7.12.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 302/41


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Industriële reconversie en economische, sociale en territoriale samenhang”

(2004/C 302/11)

Op 29 januari 2004 besloot het Europees Economisch en Sociaal Comité, overeenkomstig artikel 29, lid 2 van zijn reglement van orde, een advies op te stellen over „Industriële reconversie en economische, sociale en territoriale samenhang”.

De adviescommissie „Industriële reconversie”, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 7 juni 2004 goedgekeurd; rapporteur was de heer Leirião, co-rapporteur de heer Cué.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 410e zitting op 30 juni en 1 juli 2004 (vergadering van 30 juni) het volgende advies uitgebracht, dat met 155 stemmen voor, bij 13 onthoudingen, is goedgekeurd.

Samenvatting

Dit advies beoogt vast te stellen of de instrumenten ten behoeve van de economische, sociale en territoriale samenhang toereikend zijn en of de randvoorwaarden en omstandigheden waarin industriële hervormingen kunnen worden doorgevoerd, de concurrentiepositie van de ondernemingen kunnen verbeteren.

De omvang van het hoofdstuk met conclusies en aanbevelingen toont aan dat er nog het een en ander kan worden verbeterd aan de beleidsvoering, de instrumenten, de criteria op grond waarvan wordt vastgesteld of regio's in aanmerking komen voor EU-steun, de toepassing van goede praktijken en het streven naar synergie tussen beleid en instrumenten, alsook aan de algemene coördinatie van de uitvoering van het Europees structuurbeleid, zoals de Lissabon-strategie, de structurele hervormingen en het beleid inzake duurzame ontwikkeling.

De volgende stellingen komen achtereenvolgens in het advies aan de orde en lopen er als een rode draad doorheen:

regionale ontwikkeling fungeert als regulerende factor voor de globalisering, en regionale clusters zijn een doeltreffend middel om bedrijven aan te trekken en vast te houden;

een preventieve en anticiperende aanpak van de reconversie vergt maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven en toepassing van goede praktijken;

overleg en sociale dialoog zijn van fundamenteel belang voor een maatschappelijk verantwoorde herstructurering, en daarom is het zeer belangrijk dat zowel ondernemingen als vakbonden positief staan tegenover herstructurering en formules vinden waarmee zowel ondernemingen en werknemers als de samenleving gebaat zijn, zodat de sociale en economische belangen met elkaar in evenwicht worden gebracht;

tussen ondernemers, sociale partners, maatschappelijke organisaties (universiteiten, onderzoekscentra, verenigingen enz.) en lokale overheden moeten partnerschappen worden opgericht om het pad te effenen voor een stijging van de productiviteit en verbetering van het groeipotentieel van de regio's;

invoering van het principe van „meest begunstigde regio” is noodzakelijk in geval van regio's die weliswaar een grote sociale samenhang en hoge werkgelegenheidscijfers kennen, maar waar een „brain drain” plaatsvindt omdat bedrijfsactiviteiten naar elders worden overgeplaatst en geen economische alternatieven voorhanden zijn om de werkgelegenheid in die regio te garanderen. Deze regio's kunnen financiële steun aanvragen om hun economie weer op te krikken.

Inleiding

In zijn initiatiefadvies „Industriële reconversie in Europa: balans en vooruitzichten – een integrale aanpak” (1) stelde het EESC dat de toekomstige werkzaamheden van de CCMI betrekking zouden moeten hebben op „het bevorderen van randvoorwaarden en van omstandigheden waarin industriële hervormingen kunnen worden doorgevoerd die zowel de concurrentiepositie van de ondernemingen kunnen verbeteren als de economische, sociale en territoriale samenhang kunnen versterken”. Hiermee werden de contouren vastgelegd van het soort actie dat deze commissie moet ondernemen en de onderwerpen die zij in haar adviezen aan de orde moet stellen. Het onderhavige initiatiefadvies over „Industriële reconversie en economische, sociale en territoriale samenhang” moet in het licht hiervan worden gezien.

1.   Definities

1.1

Ten einde dit initiatiefadvies in het juiste perspectief te zien en correct te interpreteren wordt „industriële reconversie” opgevat als „het normale, doorlopende proces van een industriële sector die pro-actief reageert op de dynamische ontwikkelingen in zijn ondernemingsklimaat om te kunnen blijven concurreren en groeikansen te creëren” (2); „herstructurering” is in dit verband een „specifieke vorm van industriële reconversie en slaat gewoonlijk op een ad-hocproces dat een sector (vaak gedwongen) ondergaat om zich aan te passen aan een veranderd ondernemingsklimaat met het doel zijn concurrentievermogen weer te vergroten, en dat tot onderbrekingen in de bedrijfsactiviteit leidt” (3). „Anticipatie” is een sleutelbegrip wanneer het gaat om industriële reconversie omdat het problemen kan helpen voorkomen. Anticipatie wil zeggen dat op voorhand onderzoek wordt verricht naar toekomstige mededingingsvoorwaarden en marktvereisten zodat hierop tijdig kan worden ingespeeld, waardoor sociale problemen tot een minimum worden beperkt en de bedrijfsproductiviteit niet in gevaar komt.

1.2

Globalisering kunnen we omschrijven als het streven naar een situatie waarbij landen meer en gemakkelijker handel met elkaar drijven; factoren die hiertoe bijdragen zijn: de afschaffing van de handelsbelemmeringen tussen landen, de verlaging (afschaffing) van invoerheffingen en de versterking van internationale samenwerkingsverbanden (zoals de UE en Mercosul). Daarbij worden nationale stimuleringsmaatregelen genomen om buitenlandse bedrijven aan te trekken en wordt de internationalisering van alle handelsactiviteiten mogelijk gemaakt. Globalisering vereist ook de invoering en handhaving van gemeenschappelijke basisregels die internationaal worden gerespecteerd.

1.3

Het beleid voor economische, sociale en territoriale samenhang beoogt de economische en sociale ongelijkheden tussen de lidstaten en tussen regio's te verminderen, de groei te versnellen en een meer duurzame ontwikkeling te bevorderen door de meest achtergestelde regio's te helpen inspelen op de uitdagingen van de kenniseconomie en op deze manier alle regio's te helpen met de verwezenlijking van de doelstellingen van de Lissabon-strategie.

Dit beleid moet worden uitgevoerd aan de hand van maatregelen op het gebied van infrastructuur, milieu, ondernemingsklimaat, inkomen 'per capita', kansen op de arbeidsmarkt en toegang tot sociale voorzieningen, bestrijding van sociale uitsluiting, beschikbaarheid van nieuwe informatietechnologieën, permanente educatie en opleiding, en, tot slot, verbetering van de vaardigheden van economische en sociale actoren.

1.4

Een goede definitie van „cluster” kan worden gevonden in het boek „The Competitive Advantage of Nations” van Michael Porter (professor aan de Harvard Business School), nl. „a geographically proximate group of interconneted companies and associated institutions (universities, public agencies or trade associations) in a particular field, linked by competition and cooperation”.

2.   De gevolgen van de globalisering en de onvermijdelijkheid van industriële reconversie

2.1

Er bestaat in Europa een brede maatschappelijke consensus over het feit dat industriële reconversie onvermijdelijk is en het gevolg is van de globalisering en van de voortdurende veranderingen in de wereldeconomie, die worden gekenmerkt door een snelle en ingrijpende ontwikkeling van de markten en handelwijzen, en door het toenemende „technisch gehalte” van de ontwerp- en productiefase van goederen, producten en dienstverlening en de grote inbreng van consumenten hierin.

2.2

Globalisering is de drijvende kracht achter de wereldwijde concurrentie van arbeidsmarkten en productiviteit. Multinationale ondernemingen gaan investeren in lagelonenlanden, die geen marktbelemmeringen ondervinden en over de technologische kennis beschikken.

2.3

Het huidige referentiekader wordt gevormd door toegenomen concurrentie, een vergrijzende bevolking en veeleisende consumenten, kortom door omstandigheden die spanningen en problemen veroorzaken.

2.4

Deze spanningen en problemen moeten door de Europese Unie vastberaden worden bestreden aan de hand van maatregelen die de „desindustrialisering” van Europa tegengaan, d.w.z. die voorkomen dat de volgende drie verschijnselen tegelijkertijd optreden:

verplaatsing van bedrijfsactiviteiten (4)

daling van de werkgelegenheid en van de productie

verslechtering van de handelsbalans

Deze drie verschijnselen komen weliswaar nog niet gelijktijdig voor, maar dat de werkgelegenheid afneemt en de handelsbalans verslechtert, kan door niemand worden ontkend.

2.5

De aanpak van deze problemen door de EU staat of valt bij de aanpassing van het industriebeleid, dat meer pro-actief moet worden en een volledig en systematisch inzicht moet bieden in de specifieke en cumulatieve effecten van elke beslissing die de kostenstructuur en de slagvaardigheid van de Europese industrie beïnvloedt, zowel horizontaal gezien als vanuit het oogpunt van specifieke sectoren als de staal- en textielindustrie en steeds rekening houdend met de gevolgen van de uitbreiding tot 25 landen.

3.   Regionale ontwikkeling als regulerende factor van globalisering, clusters

3.1

De paradox van onze tijd zijn de grote verschillen die blijven bestaan in een tijd dat de vooruitgang van de wetenschap en de techniek in staat zou moeten zijn om de honger in de wereld uit te bannen; bovendien is de kans groot is dat deze verschillen nog schrijnender worden als gevolg van de „nieuwe wereldeconomie”, die gebaseerd is op gedereguleerde mededinging.

Het is in deze context dat regionale ontwikkeling onmisbaar is om het globaliseringsproces in goede banen te leiden; het is immers noodzakelijk dat iedereen, waar dan ook ter wereld, dezelfde toegang tot goederen en diensten en dezelfde kansen krijgt.

3.2

Ontwikkeling moet naar de mensen toe komen, waar zij zich ook bevinden; men mag immers niet zonder meer aannemen dat de mobiliteit waarover sommige mensen beschikken om zèlf de ontwikkeling op te zoeken, de regel is, als was het alleen maar omdat het vaak ook de meest onbemiddelden zijn die niet in de gelegenheid zijn zich te verplaatsen.

De regio's moeten aangeven wat hun ambities zijn op het vlak van industriële reconversie en herstructurering, hoeveel en waarin zij willen investeren, hoe de samenwerking tussen de publieke en de private sector verloopt en, last but not least, welke voorzieningen zijn getroffen voor onderwijs en beroepsopleiding.

3.3

Het Comité is van mening dat het opzetten van regionale „clusters” de beste manier is om bedrijven aan te trekken en vast te houden, en een belangrijke factor van regionale mededinging en tevens drijvende kracht is achter economische, sociale en territoriale samenhang; bovendien worden de negatieve economische, sociale en territoriale gevolgen die de reconversie en herstructurering van de industrie teweeg zouden kunnen brengen, hierdoor in de kiem gesmoord.

Tal van factoren kunnen ertoe bijdragen dat een „cluster” een systeem wordt dat bedrijven kan vasthouden en een braindrain voorkomt. Hierbij valt te denken aan:

een nauwere en betere samenwerking tussen ondernemingen;

een mogelijke verbetering van technologische knowhow door de aanwezigheid van O&O-instellingen als gevolg van de clustervorming (cf. de clusters in de autoindustrie);

de onderlinge afstemming van de betrekkingen tussen cliënten, onderaannemers en leveranciers, waardoor de sociaal-economische actoren en m.n. de verschillende regio's met elkaar in contact worden gebracht en meer gaan samenwerken;

de deelname van bedrijven aan transnationale netwerken, waardoor de toegang tot nieuwe markten mogelijk wordt gemaakt;

de ontwikkeling van de mobiliteitservaring van werknemers binnen de „cluster”.

3.4

Het feit dat bedrijven in het huidige economische klimaat wereldwijd met elkaar concurreren, en zich daarbij groeperen of hergroeperen in branchegebonden „clusters”, kan naar gelang van algemene factoren als het opleidingsniveau van de beroepsbevolking, de kwaliteit van het bestuur, de territoriale infrastructuur en het lokale of regionale innovatie- en ontwikkelingsniveau (I&O) en, in het algemeen, de plaatselijke levenskwaliteit (waarvoor, bijvoorbeeld, overheidsinterventie om verlaten industriegebieden te saneren noodzakelijk is), concurrentievoordeel opleveren. Regionale „clusters” kunnen bijdragen tot de verbetering van de economische, sociale en territoriale samenhang en kunnen bedrijven ertoe aanzetten zich te vestigen in ontwikkelingsregio's mits de EU en de nationale regeringen financiële en andere steun verlenen aan technologiebedrijven en bedrijven die gespecialiseerd zijn in ontwikkeling en innovatie (I&O), beroepsopleiding promoten en initiatieven ondersteunen die partnerschappen tussen bedrijven, universiteiten, lokale overheden, sociale partners en maatschappelijke organisaties bevorderen.

3.5

Metropolitane gebieden spelen, als centra van cultuur en ontspanning, waar publieke en private actoren samenwerken om veranderingen door te voeren en gestalte te geven aan een moderne samenleving, een doorslaggevende rol bij de totstandbrenging van „clusters”, omdat zij „als eerste te maken hebben met technologische ontwikkelingen die van invloed zijn op het vervoer, de bouwsector en openbare werken, de informatie- en communicatietechnologie, het infrastructuurbeheer enz. Deze technologische ontwikkelingen liggen ook aan de basis van industriële herstructurering en verplaatsing van arbeidsintensieve activiteiten en diensten met een hoge toegevoegde waarde. Verschijnselen van economische specialisatie hebben ook een ruimtelijke component: „clusters” of groepen van ondernemingen die netwerken met centra voor onderzoek en innovatie en met universiteiten” (5).

De metropolitane gebieden staan voor enorme uitdagingen, o.m. op het vlak van de sociale samenhang (maatschappelijke uitsluiting, armoede), waarvoor de oplossing klaarblijkelijk moet worden gezocht in een harmonieuze, evenwichtige en duurzame ontwikkeling van de grote Europese metropolitane gebieden alsook in samenwerking met naburige regio's. Het zoeken naar adequate oplossingen wordt echter bemoeilijkt door het ontbreken van coherente statistische gegevens.

4.   De gevolgen van industriële reconversie en herstructurering

Industriële reconversie en herstructurering brengen gevolgen met zich mee die zich op diverse fronten doen voelen en voor tal van sectoren en regio's problemen opleveren.

4.1   Sociale aspecten

Alle economische actoren zijn het erover eens dat herstructureringen en de consolidatie ervan een voorwaarde zijn voor het voortbestaan en voor de verbetering van het concurrentievermogen van een onderneming.

Herstructurering is een maatschappelijk probleem wanneer er geen werkgelegenheidsalternatieven voorhanden zijn in de betreffende omgeving of wanneer mensen zich niet kunnen verplaatsen.

Voorts moeten ondernemingen hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen en moeten zij vertegenwoordigers van werknemers en van lokale of regionale instanties op voorhand betrekken bij hun acties.

Het concurrentievermogen van ondernemingen staat of valt bij een sociale dialoog.

4.2   De uitdagingen waarmee ondernemingen worden geconfronteerd

De grootste uitdaging waarmee ondernemingen worden geconfronteerd, is het vinden van de juiste aanpak van reconversie, rekening houdend met de concurrentiepositie in ingewikkelde omstandigheden en een bepaalde sociale en institutionele organisatie.

De industriële reconversie die door grote ondernemingen wordt doorgevoerd, heeft onmiskenbare gevolgen voor de kleine en middelgrote onderaannemers. Er moet een procedure komen voor samenwerking tussen deze ondernemingen, zodat ook zij passende maatregelen kunnen treffen.

4.3   Gevolgen voor de uitbreiding en het effect op de werkgelegenheid

Er moeten dan ook speciale steunmaatregelen worden genomen ten behoeve van hun ontwikkeling en ter bevordering van de werkgelegenheid om ervoor te zorgen dat industriële reconversie en herstructurering in de toetredingslanden worden beschouwd als een unieke kans om de economische groei te stimuleren, de levenskwaliteit te verbeteren en het milieu te beschermen.

De directe buitenlandse investeringen komen hoofdzakelijk uit de UE (meer dan 60 % in 1998) en zijn hoofdzakelijk voor de republiek Tsjechië, Hongarije en Polen bestemd. Deze drie landen waren eind 2001 goed voor ongeveer Formula van de investeringen in de kandidaat-lidstaten. Voorbeeld van een succesverhaal is het staalbedrijf Košice (Slowakije), waar directe buitenlandse investeringen de modernisering van de lokale bedrijfsuitrusting mogelijk hebben gemaakt zonder tot gedwongen ontslagen te leiden, dankzij afspraken tussen lokale ondernemingen, de mobiliteit van het personeel, het effect van stimuleringsmaatregelen, van innovatie en van mededinging. Het effect van multinationale strategieën op de werkgelegenheid varieert naar gelang van het soort investering.

DE GEVOLGEN VOOR DE WERKGELEGENHEID: 3 MOGELIJKE SCENARIO'S

Multinationale strategie

Gevolgen voor de werkgelegenheid

Land van herkomst FDI

 Land van bestemming FDI

(1)

Web extension: zeer lokale of moeilijk exporteerbare producten of diensten (energie, vervoer, banken, handel, levensmiddelen, toerisme)

Weinig of niets op korte termijn. Op middellange/lange termijn: reorganisatie van de „back office”-functies.

Gevolgen afhankelijk van de vraag of bestaande bedrijfsactiviteiten worden overgenomen (met of zonder productiviteitswinst) of een bedrijf van de grond af aan moet worden opgebouwd.

(2)

Horizontal qualities extension: exporteerbare producten of diensten (autoindustrie, chemie, staalindustrie) die opnieuw te exporteren zijn

Onmiddellijk indirect effect (non-creatie van productiecapaciteiten) en mogelijke substitutie-effecten op de middellange termijn, cf: Seat/Skoda

Verregaande herstructurering in geval van doorstart van eerdere activiteiten.

Banenschepping i.g.v. „Greenfield” ondernemingen (in nog niet geïndustrialiseerde regio's).

(3)

Verplaatsing van de productieactiviteiten om kosten te drukken: zeer exporteerbare producten of diensten (textiel, metaal, auto-onderdelen, elektronica, informaticadiensten met weinig of middelhoge toegevoegde waarde).

Belangrijk effect op korte of middellange termijn: tijd waarbinnen de vervanging plaatsvindt varieert naar gelang van het soort activiteit.

Verregaande herstructurering in geval van doorstart van eerdere activiteiten.

Banenschepping i.g.v. „Greenfield” ondernemingen.

Gevaar op middellange/lange termijn: verplaatsing.

(1) & (2):

Bij deze twee scenario's wordt uitgegaan van een horizontale investeringsstrategie door de multinationale onderneming. In het eerste scenario proberen multinationals nieuwe markten aan te boren en hun dienstverlening uit te breiden tot bijv. financiële dienstverlening of vervoer en energievoorziening. In het tweede scenario streven multinationals naar een uitbreiding van hun productiecapaciteit op het gebied van diensten of producten die gemakkelijk opnieuw te exporteren zijn.

(3):

Bij dit scenario wordt uitgegaan van een verticale verplaatsingsstrategie, die meer gevolgen heeft voor de werkgelegenheid.

Het zijn vooral bedrijven die zich toeleggen op arbeidsintensieve activiteiten (bijv. textielindustrie, auto-onderdelen, elektronica) die aan een dergelijk scenario worden blootgesteld.

4.4   Territoriale gevolgen

4.4.1

In geval van industriële herstructurering of verplaatsing van bedrijven is het noodzakelijk dat activa als infrastructuur, voorzieningen en menselijke hulpbronnen naar waarde worden geschat en dat de vestiging van nieuwe ondernemingen wordt gestimuleerd. In sommige gevallen is na het vertrek van bepaalde bedrijven uit een regio bodemsanering noodzakelijk om nieuwe bedrijvigheid aan te trekken.

De territoriale verantwoordelijkheid van investeerders die geld hebben ontvangen van de overheid moet worden uitgebreid en gecontroleerd.

Samenwerkingsovereenkomsten tussen alle actoren zijn noodzakelijk om regio's die zijn getroffen door industriële reconversie uit het slop te trekken.

4.5   Gevolgen op personeelsvlak

Ook de minst gekwalificeerden moeten de kans krijgen een opleiding te volgen en erop kunnen vertrouwen dat hun werkervaring meetelt. Dit is een voorwaarde voor economische levensvatbaarheid.

Bedrijven moeten samen met hun werknemers om de tafel gaan zitten om hun behoeften op het gebied van opleiding, knowhow en kwalificaties in kaart te brengen.

4.6   Gevolgen voor het Europees Sociaal Model

Een hoge mate van economische, sociale, ecologische en territoriale samenhang is een conditio sine qua non voor de draagkracht van het Europees Sociaal Model.

Industriële herstructurering binnen het Europees Sociaal Model heeft pas kans van slagen als alle actoren er baat bij hebben.

4.7   Interactie tussen industrie en dienstverlening: enige aspecten

4.7.1

Sinds 1970 wordt de economische groei met name gegenereerd door de dienstverlenende sector in plaats van door de industrie. De onderlinge afhankelijkheid en interactie tussen deze twee sectoren zijn echter van fundamenteel belang voor een hogere productiviteit, meer innovatie en een betere kwaliteit van producten en diensten.

Voor industriële herstructurering en reconversie is deze interactie van cruciaal belang: wanneer industriële ondernemingen hun bedrijfsactiviteiten verplaatsen, volgen dienstverlenende bedrijven in bijv. de O&O-sector meestal in hun kielzog.

5.   De maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven en economische en sociale Samenhang

5.1

In het advies van het EESC over „Industriële reconversie: balans en vooruitzichten - een integrale aanpak” (6) wordt gesteld dat Europa „behoefte heeft aan een klimaat dat gunstig is voor de invoering van een nieuw model, gericht op „industriële verandering met een menselijk gezicht” en gebaseerd op concurrentievermogen, duurzame ontwikkeling en economische, sociale en territoriale samenhang”. E.e.a. moet worden gezien tegen de achtergrond van de doelstellingen van de strategie van Lissabon, in het kader waarvan de EU een speciaal beroep doet op de maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven, rekening houdend met de behoeften en beste praktijken op het vlak van levenslange beroepsopleiding, arbeidsorganisatie, gelijke kansen, maatschappelijke integratie en duurzame ontwikkeling.

5.2

Maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen, waaraan ethisch gedrag ten grondslag ligt, kan op twee fundamentele fronten tot uitdrukking komen:

op het gebied van arbeidsvoorwaarden;

op het gebied van de plaatselijke levensomstandigheden, d.w.z. de betrokkenheid van ondernemingen bij de economische heropleving en bij de bevordering van milieuvriendelijke praktijken in de plaatselijke gemeenschap.

Ondernemingen wordt doorgaans verzocht overleg te plegen met de sociale partners, lokale overheden, consumenten en toeleveranciers, elk op hun eigen competitieniveau.

5.3

Deze maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen (op bovengenoemde gebieden) kan een instrument zijn om de economische, sociale en territoriale samenhang te bevorderen indien voor een proactieve, preventieve aanpak van de reconversie of herstructurering wordt gekozen, wat alle betrokkenen ten goede zal komen.

6.   Navolgenswaardige voorbeelden van maatschappelijke en territoriale verantwoordelijkheid in geval van herstructurering

6.1

Het Europees Sociaal Fonds moedigt „goede praktijken” op het gebied van industriële reconversie ten zeerste aan. Het Europees waarnemingscentrum voor het veranderingsproces (EMCC) van de Europese Stichting tot verbetering van de levens-en arbeidsomstandigheden in Dublin grijpt regelmatig terug op deze praktijken bij de beoordeling van de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen. Maar ook de eerste fase van de door de Commissie gestarte raadpleging („Anticipating and Managing Change – a dynamic approach of companies restructuring social aspects”) heeft een aantal goede praktijken op dit gebied kunnen opsporen.

Doorgaans betreffen deze goede praktijken:

het anticiperen en reeds in een vroeg stadium inspelen op de mogelijke gevolgen van herstructurering voor de werkgelegenheid;

het verrichten van onderzoek naar de directe en indirecte gevolgen van herstructurering voor de regio;

het bevorderen van de betrokkenheid van plaatselijke actoren (ondernemingen, vakbonden, lokale en regionale overheden, maatschappelijke organisaties enz.);

het stimuleren van collectieve onderhandelingen en van de „sociale dialoog” tussen ondernemingen, vertegenwoordigers van werknemers en lokale en regionale overheden, als essentiële instrumenten voor het zoeken naar oplossingen en alternatieven voor strategische besluiten aangaande bedrijfsverplaatsingen;

maatschappelijke begeleiding van reconversie (omscholing, opleiding, bijscholing en beroepsbegeleiding van werknemers, stimulering van de werkgelegenheid, ontwikkeling van de industriële infrastructuur, werknemers die ondernemers worden, enz.);

het inschakelen van ex-werknemers wanneer een bedrijf diensten uitbesteedt en in onderaanneming laat verrichten;

het vinden van innovatieve oplossingen door ontwikkeling van de ondernemersgeest;

het tijdig voorlichten van kleine en middelgrote onderaannemers, overheden en overheidsinstanties, universiteiten en ondernemersorganisaties over de herstructureringsplannen van de ondernemingen in de regio; dit ligt wat moeilijker in het geval van multinationale ondernemingen waarvan het beslissingscentrum buiten de regio of zelfs buiten Europa ligt.

6.2

Overleg en sociale dialoog zijn van fundamenteel belang voor een maatschappelijk verantwoorde herstructurering; daarom is het zeer belangrijk dat zowel ondernemingen als vakbonden positief staan tegenover herstructurering en formules vinden waarmee zowel ondernemingen en werknemers als de maatschappij gebaat zijn. De Commissie heeft deze goede praktijken gestimuleerd door middel van richtlijnen (98/59/EG, 2001/23/EG, 94/45/EG, en 2002/12/EG) die bepaalde richtsnoeren en verplichtingen vaststellen. In Europees verband dient te worden gewezen op het initiatief van 2002, waarin van een „maatschappelijk intelligente herstructurering” wordt gesproken en op grond waarvan in juni 2003 enige richtsnoeren zijn verschenen. Alles wat ontslag kan voorkomen, moet in overweging worden genomen.

6.3

Er zijn veel goede voorbeelden van goede praktijken die zijn ontplooid door Europese ondernemingen die hun industriële reconversie en herstructurering op maatschappelijk verantwoorde wijze hebben aangepakt. Denk maar aan het staalconcern Arcelor – ontstaan uit een fusie tussen Arbed, Arceralia en Usinor – dat, vanwege een structureel te hoge productiecapaciteit voor staaldraad en om de synergie te verbeteren, besloot om de hoogovens in Luik geleidelijk te sluiten en de productie in Bremen en Eisenhüttenstadt af te bouwen. Omdat deze maatregelen tot banenverlies zouden leidden, beloofde Arcelor alle gedupeerden weer aan een baan te helpen, de betreffende productielokaties op te knappen en, in samenwerking met alle betrokkenen, bij te dragen tot de wederopbouw van de plaatselijke economie.

Maar er zijn ook minder goede voorbeelden: zo wilde de autoindustrie in de Mezzogiorno (Italië) een deel van zijn activiteiten uitbesteden aan een buitenlandse onderaannemer zonder afdoende begeleidende maatregelen te treffen en een oplossing voor de hieruit voortvloeiende sociale problemen te zoeken.

6.4

Industriële reconversie om bedrijven concurrerend te houden vergt financiële en andere ondersteuning door de overheid; daarbij valt te denken aan bijscholing en omscholing van de werknemers en bevordering van het gebruik van nieuwe technologieën. Bovendien moet de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen worden uitgebreid en meer aandacht worden besteed aan de sociale belangen die gemoeid zijn met het scheppen van meer en betere banen alsook met het milieubehoud in de regio's waar de ondernemingen zijn gevestigd.

7.   Industriële reconversie en economische, sociale en territoriale samenhang als instrumenten voor duurzame ontwikkeling

7.1

Duurzame ontwikkeling is doelstelling die in de hele UE centraal staat. Grote trans-Europese projecten als wegennetwerken en andere Europese infrastructuurprojecten zijn niet voldoende om duurzame ontwikkeling te stimuleren en de meest achtergestelde regio's ontwikkelingskansen te bieden. De verschillen in productie, productiviteit en werkgelegenheid tussen landen en regio's zijn het gevolg van gebrekkige structuren op sleutelgebieden als het concurrentievermogen, d.w.z. tekortkomingen waar het gaat om menselijk en materieel kapitaal, milieuproblemen, gebrek aan innovatiecapaciteit en falend regionaal bestuur.

7.2

De mogelijkheden die industriële reconversie biedt vanwege de gevolgen ervan voor de economie, de maatschappij, de wetenschap en de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en de lokale overheden door het gecombineerd gebruik van instrumenten en beleidsmaatregelen voor sociale samenhang en communautair structuurbeleid, kunnen een significante bijdrage leveren aan het proces van duurzame en evenwichtige ontwikkeling. Door industriële reconversie bestaat er behoefte aan verandering, onderzoek en innovatie en aan een andere houding van zowel ondernemers als sociale partners en civiele samenleving; doel is immers de betrokken regio's te helpen hun sociaal-economische structuur op evenwichtige wijze in stand te houden en te verbeteren.

8.   De hervormingsvoorstellen van het Derde verslag inzake de economische en sociale samenhang

8.1

De Commissie stelt voor het beleid van de UE inzake economische, sociale en territoriale cohesie anders op te zetten, en wel rond de volgende drie prioriteiten.

Convergentie

Doel is de werkgelegenheidsgroei in de lidstaten en de minst ontwikkelde regio's te ondersteunen.

Regionale concurrentiekracht en werkgelegenheid: pro-actieve aanpak en bevordering van reorganisatie

Deze prioriteit is toe te juichen omdat zij industriële reconversie en cohesiebeleid met elkaar in verband brengt door middel van nationale en regionale programma's die specifiek op preventie, anticipatie en aanpassing aan de economische ontwikkeling zijn gericht. Dit alles in lijn met de beleidsprioriteiten van de Europese werkgelegenheidsstrategie en ter bevordering van de arbeidskwaliteit en –productiviteit, en voorkoming van sociale uitsluiting.

Europese territoriale samenwerking

Doel is een harmonische en evenwichtige ontwikkeling van de hele EU, met behulp van grensoverschrijdende en transnationale samenwerking, te bevorderen.

9.   Opmerkingen over de voorstellen in het derde cohesieverslag voor industriële reconversie en herstructurering

9.1

Het Comité is ingenomen met het Derde verslag inzake de economische en sociale samenhang, dat op 18 februari 2004 werd gepresenteerd en waarin het thema „industriële en economische reconversie in het algemeen” op uitgesproken en objectieve wijze wordt behandeld.

9.2

Het Comité stemt volledig in met de beginselen die ten grondslag liggen aan de strategieën van het derde Cohesieverslag, alsook met de koppeling tussen de strategie van Lissabon en het toekomstig regionaal beleid voor wat betreft de kennisprogramma's en de nationale en regionale programma's ter bevordering van de economische ontwikkeling van de minst bevoorrechte gebieden. Desalniettemin acht het deze maatregelen ontoereikend en plaatst het hierbij de volgende kanttekeningen:

kwantitatieve doelstellingen voor de uitvoering van cohesiebevorderende maatregelen op nationaal of regionaal niveau ontbreken, waaruit blijkt dat de verwezenlijking van de doelstellingen niet zo nauw luistert;

er is geen garantie dat de samenhang tussen de regio's, en niet alleen tussen de lidstaten, in de volgende programmeringsperiode 2007-2013 groter zal worden, zoals het geval was in de periodes 1994-1999 en 2000-2006; mocht dat niet zo zijn, dan duidt dat op een zwakke beleidsvoering en op het onvermogen van de EU om de economische, sociale en territoriale samenhang in de meest achtergestelde regio's te verbeteren;

er bestaat geen specifieke controle om te garanderen dat de meest achtergestelde regio's met de voor hun ontwikkeling noodzakelijke financiële middelen worden uitgerust; in het verleden is nl. gebleken dat de meest bevoorrechte regio's veel meer profiteren dan de meest achtergestelde regio's, gezien hun bevoorrechte positie in termen van productie-infrastructuur en dienstverlening;

er is geen sprake van stimuleringsmaatregelen voor ondernemingen die een maatschappelijk verantwoord beleid voeren dat positieve gevolgen heeft voor het economisch, sociaal en territoriaal beleid;

er bestaat geen efficiënte methode om de resultaten van het cohesiebeleid te coördineren, noch strafmaatregelen voor de lidstaten die hun cohesiebeleidsdoelstellingen niet hebben gehaald;

industriële reconversie wordt niet erkend als factor die kan leiden of kan bijdragen tot onevenwichtigheden in de regio vanwege de kans dat bedrijven vertrekken en daardoor op diverse fronten enorme commotie veroorzaken; de getroffen regio's lopen immers het risico dat hun - eens zo hoge - cohesieniveau negatief wordt beïnvloed en hun herstelvermogen op middellange en lange termijn wordt ondermijnd, hetgeen in het verslag niet tot specifieke preventieve voorstellen heeft geleid.

10.   Conclusies en aanbevelingen

10.1

Het Comité is van mening dat de hervormingsvoorstellen voor het cohesiebeleid die door de Commissie worden gepresenteerd, onvoldoende zijn. Ook wordt deze gelegenheid om veranderingen in goede banen te leiden, hetgeen niet alleen onvermijdelijk maar ook essentieel is als uitdrukking van economische dynamiek en aanjager van duurzame ontwikkeling, niet ten volle benut. Een en ander kan worden verwezenlijkt door de kansen die door de strategie van Lissabon worden gecreëerd, aan te grijpen en ten volle te benutten; een positieve aanpak van reconversie, concurrentievermogen en samenhang voor te staan; de agenda voor het sociale beleid, waarin anticipatie en het omgaan met veranderingen als grootste uitdagingen worden aangemerkt, te volgen; en de Europese werkgelegenheidsstrategie, voor wat betreft het onderdeel „aanpassingsvermogen”, uit te voeren.

10.2

Volgens het Comité moeten het economische en het sociale met elkaar in evenwicht worden gebracht en moet de aanpak van industriële veranderingen een tweeledig doel nastreven. Zo moeten enerzijds algemene sociale doelstellingen (opleiding, werkgelegenheid, gelijke kansen en sociale bescherming) worden gewaarborgd en gepromoot en moet anderzijds het voortbestaan van ondernemingen worden verzekerd via specifieke steunmaatregelen die herstructurering en consolidatie als voorwaarde voor het voortbestaan en het verbeterde concurrentievermogen van ondernemingen zien, en via geharmoniseerde en aanvullende acties waarbij de belangrijkste actoren, nl. de staat (centrale, regionale en lokale organen) en de ondernemingen, worden betrokken.

10.3

Het Comité is van mening dat het beleid inzake economische, sociale en territoriale cohesie staat of valt bij een meer uitgebreide en betere coördinatie van de uitvoering van het bestaande ontwikkelingsbeleid in de UE, waarvan de kern wordt gevormd door de bestaande richtlijnen betreffende de betrokkenheid van werknemers in ondernemingen, de transversale sociale dialoog in industriële sectoren, regelmatig overleg met de adviescommissie „Industriële reconversie” (CCMI) van het Comité, het Europees waarnemingscentrum voor het veranderingsproces(EMCC), de toepassing van de structuurfondsen, het mededingingsbeleid en de bevordering van een maatschappelijk verantwoord ondernemingsbeleid. Volledige inzet en toewijding van alle belanghebbenden is hierbij geboden.

10.4

Het Comité is van oordeel dat in het geval van herstructurering een reeks beginselen moet worden aanvaard, die als uitgangspunt en leidraad dienen voor goede praktijken bij het streven naar een sterkere concurrentiepositie voor bedrijven en een grotere economische, sociale en territoriale samenhang.

10.5

Het Comité is van mening dat de voortdurende verslechtering van de concurrentiepositie van Europa ten opzichte van de VS het gevolg is van het feit dat de lidstaten de termijnen voor de tenuitvoerlegging van elementaire EU-strategieën - zoals de strategie van Lissabon, de hervorming van de structuurfondsen en duurzame ontwikkeling – aan hun laars lappen.

Indien deze tendens zich voortzet, loopt de EU gevaar niet langer meer het op één na belangrijkste handelsblok ter wereld te zijn, maar naar de derde plaats te verhuizen (na Japan, China en India). Dat moet worden voorkomen. Daarom moet de Commissie volgens het Comité meer eisen gaan stellen en zich actiever opstellen ten aanzien van de coördinatie van en het toezicht op de tenuitvoerlegging van de eerder genoemde strategieën. Eén van de belangrijkste maatregelen in dit verband zou de benoeming van een commissaris voor de begeleiding van industriële reconversie en bedrijfsverplaatsingen zijn, zodat het industriebeleid en de milieubescherming beter op elkaar kunnen worden afgestemd.

De aanbevelingen van het Comité in het kader van dit initiatiefadvies zijn:

a)

daartoe moet het begrip „cohesie” opnieuw en ruimer worden gedefinieerd, zodat niet alleen de economische aspecten (structuur- en cohesiefondsen) worden beklemtoond, maar alle drie de dimensies van het begrip tot uiting komen:

versterking van de samenhang in de Europese economie;

bevordering van „de Europese familiegedachte”;

bevordering van de solidariteit tussen de lidstaten en regio's.

b)

Het BBP per capita mag niet langer het enige criterium zijn aan de hand waarvan wordt vastgesteld of een regio voor steun in aanmerking komt, omdat dit criterium een bron van ongelijkheden in de toepassing van het structuurbeleid is. Zoals bekend wordt relatieve rijkdom niet alleen uitgedrukt in kille cijfers als „het BBP per hoofd van de bevolking”. Het opleidingsniveau van het personeel, de tekortkomingen op het gebied van infrastructuur, de afstand tot „het hart” van de Europese economie en de demografische structuur moeten eveneens in ogenschouw worden genomen om te bepalen of een regio voor steun in aanmerking komt.

c)

Er moeten nieuwe criteria worden opgesteld om de hulpbehoevendheid van regio's te beoordelen en de cohesie in Europa opnieuw in kaart te brengen.

d)

Ter wille van de territoriale samenhang moet het beheer van het grondgebied van de EU anders worden georganiseerd om een polycentrische, harmonieuze, evenwichtige en duurzame ontwikkeling mogelijk te maken. Bij deze reorganisatie moet rekening worden gehouden met de fysieke en economische aspecten van de interregionale samenhang en dienen de lokale, regionale, nationale en Europese overheden te worden betrokken bij de totstandbrenging van een Europees model voor territoriale ontwikkeling dat tot nieuwe economische (investeringen, O&O) en sociale (werkgelegenheid) strategieën leidt.

e)

Het structuurbeleid ten behoeve van de economische, sociale en territoriale samenhang moet sneller kunnen worden aangepast om te kunnen anticiperen op economische reconversie in het algemeen en industriële reconversie in het bijzonder. Het huidige plafond van de financiële middelen van de EU (1,24 %) – en de kans bestaat dat dit percentage in de financiële vooruitzichten voor 2007-2013 nog wordt verlaagd – is te laag om aan alle behoeften te kunnen voldoen en beperkt de actiemogelijkheden, waardoor de cohesiedoelstellingen niet sneller kunnen worden bereikt.

f)

De mens moet centraal staan en daarom moet het leeuwendeel van de middelen naar bijscholing en naar beroepsopleiding in de eigenlijke zin van het woord gaan; daarbij moet echter de nodige flexibiliteit worden betracht zodat kan worden ingespeeld op de uiteenlopende problemen waarmee de lidstaten en regio's hebben te kampen.

g)

Regio's die een drastische herstructurering van hun industriële productiestructuur ondergaan, verdienen speciale steun in de zin dat sectoren en regio's met een verhoogde kans op verlies aan concurrentiekracht moeten worden opgespoord, specifieke voorstellen moeten worden geformuleerd ten einde rekening te houden met de specifieke kenmerken van elke sector. Speciale aandacht moet uitgaan naar de gevolgen van industriële reconversie in de nieuwe lidstaten.

h)

In het licht van het voorgaande dient het „principe van meest begunstigde regio” te worden ingevoerd, op grond waarvan specifieke monetaire steun kan worden verleend ten behoeve van de reconversie van de regio. De sociale dialoog speelt hierbij een fundamentele rol, evanals de civiele dialoog waarbij alle in de regio aanwezige partijen (ondernemingen, universiteiten, onderzoekscentra, lokale overheden, organisaties, vakbonden enz.) moeten worden betrokken. Zo kan de economie van de regio nieuw leven worden ingeblazen door middel van nieuwe alternatieven voor economische bedrijvigheid.

i)

Regionale „clustervorming” moet worden bevorderd door een impuls te geven aan de ICT-sector en aan creatieve bedrijfstakken met een sterk technologische inslag, die de kansen en mogelijkheden van een regio helpen ontwikkelen doordat zij in staat zijn ondernemingen aan te trekken en vast te houden en aldus bij te dragen tot industriële reconversie en herstructurering op een wijze die de concurrentiepositie van de regio's en de economische, sociale en territoriale samenhang alsook de werkgelegenheidssituatie verbetert.

Het is van cruciaal belang regionale studies uit te voeren en samen met de nationale en regionale regeringen te bepalen hoe het potentieel van een regio kan worden benut bij de clustervorming.

j)

Er dient rekening te worden gehouden met positieve ervaringen in het verleden met sectoriële programma's als Rechar, Resider en Retext bij het formuleren van beleidslijnen inzake de industriële modernisering van de regio's om het groeipotentieel volledig te benutten.

k)

De Commissie moet verdergaan met de modernisering en aanpassing van het industriebeleid aan de nieuwe situatie in de wereld. Het Comité is dan ook zeer blij met het recente voorstel voor herziening van het industriebeleid, dat op 20 april 2004 werd gepresenteerd (7).

l)

Europa moet de regels van de IAO nauwkeurig in acht nemen en erop toezien dat ook anderen dat doen; als er niets wordt gedaan aan de „sociale en fiscale dumping” in andere regio's die niet volgens dezelfde spelregels actief zijn op de markt, kan er immers een economische crisis ontstaan als gevolg van het gebrekkige concurrentievermogen van de Europese ondernemingen.

m)

Europa moet over een uitgebreide technische en technologische kennis en een hoogopgeleide beroepsbevolking beschikken om te kunnen meespelen op het wereldtoneel; met het oog hierop moet de steunverlening aan onderzoek, en met name aan de investering in menselijke hulpbronnen, worden herzien, vooral wanneer men bedenkt dat van de ongeveer 14 000 Europese onderzoekers die in de VS gaan studeren, er slechts 3 000 van plan zijn om terug te keren naar Europa. Dit is een kwalijke situatie, die onmiddellijk met hand en tand dient te worden bestreden. Het initiatief „Regions for Knowledge” (KnowREG), in het kader waarvan op 27 april 2004 veertien proefprojecten werden opgestart om de lokale en regionale kenniseconomie te stimuleren, is hierbij een stap in de goede richting.

n)

Het Comité wijst erop dat de Europese Raad een duidelijk verband moet leggen tussen de doelstellingen op het vlak van concurrentievermogen en kennis en het toekomstig regionaal beleid.

Brussel, 30 juni 2004

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Roger BRIESCH


(1)  PB C 10 van 14.1.2004, blz. 105 e.v.

(2)  Advies van het EESC over „De gevolgen van het handelsbeleid voor industriële reconversie: de staalsector” (CESE 668/2004).

(3)  Ibid.

(4)  In september 2004 zal het EESC een advies uitbrengen over „Betekenis en gevolgen van bedrijfsverplaatsingen” (CCMI/014).

(5)  Initiatiefadvies van het EESC over „Metropolitane gebieden: sociaal-economische gevolgen voor de toekomst van Europa” (ECO/120).

(6)  PB C 10 van 14.1.2004, blz. 105 e.v.

(7)  Mededeling van de Commissie „Fostering structural change: an industrial policy for an enlarged Europe” (COM(2004) 274).