23.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 74/62


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Peri-urbane landbouw”

(2005/C 74/12)

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 17 juli 2003 besloten overeenkomstig art. 29, lid 2, van zijn reglement van orde een advies op te stellen over „Peri-urbane landbouw”.

De gespecialiseerde afdeling „Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu” die met de voorbereiding van de werkzaamheden terzake was belast, heeft haar advies op 6 juli 2004 goedgekeurd. Rapporteur was de heer CABALL i SUBIRANA.

Het Comité heeft tijdens zijn op 15 en 16 september 2004 gehouden 411e zitting (vergadering van 16 september) het volgende advies uitgebracht, dat met 132 stemmen vóór en 0 stemmen tegen, bij 3 onthoudingen, is goedgekeurd:

1.   Inleiding

1.1   Een productieve activiteit die het stempel draagt van de stedelijke omgeving

1.1.1

Peri-urbane gebieden vormen een aandachtspunt van diverse Europese discussiefora, met inbegrip van het Europees Economisch en Sociaal Comité. In EU-gemeenten doet zich steeds vaker het verschijnsel voor dat agrarische productiezones worden opgeslokt als gevolg van de stedelijke ontwikkeling, de groei van de industrie en de dienstensector en de uitbreiding van communicatie- en energie-infrastructuur. Dit leidt dan tot het ontstaan van steeds meer marginale landbouwzones en gebieden waar een concurrerende landbouw onmogelijk is.

1.1.2

Landbouwactiviteiten in peri-urbane gebieden dragen het stempel van de stedelijke omgeving waarin zij plaatsvinden, en die omgeving werkt negatief uit op de economische levensvatbaarheid van deze activiteiten. Deze omgevingsfactoren leiden tot aantasting van het milieu en tot verslechtering van de sociale banden tussen stad en platteland. Indien er voor dit belangenconflict tussen stad en platteland geen passende maatregelen worden getroffen, kan het voortbestaan van de landbouw als zodanig ernstig in gevaar komen.

1.1.3

Bij de problemen waarmee peri-urbane landbouwgebieden al langer te maken hebben is er recentelijk nog een bijeengekomen, nl. het streven om vrije ruimten rond de steden waar geen landbouw wordt bedreven, te behouden. In dit concept wordt deze ruimte als een soort themapark gezien, waarin alles kunstmatig en onpersoonlijk is en de band met de omgeving geheel is verdwenen. Ter rechtvaardiging hiervan worden als dekmantel esthetische criteria gebruikt die gebaseerd zijn op de vermeende instandhouding van de biodiversiteit of die blijk geven van een landschapsvisie waarin de landbouw tot een marginale of folkloristische bezigheid wordt gereduceerd.

1.1.4

In het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) van de EU wordt aangemoedigd de landbouweconomie te diversifiëren door nieuwe inkomstengenererende activiteiten te ontplooien. Er zij op gewezen dat er zonder landbouw ook geen agrarisch landschap is, d.w.z. een landschap met akkers, weilanden, dieren en vooral boeren en boerinnen.

1.1.5

Door al deze factoren (druk van de stedelijke omgeving, de idee van een landbouw zonder landbouwers en de hervorming van het GLB) komen de continuïteit en de stabiliteit van de peri-urbane landbouw op de helling te staan (de problemen zijn veel ernstiger dan in andere agrarische gebieden met dezelfde klimatologische omstandigheden, waardoor het gevaar groter is dat de landbouw er verdwijnt).

1.1.6

Naast het verlies van landbouwgrond hebben sommige lidstaten ook te kampen met het probleem dat er geen duidelijke wetgeving ter regulering van de grondmarkt en agrarische pachtovereenkomsten bestaat. Bij gebrek aan een markt voor landbouwgrond is het voor jongeren niet eenvoudig zich als landbouwer te vestigen en worden ook bedrijfsuitbreidingen bemoeilijkt. Veel grond in particulier of overheidsbezit blijft buiten bereik van beroepsboeren doordat de eigenaars weigeren de grond te verpachten; zij blokkeren zo de grondmarkt. Door deze vorm van speculatie komt de toekomst van veel peri-urbane landbouwgebieden op het spel te staan. De EU-lidstaten dienen deze grondspeculatie dan ook door middel van specifieke wetgeving tegen te gaan.

1.1.7

Agrarische gebieden, die zich niet onttrekken aan de veranderingen die zich in de voorbije jaren in de rurale wereld hebben voorgedaan, worden gekenmerkt door bepaalde waarden en functies die ze al dan niet geschikt maken voor het grondgebruik dat er plaatsvindt.

1.2   Veel meer dan louter een economische activiteit

1.2.1

Het EESC is als een van de in plattelandsontwikkeling geïnteresseerde instanties rechtstreeks betrokken bij de pogingen ervoor te zorgen dat landelijke gebieden in Europa zich in economisch, sociaal en milieuopzicht op duurzame wijze ontwikkelen. Agrarische zones spelen op economisch, ecologisch en sociaal vlak in peri-urbane gebieden een nog grotere rol dan elders. De landbouwgrond fungeert in peri-urbane gebieden immers als groene long voor de steden. Peri-urbane gebieden zijn ook van cruciaal belang in de ruimtelijke ordening, omdat zij de ongebreidelde groei van steden tegengaan, vrije ruimte scheppen en de stedelijke omgeving een menselijk gezicht geven. De economische rol daarentegen, die essentieel is om agrarische gebieden te behouden en daarvoor toekomstkansen te creëren, wordt kleiner. Dat komt doordat zij onder druk staan van de stad en doordat er aan de landbouwproductie in de economie van de peri-urbane gebieden maar weinig belang wordt gehecht.

1.2.2

Het EESC onderschrijft dat er geen landbouw is zonder een platteland dat leeft, en dat een levend platteland onmisbaar is zonder landbouw, zoals in de conclusies van de Conferentie van Salzburg staat te lezen (1). De boeren en boerinnen die zich fulltime voor de landbouw inzetten, zijn in wezen de echte hoofdrolspelers in de peri-urbane landbouwgebieden, en zo hoort het ook. Tegelijkertijd erkent het EESC de belangrijke rol die deeltijdlandbouwers in tal van peri-urbane gebieden vervullen.

1.3   Beperkingen en kansen voor het bedrijven van landbouw in een heterogene en dynamische ruimte

1.3.1

Het EESC is zich ervan bewust dat het moeilijk is peri-urbane gebieden eenduidig te definiëren, omdat zij uitermate veelsoortig en dynamisch zijn. In essentie zijn het gebieden waar stad en platteland elkaar raken; zij hebben nog de wezenskenmerken van het platteland, maar tegelijkertijd is de aantrekkingskracht van de stad er al zichtbaar.

1.3.2

Peri-urbane gebieden hebben met elkaar gemeen dat zij in ruimtelijk, sociaal en milieuopzicht in een precaire situatie verkeren, en dat zij aan de rand van stedelijke agglomeraties liggen. Landbouw die in deze gebieden als beroepsactiviteit wordt beoefend, wordt peri-urbane landbouw genoemd. Naast deze agrarische beroepsbezigheid kunnen er ook activiteiten worden ontplooid m.b.t. het kweken van planten voor recreatieve, therapeutische of pedagogische doeleinden of voor de vormgeving of instandhouding van het landschap (hoveniers, landschapsarchitecten, enz.). In sommige regio's van de lidstaten zijn dergelijke activiteiten van grote betekenis.

1.3.3

Wat peri-urbane gebieden van andere rurale gebieden onderscheidt, is dat zij met zeer specifieke beperkingen te maken hebben en ernstig in hun voortbestaan worden bedreigd.

1.3.4

Anderzijds hebben peri-urbane landbouwgebieden dikwijls ook bijzondere kenmerken, die optimaal moeten worden benut. Zo liggen zij dicht bij de consumentenmarkten, zien de consumenten steeds meer het belang in van goed en veilig voedsel, en is er vanuit de samenleving vraag naar nieuwe activiteiten (recreatie, cursussen, milieu-educatie, ecotoerisme, enz.). Deze nieuwe, aanvullende activiteiten kunnen helpen het bedrijfsrisico te spreiden en extra inkomsten te genereren.

1.3.5

In artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) is het volgende bepaald: „Tot de probleemgebieden kunnen andere gebieden behoren die te kampen hebben met specifieke belemmeringen en waar voortzetting van de landbouw, indien nodig op bepaalde voorwaarden, noodzakelijk is voor het behoud of de verbetering van het milieu, het natuurbeheer en de handhaving van de toeristische mogelijkheden van het gebied of voor de kustbescherming.” Hiermee wordt het standpunt van het EESC dat peri-urbane landbouwzones beschouwd moeten worden als gebieden met specifieke problemen, kracht bijgezet.

1.3.6

Met „Agenda 2000” en de tussentijdse herziening van het GLB die onlangs heeft plaatsgevonden, krijgen deze richtsnoeren een verdere steun in de rug.

1.3.7

In de preambule bij de conclusies van de Conferentie van Salzburg wordt erop gewezen „dat de Europese landbouwers geholpen moeten worden hun multifunctionele rol te spelen als landschapsverzorgers en marktgerichte producenten in de hele Unie” (2). Deze gedachte wordt verder uitgewerkt in het door rapporteur Bros opgestelde EESC-initiatiefadvies „De tweede pijler van het GLB: mogelijke aanpassingen van het plattelandsontwikkelingsbeleid (follow-up van de Conferentie van Salzburg” (3).

2.   Doelstellingen inzake behoud en ontwikkeling van de peri-urbane landbouw

2.1

Het staat voor het EESC buiten kijf dat de peri-urbane landbouw met specifieke beperkingen te maken heeft die voortvloeien uit duidelijk aanwijsbare en definieerbare kenmerken. Om de hierdoor veroorzaakte problemen het hoofd te bieden, moeten er gerichte maatregelen worden uitgewerkt voor het behoud, de planning en het beheer van peri-urbane gebieden waar agrarische productieactiviteiten plaatsvinden. Het EESC pleit in dit verband voor gebruikmaking van mechanismen en instrumenten om peri-urbane landbouwgebieden te beschermen en te ontwikkelen.

2.2   Doelstelling 1: peri-urbane landbouwgebieden moeten maatschappelijk, politiek en bestuurlijk erkend worden als plattelandsgebieden met specifieke beperkingen en problemen

2.2.1   Bevordering van een actief en krachtig netwerk van „tussensteden”

2.2.1.1

Het EESC stelt vast dat de verstedelijking van het Europese grondgebied alsmaar toeneemt en ertoe leidt dat er overal verspreid en op uitgebreide schaal gebouwd wordt, zodat er voortdurend en onherroepelijk vruchtbare grond verloren gaat. Dit is de voornaamste beperkende factor voor peri-urbane gebieden. Een en ander wordt verder toegelicht in het door rapporteur Van Iersel opgestelde initiatiefadvies van het EESC „Metropolitane gebieden: sociaal-economische gevolgen voor de toekomst van Europa” (4).

2.2.1.2

De teruggang in agrarische activiteit heeft niet alleen gevolgen voor de landbouwsector zelf, maar ook voor het behoud van de natuurlijke rijkdommen, de bescherming van de levenskwaliteit van de stedelingen en een evenwichtig beheer van het grondgebied.

2.2.1.3

Ter wille van een evenwichtig en duurzaam Europa pleit het EESC voor een actief en krachtig netwerk van „tussensteden”, waarbij het er niet zozeer om gaat hoeveel inwoners zij hebben, maar meer om de mate waarin zij in hun regio als schakel fungeren tussen landelijke en stedelijke gebieden.

2.2.1.4

Zo'n net van tussensteden is alleen mogelijk als in de omgeving daarvan landbouw- en natuurgebieden bestaan, d.w.z. peri-urbane gebieden, die o.m. als bufferzones tussen zones met bebouwing fungeren en natuurgebieden met elkaar verbinden. Dit kan ertoe bijdragen dat gemeenten hun eigen gezicht bewaren, dat de biodiversiteit in stand wordt gehouden en dat een levensvatbare landbouw mogelijk blijft.

2.2.2   Erkenning van de rol van de landbouw in de relatie stad/platteland

2.2.2.1

In eerste instantie is het volgens het EESC zaak in maatschappelijk, politiek en bestuurlijk opzicht te erkennen dat er rurale/urbane (peri-urbane) gebieden bestaan waar de landbouw met specifieke problemen te kampen heeft, en dat deze gebieden een belangrijke rol spelen in de relatie tussen stad en platteland.

2.2.2.2

Erkenning van de peri-urbane agrarische gebieden en de aldaar aanwezige landbouw moet in de eerste plaats gebaseerd zijn op onderzoek naar de moeilijkheden waarmee zij geconfronteerd worden en de problemen die zij veroorzaken, en in de tweede plaats op een alomvattende analyse van de waarden die zij vertegenwoordigen (water, landschap, biodiversiteit, architectuur, landbouwstructuur, enz.) en van de taken die zij, afhankelijk van die waarden, op economisch, sociaal en milieugebied moeten vervullen.

2.2.3   Bewustwording vergroten om erkenning te bevorderen

2.2.3.1

De samenleving moet ervan doordrongen worden dat grond geen onbeperkte natuurlijke hulpbron is en dat het moeilijk is om dit gemeenschappelijke erfgoed terug te winnen als het eenmaal verloren is gegaan. Daarom moet er werk worden gemaakt van centripetale (naar binnen gerichte) stedelijke groei, door middel van programma's bedoeld om in verval geraakte stadszones en verouderde industriegebieden te herstellen en nieuw leven in te blazen, waarbij moet worden voorkomen dat er nog meer grond verloren gaat door bebouwing. Ook is er behoefte aan specifieke wetgeving die tegengaat dat er met landbouwgrond wordt gespeculeerd, zoals aan de rand van veel Europese steden gebeurt.

2.2.3.2

Om te garanderen dat zij in maatschappelijk, politiek en bestuurlijk opzicht overal in Europa worden erkend, moet er naar het oordeel van het EESC meer werk worden gemaakt van Europese maatregelen ten behoeve van peri-urbane agrarische gebieden en de landbouw die er bedreven wordt. Met deze maatregelen, waarin de waarden en taken van deze gebieden worden erkend, moet een fundament worden gecreëerd op grond waarvan alle lidstaten, uitgaande van gemeenschappelijke basiscriteria, specifieke wetgeving kunnen opstellen om peri-urbane landbouwgebieden te beschermen en te ontwikkelen.

2.3   Doelstelling 2: met behulp van planologie en ruimtelijke ordening en gemeentelijke initiatieven voorkomen dat peri-urbane landbouwgebieden door de steden worden opgeslokt

2.3.1

Volgens het EESC volstaat het niet dat politiek en samenleving in theorie en gevoelsmatig voorstander zijn van instandhouding van peri-urbane landbouwgebieden. Alle lidstaten moeten ook instrumenten voor het beheer van peri-urbane landbouwgronden hebben en toepassen, om speculatie die tot gevolg heeft dat landbouwgrond wordt opgegeven, te verhinderen.

2.3.2

Deze instrumenten voor het beheer van het grondgebied moeten volgens het EESC op zes pijlers steunen:

a)

Er moeten Europese, nationale en regionale wetgevingsinstrumenten inzake ruimtelijke ordening en stadsplanning alsmede nationale en regionale wetgevingsinstrumenten inzake grondgebruik worden aangewend die rekening houden met peri-urbane landbouwgebieden en het landbouwbeleid en die het moeilijker maken om landbouwgrond een andere bestemming te geven.

b)

Er is transparante wetgeving nodig ter regulering van de tijdelijke ingebruikgeving door publieke of particuliere eigenaars van grond; beroepsboeren zouden de grond zo kunnen pachten voor landbouw of veeteelt, hetgeen de opbrengst van landbouwbedrijven ten goede kan komen.

c)

In deze gebieden mag grond met een agrarische bestemming niet te zwaar worden belast; de belasting moet er op hetzelfde niveau liggen als in industriegebieden en stedelijke gebieden met een woonbestemming.

d)

Gemeenten zouden (weer) het initiatief moeten nemen en er zo voor moeten zorgen dat het subsidiariteitsbeginsel (verantwoordelijkheid van lokale overheden en politici) bij de gemeentelijke ruimtelijke ordening wordt nageleefd, waarbij wel altijd moet worden uitgegaan van supragemeentelijke criteria die gebaseerd zijn op samenwerking tussen gemeenten en op territoriale samenhang.

e)

Er moeten nieuwe criteria voor gemeentefinanciering worden ingevoerd, zoals het concept „beschermde landbouwgrond”; hierbij primeert de bescherming van agrarische grond boven stedenbouwkundige bestemming ervan. Met deze nieuwe criteria wordt de afhankelijkheid van de gemeentelijke belastinginkomsten op basis van andere criteria verminderd.

f)

Steeds als er voor peri-urbane landbouwgebieden plannen worden gesmeed waarbij de kans bestaat dat er landbouwgrond verloren gaat, moet de bevoegde landbouwinstantie verplicht een bindende „agrarische impactstudie” verrichten.

2.3.3

Uiteindelijk gaat het erom dat instrumenten op het gebied van planning, ruimtelijke ordening, grondgebruik en gemeentefinanciering alsook agrarische impactstudies ertoe bijdragen dat peri-urbane landbouwgebieden de druk kunnen weerstaan die veroorzaakt wordt door de permanente vraag van steden naar grond (voor stadsuitbreiding, ontwikkeling van industrie en dienstensector, en communicatie- en energie-infrastructuur) en dat verwaarlozing van grond wordt voorkomen, omdat die als voorwendsel kan worden gebruikt om peri-urbane landbouwgebieden in een negatief daglicht te plaatsen en het verdwijnen ervan te rechtvaardigen.

2.4   Doelstelling 3: de peri-urbane landbouw en de gebieden waar die wordt bedreven, moeten zich op dynamische en duurzame wijze ontwikkelen

2.4.1

De peri-urbane landbouw en de gebieden waar die wordt bedreven, kunnen zich pas op dynamische en duurzame wijze ontwikkelen als de lokale overheden een cruciale rol kunnen spelen en ook een vinger in de pap hebben in het intergemeentelijke beheer en in de supra-gemeentelijke planning en ruimtelijke ordening.

2.4.2

Daartoe is het zaak dat de verschillende peri-urbane gebieden de handen ineenslaan en zich verenigen in een organisatie met als hoofddoel om de agrarische zones en de landbouwactiviteit die er wordt uitgeoefend niet alleen te beschermen, maar ook nieuw leven in te blazen door middel van supragemeentelijke plannen op het vlak van instandhouding, gebruik en beheer van de grond.

2.4.3

In deze organisatie zou ook plaats moeten worden ingeruimd voor de landbouwers zelf, teneinde met hen tot partnerschappen te komen om de doelstellingen ervan onder de aandacht te brengen van lokale betrokkenen (burgers en verkozenen) en andere belanghebbenden (universiteiten, milieudeskundigen, enz.) en teneinde afspraken over het beheer van landbouwgrond te maken.

2.4.4

Beheerders van peri-urbane gebieden dienen behoudend te zijn waar het territoriale waarden betreft, maar tegelijkertijd vooruitstrevend door met positieve, inventieve en creatieve voorstellen voor de uitbouw van de functie van peri-urbane landbouwgebieden te komen, en streng de hand te houden aan de regels voor het grondgebruik. Voorts dienen zij duurzaamheidscriteria te hanteren.

2.4.5

Subsidiariteit is bij het beheer van peri-urbane landbouwgebieden van essentieel belang om tussen overheid en agrarische sector een goede verstandhouding te kweken op grond van een gemeenschappelijke verbintenis om peri-urbane landbouwgebieden te behouden en verder te ontwikkelen. Het is kortom zaak dat overheid en boeren een pact sluiten voor een duurzame landbouw.

2.4.6

Het beheer dient gebaseerd te zijn op een„samenwerkingsnetwerk” tussen overheids- en particuliere actoren die bij het beheer zijn betrokken en die georganiseerd zijn in een of ander „participatie- en beheersorgaan” dat op basis van gemeenschappelijke doelstellingen en belangen streeft naar specifieke maatregelen voor de onderscheiden gebieden en de natuurlijke hulpbronnen (bv. op het vlak van het promoten van hun producten, gebruik van informatie- en communicatie-technologie, bevordering van milieu-educatie, landschapsbehoud, enz.). Kortom, een orgaan dat de randvoorwaarden bepaalt, controleert of men zich daaraan houdt en de motor is achter ondersteunende en stimulerende maatregelen die peri-urbane gebieden nieuw elan geven.

2.4.7

Het gaat erom dat ook in de peri-urbane landbouwgebieden gehandeld wordt overeenkomstig de conclusies van de Conferentie van Salzburg, waarin o.m. het volgende is bepaald: „In het toekomstige beleid moet de via van onderaf tot stand gekomen lokale partnerschappen verleende EU-steun voor plattelandsgebieden worden opgenomen in de hoofdprogramma's (…). De programmapartners moeten meer bevoegdheden krijgen om omvattende strategieën die gebaseerd zijn op welomschreven doelstellingen en resultaten, te ontwerpen en door te voeren” (punten 6 en 7 van de conclusies van de Conferentie van Salzburg) (5).

2.4.8

Naast de pacten voor een duurzame landbouw moet de aandacht ook uitgaan naar plannen voor supragemeentelijk beheer die, gezien de specifieke kenmerken van de landbouwgebieden (ruraal-urbane gebieden), beschouwd moeten worden als „rurbane projecten” tussen overheden en beheersorganen. Deze projecten fungeren als maatregel voor behoud en herstel van landbouwgebieden en door de inkomsten die zij helpen genereren zijn zij voor stad en platteland van wederzijds belang. Het is absoluut noodzakelijk dat een deel van de inkomsten die uit niet-landbouwactiviteiten in agrarische gebieden voortvloeien, naar de landbouw terugvloeit.

2.4.9

De „rurbane projecten” moeten door de participatie- en beheersorganen voor de peri-urbane landbouwgebieden worden bevorderd en dienen gebaseerd te zijn op multisectorale criteria, waarin plaats wordt ingeruimd voor productieaspecten (producten die voldoen aan de vraag van de consument), milieuaspecten (productieactiviteiten die het milieu zoveel mogelijk ontzien) en sociale aspecten (inspelen op stedelijke behoeften, bv. door landbouwgrond te gebruiken voor openluchtactiviteiten en educatieve doeleinden).

2.4.10

De beheersorganen voor peri-urbane landbouwgebieden kunnen pas „rurbane projecten” en pacten voor het beheer van de landbouw tot stand brengen als de actoren die bij het beheer van een peri-urbaan landbouwgebied zijn betrokken (overheden, met name de lokale, en de agrarische sector) een institutioneel akkoord hebben bereikt over de noodzaak om tot een geïntegreerd beheer te komen.

2.4.11

Zo'n formele overeenkomst tussen de lokale en supralokale overheden en de landbouwers zou kunnen berusten op een aantal algemene beginselen die omschreven zijn in een „Handvest voor de peri-urbane landbouw”.

2.4.12

Om de overeenkomst kracht bij te zetten en het handvest meer concreet gestalte te geven, zou het uitgebreid kunnen worden met een „Plan voor duurzaam beheer en duurzame ontwikkeling”, waarin de beginselen en strategische richtsnoeren worden omschreven en gerichte maatregelen worden vastgesteld om de waarden van peri-urbane landbouwgebieden te beschermen en de functie ervan verder te ontwikkelen.

3.   Conclusies

3.1

Bij het opstarten van rurbane projecten en het vastleggen van de wederzijdse verplichtingen moet worden uitgegaan van criteria die deel uitmaken van een pact tussen stad en platteland, via beheersorganen en mechanismen voor de participatie van burgers en de agrarische sector. Voor deze pacten moeten de volgende doelstellingen worden verwezenlijkt:

a)

Doelstelling 1: er moet een lokaal project voor de instandhouding en ontwikkeling van peri-urbane landbouwgebieden bestaan. Dergelijke projecten moeten tot uitdrukking komen via plannen op het gebied van lokale ontwikkeling, stedenbouw en grondgebruik en via specifieke wetgeving ter regulering van de markt voor landbouwgrond.

b)

Doelstelling 2: de stabiliteit van peri-urbane landbouwgebieden moet worden gewaarborgd via passende instrumenten en mechanismen die zoveel mogelijk tegengaan dat zij onder druk komen te staan van de stedelijke omgeving en dat de landbouwgrond voor andere doeleinden wordt gebruikt, en die het gebruik van de grond voor agrarische doeleinden vergemakkelijkt.

c)

Doelstelling 3: er moet sprake zijn van een geïntegreerd beheer in het kader waarvan een beheersorgaan de peri-urbane landbouwgebieden nieuw leven inblaast en de waarden van deze gebieden onder de aandacht van de burgers brengt. Dit vereist tevens dat burgers, overheid en landbouwers zich middels een contract voor een duurzaam beheer van de landbouw verbinden tot het nastreven van een dynamische en duurzame ontwikkeling door rurbane projecten ten uitvoer te leggen.

3.2

Om deze doelstellingen te realiseren is het van wezenlijk belang dat:

a)

vrouwen en jongeren actief worden betrokken bij de lokale projecten en bij de contracten voor een duurzaam beheer van de landbouw, teneinde heden en toekomst van deze gebieden veilig te stellen;

b)

de burgers ervan overtuigd worden dat boeren de voedselveiligheid kunnen garanderen omdat zij landbouw bedrijven met inachtneming van de sociale en milieunormen;

c)

water beschouwd wordt als consoliderende factor voor peri-urbane landbouwgebieden. Er is behoefte aan specifieke wetgeving terzake, niet om het gebruik van water voor landbouwdoeleinden aan banden te leggen, maar om een nieuwe „watercultuur” tot stand te brengen waarin zuinig met grond- en oppervlaktewater wordt omgesprongen en water dat uit afvalwaterzuiveringsinstallaties komt, voor agrarische doeleinden wordt hergebruikt;

d)

peri-urbane landbouwgebieden in stand worden gehouden door maatschappelijke erkenning van het feit dat zij met specifieke moeilijkheden te maken hebben;

e)

instrumenten en maatregelen worden uitgewerkt om de landbouwinkomens te verhogen, de infrastructuurvoorzieningen efficiënter te maken en het aanbod van diensten op het gebied van de landbouw te verbeteren;

f)

steun wordt verleend voor productie- en afzetsystemen die zijn afgestemd op de marktvraag, waarbij de nadruk vooral moet liggen op diversifiëring van het voedselaanbod door stimulerende maatregelen te treffen voor een duurzame landbouw die oog heeft voor de omgeving, de culturele identiteit eerbiedigt en dierenwelzijn hoog in het vaandel heeft staan;

g)

rationeel en behoedzaam met het gebruik van hulpbronnen (met name grond, water en landschap) wordt omgegaan.

3.3

Gezien de precaire situatie waarin peri-urbane landbouwgebieden en de Europese peri-urbane landbouw als geheel zich bevinden, acht het EESC het van groot belang dat er een Europese waarnemingspost voor de peri-urbane landbouw in het leven wordt geroepen. Deze moet niet alleen een visie ontwikkelen op peri-urbane agrarische gebieden en de landbouw die daar wordt bedreven, maar dient ook te fungeren als een centraal punt van waaruit de situatie terzake gevolgd, geanalyseerd en onder de aandacht gebracht kan worden en als plek waar lokale en regionale overheden en verschillende Europese instanties kunnen samenkomen om overleg te voeren en van gedachten te wisselen. Tevens moet de waarnemingspost initiatieven voorstellen om deze peri-urbane gebieden en de landbouw die er plaatsvindt in stand te houden en te ontwikkelen.

Brussel, 16 september 2004

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Roger BRIESCH


(1)  Letterlijk staat er: „Een platteland dat leeft is onmisbaar voor de landbouw, zoals ook de landbouw onmisbaar is voor een platteland dat leeft.” – Conclusies van de tweede Europese conferentie over plattelandsontwikkeling, Salzburg, 12-14 november 2003, MEMO/03/236

(2)  Zie voetnoot 1

(3)  CESE 961/2004 – NAT/243

(4)  CESE 968/2004 – ECO/120

(5)  Zie voetnoot 1