld dat betrekking heeft op opleiding, de vestiging van jonge landbouwers, vervroegde uittreding door landbouwers en werknemers in de landbouw, het gebruik van adviesdiensten door landbouwers en bosbezitters en de oprichting van bedrijfsverzorgingsdiensten en diensten ter ondersteuning van het bedrijfsbeheer voor de landbouw.

Wat opleiding betreft, bestaat er wegens de ontwikkeling en specialisatie van de land- en bosbouw behoefte aan technische en economische opleiding op een passend niveau, ook op het gebied van de nieuwe informatietechnologieën, en tevens aan de nodige bewustmaking met betrekking tot productkwaliteit, onderzoeksresultaten en een duurzaam beheer van de natuurlijke hulpbronnen, in dit laatste geval met aandacht voor onder meer de randvoorwaarden en de toepassing van productiemethoden die verenigbaar zijn met landschapsbehoud en -verfraaiing en milieubescherming. Daarom moet het actieterrein van de maatregel "opleiding" worden uitgebreid tot alle volwassenen die zich met aspecten van de land- en bosbouw bezighouden, en moet het ook voorlichtings- en verspreidingsactiviteiten omvatten. De opleidings- en voorlichtingsactiviteiten moeten betrekking hebben op onderwerpen die niet alleen de doelstelling "concurrentiekracht van de land- en bosbouw", maar ook de doelstelling "landbeheer en milieu" betreffen.

De toekenning van specifieke voordelen aan jonge landbouwers kan zowel hun eerste vestiging als de daaropvolgende structurele aanpassing van hun bedrijf vergemakkelijken. De vestigingsmaatregel moet worden gestroomlijnd door alleen nog een eenmalige premie toe te kennen en die premie moet afhankelijk worden gesteld van de opstelling van een ondernemingsplan dat waarborgt dat de jonge landbouwer zijn activiteiten zal ontwikkelen.

Steun voor vervroegde uittreding uit de landbouw moet erop zijn gericht een belangrijke structurele verandering van het overgedragen bedrijf teweeg te brengen hetzij door overdracht aan een jonge landbouwer die zich vestigt met inachtneming van de eisen die voor de vestigingsmaatregel gelden, hetzij door overdracht van het bedrijf met het oog op vergroting van de omvang ervan, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de ervaring die bij de tenuitvoerlegging van de eerdere communautaire regelingen voor vervroegde uittreding is opgedaan.

Door gebruik te maken van beheers- en adviesdiensten moeten landbouwers en bosbezitters hun bedrijven duurzamer kunnen beheren. Meer in het bijzonder moet het gebruik van diensten die worden verleend in het kader van het bedrijfsadviseringssysteem zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001[1], de landbouwers helpen om de prestaties van hun landbouwbedrijven te beoordelen en om na te gaan welke verbeteringen noodzakelijk zijn voor de naleving van de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen die in die verordening worden genoemd.

De oprichting van systemen voor bedrijfsadvisering, ondersteuning van het bedrijfsbeheer en bedrijfsverzorging ten behoeve van landbouwers en/of bosbezitters moet dezen door een verdere versterking van het menselijke potentieel dat in de land- en bosbouwsectoren werkzaam is, helpen om het beheer van hun bedrijven aan te passen, te verbeteren en te vergemakkelijken en om de algehele prestaties ervan te verbeteren.

Wat het fysieke kapitaal betreft, dient een pakket maatregelen beschikbaar te worden gesteld dat betrekking heeft op de modernisering van landbouwbedrijven, de verbetering van de economische waarde van bossen, de verhoging van de toegevoegde waarde van de primaire productie van land- en bosbouw, de verbetering en ontwikkeling van de infrastructuur voor land- en bosbouw, het herstel van door natuurrampen beschadigd agrarisch productiepotentieel en het treffen van passende preventieve maatregelen.

De communautaire steun voor investeringen in landbouwbedrijven heeft tot doel deze bedrijven te moderniseren zodat zij door een beter gebruik van de productiefactoren, onder meer dankzij de invoering van nieuwe technologieën, hun economische prestaties kunnen verbeteren, waarbij moet worden gemikt op kwaliteit en op diversificatie op en buiten het landbouwbedrijf, ook naar niet op voeding of vervoedering gerichte sectoren en naar energiegewassen, en waarbij de situatie op de landbouwbedrijven ten aanzien van milieu, arbeidsveiligheid, hygiëne en dierenwelzijn dient te worden verbeterd, terwijl voorts de voorwaarden voor investeringssteun moeten worden vereenvoudigd in vergelijking met die welke zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en intrekking van een aantal verordeningen[2].

Particuliere bossen spelen een belangrijke rol in de economische bedrijvigheid op het platteland en daarom is het belangrijk communautaire steun te verlenen voor verbetering en verbreding van de economische waarde van die bossen, voor een sterkere diversificatie van de productie en voor uitbreiding van de marktkansen, bijvoorbeeld op het gebied van hernieuwbare energie.

Verbeteringen in de verwerking en afzet van de primaire productie van land- en bosbouw dienen te worden bevorderd door steun te verlenen voor investeringen die erop zijn gericht de doelmatigheid in de sector verwerking en afzet te verbeteren, de verwerking van producten van de land- en bosbouw voor de opwekking van hernieuwbare energie te bevorderen, nieuwe technologieën in te voeren, nieuwe marktkansen te scheppen voor producten van de land- en bosbouw, het accent te leggen op kwaliteit en betere prestaties te leveren op het gebied van, naar gelang van het geval, milieubescherming, arbeidsveiligheid, hygiëne en dierenwelzijn, waarbij moet worden gemikt op kleine en micro-ondernemingen, die in een betere positie verkeren om de toegevoegde waarde van plaatselijke producten te verhogen, terwijl tevens de voorwaarden voor investeringssteun moeten worden vereenvoudigd in vergelijking met die welke zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1257/1999.

Maatregelen om de infrastructuur voor de land- en bosbouw te verbeteren en om door natuurrampen aangerichte schade te herstellen, respectievelijk dergelijke schade te voorkomen moeten een bijdrage leveren aan de verwezenlijking van de prioriteit betreffende de concurrentiekracht van land- en bosbouw.

Wat de kwaliteit van de landbouwproductie en van de landbouwproducten betreft, dient een pakket maatregelen beschikbaar te worden gesteld dat betrekking heeft op steun voor de naleving door landbouwers van op communautaire regelgeving gebaseerde normen, bevordering van deelneming door landbouwers aan voedselkwaliteitsregelingen en ondersteuning van activiteiten van producentengroeperingen op het gebied van voorlichting en afzetbevordering.

De maatregel "voldoen aan normen" heeft tot doel te bevorderen dat veeleisende normen die zijn gebaseerd op communautaire regelgeving betreffende het milieu, de volksgezondheid, de gezondheid van dieren en planten, het dierenwelzijn en de arbeidsveiligheid, door landbouwers sneller ten uitvoer worden gelegd en worden nageleefd. De betrokken normen kunnen landbouwers nieuwe verplichtingen opleggen en bijgevolg dient steun te worden verleend om de extra kosten of de gederfde inkomsten die het gevolg zijn van dergelijke verplichtingen, gedeeltelijk te helpen dekken.

De maatregel voor steunverlening aan landbouwers die deelnemen aan communautaire of nationale voedselkwaliteitsregelingen, heeft tot doel de consumenten via die deelneming garanties te bieden ten aanzien van de kwaliteit van het betrokken product of van het toegepaste productieproces, de toegevoegde waarde van primaire producten van de landbouw te verhogen en meer marktkansen te scheppen. Aangezien deelneming aan dergelijke regelingen kan leiden tot extra kosten en verplichtingen waarvoor de markt geen volledige beloning biedt, dienen landbouwers daartoe te worden gestimuleerd.

De consumenten moeten meer vertrouwd worden gemaakt met het bestaan van producten die overeenkomstig de bovenbedoelde kwaliteitsregelingen worden geproduceerd, en met de productdossiers die voor dergelijke producten gelden. Aan producentengroeperingen moet steun worden verleend voor consumentenvoorlichting over en afzetbevordering voor de producten die worden geproduceerd overeenkomstig de kwaliteitsregelingen waarvoor de lidstaten steun verlenen in het kader van hun programma's voor plattelandsontwikkeling.

Gezorgd moet worden voor een soepele geleidelijke beëindiging van twee afzonderlijke maatregelen die bij de Toetredingsakte van 2003 zijn ingevoerd, namelijk de maatregel voor semi-zelfvoorzieningsbedrijven en de maatregel voor producentengroeperingen, waarbij het de landbouwsector in de nieuwe lidstaten mogelijk moet worden gemaakt om in de eerste twee jaren van de programmeringsperiode nog gebruik van die maatregelen te maken.

Steun voor specifieke wijzen van landbeheer moet duurzame ontwikkeling bevorderen, waarbij met name landbouwers en bosbezitters moeten worden gestimuleerd om vormen van grondgebruik toe te passen die verenigbaar zijn met de noodzaak het natuurlijke milieu en landschap in stand te houden en de natuurlijke hulpbronnen te beschermen en te verbeteren. De verleende steun dient bij te dragen tot de tenuitvoerlegging van het zesde milieuactieprogramma van de Gemeenschap en van de conclusies van het voorzitterschap over de strategie voor duurzame ontwikkeling. Tot de kernonderwerpen die aandacht moeten krijgen, behoren de biodiversiteit, het beheer van de NATURA 2000-gebieden, de bescherming van water en bodem, het tegengaan van klimaatverandering, onder meer door beperking van de uitstoot van broeikasgassen, de vermindering van de uitstoot van ammoniak en het duurzame gebruik van bestrijdingsmiddelen.

De bosbouw maakt een integrerend deel uit van de plattelandsontwikkeling en de steunverlening voor een duurzaam grondgebruik dient zich ook uit te strekken tot een duurzaam bosbeheer en de multifunctionele rol van de bossen. Bossen verschaffen allerlei voordelen: zij leveren grondstoffen voor hernieuwbare en milieuvriendelijke producten, zij spelen een belangrijke rol in de economische welvaart, de biologische diversiteit, de mondiale koolstofcyclus, de waterbalans, erosiebestrijding en de voorkoming van gevaar voor natuurrampen en zij vervullen ook maatschappelijke en recreatieve functies. Bosbouwmaatregelen moeten worden vastgesteld in het licht van de toezeggingen die de Gemeenschap en de lidstaten op internationaal niveau hebben gedaan, en op basis van de nationale of subnationale bosprogramma's of gelijkwaardige instrumenten van de lidstaten, waarin rekening dient te worden gehouden met de verbintenissen die zijn aangegaan op de ministeriële conferenties over de bescherming van de bossen in Europa. Bosbouwmaatregelen dienen bij te dragen tot de tenuitvoerlegging van de bosbouwstrategie van de Gemeenschap. De betrokken steun mag de mededinging niet verstoren en moet marktneutraal zijn.

De betalingen voor natuurlijke handicaps in berggebieden en de betalingen in andere gebieden met handicaps moeten bijdragen tot voortzetting van het gebruik van landbouwgrond en zo tot het natuurbeheer, en voorts tot de instandhouding en de bevordering van duurzame landbouwsystemen. Objectieve parameters voor de vaststelling van de hoogte van de betalingen dienen te worden bepaald om ervoor te zorgen dat deze steunregeling doelmatig is en dat de doelstellingen ervan worden bereikt.

Als bijdrage aan een doeltreffend beheer van de NATURA 2000-gebieden moet verder steun aan landbouwers worden verleend om de specifieke nadelen te helpen compenseren die in de betrokken zones voortvloeien uit de tenuitvoerlegging van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand[3] en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna[4].

Agromilieubetalingen moeten verder een belangrijke rol spelen in de ondersteuning van de duurzame ontwikkeling van de plattelandsgebieden en in het voldoen aan de toenemende vraag van de samenleving naar milieudienstverlening. Zij moeten landbouwers ertoe blijven stimuleren om de maatschappij als geheel van dienst te zijn door de invoering of verdere toepassing van landbouwproductiemethoden die verenigbaar zijn met de bescherming en verbetering van het milieu, het landschap en de kenmerken daarvan, de natuurlijke hulpbronnen, de bodem en de genetische diversiteit. In overeenstemming met het beginsel dat de vervuiler betaalt, mogen alleen voor verbintenissen die verder gaan dan de toepassing van de relevante dwingende normen, agromilieubetalingen worden gedaan.

De toepassing van hoge normen inzake dierenwelzijn dient verder te worden bevorderd door steunverlening aan de landbouwers die zich ertoe verbinden om bij de veehouderij normen op dat gebied toe te passen die verder gaan dan de relevante dwingende normen.

Steun dient te worden toegekend voor niet-productieve investeringen die noodzakelijk zijn voor de nakoming van agromilieuverbintenissen of die op het landbouwbedrijf worden verricht om de recreatieve waarde voor het publiek van de betrokken NATURA 2000-zone te vergroten.

Om bij te dragen tot milieubescherming en tot de voorkoming van gevaar voor natuurrampen en van brand en ook om klimaatverandering tegen te gaan dienen de bosrijkdommen te worden uitgebreid en verbeterd door de eerste bebossing van landbouwgrond en andere grond. Een dergelijke eerste bebossing moet zijn aangepast aan de plaatselijke omstandigheden, verenigbaar zijn met het milieu en de biodiversiteit vergroten.

Boslandbouwsystemen hebben een grote ecologische en maatschappelijke waarde omdat zij extensieve landbouw combineren met bosbouwsystemen die zijn gericht op de productie van hout van hoge kwaliteit en van andere bosproducten. De totstandbrenging ervan dient te worden ondersteund.

Wegens het belang van bossen voor een succesvolle tenuitvoerlegging van de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG dient aan bosbezitters specifieke steun te worden verleend om specifieke problemen te helpen aanpakken die uit de tenuitvoerlegging van die richtlijnen voortvloeien.

Bosmilieubetalingen moeten worden ingevoerd voor vrijwillig aangegane verbintenissen die tot doel hebben de biodiversiteit te vergroten, zeer waardevolle bosecosystemen in stand te houden en de beschermende waarde van bossen te versterken waar het gaat om bodemerosie, om het behoud van waterreserves en van de waterkwaliteit en om gevaar voor natuurrampen.

Steun moet worden verleend voor het herstel van het bosbouwproductiepotentieel in bossen die door een natuurramp of brand zijn beschadigd, en voor het treffen van preventieve maatregelen. Preventieve maatregelen tegen brand dienen betrekking te hebben op bossen die de lidstaten volgens hun plannen voor de bescherming van de bossen als zeer of middelmatig brandgevaarlijk aanmerken.

Aan bosbezitters dient steun te worden verleend voor niet-productieve investeringen die noodzakelijk zijn voor de nakoming van bosmilieuverbintenissen of die in bossen worden verricht om de recreatieve waarde voor het publiek van de betrokken gebieden te vergroten.

Met het oog op een gericht en doelmatig gebruik van de steun voor landbeheer waarin deze verordening in het kader van het desbetreffende prioritaire zwaartepunt voorziet, dienen de lidstaten voor bepaalde maatregelen van dat zwaartepunt de gebieden aan te wijzen die voor de betrokken betalingen in aanmerking komen. Berggebieden en andere gebieden met handicaps moeten worden aangewezen op basis van objectieve gemeenschappelijke criteria. Daarom moeten de richtlijnen en beschikkingen van de Raad waarbij overeenkomstig artikel 21, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 950/97 van de Raad van 20 mei 1997 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur[5] lijsten van probleemgebieden zijn vastgesteld of gewijzigd, worden ingetrokken. De NATURA 2000-zones worden aangewezen overeenkomstig de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG. De lidstaten moeten de gebieden aanwijzen die om milieuredenen, bijvoorbeeld met het oog op bescherming tegen erosie, de voorkoming van gevaar voor natuurrampen of bosuitbreiding die klimaatverandering helpt tegen te gaan, geschikt zijn voor bebossing, en ook moeten zij de middelmatig tot zeer brandgevaarlijke bosgebieden aanwijzen.

Voor het geval dat begunstigden die op grond van bepaalde maatregelen voor landbeheer betalingen ontvangen, niet op hun gehele bedrijf voldoen aan de dwingende eisen zoals bedoeld in de artikelen 4 en 5 van en de bijlagen III en IV bij Verordening (EG) nr. 1782/2003, dient een sanctieregeling te worden ingesteld waarin rekening wordt gehouden met de ernst, de omvang, het permanente karakter en de herhaling van de niet-naleving.

De veranderingen in de plattelandsgebieden moeten worden begeleid door deze gebieden te helpen om van landbouwactiviteiten naar niet-agrarische activiteiten te diversifiëren en niet-agrarische sectoren te ontwikkelen, om de werkgelegenheid te bevorderen, om basisvoorzieningen te verbeteren en om investeringen te verrichten die hen aantrekkelijker maken, een en ander met het doel de tendensen naar sociaal-economische achteruitgang en ontvolking van het platteland te keren. In dit verband zijn ook inspanningen nodig om het menselijke potentieel te verbeteren.

Steun dient te worden verleend voor andere maatregelen die betrekking hebben op de plattelandseconomie in ruimere zin. De lijst van de maatregelen moet worden vastgesteld op basis van de ervaring die met het initiatief LEADER is opgedaan, en met inachtneming van de multisectorale behoeften voor endogene plattelandsontwikkeling.

Door de tenuitvoerlegging van plaatselijke ontwikkelingsstrategieën kan worden bijgedragen tot de territoriale coherentie en tot synergieën tussen maatregelen die bedoeld zijn voor de plattelandseconomie en -bevolking in ruimere zin.

De beginselen ten aanzien van de coherentie en complementariteit van de prioriteit "diversificatie van de plattelandseconomie en verbetering van de kwaliteit van het bestaan op het platteland" met de andere communautaire financieringsinstrumenten, waaronder met name die voor het cohesiebeleid, moeten duidelijk worden omschreven.

Na drie programmeringsperioden heeft het initiatief LEADER een mate van rijpheid bereikt die het de plattelandsgebieden mogelijk maakt de LEADER-aanpak op ruimere schaal toe te passen in de gewone programmering van de plattelandsontwikkeling. Daarom moeten de grondbeginselen van de LEADER-aanpak kunnen worden overgedragen op de programma's, waartoe in de programma's een specifiek prioritair zwaartepunt wordt opgenomen, moet ook worden omschreven wat onder "plaatselijke groep" wordt verstaan, en moeten voorts de maatregelen worden vermeld waarvoor steun kan worden verleend, inclusief de tenuitvoerlegging van plaatselijke strategieën, samenwerking, netwerkvorming en de verwerving van vakkundigheid.

Wegens het belang van de LEADER-aanpak moet een belangrijk deel van de bijdrage uit het Fonds voor het prioritaire zwaartepunt LEADER worden bestemd.

Het Fonds verleent in het kader van de technische bijstand steun voor activiteiten met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de programma's. Voorts dient, als onderdeel van de technische bijstand zoals bedoeld in artikel 5 van Verordening (EG) nr. .../... van de Raad betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid[6], op communautair niveau een netwerk voor plattelandsontwikkeling te worden opgericht.

Bepalingen dienen te worden vastgesteld met betrekking tot de verdeling van de beschikbare middelen. Het totaalbedrag voor plattelandsontwikkeling moet worden verdeeld over de betrokken jaren. Gezorgd moet worden voor een belangrijke concentratie op de onder de convergentiedoelstelling vallende regio's.

De kredieten die jaarlijks aan een lidstaat worden toegewezen uit het deel van het Fonds dat afkomstig is van de afdeling Oriëntatie van het EOGFL, uit de Structuurfondsen, uit het Cohesiefonds en uit het deel van het Europees Visserijfonds dat bijdraagt tot de verwezenlijking van de convergentiedoelstelling, dienen in totaal beperkt te blijven tot een maximum dat is gebaseerd op de absorptiecapaciteit van die lidstaat.

Voor de indicatieve verdeling van de beschikbare vastleggingskredieten over de lidstaten moeten criteria worden vastgesteld die het mogelijk maken die verdeling volgens een objectieve en doorzichtige methode te verrichten.

Om een geïntegreerde en innovatieve aanpak te bevorderen wordt 3% van de aan de lidstaten toegewezen kredieten opgenomen in een communautaire reserve die bestemd is voor de LEADER-aanpak.

De lidstaten moeten er rekening mee houden dat bij de bovenbedoelde bedragen nog de bedragen komen die afkomstig zijn van de modulatie zoals bedoeld in artikel 12, lid 2, van Verordening (EG) nr. .../... [betreffende de financiering van het GLB].

De in het Fonds beschikbare kredieten moeten met het oog op de programmering op forfaitaire basis worden geïndexeerd.

De procentuele bijdrage uit het Fonds voor de programmering van de plattelandsontwikkeling moet worden bepaald ten opzichte van de betrokken overheidsuitgaven in de lidstaten en daarbij moet rekening worden gehouden met het belang van het prioritaire zwaartepunt "landbeheer en milieu", met de situatie in de regio's die onder de convergentiedoelstelling vallen, met de prioriteit die wordt toegekend aan de LEADER-aanpak, met de in artikel 299 van het Verdrag genoemde ultraperifere gebieden en met de eilanden die vallen onder Verordening (EEG) nr. 2019/93 van de Raad van 19 juli 1993 houdende specifieke maatregelen voor bepaalde landbouwproducten ten behoeve van de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee[7].

Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel moet de subsidiabiliteit van de uitgaven behoudens uitzonderingen worden bepaald aan de hand van passende nationale voorschriften.

Om ervoor te kunnen zorgen dat het optreden van het Fonds doeltreffend en billijk is en een duurzaam effect sorteert, zijn bepalingen nodig die ertoe strekken het duurzame karakter van investeringen in ondernemingen te garanderen en te voorkomen dat middelen uit het Fonds worden gebruikt om oneerlijke concurrentie te bedrijven.

De gedecentraliseerde tenuitvoerlegging van de uit het Fonds gefinancierde acties dient gepaard te gaan met garanties die met name betrekking hebben op de kwaliteit van de tenuitvoerlegging, de resultaten, een goed financieel beheer en de controle.

De lidstaten dienen passende maatregelen te nemen om te garanderen dat de beheers- en controlesystemen goed functioneren. Daartoe dienen de algemene beginselen te worden vastgesteld waaraan elk beheers- en controlesysteem moet beantwoorden, en de basisfuncties die het moet vervullen. In dit verband moet worden vastgehouden aan de aanwijzing van een enkele beheersautoriteit, waarvan de verantwoordelijkheden nader moeten worden omschreven.

Om doeltreffend in de specifieke behoeften op het gebied van de plattelandsontwikkeling te kunnen voorzien moet op elk programma voor plattelandsontwikkeling een passend toezicht worden uitgeoefend met inschakeling van een toezichtcomité en op basis van een gemeenschappelijk toezicht- en evaluatiekader dat in partnerschap met de lidstaten wordt vastgesteld en ten uitvoer wordt gelegd.

In hoeverre de door het Fonds gesteunde acties doeltreffend zijn en een impact hebben, hangt ook af van een betere evaluatie op basis van het gemeenschappelijke toezicht- en evaluatiekader. Met name moeten de programma's worden geëvalueerd bij de voorbereiding, tijdens de uitvoering en na de voltooiing ervan.

Om een doeltreffend functioneren van het partnerschap mogelijk te maken en passende bekendheid te geven aan het optreden van de Gemeenschap, dient voor een zo breed mogelijke voorlichting en publiciteit over dat optreden te worden gezorgd. De autoriteiten die met het beheer van de programma's zijn belast, hebben in dit opzicht een verantwoordelijkheid.

De communautaire reserve voor de LEADER-aanpak moet worden toegewezen met inachtneming van de prestaties die in het kader van de programma's zijn geleverd wat deze aanpak betreft. De criteria voor de toewijzing ervan moeten dienovereenkomstig worden vastgesteld.

Maatregelen voor plattelandsontwikkeling zoals bedoeld in de onderhavige verordening moeten ook zonder communautaire medefinanciering voor steun van de lidstaat in aanmerking kunnen komen. Wegens de economische impact van dergelijke steun en met het oog op coherentie met de voor communautaire steun in aanmerking komende maatregelen en ter vereenvoudiging van de procedures moeten specifieke voorschriften voor de betrokken staatssteun worden vastgesteld, waarbij ook rekening dient te worden gehouden met de ervaring die bij de toepassing van Verordening (EG) nr. 1257/1999 is opgedaan. Bovendien moet de lidstaten worden toegestaan om als aanvullende financiering voor maatregelen voor plattelandsontwikkeling waarvoor communautaire steun wordt toegekend, staatssteun te verlenen volgens een procedure waarbij die staatssteun overeenkomstig het bepaalde in de onderhavige verordening als onderdeel van de programmering wordt gemeld.

De maatregelen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van deze verordening, moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden[8].

Overgangsbepalingen dienen te worden vastgesteld om de overgang van de bestaande naar de nieuwe steunregeling voor plattelandsontwikkeling te vergemakkelijken.

De nieuwe steunregeling die bij de onderhavige verordening wordt ingesteld, vervangt de bestaande steunregeling. Daarom moet Verordening (EG) nr. 1257/1999 worden ingetrokken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL IDOELSTELLINGEN EN ALGEMENE BEPALINGENINZAKE DE BIJSTANDSVERLENING

HOOFDSTUK ITOEPASSINGSGEBIED EN BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 1Toepassingsgebied

Bij de onderhavige verordening worden de algemene bepalingen vastgesteld met betrekking tot de communautaire steun voor plattelandsontwikkeling die wordt gefinancierd uit het bij Verordening (EG) nr. .../...[betreffende de financiering van het GLB] opgerichte Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (hierna het "Fonds" genoemd).

Bij de onderhavige verordening worden de doelstellingen vastgesteld aan de verwezenlijking waarvan het beleid inzake plattelandsontwikkeling moet bijdragen.

Bij de onderhavige verordening wordt het strategische kader voor het beleid inzake plattelandsontwikkeling vastgesteld, met inbegrip van de methode om de communautaire strategische richtsnoeren voor dat beleid en het nationale strategische plan vast te stellen.

Bij de onderhavige verordening worden de prioritaire zwaartepunten en de maatregelen voor plattelandsontwikkeling vastgesteld.

Bij de onderhavige verordening worden de op een verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de lidstaten en de Commissie gebaseerde bepalingen betreffende het partnerschap, de programmering, de evaluatie, het financiële beheer, het toezicht en de controle vastgesteld.

Artikel 2Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van de onderhavige verordening wordt verstaan onder:

a) "programmering": het proces van organisatie, besluitvorming en financiering dat in verscheidene stadia plaatsvindt en tot doel heeft op meerjarenbasis uitvoering te geven aan het gezamenlijke optreden van de Gemeenschap en de lidstaten ter verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen van het Fonds;

b) "regio": territoriale eenheid van niveau 1 of 2 van de nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS-niveaus 1 en 2) in de zin van Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003[9];

c) "prioritair zwaartepunt": een van de prioriteiten van de in een programma voor plattelandsontwikkeling uitgestippelde strategie, welke prioriteit overeenkomt met een van de in de onderhavige verordening vastgestelde prioritaire zwaartepunten en bestaat uit een coherente groep van maatregelen met meetbare specifieke doelstellingen die rechtstreeks verband houden met de tenuitvoerlegging ervan;

d) "maatregel": een samenstel van concrete acties dat bijdraagt tot de tenuitvoerlegging van een prioritair zwaartepunt;

e) "concrete actie": een project dat volgens de voor het betrokken programma voor plattelandsontwikkeling vastgestelde criteria door de beheersautoriteit of onder haar verantwoordelijkheid of door een plaatselijke groep is gekozen en door een of meer begunstigden ten uitvoer wordt gelegd ter verwezenlijking van de doelstellingen van de maatregel waaronder het valt;

f) "gemeenschappelijk toezicht- en evaluatiekader":een door de Commissie en de lidstaten ontwikkelde algemene aanpak die een beperkt aantal gemeenschappelijke indicatoren betreffende de uitgangssituatie en de financiële uitvoering, de outputs, de resultaten en de impact van de programma's omvat;

g) "plaatselijke ontwikkelingsstrategie":een coherent samenstel van op de plaatselijke doelstellingen en behoeften afgestemde concrete acties dat in partnerschap op het passende niveau ten uitvoer wordt gelegd;

h) "begunstigde": een actor, instantie of onderneming uit de overheids- of de particuliere sector die verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging van concrete acties of steun ontvangt;

i) "overheidsuitgaven": elke overheidsbijdrage aan de financiering van concrete acties die afkomstig is uit de begroting van de staat of van regionale of plaatselijke overheden of uit de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen;

j) "convergentiedoelstelling": de met het erop gerichte optreden nagestreefde doelstelling zoals omschreven in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. .../... van de Raad van... houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds[10].

HOOFDSTUK IITAKEN EN DOELSTELLINGEN

Artikel 3Taken

Het Fonds levert een bijdrage aan de bevordering van duurzame plattelandsontwikkeling in de hele Gemeenschap op zodanige wijze dat die bijdrage complementair is aan de beleidsvormen voor markt- en inkomenssteun van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, aan het cohesiebeleid en aan het gemeenschappelijk visserijbeleid.

Artikel 4Doelstellingen

1. De steun voor plattelandsontwikkeling draagt bij tot de verwezenlijking van de volgende doelstellingen:

a) verbetering van de concurrentiekracht van de land- en bosbouw door steunverlening voor herstructurering;

b) milieu- en natuurverbetering door steunverlening voor landbeheer;

c) verbetering van de kwaliteit van het bestaan op het platteland en bevordering van diversificatie van de economische bedrijvigheid.

2. De in lid 1 genoemde doelstellingen worden ten uitvoer gelegd door middel van de in titel IV vastgestelde vier prioritaire zwaartepunten.

HOOFDSTUK IIIBEGINSELEN BETREFFENDE DE BIJSTANDSVERLENING

Artikel 5Complementariteit, coherentie en conformiteit

1. De bijstand van het Fonds vormt een aanvulling op de nationale, regionale en plaatselijke acties die tot de verwezenlijking van de prioriteiten van de Gemeenschap bijdragen.

2. De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat de bijstand van het Fonds en van de lidstaten coherent is met de activiteiten, beleidstakken en prioriteiten van de Gemeenschap. De bijstand van het Fonds moet met name coherent zijn met de doelstellingen inzake economische en sociale samenhang en met de doelstellingen van het Europees Visserijfonds.

3. Deze coherentie wordt tot stand gebracht door middel van de in artikel 9 bedoelde communautaire strategische richtsnoeren, het in artikel 11 bedoelde nationale strategische plan, de in artikel 15 bedoelde programma's voor plattelandsontwikkeling en het in artikel 13 bedoelde jaarverslag van de Commissie.

4. Er dient eveneens te worden gezorgd voor coherentie met de maatregelen die worden gefinancierd uit het Europees Landbouwgarantiefonds.

5. Behoudens zo nodig nog volgens de in artikel 95, lid 2, bedoelde procedure vast te stellen uitzonderingen, kan op grond van deze verordening geen steun worden verleend voor maatregelen die in aanmerking komen voor steun in het kader van de gemeenschappelijke marktordeningen.

6. De lidstaten zien erop toe dat de uit het Fonds gefinancierde concrete acties in overeenstemming zijn met het Verdrag en met alle krachtens het Verdrag vastgestelde besluiten.

Artikel 6Partnerschap

1. De bijstand van het Fonds wordt ten uitvoer gelegd op basis van nauw overleg, hierna "partnerschap" genoemd, tussen de Commissie en de lidstaat en met de autoriteiten en instanties die de lidstaat overeenkomstig de geldende nationale voorschriften en gebruiken aanwijst, namelijk:

a) de bevoegde regionale en plaatselijke en andere overheden;

b) de economische en sociale partners;

c) andere geschikte instanties die representatief zijn voor het maatschappelijk middenveld, niet-gouvernementele organisaties, vooral op milieugebied, en instanties die tot taak hebben de gelijkheid van vrouwen en mannen te bevorderen.

De lidstaat wijst de meest representatieve partners op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau en op economisch, sociaal-maatschappelijk en milieugebied en andere gebieden aan, hierna "partners" genoemd. Hij schept de voorwaarden voor een brede en doeltreffende betrokkenheid van alle geschikte instanties in overeenstemming met de nationale voorschriften en gebruiken, waarbij hij rekening houdt met de noodzaak de gelijkheid van vrouwen en mannen te bevorderen en tot duurzame ontwikkeling bij te dragen door integratie van de eisen betreffende milieubescherming en -verbetering.

2. Het partnerschap wordt uitgeoefend met volledige inachtneming van de respectieve institutionele, juridische en financiële verantwoordelijkheden van de onderscheiden categorieën van partners.

3. Het partnerschap wordt betrokken bij de voorbereiding van en het toezicht op het nationale strategische plan en bij de voorbereiding en de tenuitvoerlegging van, het toezicht op en de evaluatie van de programma's voor plattelandsontwikkeling. De lidstaten betrekken alle geschikte partners bij de verschillende stadia van de programmering, daarbij terdege rekening houdend met de voor elk stadium bepaalde termijn.

Artikel 7Subsidiariteit

De tenuitvoerlegging van de programma's voor plattelandsontwikkeling valt onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten op het passende territoriale niveau in overeenstemming met hun eigen institutionele inrichting. Die verantwoordelijkheid wordt uitgeoefend in overeenstemming met deze verordening.

Artikel 8Gelijkheid van vrouwen en mannen

De lidstaten en de Commissie bevorderen de gelijkheid van vrouwen en mannen in alle verschillende stadia die voor de tenuitvoerlegging van de programma's van belang zijn.

Daartoe behoren de stadia van de concipiëring, de tenuitvoerlegging, het toezicht en de evaluatie.

TITEL IISTRATEGISCHE AANPAK VAN DE PLATTELANDSONTWIKKELING

HOOFDSTUK ICOMMUNAUTAIRE STRATEGISCHE RICHTSNOEREN

Artikel 9Inhoud en vaststelling

1. De Raad stelt op communautair niveau strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling voor de programmeringsperiode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 vast in het licht van de op communautair niveau bepaalde beleidsprioriteiten.

In die richtsnoeren worden, op communautair niveau en voor de programmeringsperiode, de strategische prioriteiten op het gebied van plattelandsontwikkeling voor de tenuitvoerlegging van elk van de bij deze verordening vastgestelde prioritaire zwaartepunten vastgesteld.

2. Uiterlijk drie maanden na de vaststelling van deze verordening worden de communautaire strategische richtsnoeren vastgesteld volgens de procedure van artikel 37 van het Verdrag. Dat besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 10Herziening

Om met name met veranderingen van de communautaire prioriteiten rekening te houden kunnen de communautaire strategische richtsnoeren halverwege de looptijd worden herzien.

HOOFDSTUK IINATIONAAL STRATEGISCH PLAN

Artikel 11Inhoud

1. De lidstaat dient een nationaal strategisch plan in waarin de prioriteiten van het optreden van het Fonds en van die lidstaat zijn vermeld zoals deze zijn bepaald met inachtneming van de communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling, de specifieke doelstellingen daarvan, de bijdrage uit het Fonds en de overige financiële middelen.

2. Het nationale strategische plan draagt zorg voor de coherentie van de communautaire steun voor plattelandsontwikkeling met de communautaire strategische richtsnoeren en voor de coördinatie tussen de communautaire, de nationale en de regionale prioriteiten.

Het nationale strategische plan vormt een referentie-instrument voor de voorbereiding van de programmering van de bijstand uit het Fonds. Het wordt ten uitvoer gelegd door middel van de programma's voor plattelandsontwikkeling.

3. Elk nationaal strategisch plan bevat:

a) een evaluatie van de economische, sociaal-maatschappelijke en milieusituatie en van de ontwikkelingsmogelijkheden;

b) de voor het gezamenlijke optreden van de Gemeenschap en de betrokken lidstaat gekozen strategie, waarbij de coherentie van de gemaakte keuzen met de communautaire strategische richtsnoeren wordt aangetoond;

c) de thematische en territoriale prioriteiten voor plattelandsontwikkeling in het kader van elk prioritair zwaartepunt, met inbegrip van de belangrijkste gekwantificeerde doelstellingen en de passende toezicht- en evaluatie-indicatoren;

d) een lijst van de programma's voor plattelandsontwikkeling om het nationale strategische plan ten uitvoer te leggen en de indicatieve toewijzing uit het Fonds per programma, inclusief de bedragen die voortvloeien uit de modulatie overeenkomstig artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003;

e) de middelen voor de coördinatie met de andere instrumenten van het GLB en met het cohesiebeleid;

f) in voorkomend geval, het bedrag dat beschikbaar is om bij te dragen tot de verwezenlijking van de convergentiedoelstelling zoals omschreven in artikel 3 van Verordening (EG) nr. .../... [cohesie];

g) een beschrijving van de regelingen voor het opzetten van het nationale netwerk voor het platteland zoals bedoeld in artikel 67, lid 2, derde alinea, en artikel 69, met vermelding van het daarvoor bestemde bedrag, een en ander ook voor die lidstaten die voor een geregionaliseerde programmering hebben gekozen.

Artikel 11 bisUitstippeling

1. Elke lidstaat stippelt zijn nationale strategische plan uit onmiddellijk nadat de communautaire strategische richtsnoeren zijn vastgesteld.

Dit plan wordt uitgestippeld in overeenstemming met de institutionele inrichting van de lidstaten na nauw overleg met de in artikel 6 bedoelde partners. Het wordt opgesteld in nauw overleg met de Commissie en heeft betrekking op de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.

2. Elke lidstaat zendt zijn nationale strategische plan aan de Commissie alvorens zijn programma's voor plattelandsontwikkeling in te dienen.

HOOFDSTUK IIISTRATEGISCH TOEZICHT

Artikel 12Jaarlijks samenvattend verslag van elke lidstaat

1. Voor het eerst in 2008 en uiterlijk op 1 oktober van elk jaar dient elke lidstaat bij de Commissie een samenvattend verslag in dat betrekking heeft op de bij de tenuitvoerlegging van zijn strategie en doelstellingen geboekte vooruitgang en op de bijdrage van die strategie en doelstellingen aan de verwezenlijking van de communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling.

2. In dat verslag worden de in artikel 86 bedoelde jaarverslagen over de uitvoering van de programma's samengevat en worden met name beschreven:

a) de outputs en de resultaten van de programma's voor plattelandsontwikkeling op basis van de in het nationale strategische plan gedefinieerde indicatoren;

b) voor elk programma, de resultaten van de jaarlijkse evaluatie tijdens de uitvoering.

3. In afwijking van lid 1 van het onderhavige artikel mag een lidstaat die overeenkomstig artikel 14, lid 2, een enkel programma heeft ingediend, de in lid 2 van het onderhavige artikel bedoelde gegevens binnen de in artikel 86 gestelde termijn opnemen in het in artikel 86 bedoelde jaarverslag over de uitvoering.

Artikel 13Jaarverslag van de Commissie

1. Voor het eerst in 2009 en aan het begin van elk jaar brengt de Commissie een jaarverslag uit waarin de belangrijkste ontwikkelingen, tendensen en uitdagingen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de nationale strategische plannen en van de communautaire strategische richtsnoeren worden samengevat.

Dat verslag is gebaseerd op de analyse en beoordeling door de Commissie van de in artikel 12 bedoelde jaarlijkse samenvattende verslagen van de lidstaten en op alle andere beschikbare informatie. In dat verslag wordt melding gemaakt van de door de lidstaten en de Commissie ondernomen of nog te ondernemen acties om een passend gevolg te geven aan de erin opgenomen conclusies.

2. Het jaarverslag van de Commissie wordt toegezonden aan de Raad, het Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

TITEL IIIPROGRAMMERING

HOOFDSTUK IINHOUD VAN DE PROGRAMMERING

Artikel 14Programma's voor plattelandsontwikkeling

1. Het Fonds treedt in de lidstaten op door middel van de programma's voor plattelandsontwikkeling. In het kader van deze programma's wordt een strategie voor plattelandsontwikkeling ten uitvoer gelegd met behulp van een samenstel van maatregelen die zijn gegroepeerd in overeenstemming met de in titel IV vastgestelde prioritaire zwaartepunten, waarbij voor de uitvoering van die maatregelen om steun uit het Fonds wordt verzocht.

Elk programma voor plattelandsontwikkeling bestrijkt een periode tussen 1 januari 2007 en 31 december 2013.

2. Een lidstaat kan hetzij een enkel programma voor zijn gehele grondgebied, hetzij een programma per regio indienen.

Artikel 15Inhoud van de programma's

Elk programma voor plattelandsontwikkeling bevat:

a) een analyse van de situatie wat de sterke en de zwakke punten betreft, de strategie die op basis daarvan is gekozen, en de voorafgaande evaluatie zoals bedoeld in artikel 89;

b) de motivering van de gekozen prioriteiten in het licht van de communautaire strategische richtsnoeren en van het nationale strategische plan en de impact die blijkens de voorafgaande evaluatie mag worden verwacht;

c) de prioritaire zwaartepunten en de voor elk prioritair zwaartepunt beoogde maatregelen en een beschrijving daarvan, die de controleerbare specifieke doelstellingen alsmede indicatoren zoals bedoeld in artikel 85 die het mogelijk maken de voortgang, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het programma te meten, bevat;

d) een financieringsplan dat twee tabellen omvat:

i) in een eerste tabel wordt, met inachtneming van de in artikel 70, leden 5 en 6, bedoelde bedragen, het voor de bijdrage uit het Fonds beoogde totaalbedrag uitgesplitst per jaar. In voorkomend geval wordt in deze tabel afzonderlijk aangegeven welke kredieten binnen de totale bijdrage uit het Fonds worden uitgetrokken voor de onder de convergentiedoelstelling vallende regio's. De per jaar geplande bijdrage uit het Fonds moet verenigbaar zijn met de geldende financiële vooruitzichten;

ii) in een tweede tabel worden voor de programmeringsperiode als geheel het beoogde bedrag van de communautaire bijdrage en de daartegenover te stellen nationale overheidsbijdragen voor elk prioritair zwaartepunt, de procentuele bijdrage uit het Fonds voor elk prioritair zwaartepunt en het voor de technische bijstand gereserveerde bedrag vermeld. In voorkomend geval wordt in deze tabel afzonderlijk melding gemaakt van de geplande bijdrage uit het Fonds en de daartegenover te stellen nationale overheidsbijdragen voor de onder de convergentiedoelstelling vallende regio's;

e) ter informatie, een indicatieve verdeling van de oorspronkelijk voorgenomen overheids- en particuliere uitgaven over de maatregelen;

f) de voor de toetsing aan de mededingingsregels benodigde gegevens en, in voorkomend geval, een lijst van de op grond van artikel 87 van het Verdrag toegestane steunregelingen;

g) informatie over de complementariteit met de acties die worden gefinancierd uit de andere instrumenten van het GLB, in het kader van het cohesiebeleid en uit het Europees Visserijfonds;

h) de voorzieningen voor de tenuitvoerlegging van het programma, die omvatten:

i) de aanwijzing door de lidstaat van alle in artikel 76 genoemde instanties;

ii) een beschrijving van de toezicht- en evaluatiesystemen en de samenstelling van het toezichtcomité;

iii) bijzonderheden over de tenuitvoerlegging van de LEADER-aanpak;

iv) een beschrijving van de controlesystemen, waarin met name wordt ingegaan op de organisatie en de procedures van de met de tenuitvoerlegging van het programma belaste autoriteiten en instanties en op het systeem voor interne controle dat bij die autoriteiten en instanties wordt toegepast;

v) de maatregelen om ervoor te zorgen dat bekendheid aan het programma wordt gegeven;

vi) een beschrijving van de tussen de Commissie en de betrokken lidstaat overeengekomen regelingen voor de uitwisseling van computergegevens om te kunnen voldoen aan de in deze verordening gestelde eisen met betrekking tot de betaling, het toezicht en de evaluatie;

i) de aanwijzing van de in artikel 6 bedoelde partners en de resultaten van het overleg met de partners.

Artikel 16Evenwicht tussen de prioritaire zwaartepunten

Wat de financiële bijdrage van de Gemeenschap voor elk van de in artikel 4 genoemde drie doelstellingen betreft, wordt van de totale bijdrage uit het Fonds voor het programma telkens ten minste 15% aan elk van de prioritaire zwaartepunten 1 en 3 zoals bedoeld in afdeling 1, respectievelijk afdeling 3 van hoofdstuk I van titel IV besteed, en ten minste 25% aan prioritair zwaartepunt 2 zoals bedoeld in afdeling 2 van dat hoofdstuk I.

HOOFDSTUK IIUITSTIPPELING, GOEDKEURING EN HERZIENING

Artikel 17Uitstippeling en goedkeuring

1. Elk programma voor plattelandsontwikkeling wordt door de lidstaat opgesteld na nauw overleg met de in artikel 6 bedoelde partners.

2. Voor elk programma voor plattelandsontwikkeling dient de lidstaat zo spoedig mogelijk nadat hij overeenkomstig artikel 11bis, lid 2, zijn strategische plan aan de Commissie heeft toegezonden, een voorstel in bij de Commissie dat de in artikel 15 genoemde gegevens bevat.

3. De Commissie beoordeelt de voorgestelde programma's in het licht van hun coherentie met de communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling, met het nationale strategische plan en met deze verordening.

Indien de Commissie van mening is dat een programma voor plattelandsontwikkeling niet coherent is met de communautaire strategische richtsnoeren, met het nationale strategische plan of met deze verordening, verzoekt zij de lidstaat het voorgestelde programma dienovereenkomstig te herzien.

4. Elk programma voor plattelandsontwikkeling wordt zo spoedig mogelijk nadat de lidstaat het heeft ingediend, vastgesteld volgens de in artikel 95, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 18Herziening

1. Op initiatief van de lidstaat of de Commissie en na goedkeuring door het toezichtcomité worden de programma's voor plattelandsontwikkeling opnieuw bezien en in voorkomend geval voor de resterende looptijd aangepast. De herzieningen hebben met name tot doel rekening te houden met de evaluatieresultaten en met de jaarverslagen van de Commissie, in het bijzonder om de wijze waarop de communautaire prioriteiten in aanmerking worden genomen, te versterken of aan te passen. De programma's voor plattelandsontwikkeling worden in voorkomend geval herzien naar aanleiding van de toewijzing van de in artikel 92 bedoelde reserve voor het LEADER-zwaartepunt.

2. De Commissie geeft volgens de in artikel 95, lid 2, bedoelde procedure een beschikking over een verzoek tot herziening van een programma voor plattelandsontwikkeling kort nadat de lidstaat het verzoek heeft ingediend.

Volgens de in artikel 95, lid 2, bedoelde procedure wordt bepaald welke wijzigingen moeten worden goedgekeurd bij beschikking van de Commissie.

TITEL IVPRIORITAIRE ZWAARTEPUNTEN VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING

HOOFDSTUK IPRIORITAIRE ZWAARTEPUNTEN

AFDELING 1

PRIORITAIR ZWAARTEPUNT 1:VERBETERING VAN DE CONCURRENTIEKRACHT VAN DE LAND- EN DE BOSBOUWSECTOR

Artikel 19Maatregelen

De steun ter verbetering van de concurrentiekracht van de land- en de bosbouwsector heeft betrekking op de volgende maatregelen:

a) maatregelen om het menselijke potentieel te verbeteren door:

i) acties op het gebied van beroepsopleiding en voorlichting ten behoeve van in de land- en de bosbouwsector werkzame personen,

ii) de vestiging van jonge landbouwers,

iii) vervroegde uittreding door landbouwers en werknemers in de landbouw,

iv) het gebruik van adviesdiensten door landbouwers en bosbezitters,

v) de oprichting van diensten ter ondersteuning van het bedrijfsbeheer, bedrijfsverzorgingsdiensten en bedrijfsadviseringsdiensten voor de landbouw en van bedrijfsadviseringsdiensten voor de bosbouw;

b) maatregelen om het fysieke potentieel te herstructureren door:

i) de modernisering van landbouwbedrijven,

ii) verbetering van de economische waarde van bossen,

iii) verhoging van de toegevoegde waarde van de primaire land- en bosbouwproductie,

iv) verbetering en ontwikkeling van infrastructuur die nodig is voor de ontwikkeling en aanpassing van de land- en bosbouw,

v) herstel van door een natuurramp beschadigd agrarisch productiepotentieel en het treffen van passende preventieve maatregelen;

c) maatregelen om de kwaliteit van de landbouwproductie en van de landbouwproducten te verbeteren door:

i) landbouwers te helpen zich aan te passen aan veeleisende normen die zijn gebaseerd op communautaire regelgeving,

ii) steun te verlenen aan landbouwers die deelnemen aan voedselkwaliteitsregelingen,

iii) aan producentengroeperingen steun te verlenen voor activiteiten op het gebied van voorlichting over en afzetbevordering voor producten die onder een voedselkwaliteitsregeling vallen;

d) overgangsmaatregelen voor de nieuwe lidstaten inzake:

i) steun aan semi-zelfvoorzieningsbedrijven die worden geherstructureerd,

ii) steun voor de oprichting van producentengroeperingen.

ONDERAFDELING 1VOORWAARDEN VOOR DE MAATREGELENTER VERBETERING VAN HET MENSELIJKE POTENTIEEL

Artikel 20Acties op het gebied van beroepsopleiding en voorlichting

De in artikel 19, onder a), punt i), bedoelde steun wordt niet verleend voor cursussen of stages die deel uitmaken van normale programma's of leergangen van het middelbaar of hoger landbouw- of bosbouwonderwijs.

Artikel 21Vestiging van jonge landbouwers

1. De in artikel 19, onder a), punt ii), bedoelde steun wordt toegekend aan personen die:

a) jonger zijn dan 40 jaar en zich voor het eerst als bedrijfshoofd op een landbouwbedrijf vestigen;

b) over voldoende vakbekwaamheid en deskundigheid beschikken;

c) een ondernemingsplan voor de ontwikkeling van hun landbouwactiviteiten indienen.

2. De steun wordt verleend in de vorm van een eenmalige premie tot het in bijlage I vastgestelde maximumbedrag.

Artikel 22Vervroegde uittreding

1. De in artikel 19, onder a), punt iii), bedoelde steun wordt toegekend aan:

a) landbouwers die besluiten hun landbouwactiviteit te beëindigen met het oog op overdracht van de betrokken bedrijven aan andere landbouwers;

b) werknemers in de landbouw die besluiten alle werkzaamheden op landbouwbedrijven definitief te beëindigen.

2. De cedent:

a) is op het tijdstip van de overdracht ten minste 55 jaar oud zonder evenwel de normale pensioengerechtigde leeftijd te hebben bereikt, of ten minste 10 jaar jonger dan de normale pensioengerechtigde leeftijd in de betrokken lidstaat;

b) beëindigt definitief alle commerciële landbouwactiviteiten;

c) heeft in de aan de overdracht voorafgaande tien jaar de landbouw beoefend.

De overnemer:

a) volgt de cedent op door zich overeenkomstig artikel 21 te vestigen, of

b) is een landbouwer jonger dan 50 jaar en neemt het door de cedent vrijgemaakte landbouwbedrijf over om zijn eigen landbouwbedrijf te vergroten.

De werknemer in de landbouw:

a) is ten minste 55 jaar oud zonder evenwel de normale pensioengerechtigde leeftijd te hebben bereikt, of ten minste 10 jaar jonger dan de normale pensioengerechtigde leeftijd in de betrokken lidstaat;

b) heeft in de voorafgaande vijf jaar ten minste de helft van zijn arbeidstijd als meewerkend gezinslid of werknemer in de landbouw aan werkzaamheden op landbouwbedrijven besteed;

c) heeft in de vier jaar vóór de vervroegde uittreding van de cedent ten minste het equivalent van twee voltijdjaren op diens landbouwbedrijf gewerkt;

d) valt onder een socialezekerheidsstelsel.

3. De totale duur van de steun voor vervroegde uittreding mag voor de cedent en voor de werknemer in de landbouw niet meer dan tien jaar bedragen. De steun mag niet worden voortgezet nadat de cedent 70 jaar is geworden of de werknemer in de landbouw de normale pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.

In het geval dat de lidstaat de cedent een normaal ouderdomspensioen betaalt, wordt de steun voor vervroegde uittreding toegekend als aanvulling met inachtneming van het bedrag van het nationale ouderdomspensioen.

4. Deze steun wordt verleend in de vorm van een jaarlijkse betaling tot de in bijlage I vastgestelde maxima.

Artikel 23Gebruik van adviesdiensten

1. De in artikel 19, onder a), punt iv), bedoelde steun wordt verleend om:

a) landbouwers en bosbezitters te helpen de kosten te dragen die voortvloeien uit het gebruik van adviesdiensten om de algehele prestatie van hun bedrijf te verbeteren;

b) landbouwers te helpen de kosten te dragen die voortvloeien uit het gebruik van adviesdiensten met betrekking tot de naleving van uit de communautaire regelgeving voortvloeiende normen op het gebied van milieubescherming, volksgezondheid, de gezondheid van dieren en planten, dierenwelzijn en arbeidsveiligheid.

2. De steun voor het gebruik van adviesdiensten wordt beperkt tot de in bijlage I vastgestelde maxima.

Artikel 24Oprichting van diensten ter ondersteuning van het bedrijfsbeheer, bedrijfsverzorgingsdiensten en bedrijfsadviseringsdiensten

De in artikel 19, onder a), punt v), bedoelde steun wordt verleend ter dekking van kosten die zijn gemoeid met de oprichting van diensten ter ondersteuning van het bedrijfsbeheer, bedrijfsverzorgingsdiensten en bedrijfsadviseringsdiensten en is degressief over een maximumperiode van vijf jaar vanaf de oprichting.

ONDERAFDELING 2VOORWAARDEN VOOR DE MAATREGELEN OMHET FYSIEKE POTENTIEEL TE HERSTRUCTUREREN

Artikel 25Modernisering van landbouwbedrijven

1. De in artikel 19, onder b), punt i), bedoelde steun wordt aan landbouwers verleend voor investeringen die:

a) de algehele prestatie van het landbouwbedrijf verbeteren en

b) voldoen aan de voor de betrokken investering geldende communautaire normen.

In het geval van investeringen om aan communautaire normen te voldoen mag alleen voor die investeringen die worden verricht om te voldoen aan een pas ingevoerde communautaire norm, steun worden verleend. In dat geval kan de landbouwer een extra termijn voor de naleving van de betrokken norm worden gegund, die niet meer mag bedragen dan 36 maanden te rekenen vanaf de datum waarop de norm voor hem dwingend wordt.

2. De steun wordt beperkt tot de in bijlage I vastgestelde maxima.

Artikel 26Verbetering van de economische waarde van bossen

1. De in artikel 19, onder b), punt ii), bedoelde investeringssteun wordt verleend voor bossen die het eigendom zijn van particuliere eigenaren of verenigingen daarvan, of van gemeenten of verenigingen daarvan. Deze beperking geldt niet voor de subtropische bossen en de beboste oppervlakten van de Azoren, Madeira en de Franse overzeese departementen.

2.De investeringen moeten zijn gebaseerd op bosbeheersplannen.

3. De steun wordt beperkt tot de in bijlage I vastgestelde maxima.

Artikel 27Verhoging van de toegevoegde waarde van de primaire land- en bosbouwproductie

1. De in artikel 19, onder b), punt iii), bedoelde steun wordt verleend voor investeringen die:

a) de algehele prestatie van de onderneming verbeteren,

b) betrekking hebben op de verwerking en afzet van andere in bijlage I bij het Verdrag genoemde producten dan visserijproducten en van bosproducten en

c) voldoen aan de voor de betrokken investering geldende communautaire normen.

In het geval van investeringen om aan communautaire normen te voldoen mag alleen voor die investeringen die door micro-ondernemingen zoals bedoeld in lid 2 worden verricht om te voldoen aan een pas ingevoerde communautaire norm, steun worden verleend. In dat geval kan een extra termijn voor de naleving van de betrokken norm worden gegund, die niet meer mag bedragen dan 36 maanden te rekenen vanaf de datum waarop de norm voor de onderneming dwingend wordt.

2. De in lid 1 bedoelde steun wordt beperkt tot micro- en kleine ondernemingen in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie[11]. In het geval van bosbouwproductie wordt de steun beperkt tot micro-ondernemingen.

De steun wordt niet verleend aan ondernemingen in moeilijkheden in de zin van de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden[12].

3.De steun wordt beperkt tot de in bijlage I vastgestelde maxima.

Artikel 28Voor de ontwikkeling en aanpassing van de land- en bosbouw nodige infrastructuur

De in artikel 19, onder b), punt iv), bedoelde steun kan met name worden verleend voor concrete acties die betrekking hebben op de toegankelijkheid van landbouw- en bosgrond, de energievoorziening en het waterbeheer.

ONDERAFDELING 3VOORWAARDEN VOOR DE MAATREGELEN TER VERBETERING VAN DE KWALITEITVAN DE LANDBOUWPRODUCTIE EN VAN DE LANDBOUWPRODUCTEN

Artikel 29Voldoen aan op communautaire regelgeving gebaseerde normen

1. De in artikel 19, onder c), punt i), bedoelde steun vergoedt gedeeltelijk de gemaakte kosten en de gederfde inkomsten die voor landbouwers het gevolg zijn van het feit dat zij normen op het gebied van milieubescherming, volksgezondheid, de gezondheid van dieren en planten, dierenwelzijn en arbeidsveiligheid moeten toepassen.

Die normen moeten sinds kort in de nationale wetgeving zijn opgenomen en moeten de landbouw nieuwe verplichtingen of beperkingen opleggen die een grote invloed hebben op de normale exploitatiekosten van een landbouwbedrijf en een aanzienlijk aantal landbouwers betreffen.

2. De steun is forfaitair, tijdelijk en degressief en wordt op jaarbasis toegekend gedurende ten hoogste vijf jaar vanaf de datum waarop de norm volgens de communautaire regelgeving dwingend wordt.

De steun wordt beperkt tot het in bijlage I vastgestelde maximumbedrag.

Artikel 30Deelneming door landbouwers aan voedselkwaliteitsregelingen

1. De in artikel 19, onder c), punt ii), bedoelde steun:

a) wordt verleend voor landbouwproducten die uitsluitend voor menselijke consumptie zijn bestemd;

b) geldt voor de communautaire voedselkwaliteitsregelingen of voor door de lidstaten erkende voedselkwaliteitsregelingen die voldoen aan volgens de in artikel 95, lid 2, bedoelde procedure vast te stellen precieze criteria; regelingen die uitsluitend tot doel hebben de controle te verscherpen op de naleving van uit communautaire regelgeving of nationale wetgeving voortvloeiende dwingende normen, komen niet voor de steun in aanmerking;

c) wordt gedurende ten hoogste vijf jaar toegekend in de vorm van een jaarlijkse financiële stimulans waarvan het niveau wordt bepaald op basis van de hoogte van de vaste kosten die zijn gemoeid met deelneming aan de regelingen waarvoor de steun wordt verleend.

2. De steun wordt beperkt tot het in bijlage I vastgestelde maximum.

Artikel 31Activiteiten op het gebied van voorlichting en afzetbevordering

De in artikel 19, onder c), punt iii), bedoelde steun heeft betrekking op producten waarvoor steun voor deelneming aan de in artikel 30 bedoelde kwaliteitsregelingen wordt verleend.

De steun wordt beperkt tot het in bijlage I vastgestelde maximum.

ONDERAFDELING 4VOORWAARDEN VOOR DE OVERGANGSMAATREGELEN

Artikel 32Semi-zelfvoorzieningsbedrijven

1. De in artikel 19, onder d), punt i), bedoelde steun aan landbouwbedrijven die primair voor eigen consumptie produceren maar ook een deel van hun productie op de markt brengen ("semi-zelfvoorzieningsbedrijven"), wordt toegekend aan landbouwers die een ondernemingsplan indienen.

2. Na drie jaar wordt de vooruitgang beoordeeld die met de uitvoering van het in lid 1 bedoelde ondernemingsplan is geboekt.

3. De steun wordt gedurende een periode van ten hoogste vijf jaar betaald in de vorm van een forfaitair steunbedrag tot het in bijlage I vastgestelde maximumbedrag.

4. De in lid 3 bedoelde steun wordt verleend voor aanvragen die uiterlijk op 31 december 2008 zijn goedgekeurd.

Artikel 33Producentengroeperingen

1. De in artikel 19, onder d), punt ii), bedoelde steun wordt verleend om de oprichting en de administratieve werking te vergemakkelijken van producentengroeperingen die zich tot doel stellen:

a) de productie van de producenten die er lid van zijn, aan te passen aan de markteisen;

b) goederen gezamenlijk op de markt te brengen, met inbegrip van de voorbereiding voor de verkoop, de centralisatie van de verkoop en de levering aan bulkkopers;

c) gemeenschappelijke regels vast te stellen voor de verstrekking van informatie over de productie, en vooral over de oogst en de beschikbaarheid van producten.

2. De steun wordt op forfaitaire basis in jaartranches verleend voor de eerste vijf jaren na de datum waarop de producentengroepering is erkend. De steun wordt berekend op basis van de per jaar door de producentengroepering verkochte productie met inachtneming van de in bijlage I vastgestelde maxima.

3. De steun wordt verleend aan producentengroeperingen die uiterlijk op 31 december 2008 formeel worden erkend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat.

AFDELING 2

PRIORITAIR ZWAARTEPUNT 2:LANDBEHEER

Artikel 34Maatregelen

De steun in het kader van deze afdeling heeft betrekking op de volgende maatregelen:

a) maatregelen om een duurzaam gebruik van landbouwgrond te bevorderen door:

i) betalingen voor natuurlijke handicaps aan landbouwers in berggebieden,

ii) betalingen aan landbouwers in andere gebieden met handicaps dan berggebieden,

iii) NATURA 2000-betalingen,

iv) agromilieu- en dierenwelzijnsbetalingen,

v) steun voor niet-productieve investeringen;

b) maatregelen om een duurzaam gebruik van bosgrond te bevorderen door:

i) de eerste bebossing van landbouwgrond,

ii) de eerste totstandbrenging van boslandbouwsystemen op landbouwgrond,

iii) de eerste bebossing van andere dan landbouwgrond,

iv) NATURA 2000-betalingen,

v) bosmilieubetalingen,

vi) herstel van bosbouwproductiepotentieel en het treffen van preventieve maatregelen,

vii) steun voor niet-productieve investeringen.

ONDERAFDELING 1VOORWAARDEN VOOR DE MAATREGELEN TER BEVORDERINGVAN EEN DUURZAAM GEBRUIK VAN LANDBOUWGROND

Artikel 35Betalingen voor natuurlijke handicaps in berggebiedenen betalingen in andere gebieden met handicaps

1. De in artikel 34, onder a), punten i) en ii), bedoelde betalingen worden jaarlijks per hectare gebruikte landbouwgrond verleend.

Zij moeten de extra kosten en de gederfde inkomsten compenseren die voor landbouwers het gevolg zijn van de handicap voor de landbouwproductie in het betrokken gebied.

2. De betalingen worden toegekend aan landbouwers die zich ertoe verbinden hun landbouwactiviteit in overeenkomstig artikel 47, leden 2 en 3, aangewezen gebieden voort te zetten gedurende ten minste vijf jaar vanaf de eerste betaling.

3. De betalingen worden vastgesteld op een niveau tussen het minimumbedrag en het maximumbedrag die in bijlage I zijn vastgesteld.

Betalingen die hoger zijn dan het maximumbedrag, mogen in naar behoren gerechtvaardigde gevallen worden toegekend op voorwaarde dat het gemiddelde van alle betalingen in kwestie die op het niveau van de betrokken lidstaat worden toegekend, dit maximumbedrag niet overschrijdt.

4. Boven een in het programma vast te stellen drempelniveau van de oppervlakte per bedrijf zijn de betalingen degressief.

Artikel 36NATURA 2000-betalingen

De in artikel 34, onder a), punt iii), bedoelde steun wordt jaarlijks per hectare gebruikte landbouwgrond aan landbouwers toegekend als compensatie voor de gemaakte kosten en de gederfde inkomsten die het gevolg zijn van nadelen die in de betrokken gebieden worden ondervonden door de tenuitvoerlegging van de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG.

De steun wordt beperkt tot de in bijlage I vastgestelde maxima.

Artikel 37Agromilieu- en dierenwelzijnsbetalingen

1. De lidstaten stellen de in artikel 34, onder a), punt iv), bedoelde steun op hun gehele grondgebied beschikbaar in overeenstemming met hun specifieke behoeften.

2. Agromilieu- en dierenwelzijnsbetalingen worden verleend aan landbouwers die op vrijwillige basis agromilieu- of dierenwelzijnsverbintenissen aangaan. Agromilieubetalingen kunnen aan andere grondbeheerders worden verleend wanneer dit naar behoren gerechtvaardigd is ter verwezenlijking van milieudoelstellingen.

3. Agromilieu- en dierenwelzijnsbetalingen worden slechts verleend voor verbintenissen die verder gaan dan de naleving van de relevante dwingende normen zoals bedoeld in de artikelen 4 en 5 van en de bijlagen III en IV bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 en van andere relevante dwingende eisen die in nationale wetgeving zijn vastgesteld en in het programma zijn vermeld. Bovendien moeten de landbouwers en de andere grondbeheerders die agromilieuverbintenissen aangaan, de in het programma aan te geven minimumeisen inzake het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen naleven.

De verbintenissen worden aangegaan voor een periode van vijf jaar. Waar dat noodzakelijk en gerechtvaardigd is, wordt voor specifieke typen van verbintenissen volgens de in artikel 95, lid 2, bedoelde procedure een langere periode vastgesteld.

4. De betalingen worden jaarlijks verleend en dekken de extra kosten en de gederfde inkomsten die het gevolg zijn van de nakoming van de aangegane verbintenis; zo nodig kunnen zij ook transactiekosten dekken.

Wanneer dat dienstig is, worden de begunstigden geselecteerd door middel van een inschrijving waarbij criteria van doelmatigheid in economisch opzicht en doelmatigheid op het gebied van milieu en dierenwelzijn worden gehanteerd.

De steun wordt beperkt tot de in bijlage I vastgestelde maxima.

Artikel 38Niet-productieve investeringen

De in artikel 34, onder a), punt v), bedoelde steun wordt verleend voor:

a) investeringen die verband houden met de nakoming van verbintenissen die zijn aangegaan in het kader van de in artikel 34, onder a), punt iv), bedoelde maatregel;

b) investeringen op landbouwbedrijven die de recreatieve waarde voor het publiek van de betrokken NATURA 2000-zone vergroten.

ONDERAFDELING 2VOORWAARDEN VOOR DE MAATREGELEN TER BEVORDERINGVAN EEN DUURZAAM GEBRUIK VAN BOSGROND

Artikel 39Algemene voorwaarden

1. De steun in het kader van deze onderafdeling wordt slechts verleend voor bossen en beboste oppervlakten die het eigendom zijn van particuliere eigenaren of verenigingen daarvan, of van gemeenten of verenigingen daarvan.

Deze beperking geldt niet voor de in artikel 34, onder b), punten i), vi) en vii), bedoelde steun.

2. Op grond van deze onderafdeling voorgestelde maatregelen in gebieden die in het kader van de communautaire actie ter bescherming van de bossen tegen brand zijn ingedeeld bij de klasse zeer brandgevaarlijk of de klasse middelmatig brandgevaarlijk, moeten in overeenstemming zijn met de door de lidstaten voor die gebieden vastgestelde plannen voor de bescherming van de bossen.

Artikel 40Eerste bebossing van landbouwgrond

1. De in artikel 34, onder b), punt i), bedoelde steun kan omvatten:

a) de aanlegkosten;

b) een jaarlijkse premie per beboste hectare om bij te dragen in de dekking van de onderhoudskosten gedurende een periode van maximaal vijf jaar;

c) een jaarlijkse premie per hectare om bij te dragen in de dekking van de door de bebossing gederfde inkomsten gedurende een periode van maximaal tien jaar voor de landbouwers of verenigingen van landbouwers die de grond vóór de bebossing ervan exploiteerden, of voor enige andere natuurlijke persoon of privaatrechtelijke onderneming.

2. Steun voor de bebossing van landbouwgrond die het eigendom is van overheidsinstanties, kan alleen de aanlegkosten dekken. Indien de te bebossen landbouwgrond wordt gepacht door een natuurlijke persoon of een privaatrechtelijke onderneming, kunnen de in lid 1 bedoelde jaarlijkse premies worden toegekend.

3. Steun voor de bebossing van landbouwgrond wordt niet verleend:

a) aan landbouwers die steun voor vervroegde uittreding ontvangen;

b) voor de aanplant van kerstbomen.

In het geval van snelgroeiende soorten met korte omlooptijd kan steun voor bebossing alleen de aanlegkosten dekken.

4. De steun aan landbouwers of andere natuurlijke personen en aan privaatrechtelijke ondernemingen wordt beperkt tot de in bijlage I vastgestelde maxima.

Artikel 41Eerste totstandbrenging van boslandbouwsystemen op landbouwgrond

1. De in artikel 34, onder b), punt ii), bedoelde steun wordt aan landbouwers verleend voor de totstandbrenging van boslandbouwsystemen waarbij systemen voor extensieve landbouw en bosbouwsystemen worden gecombineerd.

Deze steun dekt de aanlegkosten.

2. Boslandbouwsystemen zijn systemen voor grondgebruik waarbij de teelt van bomen wordt gecombineerd met landbouw op dezelfde grond.

3. Kerstbomen en snelgroeiende soorten met korte omlooptijd worden van de steun uitgesloten.

4. De steun wordt beperkt tot de in bijlage I vastgestelde maxima.

Artikel 42Eerste bebossing van andere dan landbouwgrond

1. De in artikel 34, onder b), punt iii), bedoelde steun wordt verleend ter dekking van de aanlegkosten bij de bebossing van grond die niet in aanmerking komt voor de in artikel 34, onder b), punt i), bedoelde maatregel.

2. De steun wordt niet toegekend voor kerstbomen.

3. De steun aan natuurlijke personen of privaatrechtelijke ondernemingen wordt beperkt tot de in bijlage I vastgestelde maxima.

Artikel 43NATURA 2000-betalingen

De in artikel 31, onder b), punt iv), bedoelde steun wordt jaarlijks per hectare bos aan particuliere boseigenaren of verenigingen daarvan toegekend als compensatie voor de gemaakte kosten die het gevolg zijn van beperkingen op het gebruik van bossen en andere beboste oppervlakten door de tenuitvoerlegging van de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG in het betrokken gebied.

De steun wordt vastgesteld op een niveau tussen het minimumbedrag en het maximumbedrag die in bijlage I zijn vastgesteld.

Artikel 44Bosmilieubetalingen

1. De in artikel 34, onder b), punt v), bedoelde bosmilieubetalingen worden per hectare bos verleend aan begunstigden die op vrijwillige basis bosmilieuverbintenissen aangaan. Zij worden slechts verleend voor verbintenissen die verder gaan dan de naleving van de relevante dwingende eisen.

Die verbintenissen worden aangegaan voor een periode van vijf jaar. Waar dat noodzakelijk en gerechtvaardigd is, wordt voor specifieke typen van verbintenissen een andere periode vastgesteld.

2. De betalingen dekken de extra kosten die het gevolg zijn van de nakoming van de aangegane verbintenis. Zij worden berekend op basis van de werkelijke kosten.

De steun wordt vastgesteld op een niveau tussen het minimumbedrag en het maximumbedrag die in bijlage I zijn vastgesteld.

Artikel 45Herstel van bosbouwproductiepotentieel en het treffen van preventieve maatregelen

1. De in artikel 34, onder b), punt vi), bedoelde steun wordt verleend voor het herstel van het bosbouwproductiepotentieel in bossen die door een natuurramp of brand zijn beschadigd, en voor het treffen van passende preventieve maatregelen.

2. Preventieve maatregelen tegen brand moeten betrekking hebben op bossen die de lidstaten in het kader van hun plannen voor de bescherming van de bossen als zeer of middelmatig brandgevaarlijk hebben ingedeeld.

Artikel 46Niet-productieve investeringen

De in artikel 34, onder b), punt vii), bedoelde steun wordt verleend voor investeringen in bossen die:

a) verband houden met de nakoming van verbintenissen die zijn aangegaan in het kader van de in artikel 34, onder b), punt v), bedoelde maatregel, of

b) de recreatieve waarde voor het publiek van het betrokken gebied vergroten.

ONDERAFDELING 3AANWIJZING VAN GEBIEDEN

Artikel 47Voor betalingen in aanmerking komende gebieden

1. De lidstaten wijzen overeenkomstig het bepaalde in de leden 2, 3, 4 en 5 van het onderhavige artikel de gebieden aan die in aanmerking komen voor de in artikel 34, onder a), punten i), ii) en iii), en onder b), punten i), iii), iv) en vi), bedoelde betalingen.

2. Om voor de in artikel 34, onder a), punt i), bedoelde betalingen in aanmerking te komen moeten berggebieden worden gekenmerkt door sterk beperkte mogelijkheden voor grondgebruik en veel hogere kosten van grondbewerking als gevolg van:

a) hetzij met de hoogteligging samenhangende zeer ongunstige klimatologische omstandigheden die de groeiperiode sterk bekorten;

b) hetzij, op geringere hoogte, over het grootste deel van de betrokken oppervlakte voorkomende hellingen die te steil zijn om er machines te kunnen gebruiken of die het gebruik van zeer duur speciaal materieel vereisen, dan wel een combinatie van de voornoemde twee factoren als elke factor afzonderlijk een minder grote handicap tot gevolg heeft, maar de combinatie van de twee tot een handicap van vergelijkbare omvang leidt.

Gebieden ten noorden van 62° noorderbreedte en sommige aangrenzende gebieden worden als berggebieden beschouwd.

In de programma's bevestigen de lidstaten de bestaande begrenzing van hun berggebieden of wijzigen zij deze overeenkomstig volgens de in artikel 95, lid 2, bedoelde procedure vast te stellen specifieke bepalingen.

3. Om voor de in artikel 34, onder a), punt ii), bedoelde betalingen in aanmerking te komen moeten andere gebieden dan de in lid 2 van het onderhavige artikel bedoelde berggebieden:

a) hetzij gebieden zijn die te kampen hebben met grote natuurlijke handicaps, met name een geringe bodemproductiviteit of ongunstige klimatologische omstandigheden, en waar de instandhouding van extensieve landbouwactiviteit belangrijk is voor het landbeheer,

b) hetzij gebieden zijn die met specifieke handicaps te kampen hebben en waar de voortzetting van landbeheer noodzakelijk is voor milieubehoud of -verbetering, natuurbeheer en handhaving van de toeristische mogelijkheden van het betrokken gebied of voor kustbescherming.

Die gebieden omvatten landbouwgebieden die homogeen zijn uit het oogpunt van de natuurlijke productieomstandigheden.

De totale oppervlakte van de in de eerste alinea, onder b), bedoelde gebieden die met specifieke handicaps te kampen hebben, mag niet meer bedragen dan 10% van de oppervlakte van de betrokken lidstaat.

In de programma's begrenzen de lidstaten de betrokken gebieden overeenkomstig volgens de in artikel 95, lid 2, bedoelde procedure vast te stellen specifieke bepalingen.

4. De overeenkomstig de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG aangewezen NATURA 2000-landbouwgebieden komen in aanmerking voor de in artikel 34, onder a), punt iii), bedoelde betalingen.

5. De gebieden waar bebossing om milieuredenen zoals bescherming tegen erosie of bosuitbreiding om klimaatverandering te helpen tegengaan wenselijk is, komen in aanmerking voor de in artikel 34, onder b), punten i) en iii), bedoelde betalingen.

De overeenkomstig de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG aangewezen NATURA 2000-bosgebieden komen in aanmerking voor de in artikel 34, onder b), punt iv), bedoelde betalingen.

De middelmatig tot zeer brandgevaarlijke bosgebieden komen in aanmerking voor de in artikel 34, onder b), punt vi), bedoelde betalingen voor preventieve maatregelen tegen brand.

ONDERAFDELING 4NALEVING VAN NORMEN

Artikel 48Verlaging van betalingen of uitsluiting ervan

Indien begunstigden die betalingen zoals bedoeld in artikel 34, onder a), punten i) tot en met iv), en onder b), punten i), iv) en v), ontvangen, door een rechtstreeks aan hen te wijten handelen of nalaten niet op het hele bedrijf voldoen aan de dwingende eisen zoals bedoeld in de artikelen 4 en 5 van en de bijlagen III en IV bij Verordening (EG) nr. 1782/2003, wordt het totale bedrag van de betalingen die aan hen moeten worden toegekend in het kalenderjaar van de niet-naleving, verlaagd of geannuleerd.

Uitvoeringsbepalingen voor de verlagingen en uitsluitingen worden vastgesteld volgens de in artikel 95, lid 2, bedoelde procedure. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst, de omvang, het permanente karakter en de herhaling van de niet-naleving.

AFDELING 3

PRIORITAIR ZWAARTEPUNT 3:DIVERSIFICATIE VAN DE PLATTELANDSECONOMIE ENDE KWALITEIT VAN HET BESTAAN OP HET PLATTELAND

Artikel 49Maatregelen

De steun in het kader van deze afdeling heeft betrekking op de volgende maatregelen:

a) maatregelen om de plattelandseconomie te diversifiëren die omvatten:

i) diversificatie naar niet-agrarische activiteiten,

ii) steun voor de oprichting en ontwikkeling van micro-ondernemingen met het doel ondernemerschap te bevorderen en het economische weefsel te ontwikkelen,

iii) bevordering van toeristische activiteiten,

iv) bescherming, valorisatie en beheer van het natuurlijke erfgoed om zo bij te dragen tot een duurzame economische ontwikkeling;

b) maatregelen om de kwaliteit van het bestaan op het platteland te verbeteren die omvatten:

i) basisvoorzieningen voor de plattelandseconomie en -bevolking,

ii) dorpsvernieuwing en -ontwikkeling; instandhouding en valorisatie van het landelijke erfgoed;

c) een maatregel betreffende beroepsopleiding voor economische actoren die werkzaam zijn op de onder prioritair zwaartepunt 3 vallende terreinen;

d) een maatregel betreffende verwerving van vakkundigheid en dynamisering ten behoeve van de uitstippeling en de tenuitvoerlegging van een plaatselijke ontwikkelingsstrategie.

ONDERAFDELING 1VOORWAARDEN VOOR DE MAATREGELENOM DE PLATTELANDSECONOMIE TE DIVERSIFIËREN

Artikel 50Diversificatie naar niet-agrarische activiteiten

De begunstigde van de in artikel 49, onder a), punt i), bedoelde steun kan de landbouwer of landbouwster, zijn echtgenote of haar echtgenoot of een van hun kinderen zijn.

Artikel 51Steun voor de oprichting en ontwikkeling van ondernemingen

De in artikel 49, onder a), punt ii), bedoelde steun kan uitsluitend worden verleend aan micro-ondernemingen zoals gedefinieerd in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003.

Artikel 52Bevordering van toeristische activiteiten

De in artikel 49, onder a), punt iii), bedoelde steun wordt verleend voor:

a) kleinschalige infrastructuur zoals informatiecentra en de bewegwijzering naar toeristische trekpleisters;

b) recreatieve infrastructuur om natuurgebieden toegankelijk te maken en kleinschalige logiesmogelijkheden;

c) de ontwikkeling en het op de markt brengen van toeristische producten die betrekking hebben op plattelandstoerisme.

Artikel 53Bescherming, valorisatie en beheer van het natuurlijke erfgoed

De in artikel 49, onder a), punt iv), bedoelde steun wordt verleend voor acties om het milieubewustzijn te vergroten, voor valorisatie dankzij het toerisme en voor de opstelling van beschermings- en beheersplannen voor de NATURA 2000-gebieden en voor andere gebieden met een hoge natuurwaarde.

ONDERAFDELING 2VOORWAARDEN VOOR DE MAATREGELEN TER VERBETERINGVAN DE KWALITEIT VAN HET BESTAAN OP HET PLATTELAND

Artikel 54Basisvoorzieningen voor de plattelandseconomie en -bevolking

De in artikel 49, onder b), punt i), bedoelde steun wordt verleend voor het opzetten van basisvoorzieningen ten behoeve van een dorp of een aantal dorpen en voor bijbehorende kleinschalige infrastructuur.

Artikel 55Dorpsvernieuwing en -ontwikkeling en instandhoudingen valorisatie van het landelijke erfgoed

De in artikel 49, onder b), punt ii), bedoelde steun wordt verleend voor studies en investeringen in het kader van:

a) een programma voor dorpsverbetering of -ontwikkeling;

b) het onderhoud en de restauratie alsmede de valorisatie van het landelijke erfgoed op het niveau van een dorp of een deel daarvan zoals de dorpskern, historische plaatsen of monumenten.

ONDERAFDELING 3BEROEPSOPLEIDING, VERWERVING VAN VAKKUNDIGHEID EN DYNAMISERING

Artikel 56Beroepsopleiding

De in artikel 49, onder c), bedoelde steun wordt niet verleend voor cursussen of stages die deel uitmaken van normale programma's of leergangen van het middelbaar of hoger onderwijs.

Artikel 57Verwerving van vakkundigheid en dynamisering

De in artikel 49, onder d), bedoelde steun wordt verleend voor:

a) studies over het betrokken gebied;

b) acties om voorlichting te geven over het gebied en over de plaatselijke ontwikkelingsstrategie;

c) de opleiding van personeel dat wordt betrokken bij de uitstippeling en de tenuitvoerlegging van een strategie voor plattelandsontwikkeling;

d) dynamiseringsacties en de opleiding van personen met een dynamiseringstaak.

ONDERAFDELING 4TENUITVOERLEGGING VAN HET PRIORITAIRE ZWAARTEPUNT

Artikel 58Plaatselijke ontwikkelingsstrategieën

De in artikel 49 bedoelde maatregelen worden bij voorkeur door middel van plaatselijke ontwikkelingsstrategieën ten uitvoer gelegd.

Artikel 59Afbakening

Indien een onder deze afdeling vallende maatregel is gericht op concrete acties die ook in het kader van een ander communautair steuninstrument, inclusief de Structuurfondsen en het Europees Visserijfonds, subsidiabel zijn, stelt de lidstaat in elk programma de afbakeningscriteria vast voor de concrete acties die worden ondersteund door het Fonds, respectievelijk die welke worden ondersteund door het andere communautaire steuninstrument.

HOOFDSTUK IILEADER

AFDELING 1LEADER-AANPAK

Artikel 60Begripsomschrijving

De LEADER-aanpak is een plaatselijke ontwikkelingsstrategie die ten minste de volgende elementen omvat:

a) een gebiedsgericht programma voor een welomschreven subregionaal plattelandsgebied;

b) een aanpak van onderop met beslissingsbevoegdheid voor een plaatselijke groep wat de uitwerking en de tenuitvoerlegging van een plaatselijke ontwikkelingsstrategie betreft;

c) een plaatselijk publiek-privaat partnerschap (hierna "plaatselijke groep" genoemd);

d) een multisectorale totaalaanpak op basis van interactie tussen actoren en projecten uit verschillende sectoren van de plaatselijke economie;

e) de tenuitvoerlegging van innovatieve benaderingen;

f) de tenuitvoerlegging van samenwerkingsprojecten;

g) de vorming van een netwerk van plaatselijke partnerschappen.

Artikel 61Plaatselijke groepen

1. De op een partnerschap gebaseerde aanpak van de plaatselijke ontwikkeling wordt ten uitvoer gelegd door een plaatselijke groep die aan de volgende voorwaarden voldoet:

a) de groep stelt een geïntegreerde plaatselijke ontwikkelingsstrategie voor en is verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging daarvan;

b) zij is hetzij een groep die reeds in aanmerking is genomen voor het initiatief LEADER II[13] of het initiatief LEADER+[14] of die reeds de LEADER-aanpak hanteert, hetzij een nieuwe groep die partners uit de verschillende lokaal verankerde sociaal-economische geledingen in het betrokken gebied vertegenwoordigt. Voor de besluitvorming moeten de sociaal-economische partners, met inbegrip van de landbouw-, plattelandsvrouwen- en jongerenorganisaties, en de verenigingen ten minste 50% van het plaatselijke partnerschap uitmaken;

c) zij moet aantonen in staat te zijn een ontwikkelingsstrategie voor het gebied te bepalen en ten uitvoer te leggen;

d) zij moet hetzij een administratieve en financiële eerstverantwoordelijke kiezen die in staat is overheidsmiddelen te beheren en voor een bevredigend functioneren van het partnerschap te zorgen, hetzij zich verenigen in een in een rechtsvorm opgerichte gemeenschappelijke structuur waarvan de statuten een bevredigend functioneren van het partnerschap en het vermogen overheidsmiddelen te beheren garanderen.

2. Het gebied waarop de strategie betrekking heeft, moet coherent zijn en op het vlak van personele, financiële en economische middelen voldoende kritische massa bezitten om als draagvlak voor een uitvoerbare ontwikkelingsstrategie te fungeren.

3. De in het kader van de strategie te financieren projecten worden geselecteerd door de plaatselijke groep. Deze kan ook samenwerkingsprojecten selecteren.

AFDELING 2ACTIETERREINEN

Artikel 62Maatregelen

In het kader van het prioritaire zwaartepunt LEADER wordt steun verleend voor:

a) de tenuitvoerlegging van plaatselijke strategieën voor plattelandsontwikkeling door middel van een LEADER-aanpak om de doelstellingen te verwezenlijken van een of meer van de drie in hoofdstuk I van de onderhavige titel bepaalde prioritaire zwaartepunten;

b) de tenuitvoerlegging van samenwerkingsprojecten met betrekking tot de overeenkomstig het bovenstaande punt a) geselecteerde doelstellingen;

c) het beheer van de plaatselijke groep, de verwerving van vakkundigheid en de dynamisering van het gebied.

ONDERAFDELING 1VOORWAARDEN

Artikel 63Tenuitvoerlegging van plaatselijke strategieën

1. Wat de in artikel 62, onder a), bedoelde steun betreft, moeten de concrete acties die in het kader van de strategie worden uitgevoerd, beantwoorden aan de doelstellingen die bij deze verordening voor elk van de prioritaire zwaartepunten zijn vastgesteld.

2. Indien de voorgenomen maatregelen overeenstemmen met de maatregelen die bij deze verordening voor elk prioritair zwaartepunt zijn bepaald, zijn de desbetreffende voorwaarden zoals aangegeven in hoofdstuk I van de onderhavige titel van toepassing.

Artikel 64Samenwerking

1. De in artikel 62, onder b), bedoelde steun wordt verleend voor projecten voor interterritoriale of transnationale samenwerking.

Onder "interterritoriale samenwerking" wordt verstaan samenwerking binnen een lidstaat. Onder "transnationale samenwerking" wordt verstaan samenwerking tussen gebieden in verscheidene lidstaten en met gebieden in derde landen.

2. Alleen de uitgaven betreffende de in de Europese Unie gelegen gebieden komen voor de steun in aanmerking.

3. Artikel 63 geldt ook voor samenwerkingsprojecten.

Artikel 65Verwerving van vakkundigheid

De in artikel 62, onder c), bedoelde steun voor de verwerving van vakkundigheid wordt bij voorrang verleend aan de nieuwe gebieden waar de LEADER-aanpak nog niet is toegepast.

ONDERAFDELING 2TENUITVOERLEGGING VAN HET PRIORITAIRE ZWAARTEPUNT

Artikel 66Financiering van het prioritaire zwaartepunt

Van de totale bijdrage uit het Fonds voor het programma moet ten minste 7% worden gereserveerd voor de tenuitvoerlegging van het prioritaire zwaartepunt LEADER.

HOOFDSTUK IIITECHNISCHE BIJSTAND

Artikel 67Financiering van de technische bijstand

1. Overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. .../... [financiering van het GLB] kan het Fonds tot 0,30% van zijn jaarlijkse toewijzing gebruiken om op initiatief en/of voor rekening van de Commissie acties op het gebied van voorbereiding, toezicht, administratieve ondersteuning, evaluatie en controle te financieren. Deze acties worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 53, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 en enigerlei andere bepalingen van die verordening en van de uitvoeringsregelingen daarvan die voor de betrokken vorm van uitvoering van de begroting gelden.

2. Op initiatief van de lidstaten kan het Fonds in het kader van elk programma voor plattelandsontwikkeling acties financieren op het gebied van voorbereiding, beheer, toezicht, evaluatie, voorlichting en controle met betrekking tot de op grond van het programma verleende bijstand.

Tot 4% van het totale bedrag voor elk programma kan aan deze acties worden besteed.

Voor elk programma moet binnen het in de bovenstaande alinea vastgestelde maximum een bedrag worden gereserveerd voor het opzetten en het functioneren van het in artikel 69 bedoelde nationale netwerk voor het platteland.

Artikel 68Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling

Overeenkomstig artikel 67, lid 1, wordt een Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling opgericht om op communautair niveau een netwerk te vormen van de nationale netwerken en de op het gebied van plattelandsontwikkeling werkzame organisaties en overheidsdiensten.

Het Europees netwerk heeft tot taak:

a) informatie over de communautaire acties op het gebied van plattelandsontwikkeling te verzamelen, te analyseren en te verspreiden,

b) goede werkwijzen op het gebied van plattelandsontwikkeling op communautair niveau te verzamelen, te verspreiden en te consolideren,

c) informatie te verstrekken over de ontwikkelingen in de plattelandsgebieden in de Gemeenschap en in derde landen,

d) bijeenkomsten en seminars op communautair niveau te organiseren voor de actoren van de plattelandsontwikkeling,

e) deskundigennetwerken op te zetten en te beheren met het doel de uitwisseling van deskundigheid te vergemakkelijken en de tenuitvoerlegging en de evaluatie van het beleid inzake plattelandsontwikkeling te ondersteunen,

f) de nationale netwerken en initiatieven voor transnationale samenwerking te ondersteunen.

Artikel 69Nationaal netwerk voor het platteland

1. Elke lidstaat richt een nationaal netwerk voor het platteland op dat alle bij de plattelandsontwikkeling betrokken organisaties en overheidsdiensten bijeenbrengt.

2. De in artikel 67, lid 2, derde alinea, bedoelde steun wordt verleend voor:

a) de structuur die nodig is om het netwerk te beheren;

b) een actieplan dat ten minste de volgende activiteiten omvat: de opsporing en analyse van overdraagbare goede werkwijzen en de verstrekking van informatie daarover, het leiden van het netwerk, de organisatie van uitwisselingen van ervaring en know-how, de opstelling van opleidingsprogramma's ten behoeve van plaatselijke groepen in oprichting en de verlening van technische bijstand voor interterritoriale en transnationale samenwerking.

TITEL VBIJDRAGE UIT HET FONDS

Artikel 70Middelen en verdeling ervan

1. De middelen die voor de periode van 2007 tot en met 2013 beschikbaar zijn voor vastlegging ten laste van het Fonds, bedragen 88,75 miljard in prijzen van 2004. De verdeling van deze middelen over de betrokken jaren is opgenomen in bijlage II. Van deze middelen wordt ten minste 31,3 miljard in prijzen van 2004 geconcentreerd in de onder de convergentiedoelstelling vallende regio's.

2. Van de in lid 1 genoemde middelen wordt 3%, dit is een bedrag van 2,66 miljard in prijzen van 2004, toegewezen aan de in artikel 92 bedoelde reserve.

3. Van de in lid 1 genoemde middelen wordt 0,30%, dit is een bedrag van 0,27 miljard in prijzen van 2004, bestemd voor de in artikel 67, lid 1, bedoelde technische bijstand die ter beschikking van de Commissie staat.

4. Voor de programmering van de in lid 1 genoemde bedragen en de daaropvolgende opvoering ervan op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen worden die bedragen met 2% per jaar geïndexeerd.

5. Door de Commissie wordt een aanvankelijke indicatieve verdeling per lidstaat en per jaar van de in lid 1 genoemde bedragen na aftrek van de in de leden 2 en 3 genoemde bedragen verricht op basis van objectieve criteria en met inachtneming van:

a) de bedragen die zijn gereserveerd voor de onder de convergentiedoelstelling vallende regio's,

b) de in het verleden geleverde prestaties en

c) bijzondere situaties en behoeften.

De jaarlijkse toewijzingen voor de jaren 2012 en 2013 worden in 2011 door de Commissie opnieuw bezien met het oog op de verdeling van het in lid 2 genoemde bedrag.

6. Voor de programmering rekenen de lidstaten naast de in lid 5 bedoelde bedragen ook de bedragen mee die voortvloeien uit de overeenkomstig artikel 12, lid 2, van Verordening (EG) nr..../...[financiering van het GLB] verrichte modulatie.

7. De Commissie ziet erop toe dat voor een lidstaat de jaarlijkse toewijzing overeenkomstig de onderhavige verordening uit het van de afdeling Oriëntatie van het EOGFL afkomstige deel van het Fonds, de jaarlijkse toewijzingen overeenkomstig Verordening (EG) nr. .../... uit het EFRO en het ESF [,met inbegrip van de bijdrage uit het EFRO voor het onderdeel "grensoverschrijdende samenwerking" van het bij Verordening (EG) nr. .../...ingestelde Europees Nabuurschaps- en Partnerschapsinstrument en van het bij Verordening (EG) nr. .../... ingestelde Pretoetredingsinstrument,] en de jaarlijkse toewijzing overeenkomstig Verordening (EG) nr. .../... uit het deel van het Europees Visserijfonds dat tot de verwezenlijking van de convergentiedoelstelling bijdraagt, in totaal niet meer bedragen dan 4% van het BBP van die lidstaat zoals geschat bij de aanneming van het interinstitutionele akkoord.

Artikel 71Bijdrage uit het Fonds

1. In de beschikking tot vaststelling van een programma voor plattelandsontwikkeling wordt de maximumbijdrage uit het Fonds vastgesteld op het niveau van elk prioritair zwaartepunt. In voorkomend geval worden de kredieten die worden toegewezen aan regio's die onder de convergentiedoelstelling vallen, in de beschikking duidelijk als zodanig vermeld.

2. De bijdrage uit het Fonds wordt berekend op basis van het totaalbedrag aan subsidiabele overheidsuitgaven.

3. De procentuele bijdrage uit het Fonds wordt vastgesteld op het niveau van elk prioritair zwaartepunt. Voor prioritair zwaartepunt 1 (concurrentiekracht) en prioritair zwaartepunt 3 (diversificatie en kwaliteit van het bestaan) gelden voor dat percentage de volgende maxima:

a) 75% van de subsidiabele overheidsuitgaven in de regio's zoals bedoeld in artikel 5, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. .../...[cohesie];

b) 50% van de subsidiabele overheidsuitgaven in de overige regio's.

Voor prioritair zwaartepunt 2 (landbeheer) en het prioritaire zwaartepunt LEADER gelden voor dat percentage de volgende maxima:

a) 80% van de subsidiabele overheidsuitgaven in de regio's zoals bedoeld in artikel 5, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr..../... [cohesie];

b) 55% van de subsidiabele overheidsuitgaven in de overige regio's.

De procentuele bijdrage uit het Fonds op het niveau van een prioritair zwaartepunt bedraagt ten minste 20%.

4. In afwijking van de in lid 3 vastgestelde maxima kan de procentuele bijdrage uit het Fonds met vijf procentpunten worden verhoogd voor de programma's voor de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee.

5. Acties in het kader van de technische bijstand op initiatief of voor rekening van de Commissie kunnen tot 100% worden gefinancierd.

6. Voor een door het Fonds gefinancierde concrete actie kan gedurende de subsidiabele periode die voor die concrete actie geldt, niet tegelijkertijd ook een bijdrage uit de Structuurfondsen, het Cohesiefonds of enig ander communautair financieringsinstrument worden verleend. Voor uitgaven die worden medegefinancierd uit het Fonds, is geen medefinanciering uit een ander communautair financieringsinstrument mogelijk.

Voor een concrete actie kan slechts in het kader van één programma voor plattelandsontwikkeling tegelijk een bijdrage uit het Fonds worden verleend. Een concrete actie kan slechts in het kader van een enkel prioritair zwaartepunt van een programma voor plattelandsontwikkeling worden gefinancierd.

7. Tenzij in deze verordening anders is bepaald, moeten overheidsuitgaven voor steun aan ondernemingen binnen de steunmaxima blijven die voor staatssteun zijn vastgesteld.

Artikel 72Subsidiabiliteit van de uitgaven

1. Onverminderd artikel 39, lid 1, van Verordening (EG) nr. .../... [financiering van het GLB], komen uitgaven voor een bijdrage uit het Fonds in aanmerking indien het betaalorgaan de betrokken steun daadwerkelijk tussen 1 januari 2007 en 31 december 2015 heeft betaald. De medegefinancierde concrete acties mogen niet vóór de begindatum van de subsidiabiliteit zijn voltooid.

Nieuwe uitgaven die worden toegevoegd bij een wijziging van het programma zoals bedoeld in artikel 18, zijn subsidiabel vanaf de datum waarop de Commissie het verzoek tot wijziging van het programma heeft ontvangen.

2. Uitgaven komen slechts voor een bijdrage uit het Fonds in aanmerking indien zij worden gedaan voor concrete acties waartoe door of onder verantwoordelijkheid van de beheersautoriteit van het betrokken programma is besloten volgens de vooraf door het toezichtcomité vastgestelde criteria.

3. De regels inzake de subsidiabiliteit van uitgaven worden op nationaal niveau vastgesteld onder voorbehoud van de bijzondere voorwaarden die bij deze verordening voor bepaalde maatregelen voor plattelandsontwikkeling zijn vastgesteld.

De volgende kosten komen evenwel niet voor een bijdrage uit het Fonds in aanmerking:

a) BTW,

b) debetrente,

c) de aankoop van grond voor een bedrag dat hoger is dan 10% van de totale subsidiabele uitgaven voor de betrokken concrete actie.

4. Het bepaalde in de leden 1 tot en met 3 geldt niet voor de in artikel 67, lid 1, bedoelde uitgaven.

5. De bijdrage uit het Fonds kan worden verleend in een andere vorm dan subsidies. Zo nodig kunnen uitvoeringsbepalingen worden vastgesteld volgens de in artikel 95, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 73Duurzaamheid van investeringen

1. Onverminderd de voorschriften betreffende de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten in de zin van de artikelen 43 en 49 van het Verdrag, ziet de lidstaat of de beheersautoriteit erop toe dat de bijdrage uit het Fonds voor een concrete actie die een investering betreft, slechts dan wordt gehandhaafd indien deze investeringsactie gedurende zeven jaar te rekenen vanaf het door de beheersautoriteit genomen financieringsbesluit geen belangrijke wijziging ondergaat die:

a) strijdig is met de aard ervan of met de uitvoeringsvoorwaarden die ervoor gelden, of een onderneming of overheidsinstantie onrechtmatig voordeel oplevert;

b) het gevolg is hetzij van een verandering in de aard van de eigendom van een infrastructuurvoorziening, hetzij van de beëindiging of verplaatsing van een productieactiviteit.

2. De onverschuldigd betaalde bedragen worden teruggevorderd overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EG) nr. .../...[financiering van het GLB].

TITEL VIBEHEER, CONTROLE EN VOORLICHTING

HOOFDSTUK IBEHEER EN CONTROLE

Artikel 74Verantwoordelijkheden van de Commissie

Om in het kader van het gedeelde beheer voor een goed financieel beheer zoals bedoeld in artikel 274 van het Verdrag te zorgen, voert de Commissie de in artikel 9 van Verordening (EG) nr. .../...[financiering van het GLB] genoemde werkzaamheden en controles uit.

Artikel 75Verantwoordelijkheden van de lidstaten

1. Om voor een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap te zorgen stellen de lidstaten alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen zoals bedoeld in artikel 9 van Verordening (EG) nr. .../...[financiering van het GLB] vast.

2. De lidstaat zorgt ervoor dat vóór de vaststelling van het programma de nodige beheers- en controlesystemen zijn opgezet met inachtneming van de volgende eisen:

a) een duidelijke omschrijving van de functies van de bij het beheer en de controle betrokken instanties en een duidelijke toewijzing van de functies binnen elke instantie;

b) een adequate functiescheiding tussen de bij het beheer en de controle betrokken instanties en binnen elke dergelijke instantie;

c) adequate middelen voor elke instantie om de functies te vervullen die eraan zijn toegewezen;

d) doeltreffende regelingen voor interne controle met inbegrip van regelingen voor de naleving van de communautaire regels betreffende combinaties van staatssteun;

e) in de gevallen waarin de vervulling van taken is gedelegeerd, een doeltreffend systeem voor de verslaglegging en het toezicht;

f) het bestaan van procedurehandboeken voor de te vervullen functies;

g) regelingen voor de auditing om na te gaan of het systeem doeltreffend functioneert;

h) betrouwbare geautomatiseerde systemen voor de boekhouding, het toezicht en de financiële verslaglegging;

i) systemen en procedures om voor een toereikend controlespoor te zorgen.

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de systemen gedurende de gehele programmeringsperiode doeltreffend functioneren.

3. De lidstaten verrichten controles overeenkomstig volgens de in artikel 95, lid 2, bedoelde procedure vast te stellen gedetailleerde uitvoeringsbepalingen betreffende met name het type en de intensiteit van de controles, die moeten zijn aangepast aan de aard van de verschillende maatregelen voor plattelandsontwikkeling.

Artikel 76Aanwijzing van instanties

Voor elk programma voor plattelandsontwikkeling wijst de lidstaat aan:

a) de beheersautoriteit, zijnde een nationale, regionale of plaatselijke overheids- of particuliere instantie die door de lidstaat is aangewezen om een programma te beheren, of de lidstaat zelf wanneer die taak door hem wordt verricht;

b) het betaalorgaan zoals bedoeld in artikel 6 van Verordening (EG) nr. .../...[financiering van het GLB];

c) de certificerende instantie zoals bedoeld in artikel 7 van Verordening (EG) nr. .../... [financiering van het GLB].

Artikel 77Beheersautoriteit

1. De beheersautoriteit is ervoor verantwoordelijk dat het programma op doelmatige, doeltreffende en correcte wijze wordt beheerd en ten uitvoer wordt gelegd, en moet met name:

a) erop toezien dat de concrete acties voor financiering worden geselecteerd met inachtneming van de voor het programma voor plattelandsontwikkeling geldende criteria en dat deze acties gedurende de gehele periode van uitvoering ervan in overeenstemming zijn met de geldende communautaire en nationale voorschriften en communautaire beleidstakken;

b) ervoor zorgen dat er een systeem is om de statistische informatie over de tenuitvoerlegging vast te leggen en te bewaren in een geautomatiseerde vorm die geschikt is voor de doeleinden van het toezicht en de evaluatie;

c) ervoor zorgen dat de begunstigden en de andere bij de tenuitvoerlegging van concrete acties betrokken instanties:

i) worden geïnformeerd over hun verplichtingen die uit de toegekende steun voortvloeien, en voor alle transacties betreffende de concrete actie hetzij een afzonderlijk boekhoudsysteem, hetzij een passende boekhoudkundige code gebruiken en

ii) op de hoogte zijn van de eisen inzake de verstrekking van gegevens aan de beheersautoriteit en inzake de registratie van de outputs en resultaten;

d) erop toezien dat de evaluaties van het programma binnen de in deze verordening gestelde termijnen plaatsvinden en in overeenstemming zijn met het gemeenschappelijke toezicht- en evaluatiekader, en de verrichte evaluaties doen toekomen aan de relevante nationale autoriteiten en de Commissie;

e) het toezichtcomité bijstaan en het de nodige documenten bezorgen om toezicht op de tenuitvoerlegging van het programma in het licht van de specifieke doelstellingen ervan te kunnen uitoefenen;

f) erop toezien dat de in artikel 80 bedoelde verplichtingen inzake publiciteit worden nagekomen;

g) het jaarverslag over de uitvoering opstellen en dit verslag na goedkeuring ervan door het toezichtcomité indienen bij de Commissie;

h) erop toezien dat het betaalorgaan met betrekking tot de voor financiering geselecteerde concrete acties alle nodige gegevens over de toegepaste procedures en de verrichte controles ontvangt voordat de betalingsopdrachten worden gegeven.

Indien een deel van de taken van de beheersautoriteit wordt gedelegeerd aan een andere instantie, behoudt de beheersautoriteit er de volledige verantwoordelijkheid voor dat de gedelegeerde taken doelmatig en correct worden beheerd en vervuld.

Artikel 78Betaalorgaan

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. .../...[financiering van het GLB] is het betaalorgaan verantwoordelijk voor het geven van de betalingsopdrachten en de uitvoering en de verantwoording van de betalingen ter zake van de steun aan begunstigden en voor de inontvangstneming van de communautaire bijdrage.

Artikel 79Certificerende instantie

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. [financiering van het GLB] gaat de certificerende instantie na of het beheers- en controlesysteem voor de programma's voor plattelandsontwikkeling doeltreffend functioneert.

HOOFDSTUK IIVOORLICHTING EN PUBLICITEIT

Artikel 80Voorlichting en publiciteit

1. De lidstaten dragen zorg voor de voorlichting en de publiciteit met betrekking tot de medegefinancierde concrete acties. Die voorlichting is gericht op de Europese burgers. Zij heeft tot doel de rol van de Gemeenschap onder de aandacht te brengen en het optreden van het Fonds doorzichtig te maken.

2. De beheersautoriteit van het programma is verantwoordelijk voor de publiciteit over het programma:

a) zij informeert de potentiële begunstigden, de beroepsorganisaties, de economische en sociale partners, de organisaties voor de bevordering van gelijke kansen voor vrouwen en mannen en de betrokken niet-gouvernementele organisaties over de door het programma geboden mogelijkheden en over de wijze waarop gebruik kan worden gemaakt van de financieringen in het kader van het programma;

b) zij informeert de begunstigden over het bedrag van de communautaire bijdrage;

c) zij informeert de Europese burgers over de rol die de Gemeenschap in de programma's speelt, en over de resultaten van de programma's.

TITEL VIITOEZICHT, EVALUATIE EN RESERVE

HOOFDSTUK ITOEZICHT

Artikel 81Toezichtcomité

1. Voor elk programma voor plattelandsontwikkeling richt de lidstaat in overeenstemming met de beheersautoriteit en na raadpleging van de partners een toezichtcomité op.

Het toezichtcomité wordt opgericht binnen een termijn van ten hoogste drie maanden na de beschikking tot goedkeuring van het programma.

Om zijn taken overeenkomstig deze verordening te vervullen stelt het toezichtcomité binnen het institutionele, juridische en financiële kader van de betrokken lidstaat zijn reglement van orde op en stelt het dit in overeenstemming met de beheersautoriteit vast.

2. Elk toezichtcomité wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de lidstaat of van de beheersautoriteit.

De lidstaat beslist over de samenstelling van het toezichtcomité, die de in artikel 6, lid 1, bedoelde partners omvat.

Een vertegenwoordiger van de Commissie kan op eigen initiatief met raadgevende stem aan de werkzaamheden van het toezichtcomité deelnemen.

Artikel 82Verantwoordelijkheden van het toezichtcomité

Het toezichtcomité vergewist zich ervan dat het programma voor plattelandsontwikkeling doeltreffend ten uitvoer wordt gelegd. Daartoe:

a) worden de criteria voor de selectie van de gefinancierde concrete acties door het toezichtcomité onderzocht en goedgekeurd binnen vier maanden na de goedkeuring van het programma. De selectiecriteria worden herzien naar gelang van de behoeften in het kader van de programmering;

b) gaat het toezichtcomité aan de hand van de door de beheersautoriteit bezorgde documenten periodiek na welke vooruitgang is geboekt bij de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van het programma;

c) worden de resultaten van de tenuitvoerlegging, en met name de verwezenlijking van de voor elk prioritair zwaartepunt vastgestelde doelstellingen en de evaluaties tijdens de uitvoering, door het toezichtcomité onderzocht;

d) worden de jaarverslagen over de uitvoering en het laatste verslag over de uitvoering door het toezichtcomité onderzocht en goedgekeurd voordat deze aan de Commissie worden toegezonden;

e) kan het toezichtcomité de beheersautoriteit elke aanpassing of herziening van het programma voorstellen die erop is gericht de in artikel 4 omschreven doelstellingen van het Fonds te bereiken of het beheer van het programma, met inbegrip van het financiële beheer, te verbeteren;

f) wordt elk voorstel tot wijziging van de inhoud van de beschikking van de Commissie over de bijdrage uit het Fonds door het toezichtcomité onderzocht en goedgekeurd.

Artikel 83Nadere voorschriften betreffende het toezicht

1. De beheersautoriteit en het toezichtcomité zien toe op de kwaliteit van de tenuitvoerlegging van het programma.

2. De beheersautoriteit en het toezichtcomité oefenen het toezicht op elk programma voor plattelandsontwikkeling uit met behulp van financiële, output- en resultaatindicatoren.

Artikel 84Gemeenschappelijk toezicht- en evaluatiekader

Het gemeenschappelijke toezicht- en evaluatiekader wordt opgesteld in samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten en wordt vastgesteld volgens de in artikel 95, lid 2, bedoelde procedure. In dit kader wordt een beperkt aantal voor alle programma's geldende gemeenschappelijke indicatoren bepaald.

Artikel 85Indicatoren

1. De voortgang, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de programma's voor plattelandsontwikkeling in het licht van de doelstellingen ervan worden gemeten met behulp van indicatoren betreffende de uitgangssituatie en de financiële uitvoering, de output, de resultaten en de impact van de programma's.

2. In elk programma voor plattelandsontwikkeling wordt een beperkt aantal aanvullende indicatoren die specifiek zijn voor dat programma, bepaald.

3. Indien de aard van het betrokken optreden zich daartoe leent, worden de gegevens betreffende de indicatoren uitgesplitst naar geslacht en leeftijd van de begunstigden.

Artikel 86Jaarverslag over de uitvoering

1. Voor het eerst in 2008 en uiterlijk op 30 juni van elk jaar doet de beheersautoriteit de Commissie een jaarverslag over de uitvoering van het programma toekomen. De beheersautoriteit dient uiterlijk op 30 juni 2016 een laatste verslag over de uitvoering van het programma bij de Commissie in.

2. Elk jaarverslag over de uitvoering bevat de volgende gegevens:

a) elke verandering van de algemene omstandigheden die een rechtstreekse invloed heeft op de voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van het programma, en elke wijziging van de communautaire en nationale beleidstakken die gevolgen heeft voor de coherentie tussen het optreden van het Fonds en dat van de andere financieringsinstrumenten;

b) de aan de hand van output- en resultaatindicatoren aangegeven vorderingen met het programma in het licht van de vastgestelde doelstellingen;

c) de financiële uitvoering van het programma, waarbij per maatregel een overzicht van de uitgaven voor betalingen aan begunstigden wordt gegeven; indien het programma geldt voor regio's die onder de convergentiedoelstelling vallen, moeten de uitgaven voor die regio's afzonderlijk worden vermeld;

d) de maatregelen die de beheersautoriteit en het toezichtcomité hebben genomen om de kwaliteit en de doeltreffendheid van de tenuitvoerlegging van het programma te waarborgen, en met name:

i) de activiteiten op het gebied van toezicht en evaluatie;

ii) een samenvatting van de grote problemen die bij het beheer van het programma zijn ondervonden, en de maatregelen die eventueel, al dan niet naar aanleiding van overeenkomstig artikel 87 gemaakte opmerkingen, zijn genomen;

iii) het gebruik van technische bijstand;

iv) de maatregelen die zijn genomen om overeenkomstig artikel 80 bekendheid aan het programma te geven;

e) een verklaring over de inachtneming van de communautaire beleidstakken in het kader van het programma, inclusief informatie over de ondervonden problemen en over de maatregelen die zijn genomen om deze aan te pakken;

f) een afzonderlijk hoofdstuk over de vorderingen met en de financiering van de acties in het kader van de LEADER-aanpak;

g) in voorkomend geval, het hergebruik van teruggekregen steun zoals bedoeld in artikel 33 van Verordening (EG) nr. .../....[financiering van het GLB].

3. Het verslag wordt voor de toepassing van artikel 26 van Verordening (EG) nr. .../... [financiering van het GLB] toereikend geacht indien het alle in lid 2 genoemde gegevens bevat en de mogelijkheid biedt zich een beeld te vormen van de tenuitvoerlegging van het programma.

Nadat de beheersautoriteit het jaarverslag over de uitvoering heeft ingediend, beschikt de Commissie over twee maanden om aan te geven of het al of niet toereikend is. Voor het laatste verslag over de uitvoering van het programma bedraagt deze termijn vijf maanden. Indien de Commissie niet binnen de gestelde termijn heeft geantwoord, wordt het verslag geacht toereikend te zijn.

Artikel 87Jaarlijks onderzoek van de programma's

1. Elk jaar onderzoeken de Commissie en de beheersautoriteit ter gelegenheid van de indiening van het jaarverslag over de uitvoering de belangrijkste resultaten van het voorgaande jaar volgens in overeenstemming met de betrokken lidstaat en beheersautoriteit te bepalen regels.

2. Na dit onderzoek kan de Commissie opmerkingen doen toekomen aan de lidstaat en aan de beheersautoriteit, die het toezichtcomité ervan in kennis stelt. De lidstaat deelt de Commissie mee welk gevolg aan die opmerkingen is gegeven.

HOOFDSTUK IIEVALUATIE

Artikel 88Algemene bepalingen

1. Het beleid inzake plattelandsontwikkeling en de programma's voor plattelandsontwikkeling worden overeenkomstig de artikelen 89 tot en met 91 onderworpen aan evaluaties vooraf, tijdens de uitvoering en achteraf.

2. De evaluaties hebben tot doel de kwaliteit, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de tenuitvoerlegging van de programma's voor plattelandsontwikkeling te verbeteren. Bij de evaluaties wordt de impact van die programma's beoordeeld in het licht van de in artikel 9 bedoelde communautaire strategische richtsnoeren en van de problemen op het gebied van plattelandsontwikkeling die specifiek zijn voor de betrokken lidstaten en regio's, en bij een en ander wordt aandacht besteed aan de eisen inzake duurzame ontwikkeling en aan het milieueffect, waarbij wordt voldaan aan de eisen van de relevante communautaire regelgeving.

3. De evaluatiewerkzaamheden worden naar gelang van het geval onder verantwoordelijkheid van hetzij de lidstaten, hetzij de Commissie georganiseerd.

4. De evaluaties worden uitgevoerd door onafhankelijke beoordelaars. De resultaten ervan worden bekendgemaakt overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie[15].

5. De lidstaten stellen adequate personele en financiële middelen voor de uitvoering van de evaluaties beschikbaar, organiseren het samenstellen en verzamelen van de benodigde gegevens en maken gebruik van de verschillende gegevens die het toezichtsysteem oplevert.

6. Op initiatief van de Commissie komen de lidstaten en de Commissie in het kader van artikel 84 de toe te passen evaluatiemethoden en -normen overeen.

Artikel 89Voorafgaande evaluatie

1. De voorafgaande evaluatie maakt deel uit van de opstelling van elk programma voor plattelandsontwikkeling en heeft tot doel tot een optimale toewijzing van de begrotingsmiddelen te komen en de kwaliteit van de programmering te verbeteren. Zij omvat de bepaling en beoordeling van: de behoeften op middellange en lange termijn, de te bereiken doelstellingen, de verwachte resultaten, de gekwantificeerde doelstellingen met name wat de impact in vergelijking met de uitgangssituatie betreft, de toegevoegde waarde van het optreden van de Gemeenschap, de mate waarin rekening wordt gehouden met de communautaire prioriteiten, de uit de voorgaande programmering getrokken lessen en de kwaliteit van de regelingen voor de tenuitvoerlegging, het toezicht, de evaluatie en het financiële beheer.

2. De voorafgaande evaluatie wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de lidstaat.

Artikel 90Evaluatie tijdens de uitvoering

1. De lidstaten zetten voor elk programma voor plattelandsontwikkeling een systeem voor een jaarlijkse evaluatie tijdens de uitvoering op.

2. De beheersautoriteit van het programma en het toezichtcomité gebruiken de jaarlijkse evaluatie tijdens de uitvoering om:

a) de vorderingen met het programma in vergelijking met de doelstellingen ervan te onderzoeken aan de hand van resultaatindicatoren en in voorkomend geval impactindicatoren;

b) de kwaliteit en de tenuitvoerlegging van het programma te verbeteren;

c) voorstellen voor belangrijke wijzigingen van het programma te onderzoeken;

d) de evaluatie halverwege de looptijd en de evaluatie achteraf voor te bereiden.

3. Vanaf 2008 dient de beheersautoriteit elk jaar bij het toezichtcomité een verslag in dat de resultaten van de evaluatie tijdens de uitvoering bevat. Dit verslag wordt na bespreking ervan aan de Commissie toegezonden samen met het in artikel 86 bedoelde jaarverslag over de uitvoering.

4. In 2010 neemt de jaarlijkse evaluatie tijdens de uitvoering de vorm aan van een evaluatie halverwege de looptijd. Bij deze evaluatie halverwege de looptijd worden maatregelen voorgesteld om de kwaliteit en de tenuitvoerlegging van de programma's te verbeteren.

Op initiatief van de Commissie wordt een samenvatting van de verslagen over de evaluatie halverwege de looptijd opgesteld.

5. In 2015 neemt de jaarlijkse evaluatie tijdens de uitvoering de vorm aan van een evaluatie achteraf.

6. Bij de evaluaties halverwege de looptijd en achteraf worden de mate van benutting van de middelen, de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de voor het Fonds gehanteerde programmering, de sociaal-economische impact van die programmering en de impact ervan op de communautaire prioriteiten onderzocht. Deze evaluaties hebben betrekking op de doelstellingen van het programma en hebben tot doel lessen te trekken ten aanzien van het beleid inzake plattelandsontwikkeling. Bij deze evaluaties worden de factoren opgespoord die hebben bijgedragen tot het welslagen of de mislukking van de tenuitvoerlegging van de programma's, ook op het vlak van duurzaamheid, en wordt naar de beste werkwijzen gezocht.

7. De jaarlijkse evaluatie tijdens de uitvoering wordt georganiseerd op initiatief van de beheersautoriteit in samenwerking met de Commissie. Zij wordt georganiseerd op meerjarenbasis en heeft betrekking op de periode 2007-2015.

8. De Commissie organiseert op haar initiatief enerzijds acties inzake opleiding, de uitwisseling van de beste werkwijzen en voorlichting ten behoeve van de met de evaluatie tijdens de uitvoering belaste beoordelaars, de deskundigen in de lidstaten en de leden van de toezichtcomités, en anderzijds thematische en samenvattende evaluaties.

Artikel 91Samenvatting van de evaluaties achteraf

1. De evaluaties achteraf worden samengevat onder verantwoordelijkheid van de Commissie en in samenwerking met de lidstaten en de beheersautoriteiten, die de daarvoor benodigde gegevens moeten verzamelen. De samenvatting heeft betrekking op alle programma's voor plattelandsontwikkeling.

2. De samenvatting van de evaluaties achteraf wordt uiterlijk op 31 december 2016 voltooid.

HOOFDSTUK IIIRESERVE

Artikel 92Communautaire reserve voor het prioritaire zwaartepunt LEADER

1. Het bedrag dat is toegewezen aan de in artikel 70, lid 2, bedoelde reserve, wordt gebruikt om de tenuitvoerlegging van de LEADER-aanpak in het kader van de programma's te ondersteunen.

2. De tenuitvoerlegging van de LEADER-aanpak wordt geëvalueerd aan de hand van objectieve criteria, waaronder:

a) de prioriteit die aan de LEADER-aanpak is toegekend,

b) de territoriale reikwijdte van de LEADER-aanpak,

c) de stand van uitvoering van het prioritaire zwaartepunt LEADER,

d) het hefboomeffect op particulier kapitaal,

e) de resultaten van de evaluaties halverwege de looptijd.

TITEL VIIISTAATSSTEUN

Artikel 93Toepassing van de regels inzake staatssteun

1. Tenzij in deze titel anders is bepaald, zijn de artikelen 87 tot en met 89 van het Verdrag van toepassing op steun die door de lidstaten wordt verleend voor maatregelen ter ondersteuning van de plattelandsontwikkeling.

De artikelen 87 tot en met 89 van het Verdrag zijn evenwel niet van toepassing op de financiële bijdragen die de lidstaten leveren voor maatregelen die overeenkomstig deze verordening door de Gemeenschap worden ondersteund.

2. Steun voor de modernisering van landbouwbedrijven die de overeenkomstig artikel 25, lid 2, in bijlage I vastgestelde percentages overschrijdt, is verboden.

Dit verbod geldt niet voor steun voor:

a) overwegend in het algemeen belang verrichte investeringen waarbij het gaat om het behoud van het traditionele landschap dat door land- en bosbouw tot stand is gekomen, of om de verplaatsing van bedrijfsgebouwen;

b) investeringen voor milieuverbetering en -bescherming;

c) investeringen ter verbetering van de hygiënische omstandigheden in de veehouderij en van het dierenwelzijn.

3. Staatssteun die aan landbouwers wordt toegekend als compensatie voor natuurlijke handicaps in berggebieden en in andere gebieden met handicaps, is verboden indien die steun niet aan de bij artikel 35 vastgestelde voorwaarden voldoet. In naar behoren gerechtvaardigde gevallen mag echter aanvullende steun worden verleend boven de overeenkomstig artikel 35, lid 3, in bijlage I vastgestelde bedragen.

4. Staatssteun ter ondersteuning van landbouwers die agromilieu- of dierenwelzijnsverbintenissen aangaan welke niet voldoen aan de bij artikel 37 vastgestelde voorwaarden, is verboden. Aanvullende steun boven de overeenkomstig artikel 37, lid 4, in bijlage I vastgestelde maximumbedragen mag evenwel worden verleend indien deze naar behoren gerechtvaardigd is. In uitzonderingsgevallen kan een naar behoren gerechtvaardigde afwijking worden toegestaan van de minimumduur die bij artikel 37, lid 3, voor de genoemde verbintenissen is vastgesteld.

5. Staatssteun ter ondersteuning van landbouwers die zich aanpassen aan veeleisende normen welke zijn gebaseerd op communautaire regelgeving op het gebied van milieubescherming, volksgezondheid, de gezondheid van dieren en planten, dierenwelzijn en arbeidsveiligheid, is verboden indien die steun niet voldoet aan de bij artikel 29 vastgestelde voorwaarden. Aanvullende steun boven het overeenkomstig artikel 29 vastgestelde maximumbedrag mag evenwel worden verleend om landbouwers te helpen te voldoen aan nationale wetgeving die verder gaat dan de communautaire normen.

Bij ontstentenis van communautaire regelgeving is staatssteun ter ondersteuning van landbouwers die zich aanpassen aan veeleisende normen welke zijn gebaseerd op nationale wetgeving op het gebied van milieu, volksgezondheid, de gezondheid van dieren en planten, dierenwelzijn en arbeidsveiligheid, verboden indien die steun niet voldoet aan de bij artikel 29 vastgestelde voorwaarden. Aanvullende steun boven het overeenkomstig artikel 29, lid 2, in bijlage I vastgestelde maximumbedrag mag worden verleend indien dit op grond van artikel 29 gerechtvaardigd is.

Artikel 94Aanvullende nationale financiering

Staatssteun die tot doel heeft aanvullende financiering te verschaffen voor maatregelen voor plattelandsontwikkeling waarvoor communautaire steun wordt verleend, wordt overeenkomstig het bepaalde in deze verordening door de lidstaten gemeld en door de Commissie goedgekeurd als onderdeel van de in artikel 15 bedoelde programmering. Op de aldus gemelde steun is het bepaalde in artikel 88, lid 3, eerste zin, van het Verdrag niet van toepassing.

TITEL IXOVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 95Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door een Comité voor Plattelandsontwikkeling (hierna het "Comité" genoemd).

2. In het geval dat naar het onderhavige lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op één maand.

3. Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 96Uitvoeringsbepalingen

Volgens de in artikel 95, lid 2, bedoelde procedure worden gedetailleerde uitvoeringsbepalingen vastgesteld voor deze verordening ter aanvulling van de specifieke bepalingen die zij bevat. Deze uitvoeringsbepalingen hebben met name betrekking op:

a) de indiening van de voorgestelde programma's voor plattelandsontwikkeling;

b) de voorwaarden voor de maatregelen voor plattelandsontwikkeling.

Artikel 97Overgangsbepalingen

Mochten specifieke maatregelen nodig zijn om de overgang van de geldende regeling naar de bij deze verordening ingestelde regeling te vergemakkelijken, dan worden die maatregelen vastgesteld volgens de in artikel 95, lid 2, bedoelde procedure.

Dergelijke maatregelen worden met name vastgesteld om bestaande communautaire steun die de Commissie heeft goedgekeurd voor een periode die na 1 januari 2007 eindigt, in te passen in de steun voor plattelandsontwikkeling waarin deze verordening voorziet.

Artikel 98Intrekkingen

1. Verordening (EG) nr. 1257/1999 wordt met ingang van 1 januari 2007 ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening.

De ingetrokken verordening blijft van toepassing voor de acties die de Commissie vóór 1 januari 2007 op grond van die verordening goedkeurt.

2. De richtlijnen en beschikkingen van de Raad tot vaststelling of wijziging van de in artikel 21, lid 2, van Verordening (EG) nr. 950/97 bedoelde lijsten van de probleemgebieden worden ingetrokken.

Artikel 99Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de [...] dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing voor de communautaire steun waartoe op of na 1 januari 2007 wordt besloten.

Artikel 10 is evenwel van toepassing met ingang van de inwerkingtreding van deze verordening.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De Voorzitter

BIJLAGE ISTEUNBEDRAGEN EN -PERCENTAGES

+++++ TABLE +++++

(*) Voor Malta kan de Commissie een minimaal steunbedrag vaststellen voor productiesectoren waarin de totale productie uiterst gering is.

(**) In uitzonderingsgevallen mogen deze bedragen worden verhoogd op grond van specifieke omstandigheden die in de programma's voor plattelandsontwikkeling moeten worden aangetoond.

BIJLAGE IIVerdeling over de jaren van de vastleggingskredieten voor de periode 2007-2013

(zoals bedoeld in artikel 70, lid 1)

(miljoen euro - prijzen van 2004)

+++++ TABLE +++++

FICHE FINANCIÈRE LÉGISLATIVE

+++++ TABLE +++++

1. LIGNE(S) BUDGÉTAIRE(S) + INTITULÉ(S)

2. DONNÉES CHIFFRÉES GLOBALES

2.1 Enveloppe totale de l'action (partie B): 88 753,- millions d'euros en CE (prix constant 2004)

2.2 Période d'application: du 1 janvier 2007 au 31 décembre 2013

2.3 Estimation globale pluriannuelle des dépenses:

a) Échéancier crédits d'engagement/crédits de paiement (intervention financière) (cf. point 6.1.1)

millions d'euros (à la 3e décimale)

+++++ TABLE +++++

b) Assistance technique et administrative (ATA) et dépenses d'appui (DDA) (cf. point 6.1.2)

+++++ TABLE +++++

+++++ TABLE +++++

c) Incidence financière globale des ressources humaines et autres dépenses de fonctionnement (cf. points 7.2 et 7.3)

+++++ TABLE +++++

+++++ TABLE +++++

2.4 Compatibilité avec la programmation financière et les perspectives financières

[X] Proposition compatible avec la programmation financière 2007-2013.

Cette proposition nécessite une reprogrammation de la rubrique concernée des perspectives financières,

y compris, le cas échéant, un recours aux dispositions de l'accord interinstitutionnel.

2.5 Incidence financière sur les recettes

[X] Aucune implication financière.

millions d'euros (à la première décimale)

+++++ TABLE +++++

4. BASE JURIDIQUE

Article 36 et 37 du traité.

5. DESCRIPTION ET JUSTIFICATION

5.1 Nécessité d'une intervention communautaire

5.1.1 Objectifs poursuivis

La politique de développement rural accompagne la politique commune relative aux marchés agricoles et elle contribue aux objectifs énoncés à l'article 33 du traité. La présente proposition établit le cadre de soutien du développement rural par l'Union européenne.

Le soutien de la Communauté en faveur d'un développement rural, financé par le Fonds agricole pour le développement rural (FEADER), contribuera à la réalisation des objectifs suivants :

- l'amélioration de la compétitivité de l'agriculture et de la sylviculture par un soutien à la restructuration ;

- l'amélioration de l'environnement et l'espace rural par le soutien à la gestion du territoire ;

- l'amélioration de la qualité de la vie dans les zones rurales et l'encouragement de la diversification des activités économiques.

5.1.2 Dispositions prises relevant de l'évaluation ex ante

(Il s'agit ici:

a) d'expliquer comment et quand l'évaluation ex ante a été effectuée (auteur, calendrier et si le(s) rapport(s) est/sont disponible(s) ou comment l'information correspondante a été collectée.

Une étude d'impact a été élaborée et accompagne la proposition.

b) de décrire brièvement les constatations et enseignements tirés de l'évaluation ex ante)

Les conclusions figurent à la partie 5 de l'étude d'impact.

5.1.3 Dispositions prises à la suite de l'évaluation ex post

(Dans le cas du renouvellement d'un programme, il s'agit aussi de décrire brièvement les enseignements à tirer d'une évaluation intérimaire ou ex post.)

Voir partie 5 de l'étude d'impact.

5.2 Actions envisagées et modalités de l'intervention budgétaire

La politique de développement rural sera implémentée par des programmes pluriannuels couvrant la période 2007 - 2013. Ils seront articulés autour de 3 axes prioritaires et de l'axe LEADER conformément aux dispositions des titres III et IV de la proposition.

5.3 Modalités de mise en uvre

Les programmes de développement rural sont établis et présentés à la Commission par les Etats membres à l'issue d'une concertation avec les partenaires régionaux, locaux, économiques et sociaux. L'Etat membre peut présenter soit un seul programme couvrant tout son territoire soit un programme par région.

La Commission approuve les programmes en fonction de leur cohérence avec les orientations stratégiques de l'Union sur le développement rural, le plan stratégique national présenté par l'Etat membre, ainsi qu'avec le présent règlement. La mise en uvre des programmes et leur contrôle relève de la gestion partagée (art. 53 du Règlement 1605/2002).

L'assistance technique à l'initiative de la Commission est implémentée en gestion directe.

6. INCIDENCE FINANCIÈRE

6.1 Incidence financière totale sur la partie B (pour toute la période de programmation)

(Le mode de calcul des montants totaux présentés dans le tableau ci-après doit être expliqué par la ventilation dans le tableau 6.2.)

6.1.1 Intervention financière

Crédits d'engagement en millions d'euros (à la 3e décimale)

+++++ TABLE +++++

6.1.2 Assistance technique et administrative (ATA), dépenses d'appui (DDA) et dépenses TI (crédits d'engagement)

+++++ TABLE +++++

6.2. Calcul des coûts par mesure envisagée en partie B (pour toute la période de programmation)

(Dans le cas où il y a plusieurs actions, il y a lieu de donner, sur les mesures concrètes à prendre pour chaque action, les précisions nécessaires à l'estimation du volume et du coût des réalisations.)

Crédits d'engagement en millions d'euros (à la 3e décimale)

+++++ TABLE +++++

(Si nécessaire, expliquer le mode de calcul.)

7. INCIDENCE SUR LES EFFECTIFS ET LES DÉPENSES ADMINISTRATIVES

7.1. Incidence sur les ressources humaines

+++++ TABLE +++++

7.2 Incidence financière globale des ressources humaines

+++++ TABLE +++++

Les montants correspondent aux dépenses totales pour 12 mois.

7.3 Autres dépenses de fonctionnement découlant de l'action

+++++ TABLE +++++

Les montants correspondent aux dépenses totales de l'action pour 12 mois.

(1) Préciser le type de comité ainsi que le groupe auquel il appartient.

+++++ TABLE +++++

(Dans l'estimation des ressources humaines et administratives nécessaires pour l'action, les DG/services devront tenir compte des décisions arrêtées par la Commission lors du débat d'orientation et de l'approbation de l'avant-projet de budget (APB). Ceci signifie que les DG devront indiquer que les ressources humaines peuvent être couvertes à l'intérieur de la préallocation indicative prévue lors de l'adoption de l'APB.

Dans des cas exceptionnels où les actions visées n'étaient pas prévisibles lors de la préparation de l'APB, la Commission devra être saisie afin de décider si la mise en uvre de l'action proposée peut être acceptée et selon quelles modalités (à travers une modification de la préallocation indicative, une opération ad hoc de redéploiement, un budget rectificatif et supplémentaire ou une lettre rectificative au projet de budget.)

Les besoins en ressources humaines et administratives seront couverts à l'intérieur de la dotation allouée à la DG gestionnaire dans le cadre de la procédure d'allocation annuelle.

8. SUIVI ET ÉVALUATION

8.1 Système de suivi

Il est défini aux articles 81 à 87.

8.2 Modalités et périodicité de l'évaluation prévue

Les programmes de développement rural font l'objet d'évaluations conformément aux dispositions des articles 88 à 91.

9. MESURES ANTIFRAUDE

Les Etats membres assument en premier ressort la responsabilité du contrôle financier des interventions. A cette fin, les Etats membres prennent toutes les dispositions et mesures nécessaires pour s'assurer de la réalité et régularité des opérations financées par le FEADER, prévenir et détecter les irrégularités, poursuivre et récupérer les fonds perdus en cas d'irrégularité. La Commission, pour sa part, s'assure de l'existence et du bon fonctionnement des systèmes de gestion et de contrôle dans les Etats membres et elle applique les corrections financières en cas de défaillance de ces systèmes. Il convient de noter que la procédure d'apurement des comptes s'applique.

-----------------------[1] PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 583/2004 (PB L 91 van 30.3.2004, blz. 1).

[2] PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 583/2004.

[3] PB L 103 van 24.4.1979, blz. 7. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36).

[4] PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

[5] PB L 142 van 2.6.1997, blz. 1.

[6] PB L [...] van [...], blz. [...].

[7] PB L 184 van 27.7.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1782/2003.

[8] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

[9] PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1.

[10] PB L [...] van [...], blz. [...].

[11] PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.

[12] PB C 288 van 9.10.1999, blz. 2.

[13] Mededeling van de Commissie van 19.3.1991 (PB C 73 van 19.3.1991).

[14] Mededeling van de Commissie van 14.4.2000 (PB C 139 van 18.5.2000, blz. 5).

[15] PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.