52004DC0366

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Het aandeel van hernieuwbare energie in de EU - Verslag van de Commissie Report overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2001/77/EG, de evaluatie van het effect van wetgevende instrumenten en andere communautaire beleidsmaatregelen op de ontwikkeling van de bijdrage van hernieuwbare energiebronnen in de EU en voorstellen voor concrete acties {SEC(2004) 547} /* COM/2004/0366 def. */


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT - Het aandeel van hernieuwbare energie in de EU - Verslag van de Commissie Report overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2001/77/EG, de evaluatie van het effect van wetgevende instrumenten en andere communautaire beleidsmaatregelen op de ontwikkeling van de bijdrage van hernieuwbare energiebronnen in de EU en voorstellen voor concrete acties {SEC(2004) 547}

INHOUDSOPGAVE

Toelichting

1. Inleiding

1.1. De uitdagingen waarvoor de EU zich wereldwijd gesteld ziet

1.2. De rol van Europa

1.3. Draagwijdte van deze mededeling

1.4. Nieuwe lidstaten

2. Verslag van de Commissie over de vooruitgang die de lidstaten hebben gemaakt met de streefcijfers voor elektriciteitswinning uit hernieuwbare-energiebronnen (HE-E)

2.1. Gebruikte informatiebronnen

2.2. De situatie in haar geheel

2.3. Beoordeling van de op nationaal niveau gemaakte vooruitgang

2.4. Praktische vereisten van Richtlijn 2001/77/EG

2.5. Waarborgen van oorsprong

2.6. Verduidelijking van de rol van de waarborg van oorsprong bij het berekenen van de met de verwezenlijking van de nationale streefcijfers gemaakte vooruitgang

2.7. Inbreukprocedures

2.8. Ontwikkeling van elektriciteitswinning uit wind-, biomassa- en zonne-energie

2.8.1. Windenergie

2.8.2. Elektriciteit uit biomassa

2.8.3. Elektriciteit uit fotovoltaïsche energie (PV)

2.9. Conclusies over de ontwikkeling van elektriciteitswinning uit hernieuwbare energiebronnen

3. Inspanningen en resultaten voor 2010

3.1. Het sinds 2000 ontwikkelde wettelijke kader

3.2. Acties van de lidstaten

3.3. Communautaire ondersteuningsinstrumenten

3.3.1. Communautaire steunprogramma's

3.3.2. Verspreiding - Publieke bewustmakingscampagnes

3.4. Op weg naar 12% - het effect van de communautaire wetgeving

3.4.1. Wetgeving op het vlak van energie-efficiëntie

3.4.2. Wetgeving inzake elektriciteitswinning uit hernieuwbare energiebronnen

3.4.3. Biobrandstoffen

3.5.1. De trend bij geothermische energie

3.5.2. Warmte uit zonne-energie.

3.5.3. Biogas

3.5.4. Biomassa uit hout

3.5.5. Samenvatting

3.6. Conclusie: Scenario voor het aandeel van hernieuwbare energie in 2010

4. Concrete acties

4.1. Nieuwe initiatieven met het oog op een betere financiering van hernieuwbare energie - actie van de lidstaten

4.2. Nieuwe initiatieven ter verbetering van de financiering van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie - actie op Europees niveau

4.3. Andere maatregelen

4.3.1. Een communautair plan voor biomassa

4.3.2. De ontwikkeling van hernieuwbare energie voor verwarmingsdoeleinden

4.3.3. Offshore-windenergiebeleid

4.3.4. Elektriciteit uit zonnestraling

4.3.5. Onderzoek en technologische ontwikkeling

4.3.6. Inschakeling van belangrijke financieringsinstrumenten van de Gemeenschap

4.3.7. Biobrandstoffen op de markt brengen

4.3.8. Eerder gegevens in handen hebben

5. Internationale politieke context en vooruitzichten voor de EU na 2010

5.1. Het proces van Lissabon en de milieudimensie

5.2. De Conferentie van Johannesburg en de follow-up hiervan

5.3. De rol van streefcijfers op het niveau van de EU

6. Conclusies

Toelichting

1. Zoals uiteengezet in het Groenboek betreffende een continue energievoorziening (2000), zijn er twee hoofdprioriteiten voor het energiebeleid van de Europese Unie, namelijk iets doen aan de toenemende afhankelijkheid van de Unie van energie-invoer uit een aantal delen van de wereld, en het probleem van de klimaatverandering aanpakken. Met een vooruitblik naar de volgende twintig tot dertig jaar vestigde het groenboek de aandacht op de structurele zwakten en geopolitieke, sociale en ecologische tekortkomingen van de manier waarop de EU in haar energiebehoeften voorziet, vooral met betrekking tot de Europese verbintenissen in het kader van het Kyoto-protocol.

Bij beide taken is voor een beleid ter bevordering van hernieuwbare energie een belangrijke rol weggelegd. Sinds 1997 heeft de Unie zich ambitieus ten doel gesteld het aandeel van hernieuwbare energie in het binnenlandse verbruik van de Unie tegen 2010 op 12% te brengen. In 1997 bedroeg het aandeel van hernieuwbare energie 5,4%; rond 2001 werd 6% genoteerd.

2. In deze Mededeling wordt de stand van ontwikkeling van hernieuwbare energie in de Europese Unie geëvalueerd. Men stelt zich hierbij een drieledig doel:

- opstelling van het formele verslag van de Commissie krachtens artikel 3 van Richtlijn 2001/77/EG, met een beoordeling van de vooruitgang die de EU15 heeft gemaakt bij de verwezenlijking van de nationale streefcijfers voor 2010 voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen;

- beoordeling van de vooruitzichten voor het realiseren van een aandeel van hernieuwbare energie in het algehele energieverbruik in de EU15 van 12% tegen 2010 (met inbegrip van verwarming, elektriciteit en vervoer), hierbij rekening houdend met de EU-wetgeving sedert 2000 en andere maatregelen op het vlak van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie;

- voorstellen voor concrete acties op nationaal en communautair niveau om te verzekeren dat de EU-streefwaarden voor hernieuwbare energie voor 2010 daadwerkelijk worden bereikt, zulks in de context van de te Bonn te houden wereldconferentie over hernieuwbare energie (juni 2004) en, hierop voortbouwend, voorstellen voor de weg die moet worden bewandeld met betrekking tot het scenario voor 2020.

3. Overeenkomstig Richtlijn 2001/77/EG hebben alle lidstaten nationale streefcijfers vastgesteld voor het aandeel van elektriciteitswinning uit hernieuwbare energiebronnen. Deze zijn grotendeels in overeenstemming met de in Bijlage I van de richtlijn gegeven referentiewaarden.

Indien de lidstaten de maatregelen goedkeuren die noodzakelijk zijn om hun nationale streefwaarden te kunnen halen, zou het aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in de elektriciteitproductie van de EU15 in de buurt moeten gaan komen van het met de richtlijn nagestreefde aandeel van 22%.

Een analyse van de voortgangsverslagen die de lidstaten aan de Commissie hebben toegezonden wijst echter uit dat men met de huidige beleids- en andere maatregelen in 2010 waarschijnlijk een aandeel van slechts 18-19% zal bereiken, vergeleken met 14% in 2000.

De reden voor deze discrepantie lijkt te zijn dat een aantal lidstaten nog geen begin heeft gemaakt met een actief beleid dat op de door hen vastgestelde streefwaarden berekend is.

De Commissie zal de situatie in die lidstaten op de voet volgen, en nauwgezet toezien op een volledige implementatie van alle vereisten van de richtlijn, ten einde in een later stadium follow-up-acties te kunnen voorbereiden.

4. Sedert 2000 heeft de Commissie een groot aantal nieuwe wettelijke instrumenten voorgesteld om hernieuwbare energie en energie-efficiëntie te bevorderen. Deze zijn grotendeels door het Europees Parlement en de Raad goedgekeurd en wat de overige betreft, is het interinstitutionele beoordelingsproces reeds ver gevorderd.

Het betreft hier de volgende voorstellen:

- Richtlijn 2001/77/EEG inzake de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen (PB L283/33, 27.10.2001)

- Richtlijn 2003/30/EG inzake de bevordering van biobrandstoffen (PB L123/42, 17.5.2003)

- Richtlijn 2002/91/EG betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L1/65, 4.1.2003)

- Richtlijn 2004/8/EG inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling (PB L52/50, 21.2.2004)

- Richtlijn 2003/96/EG betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB 283/51, 31.10.2003)

- Richtlijn 2000/55/EG inzake de energierendementseisen voor voorschakelapparaten voor fluorescentielampen (PB L279/33, 01.11.2000)

- Richtlijn van de Commissie 2002/40/EG inzake de energie-etikettering van elektrische ovens (PB L128/45, 15.05.2002)

- Richtlijn van de Commissie 2002/31/EG inzake de energie-etikettering van airconditioners (PB L86/26, 03.04.2003)

- Richtlijn van de Commissie 2003/66/EG inzake de energie-etikettering van koelkasten (PB L170/10, 09.07.2003)

- Verordening 2422/2001/EG betreffende een communautair energie-efficiëntie-etiketteringsprogramma voor kantoorapparatuur (PB L332/1, 15.12.2001).

Bij het Europees Parlement en de Raad liggen nog de volgende voorstellen ter tafel:

- COM (2003)453 of 01.08.2003 inzake een ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten

- COM (2003)739 of 10.12.2003 inzake energie-efficiëntie en energiediensten.

5. De Commissie heeft tevens een voorstel ingediend voor het meerjarenprogramma 'Intelligente energie - Europa (EIE)', waarmee zij voortbouwt op de successen van eerdere communautaire steunprogramma's (ALTENER, SAVE en RTD). Het Europees Parlement en de Raad hebben het voorstel in juni 2003 goedgekeurd met een begroting van EUR250 miljoen.

6. Met alle maatregelen die zijn getroffen zal, volgens de Commissie, het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in 2010 10% bereiken (EU15). Dat dit nog geen 12% is, moet worden toegeschreven aan de trage groei van de hernieuwbare-energiemarkten voor verwarming en koeling, hetgeen de conclusie wettigt dat er in deze sector nog veel meer moet worden gedaan om tot de beoogde 12% te geraken.

Wel gaat men er bij deze evaluatie dan van uit dat de nationale en lokale overheden volledig aan de vereisten van de EU-wetgeving hebben voldaan. Uit het voorbeeld van Richtlijn 2001/77/EG blijkt echter dat dit niet vanzelfsprekend is. Indien deze Richtlijn tegen 2010 slechts resulteert in een aandeel van hernieuwbare energie in de elektriciteitsmarkt van 18-19%, dan zal het aandeel van hernieuwbare energie in het energieverbruik als geheel niet verder dan 9% komen.

Wanneer het communautaire wetgevingskader eenmaal in positie is, zijn de lidstaten ervoor verantwoordelijk dat de overeengekomen streefcijfers en maatregelen concreet worden verwezenlijkt. Hiertoe zal een grote verscheidenheid van nationale acties nodig zijn, met inbegrip van inspanningen om te verzekeren dat gevestigde bedrijven in de energievoorzieningssector meebetalen aan de kosten van het promoten van hernieuwbare energie.

In de Mededeling worden ook enkele bijkomende concrete acties op communautair niveau aangekondigd ter ondersteuning van de inspanningen van de lidstaten om aan het EU15-energieaandeel van 12% te geraken.

7. Op de Wereldconferentie over hernieuwbare energie, die in juni 2004 te Bonn zal plaatsvinden, zal van gedachten worden gewisseld over de bevordering van hernieuwbare energie wereldwijd als middel ter bestrijding van de klimaatverandering, ter bevordering van een continue energievoorziening en - met name ten behoeve van de ontwikkelingslanden - om de armoede terug te dringen.

Tijdens een in januari 2004 te Berlijn gehouden Europese voorbereidende conferentie was men van mening dat het gebruik van globale, algemene streefwaarden voor hernieuwbare energie tot na 2010 zou moeten worden gecontinueerd. Er werd gewezen op een reeks technische studies die suggereren dat men moet proberen het aandeel van hernieuwbare energie in het totale energieverbruik in de EU25 rond 2020 op minstens 20% te brengen, dit met gebruikmaking van de bij de huidige communautaire wetgeving gecreëerde instrumenten en van bijkomende acties.

De Commissie wil een serieuze bijdrage leveren tot een succesvolle afsluiting van deze conferentie en heeft de schijnwerper gericht op een aantal maatregelen als input voor het Internationale Actieprogramma

1. Inleiding

1.1. De uitdagingen waarvoor de EU zich wereldwijd gesteld ziet

Zoals uiteengezet in het Groenboek betreffende een continue energievoorziening (2000), zijn er twee hoofdprioriteiten voor het energiebeleid van de Europese Unie, namelijk iets doen aan de toenemende afhankelijkheid van de Unie van energie-invoer uit een aantal delen van de wereld, en het probleem van de klimaatverandering aanpakken. Met een vooruitblik naar de volgende twintig tot dertig jaar vestigde het groenboek de aandacht op de structurele zwakten en geopolitieke, sociale en ecologische tekortkomingen van de manier waarop de EU in haar energiebehoeften voorziet, vooral met betrekking tot de Europese verbintenissen in het kader van het Kyoto-protocol.

Bij beide taken is voor een beleid ter bevordering van hernieuwbare energie een belangrijke rol weggelegd. Sinds 1997 heeft de Unie zich ambitieus ten doel gesteld het aandeel van hernieuwbare energie in het bruto binnenlands verbruik tegen 2010 op 12% te brengen. In 1997 bedroeg het aandeel van hernieuwbare energie in de EU15 5,4%; rond 2001 werd 6% genoteerd (ter vergelijking: de aandelen voor olie, aardgas, kernenergie en vaste brandstoffen zijn respectievelijk 40, 23, 16 en 15%).

Bovendien dragen hernieuwbare energievormen bij aan een verbetering van de luchtkwaliteit, aan de totstandkoming van innoverende capaciteit, het ontstaan van nieuwe bedrijven, de werkgelegenheid en de plattelandsontwikkeling, zulks in de context van een versterking van de drie pijlers van duurzame ontwikkeling.

Op wereldniveau neemt het energieverbruik snel toe - met 15% over het tijdvak 1990-2000. En naar verwachting zal deze groei tussen 2000 en 2020 nog sneller zijn.

Met fossiele brandstoffen (steenkool, gas en olie) wordt voor zo'n 80% in het wereldenergieverbruik voorzien. Het wereldwijde verbruik van fossiele brandstoffen is gedurende de jaren negentig in overeenstemming met het globale energieverbruik gestegen. Het gebruik van fossiele brandstoffen zal, naar men verwacht, in de periode tot 2020 nog sneller toenemen dan het algehele energieverbruik.

Fossiele brandstoffen hebben veel voordelen te bieden. Zij zijn betrekkelijk goedkoop te winnen, gemakkelijk in het gebruik en ruimschoots voorhanden. De leveringsinfrastructuur bestaat. De industrieën van wie deze brandstoffen worden betrokken zijn goed georganiseerd en kunnen bijna overal ter wereld leveren.

Aan het gebruik van fossiele brandstoffen kleven twee grote nadelen. Ten eerste ontstaan er bij verbranding ervan verontreinigende stoffen en broeikasgassen die de oorzaak zijn van de aan de gang zijnde klimaatverandering. Ten tweede is er het feit dat landen zonder voldoende reserves aan fossiele brandstoffen - met name olie - zich steeds meer in de continuïteit van hun energievoorziening bedreigd zien. Importafhankelijkheid en een toenemende invoer/uitvoer-ratio kunnen reden geven tot bezorgdheid over het gevaar van een onderbreking van of problemen bij de energievoorziening. Voorzieningszekerheid mag echter niet louter worden gezien als een kwestie waarvoor het maar volstaat de afhankelijkheid van de invoer te verminderen en de eigen productie op te voeren. Om de continuïteit van de energiebevoorrading te verzekeren is een grote verscheidenheid van beleidsinitiatieven nodig die onder meer gericht zijn op de diversifiëring van bronnen en technologieën, waarbij men tevens oog moet hebben voor de geopolitieke context en de implicaties daarvan.

De Europese Commissie zet elders uiteen hoe zij deze problemen denkt te zullen aanpakken, en dit met name in haar Groenboek over de continuïteit van de energievoorziening (2000) [1] en in haar Mededeling over energiesamenwerking met de ontwikkelingslanden (2002). [2]

[1] "Op weg naar een Europese strategie voor een continue energievoorziening", COM (2000) 769.

[2] "Energiesamenwerking met de ontwikkelingslanden", COM (2002) 408.

Als substituut voor fossiele brandstoffen kan hernieuwbare energie een hulpmiddel zijn bij de aanpak van de klimaatveranderingsproblematiek. Door het stimuleren van een meer gediversifieerde energieproductie kan deze energievorm de voorzieningszekerheid vergroten. Wat eveneens voor het gebruik van hernieuwbare energie pleit, zijn de gunstige effecten voor de luchtkwaliteit, de werkgelegenheid en de bedrijvigheid, veelal in plattelandsgebieden.

Vandaag de dag is investeren in hernieuwbare energie over het algemeen niet de goedkoopste manier om de uitstoot van broeikasgassen omlaag te krijgen. Het is goedkoper energie op een meer efficiënte wijze te gebruiken. Niettemin zijn investeringen in hernieuwbare energie vanuit een langeretermijnperspectief onontbeerlijk. De ervaring in sectoren als windenergie heeft geleerd dat duurzaam investeren resulteert in innovatie, waardoor het gebruik van hernieuwbare energie goedkoper wordt. Daarentegen lopen de kosten van bijkomende energie-efficiëntiemaatregelen op, nadat het "laaghangende fruit" is geoogst. Daarom moet in beide sectoren worden geïnvesteerd.

1.2. De rol van Europa

Zelfs met 25 lidstaten zal de Europese Unie tussen 2000 en 2020 waarschijnlijk slechts 7% van de groei van het totale energieverbruik in de wereld voor haar rekening nemen. Deze groei zal voor meer dan een derde kunnen worden toegeschreven aan China en India. De beslissingen die hier en in andere industrialiserende landen worden genomen zullen in toenemende mate van invloed zijn op het niveau van het wereldenergiegebruik en de patronen die daarbinnen te onderscheiden zijn.

De Europese Unie en andere OESO-landen moeten er in moreel en praktisch opzicht toe bijdragen dat de industrialiserende landen de mogelijkheid krijgen beleidsvormen vast te stellen die hen kunnen helpen hun energievoorziening veilig te stellen en waarmee de klimaatverandering, zonder kwalijke gevolgen voor de economische groei, onder controle kan worden gehouden.

De gemiddelde burger van de EU25 verbruikt ongeveer vijf maal zo veel fossiele energie als de gemiddelde inwoner van Azië, Afrika en het Midden-Oosten (hetzelfde geldt voor de inwoners van de regio Japan-Stille Oceaan. Amerikanen verbruiken bijna 12 maal zo veel). Indien de rijkste landen hun verbruik van fossiele brandstoffen niet matigen, hoeven zij er niet op te rekenen dat minder welvarende landen hiertoe wel over te halen zijn - vooral wanneer men in aanmerking neemt dat het zo veel mensen in de ontwikkelingslanden aan toereikende energiediensten ontbreekt.

De Europese Unie heeft een specifieke praktische bijdrage geleverd op het gebied van hernieuwbare energie, door betere en goedkopere technische en institutionele oplossingen uit te werken. Europa is een pionier bij de ontwikkeling en toepassing van moderne hernieuwbare energietechnieken. West-Europa is, met zijn 16% van het wereldenergieverbruik, goed voor 31% wereldwijd van de toename bij elektriciteitswinning uit biomassa tussen 1990 en 2000, voor 48% van de toename bij kleine waterkracht en voor 79% van de toename bij windkracht. De Europese Unie en haar lidstaten hebben een pioniersrol gespeeld met hun beleid en regelgeving - met o.m. als resultaat streefcijfers - en de financiële regelingen die nodig zijn om hernieuwbare energie vooruit te helpen. En Europese bedrijven lopen met hun hernieuwbare-energietechnologie in de wereld voorop.

Als Europa een speler van betekenis wil blijven, mag het niet op zijn lauweren rusten. Uit onderstaande diagrammen komt naar voren dat het aandeel van hernieuwbare energie in Europa nog steeds achterblijft bij dat van vaste brandstoffen, olie, gas en kernenergie.

De Europese Unie heeft hernieuwbare energie nodig als bijdrage tot de oplossing van haar eigen energiebevoorradingsproblemen en om haar streefwaarden voor de vermindering van de broeikasgasemissies te halen. Europa heeft oog voor de grote voordelen die hernieuwbare energiebronnen te bieden hebben, en werkt hard aan de ontwikkeling van technologische en institutionele oplossingen die ook op wereldwijde schaal kunnen worden toegepast.

Maar hoewel er voor hernieuwbare energie een significante rol is weggelegd, is het belangrijk dat men ook voor bepaalde moeilijkheden oog heeft.

In de eerste plaats zijn er bepaalde technische en praktische grenzen aan de haalbaarheid van een kosteffectief gebruik van hernieuwbare energie. Zo doen zich, afhankelijk van de geografische locatie grote verschillen in de beschikbaarheid van wind- en zonne-energie voor.

De productie van biomassa moet wel met andere vormen van grondgebruik, en met name de landbouw, concurreren. Er is nu eenmaal een grens aan het aantal valleien dat voor de productie van "witte steenkool" kan worden gebruikt. Het werkdocument van de diensten van de Commissie dat tegelijk met deze mededeling wordt gepubliceerd bevat een zorgvuldige analyse van het potentieel van hernieuwbare energie in elk van de lidstaten. Een grondigere analyse volgt nog, zoals in de mededeling wordt aangegeven

In de tweede plaats moet men bij het gebruik van hernieuwbare energiebronnen in geval van nood op conventionele energiebronnen kunnen terugvallen. Wind- en zonne-energie zijn van intermitterende en onvoorspelbare aard. Plaatselijke klimaatsfactoren kunnen van jaar tot jaar grote schommelingen in de beschikbaarheid van biomassa en waterkracht teweegbrengen. Om deze redenen zijn er grenzen aan het aandeel van hernieuwbare energie dat onze moderne energievoorzieningssystemen aankunnen. Een en ander kan aanleiding geven tot een overcapaciteit van traditionele bronnen met de nodige bijkomende kosten van dien. Voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie kan het ook nodig zijn nieuwe investeringen in bestaande energiesystemen, zoals elektriciteitsnetten, te doen. Ten behoeve van het energiebeleid moet een reeks verschillende energiebronnen tot ontwikkeling worden gebracht - hetgeen, nu wij ons van de noodzaak van diversifiëring bewust, niet mag worden vergeten.

Ten slotte is het zo dat de ontwikkeling van een meer gediversifieerd en veiliger energiesysteem, met een groter aandeel van hernieuwbare energie, vandaag de dag, in het algemeen, een beleid van hogere kosten is en blijft. Het is inderdaad zo dat waterkracht en traditionele toepassingen van hout met conventionele vormen van energie kunnen concurreren, en dat windkracht op sommige kustlocaties met hoge gemiddelde windsnelheden bijna concurrerend is. Niettemin zijn er talrijke vormen van hernieuwbare energie - bijvoorbeeld biomassastroom en biobrandstoffen - die twee tot drie maal meer kosten dan de conventionele alternatieven, indien men deze op individuele basis en zonder beschouwing van de totale kostenimpact van het energiesysteem met elkaar vergelijkt. Andere, zoals fotovoltaïsche energie, zijn nog duurder. [3]

[3] "Wind energy - the facts" (Europese Vereniging voor windenergie, 2004) noemt optimale kosten voor de opwekking van windkrachtenergie in de orde van 4 tot 5 eurocent per kWh. "Renewables for power generation" (Internationaal Energieagentschap, 2003) schat de kosten van PV-energie op minstens 17 eurocent per kWh; en de kosten van biomassastroom op 7 eurocent per kWh of meer. De kosten kunnen echter omlaag worden gebracht bij gebruik van biomassa in WKK-installaties (tot 5 à 6 eurocent per kWh) of bij meestoken van fossiele brandstoffen, waarbij investeringskosten in het energieproductieproces worden vermeden (tot 2-4 eurocent per kWh). Ter vergelijking zij vermeld dat de groothandelskosten voor in conventionele centrales opgewekte elektriciteit momenteel rond 3 eurocent per kWh ligt. In de Mededeling van de Commissie over "Alternatieve brandstoffen voor het wegvervoer en een pakket maatregelen ter bevordering van het gebruik van biobrandstoffen" (COM (2001) 547) worden kosten genoemd in de orde van EUR500/1000 liter voor biobrandstoffen, vergeleken met EUR200-250/1000 liter voor aardoliederivaten op basis van USD30 per vat.

Er blijven derhalve bepaalde barrières voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie bestaan. Hoewel men zich bij de huidige stand van de technologische ontwikkeling nog geen wereld mag voorstellen waarin conventionele energiebronnen geheel doorhernieuwbare energie zijn vervangen, behoort een meer stapsgewijze benadering zeer zeker tot de mogelijkheden.

Er worden thans verbeterde analyse- en beheersinstrumenten ontwikkeld waarmee het mogelijk zou moeten zijn behoorlijke methoden voor de aanpak van deze problemen en knelpunten uit te werken. In dit verband valt te denken aan meer verfijnde kostenmodellen die rekening houden met het effect van grotere HE-aandelen op de totale kosten van het energiesysteem en gesofistikeerde weersvoorspellingsinstrumenten die in moderne energiebeheerssystemen kunnen worden geïntegreerd om het aanbod beter op de vraag af te stemmen. Daarom zullen er te zijner tijd, zoals verderop in dit document wordt aangegeven, nog verdere analyses moeten worden verricht.

1.3. Draagwijdte van deze mededeling

Sinds 1997 heeft de Unie toegewerkt naar een tegen 2010 te halen algemeen streefcijfer van 12% van hernieuwbare energie in het binnenlands energieverbruik in de EU15, vergeleken met 5,2% in 1995. Het grootste gevaar waarop men hierbij stuit, betreft de tussen de diverse landen bestaande verschillen in inzetbereidheid om hernieuwbare energie tot ontwikkeling te brengen.

Om sneller vorderingen te kunnen maken, heeft de Europese Unie sedert 2000, langs wetgevende weg, twee indicatieve streefwaarden voor hernieuwbare energie vastgesteld:

- tegen 2010 een vergroting van het aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare energie voor de EU15 tot 22% (vergeleken met 14% in 2000); [4]

[4] Richtlijn 2001/77/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt.

- tegen 2010 een vergroting van het aandeel van biobrandstoffen in voor transportdoeleinden gebruikte diesel and gasoline tot 5,75% (vergeleken met 0,6% in 2002). [5]

[5] Richtlijn 2003/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 mei 2003 ter bevordering van het gebruik van biobrandstoffen of andere hernieuwbare brandstoffen in het vervoer. De cijfers omvatten ook de bijdrage van de 10 toetredingslanden. Het cijfer voor de EU15 in 2000 bedroeg 0,7%.

De Commissie heeft tevens een groot aantal nieuwe wettelijke instrumenten voorgesteld om energie-efficiëntie te promoten. Het Europees Parlement en de Raad hebben deze voorstellen voor het merendeel goedgekeurd wat de overige betreft, is het interinstitutionele beoordelingsproces reeds ver gevorderd.

Deze mededeling dient een drieledig doel:

- opstelling van het formele verslag van de Commissie krachtens artikel 3 van Richtlijn 2001/77/EG, met een beoordeling van de vooruitgang die de EU15 heeft gemaakt bij de verwezenlijking van de nationale streefcijfers voor 2010 voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen;

- beoordeling van de vooruitzichten voor het realiseren van een aandeel van hernieuwbare energie in het algehele energieverbruik in de EU15 van 12% tegen 2010 (met inbegrip van verwarming, elektriciteit en vervoer), hierbij rekening houdend met de EU-wetgeving sedert 2000 en andere maatregelen op het vlak van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie;

- voorstellen voor concrete acties op nationaal en communautair niveau om te verzekeren dat de EU-streefwaarden voor hernieuwbare energie voor 2010 daadwerkelijk worden bereikt, zulks in de context van de te Bonn te houden wereldconferentie over hernieuwbare energie (juni 2004) en, hierop voortbouwend, voorstellen voor de weg die moet worden bewandeld met betrekking tot het scenario voor 2020.

1.4. Nieuwe lidstaten

De tien nieuwe lidstaten van de EU vallen onder de bepalingen van Richtlijn 2001/77/EG betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen. Nationale indicatieve streefcijfers voor het aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare energie in elk van de lidstaten worden in het Toetredingsverdrag aangegeven. Alles bijeengenomen komen deze erop neer dat de EU25 zich collectief ten doel stelt het aandeel van hernieuwbare energie tegen 2010 op 21% te brengen.

In het geval van de EU15 verlangt de Richtlijn van de Commissie dat zij in de loop van 2004 een eerste voortgangsverslag opstelt. Dit is bij deze gebeurd in de vorm van hoofdstuk 2 van deze mededeling. Om deze reden is hierbij alleen sprake van de EU15. In het geval van de nieuwe lidstaten wordt het eerste voortgangsverslag, op basis van de door de lidstaten in kwestie op te stellen nationale verslagen, pas in 2006 verwacht. Daarom komt de situatie in deze landen in hoofdstuk 2 niet aan de orde. Wel worden in dit hoofdstuk, ter informatie, enige voorbeelden genoemd van goede ontwikkelingen bij de opwekking van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in de nieuwe lidstaten.

Ook de bepalingen van de Richtlijn 'biobrandstoffen' (2003/30/EG) zijn van toepassing op de nieuwe lidstaten. De Commissie zal in 2006 een eerste voortgangsverslag over deze richtlijn opstellen. Dit zal op alle 25 lidstaten betrekking hebben.

Het nagestreefde HE-aandeel van 12% in het globale energieverbruik is een streefcijfer voor de EU15. Welke vorderingen er op de weg naar dit doel worden gemaakt, wordt in hoofdstuk 3 van deze mededeling besproken. Evenals bij hoofdstuk 2 het geval is, concentreert dit hoofdstuk zich derhalve op de lidstaten waarop het streefcijfer van toepassing is. En ook hier worden, ter illustratie, afzonderlijke voorbeelden uit de nieuwe lidstaten aangehaald.

De hoofdstukken 4 en 5 hebben betrekking op toekomstige beleidsmaatregelen en acties. Hierbij gaat het om de EU in haar geheel.

Het werkdocument van de diensten van de Commissie dat tegelijk met deze mededeling wordt gepubliceerd heeft op alle lidstaten betrekking.

2. Verslag van de Commissie over de vooruitgang die de lidstaten hebben gemaakt met de streefcijfers voor elektriciteitswinning uit hernieuwbare-energiebronnen (HE-E)

2.1. Gebruikte informatiebronnen

Krachtens artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2001/77/EG, dient de Commissie na te gaan in hoeverre:

"- de lidstaten vorderingen hebben gemaakt voor het bereiken van de nationale indicatieve streefcijfers,

- de nationale indicatieve streefcijfers verenigbaar zijn met het algemene indicatieve streefcijfer van 12 % van het bruto binnenlandse energieverbruik in 2010 en in het bijzonder met een indicatief aandeel van de elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen van 22,1 % in het totale elektriciteitsverbruik in de Gemeenschap in 2010."

Krachtens artikel 3, lid 2 en 3, van de Richtlijn moeten de lidstaten nationale verslagen goedkeuren waarin zij hun nationale streefcijfers aangeven en nagaan in hoeverre deze zijn verwezenlijkt.

De verslagen over de nationale streefcijfers moesten in 2002 worden ingeleverd. Alle EU15-lidstaten hebben deze goedgekeurd.

Voortgangsverslagen betreffende de nationale streefcijfers moesten rond oktober 2003 worden ingediend. Op Finland, Luxemburg en Italië na hebben alle lidstaten deze aan de Commissie toegezonden (zie werkdocument van de diensten van de Commissie).

De Commissie heeft deze verslagen geanalyseerd en verscheidene adviesbureaus opdracht gegeven de impact van de hierin beschreven maatregelen te analyseren (zie werkdocument van de diensten van de Commissie).

2.2. De situatie in haar geheel

Een eerste conclusie is dat het door iedere lidstaat goedgekeurde streefcijfer in overeenstemming is met de nationale referentiewaarde vermeld in Bijlage I van Richtlijn 2001/77/EG, hoewel Zweden een andere methode heeft gehanteerd om een verschillende waarde vast te stellen [6]. Indien de lidstaten deze nationale streefwaarden realiseren, zal het globale aandeel van hernieuwbare elektriciteit in de EU15 tegen 2010 de nagestreefde 22% halen, zoals bij de Richtlijn vereist wordt.

[6] Zweden heeft voor 2010 een streefcijfer vastgesteld van nogmaals 10 TWh elektriciteit uit andere hernieuwbare energiebronnen dan waterkracht, dit vergeleken met 2002. De Zweedse waterkrachtcijfers zijn gebaseerd op een gemiddelde dat berekend wordt over een periode van 50 jaar. Hierdoor is het moeilijk de Zweedse cijfers in een percentage om te zetten.

Helaas blijkt uit de door de lidstaten gerapporteerde nationale beleids- en andere maatregelen, alsook uit de resultaten hiervan dat de zaken er minder rooskleurig voorstaan.

Er zij op gewezen dat het moeilijk is precies te voorspellen hoe de thans goedgekeurde maatregelen van invloed zullen zijn op het aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in 2010. De extrapolatiescenario's in het werkdocument van de diensten van de Commissie voeren evenwel tot de tweede conclusie, namelijk dat het streefcijfer voor 2010, ondanks de vorderingen die reeds worden gemaakt, bij de huidige beleids- en andere maatregelen niet haalbaar is, zelfs niet met een scenario dat voorziet in een vermindering van de totale vraag naar elektriciteit als resultaat van de nieuwe energie-efficiëntiemaatregelen. De huidige beleidsmaatregelen zullen daarentegen waarschijnlijk resulteren in een aandeel dat rond 2010 tussen 18% en 19% zal liggen (zie diagrammen).

Een derde conclusie is de volgende: de voornaamste reden waarom het streefcijfer niet gehaald wordt is dat de productie van elektriciteit uit biomassa niet zo groot is geweest als men aanvankelijk had verwacht. Het voornaamste verschil tussen het tweede diagram (met de effecten van de actuele of onlangs geplande nationale beleids- en andere maatregelen) en het derde diagram (waarin een praktisch scenario wordt gegeven voor het realiseren van de met de Richtlijn nagestreefde 22,1%) is de grootte van de bijdrage van biomassa (groene sector).

2.3. Beoordeling van de op nationaal niveau gemaakte vooruitgang

Uit de landenverslagen komt naar voren dat er aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten zijn. In afbeelding 1 worden de lidstaten, aan de hand van de uitvoerige informatie in het werkdocument van de diensten van de Commissie, in drie groepen onderverdeeld naar gelang van de waarschijnlijkheid zij, met de momenteel goedgekeurde energiebeleidsmaatregelen, hun nationale streefcijfers zullen halen. De eerste groep (Duitsland, Denemarken, Spanje en Finland) is op schema. De landen in de tweede groep (Oostenrijk, België, Ierland, Nederland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk) hebben met passende beleidsmaatregelen een begin gemaakt. Voor deze groep zijn er, wat de verwezenlijking van de streefwaarden voor 2010 betreft, zowel positieve als negatieve tekenen. De landen in de derde groep (Griekenland, Portugal) liggen niet op schema.

Italië en Luxemburg hebben in maart 2004 nieuwe wetten goedgekeurd. Een beoordeling van de te verwachten effecten hiervan is nog niet mogelijk geweest. Over de afgelopen drie jaar heeft men voor deze landen echter slechts beperkte vorderingen kunnen registreren. Zie werkdocument van de diensten van de Commissie voor nadere bijzonderheden.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Afbeelding 1: De vorderingen die de lidstaten maken met hun inspanningen om hun nationale indicatieve streefcijfer voor 2010 te realiseren

Op schema. Denemarken zal, indien het zijn actieve aanpak volhoudt, het streefcijfer voor 2010 (29%) waarschijnlijk al in 2005 realiseren. Denemarken heeft het aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen verhoogd van 8,9% in 1997 tot 20% in 2002. Duitsland heeft dit aandeel van 4,5% in 1997 vergroot tot 8% in 2002 (nationaal streefcijfer: 12,5%), met een toename van windenergie van 3 TWh in 1997 tot 17 TWh in 2002 (goed voor 3% van het totale elektriciteitsverbruik in 2002). Spanje komt, wat windkracht betreft, op de tweede plaats in Europa, hoewel het biomassabeleid van dit land een hogere mate van prioriteit verdient.

Volgens het nationale verslag van Finland is de bijdrage van elektriciteit uit hernieuwbare energie van 7 TWh in 1997 gestegen tot 10 TWh in 2002, met uitzondering van waterkracht. Hoewel 2002 een slecht jaar was voor waterkracht in Finland, moet het verloop van het aandeel van biomassa over de afgelopen jaren indrukwekkend worden genoemd.

Een van de succesfactoren in de vier voornoemde landen was een aantrekkelijke ondersteuningsregeling in een stabiele voor de lange termijn bedoelde beleidsstructuur.

Binnenkort op schema. Voor elektriciteit uit hernieuwbare energie hebben het Verenigd Koninkrijk en Nederland actief in een nieuw beleid geïnvesteerd, hoewel dit nog niet al zijn vruchten heeft afgeworpen. Ierland heeft via aanbestedingen een ondersteuningsregeling opgezet maar er zijn nog moeilijkheden in verband met de aansluiting van windelektriciteit op het net. Sinds 2002 heeft België een nieuw systeem van groene stroomcertificaten, dat voor het ogenblik geen zichtbare resultaten oplevert.

Frankrijk heeft onlangs een nieuw tariferingsysteem ingevoerd. Deze tarifering wordt echter minder aantrekkelijk gemaakt door de voor ieder project geldende bovengrens van 12 MW. Dit is in het bijzonder het geval met windenergie. Bovendien blijven lange goedkeuringsprocedures en netaansluitingsproblemen grote struikelblokken.

Zweden heeft in mei 2003 een groenecertificatenregeling ingevoerd. Met de opwekking van elektriciteit uit hernieuwbare energie is in Zweden tussen 1997 and 2002 nauwelijks enige vooruitgang gemaakt. Maar voor 2003 lijken de zaken er veel beter voor te staan.

Oostenrijk heeft goede groeivooruitzichten. Een dergelijke ontwikkeling wordt vergemakkelijkt door de in januari 2003 ingevoerde feed-in-tarieven, maar dan moet er wel worden gedacht over het stroomlijnen van de ondersteuningsregeling met bijkomende efficiëntievereisten.

Niet op schema. Tot dusver is de ontwikkeling van elektriciteitswinning uit hernieuwbare energie in Griekenland vertraagd. Er zijn allerlei administratieve belemmeringen die de exploitatie van het hoge potentieel voor wind-, biomassa- en zonne-energie in de weg staan. Portugal heeft zijn elektriciteitsproductie uit andere hernieuwbare energiebronnen dan waterkracht sinds 1997 met slechts 1 TWh weten te vergroten. Wil dit land zijn nationale streefcijfer halen, dan is er nog 14 TWh nodig.

2.4. Praktische vereisten van Richtlijn 2001/77/EG

Naast de vereiste van nationale indicatieve streefcijfers stelt de Richtlijn voor de lidstaten op vier gebieden praktische vereisten vast. Deze zijn geconcipieerd met het oog op stabiele investeringsvoorwaarden voor elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energie:

1) de implementatie van aantrekkelijke ondersteuningsregelingen, die zo efficiënt mogelijk zouden moeten zijn,

2) de opruiming van administratieve barrières,

3) de garantie van een billijke toegang tot het net,

4) de afgifte van een waarborg van oorsprong.

De meeste lidstaten hebben een ondersteuningsregeling voor hernieuwbare energie, in de vorm van feed-in-tarieven, quotaverplichtingen en/of groenestroomcertificaten.

Uit de nationale verslagen blijkt dat passende financieringsmechanismen niet toereikend zijn. In verscheidene gevallen komt de zaak niet van de grond door ingewikkelde vergunningsprocedures, een slechte integratie van de elektriciteitswinning uit hernieuwbare energie in de regionale en lokale planning en ondoorzichtige netaansluitingsprocedures. De tabel geeft een overzicht van de situatie in de lidstaten.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 1: Overzicht van de administratieve belemmeringen en nettoegangsproblemen in de lidstaten

Overeenkomstig de Richtlijn zal de Commissie in 2005 verslag uitbrengen over de ondersteuningsregelingen (artikel 4, lid 2) en beste praktijken bij administratieve procedures (artikel 6, lid 3).

2.5. Waarborgen van oorsprong

Artikel 5 van de Richtlijn verlangt van de lidstaten dat zij vanaf 27 oktober 2003 een regeling voor de afgifte van een waarborg van oorsprong hanteren.

Implementatie hiervan verloopt in verscheidene fasen. De belangrijkste hiervan zijn: de vaststelling van wetgeving, de aanwijzing van de met de afgifte van de waarborgen te belasten instantie en de invoering van een nauwkeurig en betrouwbaar systeem, met inbegrip van de voorbereiding van documenten en registers.

Op basis van de nationale verslagen en aanvullende informatie ziet de situatie er in maart 2004 als volgt uit:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Volledige implementatie - 3 "ingevulde" vakjes - betekent dat de waarborg van oorsprong mag worden verleend. Hoewel de tabel meer groene dan rode vakjes telt, is er van volledige implementatie nog geen sprake.

De Commissie zal in haar verslag over ondersteuningsregelingen in 2005 kijken naar de praktische implementatie van waarborgen van oorsprong. Zij zal aandacht besteden aan de geldigheid van waarborgen en de noodzaak van afkoop, de betrouwbaarheid van het systeem, en aan de eventuele opneming van waarborgen van oorsprong in de verschillende ondersteuningsregelingen.

Overeenkomstig artikel 5 van de Richtlijn zal de Commissie overwegen in hoeverre het wenselijk is gemeenschappelijke regels voor waarborgen van oorsprong voor te stellen.

2.6. Verduidelijking van de rol van de waarborg van oorsprong bij het berekenen van de met de verwezenlijking van de nationale streefcijfers gemaakte vooruitgang

In de Richtlijn (artikel 3) worden nationale streefcijfers gedefinieerd in termen van het verbruik van hernieuwbare elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen als percentage van het totale nationale elektriciteitsverbruik. Het elektriciteitsverbruik wordt gedefinieerd als de nationale productie plus invoer, minus uitvoer. In Bijlage I van de Richtlijn worden referentiewaarden voor nationale streefcijfers slechts omschreven als percentages van de nationale productie.

Men kan zich hier afvragen in welke omstandigheden een lidstaat mag stellen dat ingevoerde hernieuwbare elektriciteit een bijdrage levert aan de realisering van zijn streefcijfer als bedoeld in de Richtlijn.

Een lidstaat kan zijn streefcijfers niet halen met importen van buiten de EU. Dit wordt als volgt duidelijk gemaakt in een voetnoot bij de tabel in Bijlage I: "....B? interne handel in HE-E (met erkende certificatie of geregistreerde oorsprong) levert de berekening van de percentages in 2010 andere cijfers op voor de lidstaten, maar niet voor de Gemeenschap in haar geheel".

Wat echter invoer vanuit landen binnen de EU betreft, is de situatie niet zo duidelijk.

De Commissie erkent dat het noodzakelijk is duidelijk aan te geven hoe de vorderingen met de realisatie van de nationale streefcijfers moeten worden berekend. Het is met name van belang dat de rol die waarborgen van oorsprong spelen wordt omschreven.

De Commissie heeft besloten onderstaand beginsel te hanteren bij de beoordeling van de vraag in hoeverre de nationale streefcijfers worden gehaald:

Een lidstaat kan een uit een andere lidstaat ingevoerde hoeveelheid elektriciteit alleen dan als bijdrage tot zijn eigen groene stroomproductie meetellen indien de lidstaat van uitvoer uitdrukkelijk aanvaardt, en zulks in een waarborg van oorsprong vermeldt, dat hij de bedoelde hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit niet zal gebruiken als bijdrage tot de verwezenlijking van zijn eigen streefcijfer en daarbij tevens accepteert dat deze elektriciteit wordt meegeteld als bijdrage tot de verwezenlijking van het streefcijfer van de lidstaat van invoer.

Benadrukt moet worden dat handel in hernieuwbare elektriciteit hoe dan ook zal plaatsvinden, doordat de consument nu eenmaal bepaalde voorkeuren heeft. Bij ontbreken van de goedkeuring van het land van uitvoer zal de productie evenwel worden beschouwd als bijdrage tot het streefcijfer van de lidstaat van uitvoer.

Stroomexporterende lidstaten zouden deze goedkeuring rechtstreeks kunnen opnemen in de waarborgen van oorsprong voor op hun grondgebied geproduceerde hernieuwbare elektriciteit. Indien zij dit nalaten, zouden de importerende lidstaten, onder verwijzing naar de waarborg van oorsprong in kwestie, om een aanvullende goedkeuring kunnen vragen.

2.7. Inbreukprocedures

De Commissie zal nagaan in hoeverre de bindende tekst van Richtlijn 2001/77/EG, in het bijzonder wat de hierboven beschreven praktische vereisten betreft, in bepalingen van nationaal recht is omgezet. Zij zal hierbij rekening houden met het nationale verslag en, in voorkomend geval, inbreukprocedures in gang zetten.

2.8. Ontwikkeling van elektriciteitswinning uit wind-, biomassa- en zonne-energie

Alles bijeengenomen is hernieuwbare energie in 2002 goed voor ca. 15,2% van de totale elektriciteitsopwekking. Kernenergie draagt voor 33% bij. De rest komt van thermische processen op basis van fossiele brandstoffen.

In de EU15 wordt bijna het gehele - grote - waterkrachtpotentieel benut. De bijdrage van deze hernieuwbare energievorm is groot, maar de totale capaciteit zal stabiel blijven. De twee technologieën waarvan rond 2010 in de EU15 de grootste bijdrage tot de groei van elektriciteitswinning uit hernieuwbare bronnen kan worden verwacht, zijn wind en biomassa. In de nieuwe lidstaten - en met name in Slovenië, Hongarije en Litouwen - bestaat er echter nog steeds een aanzienlijk potentieel voor een uitbreiding van de energieproductie uit waterkracht.

De outputverwachtingen voor de verschillende toepassingen van biomassa moeten opnieuw, aan de hand van efficiëntie- en beschikbaarheidsoverwegingen, worden geëvalueerd. In paragraaf 2.2 worden duidelijke verschillen in groeitempo tussen beide energiebronnen aan het licht gebracht. Bovendien wordt om strategische redenen ook naar de ontwikkeling van zonne-energie op middellange termijn (2020 en daarna) gekeken.

2.8.1. Windenergie

De Europese windindustrie beheerst 90% van de wereldmarkt voor windturbines en aanverwante producten. Van de tien belangrijkste windturbinefabrikanten in de wereld zijn er negen in Europa gevestigd. In de bedrijfstak zijn 72.000 mensen werkzaam (was 25.000 in 1998). De kosten per kWh zijn de afgelopen 15 jaar met 50% teruggelopen.

De geïnstalleerde capaciteit in de EU15 is in 2003 met 23% gestegen, tot in totaal meer dan 28 GW (Afbeelding 2). In een gemiddeld windjaar kan er met deze capaciteit 60 TWh aan elektriciteit, ofte wel 2,4% van het elektriciteitsverbruik van de EU, worden geproduceerd.

Dit succesverhaal is niet het resultaat van een gezamenlijke Europese inspanning. Uit het diagram blijkt dat de bijdrage van Duitsland, Spanje en Denemarken 84% van de totale windkrachtcapaciteit van de EU15 uitmaakt.

.

Afbeelding 2: Toename van de windenergiecapaciteit in de EU15 1997-2003 - drie koplopers

In 1997 hoopte de Commissie dat er, als bijdrage tot het streefcijfer van 12%, tegen 2010 40 GW aan windkrachtcapaciteit zou kunnen worden geïnstalleerd. Duidelijk is dat dit cijfer thans hoger zal uitvallen. De bedrijfstak schat nu dat er tegen 2010 [7] 75 GW zou kunnen worden geïnstalleerd (waarmee ongeveer 167 TWh per jaar zou worden gegenereerd).

[7] Bron: Wind Energy -The Facts - maart 2003.

Het uiteindelijke resultaat voor 2010 zal evenwel afhangen van de inspanningen van die lidstaten waar windenergie nog niet van de grond gekomen is.

Dank zij een verbeterd beleidskader komen er positieve signalen uit het VK, Oostenrijk, Nederland en Italië. In andere landen wint het gebruik van windenergie maar langzaam terrein. In Frankrijk is er in 2003 91 MW bijgekomen (vergeleken met 2.645 MW in Duitsland in hetzelfde jaar), bij een totale capaciteit van 239 MW. In Griekenland is er in September 2003 uit hoofde van de nationale administratieve procedures in een eerste stadium goedkeuring verleend voor 3.715 MW - maar de geïnstalleerde capaciteit beliep slechts 375 MW.

De door de drie koplopers opgedane ervaring lijkt uit te wijzen dat de volgende factoren bevorderlijk zijn voor een succesvolle uitbreiding van het gebruik van windenergie:

- een aantrekkelijke financieringsstructuur op lange termijn,

- verwijdering van de administratieve barrières door de implementatie van uniforme planningsprocedures en vergunningsstelsels,

- de garantie van een billijke nettoegang en niet-discriminerende tarifering,

- netwerkplanning tegen de laagst mogelijke kosten.

De raming van 75 GW aan geïnstalleerde windenergiecapaciteit in 2010 omvat ook 10 GW voor de kust. Windenergie-installaties voor de kust zullen steeds belangrijker worden naarmate er op het land steeds minder goede windenergielocaties overblijven. Offshore-windenergie biedt verscheidene voordelen. Op zee is de wind sterker en betrouwbaarder (de meeste mariene locaties in de Noord-Europese wateren zullen naar verwachting tussen 20% en 40% meer windenergie leveren dan goede kustlocaties). Verder zijn er geen omwonenden die bang zijn hiervan hinder te ondervinden. Maar wel moet gezegd dat elektriciteitsopwekking in offshore-windturbines momenteel veel meer kost dan in op het land gelegen installaties.

Denemarken, is met het grootste windkrachtaandeel van alle lidstaten, een pionier op het gebied van offshore-windenergie. Het VK maakte in juli 2003 bekend dat het offshore-projecten zou gaan sponsoren. Dit zijn positieve ontwikkelingen die andere lidstaten tot voordeel zouden moeten strekken.

2.8.2. Elektriciteit uit biomassa

Helaas is het zo dat de successen in de windenergiesector niet opwegen tegen de trage groei van biomassa-elektriciteit.

Tussen 1997 en 2001, waren Finland, Denemarken en het VK (waar hoofdzakelijk biogas wordt gebruikt) de enige landen met een gestaag groeiende biomassa-elektriciteitssector. In sommige landen is de bijdrage van biomassa wel in vergelijkbare mate, maar met horten en stoten toegenomen, terwijl deze in andere landen gering is gebleven. In het algemeen ontbreekt het aan gecoördineerde beleidsmaatregelen en wordt er te weinig financiële steun geboden.

In 1997 verwachtte de Commissie dat 68% van de groei van elektriciteitswinning uit hernieuwbare energiebronnen van biomassaprocessen afkomstig zou zijn. 24% zou dan van windenergie kunnen komen en 8% van een mix van waterkracht, geothermische en fotovoltaïsche energie.

Nu maakt windenergie zo snel opgang dat deze naar verwachting voor 50% zal bijdragen aan de groei die nodig is om het in de Richtlijn aangegeven streefcijfer te kunnen halen. Van waterkracht, geothermische en fotovoltaïsche energie wordt een bijdrage van 10% verwacht. Dientengevolge zal de streefwaarde enkel worden gehaald indien biomassa de overige 40% bijdraagt. Hiertoe is een groei nodig van 43 TWh (in 2002 [8]) tot 162 TWh. Maar dan moet biomassa-elektriciteit wel met 18% per jaar toenemen - vergeleken met een jaarlijks groeitempo van slechts 7% over de afgelopen 7 jaar (zie diagram). [9]

[8] Bron: Eurostat ; niet-geconsolideerde gegevens.

[9] Met de na te streven 22% wordt niets naders gezegd omtrent de penetratie van de verschillende HE-E-bronnen. Het is de verantwoordelijkheid van de lidstaten om de mix van hernieuwbare energiebronnen te specificeren. Daarom moet de hier schetsmatig aangegeven sectorgewijze specificatie van het streefcijfer slechts als een schatting worden beschouwd.

In de meeste nieuwe lidstaten is er een belangrijk potentieel voor het gebruik van biomassa voor zowel elektriciteits- als warmtewinning. Dit geldt in het bijzonder voor het veelal onbenutte potentieel voor elektriciteitsopwekking in Hongarije, de Tsjechische Republiek, Slowakije, Letland, Litouwen en Estland.

Deze zou moeten worden gezien in de context van de behoefte aan grotere hoeveelheden biomassa, niet alleen voor de productie van elektriciteit, maar ook voor verwarming en vervoer en transport (zie hoofdstuk 3), en het biomassapotentieel voor warmtekracht-koppelingstoepassingen.

2.8.3. Elektriciteit uit fotovoltaïsche energie (PV)

In 2003 produceerde de fotovoltaïsche industrie wereldwijd ca. 740 MWp aan fotovoltaïsche modules, en thans gaat er in deze sector zo'n 4 miljard euro om. Over de afgelopen 5 jaar beliep de jaarlijkse groei gemiddeld meer dan 30%. Naast de exponentiële groei van de wereldmarkt, is er de snellere toename van de Japanse productiecapaciteit die Europa bijzondere zorgen baart.

Sinds de invoering van de 'Feed-in'-wet in Duitsland in 1999 is de Europese PV-productie gemiddeld met 50% /jaar gestegen, om in 2003 190 MW te bereiken. Het Europese aandeel op de wereldmarkt is in dezelfde periode van 20% tot 26% opgelopen, terwijl het Amerikaanse aandeel terugliep als gevolg van een zwakke thuismarkt en het Japanse aandeel 49% bereikte. Wil Europa zijn aandeel behouden, dan zal zijn PV-industrie de komende jaren moeten doorgroeien. Dit zal echter alleen mogelijk zijn indien er een betrouwbaar beleidsklimaat wordt gecreëerd, zodat de PV-industrie erop kan rekenen dat haar investeringen ook zullen renderen. Afgezien van deze politieke kwestie zijn er nog steeds gerichte verbeteringen van de zonnecel- en -systeemtechnologie vereist.

Hoewel de PV-output nog gering is, vormt het groeitempo ervan binnen de EU een exacte afspiegeling van dat van windenergie, met een achterstand van ca. 12 jaar. De Europese geïnstalleerde PV-capaciteit is tussen 2001 en 2003 verdubbeld, waarbij Duitsland meer dan 70% van het totaal voor zijn rekening nam. Maar ook in Spanje en Oostenrijk is de PV-capaciteit verdubbeld, waarbij Luxemburg het hoogste cijfer voor het PV-vermogen per inwoner registreerde: 8W per capita. Als de gehele EU dit voorbeeld zou volgen, zou zij met een geïnstalleerde PV-capaciteit van 3,6 GWp zo'n 3,6 TWh/per jaar produceren.

2.9. Conclusies over de ontwikkeling van elektriciteitswinning uit hernieuwbare energiebronnen

Richtlijn 2001/77/EG was de eerste door de Raad en het Europees Parlement goedgekeurde wetstekst die uitdrukkelijk op de ontwikkeling van hernieuwbare energie was gericht.

In oktober 2002 bevestigden de lidstaten hun nationale streefwaarden. Europa bevestigde collectief zijn voornemen om het aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen tegen 2010 op 22% te brengen.

Oktober 2003 was voor de lidstaten de uiterste termijn voor de invoering van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die nodig waren om aan de Richtlijn te voldoen. Alle lidstaten hebben van de door hen getroffen maatregelen mededeling gedaan.

In de jaren 2002 en 2003 hebben negen lidstaten een nieuw beleid ter bevordering van elektriciteitswinning uit hernieuwbare energie gevoerd (zie werkdocument van de diensten van de Commissie). Twee landen legden, wat dit betreft, reeds actief maatregelen ten uitvoer. Er worden reeds vorderingen gemaakt met het realiseren van de in de Richtlijn vastgestelde streefwaarden.

Uit een analyse van de nationale verslagen blijkt echter dat men het aandeel van hernieuwbare energie in de elektriciteitsmarkt met de actuele beleids- en andere maatregelen in 2010 waarschijnlijk op niet meer dan 18%-19% zal kunnen brengen.

In sommige lidstaten blijven er administratieve barrières bestaan, zoals lange en gecompliceerde vergunningsprocedures als gevolg van een ontoereikende coördinatie tussen verschillende administratieve instanties (artikel 6). De huidige voorschriften betreffende nettoegang zijn niet van dien aard dat er garanties zijn voor een wetgevingskader dat gebaseerd is op objectieve, transparante en non-discriminatoire criteria (artikel 7). Voor een stabiele groei is het van essentieel belang dat er meer vooruitgang wordt gemaakt met maatregelen ter verbetering van de nettoegang voor elektriciteit uit hernieuwbare energie.

De trage groei in de biomassasector is te wijten aan tekortschietende ondersteuningssystemen en een gebrek aan gecoördineerde beleidsmaatregelen. Om, rekening houdend met het biomassapotentieel op regionaal en nationaal niveau, het gebruik van energie uit biomassa te bevorderen zouden ondersteuningssystemen moeten worden ontwikkeld en zou het beleid terzake verder moeten worden verfijnd.

Windenergie heeft in drie lidstaten een indrukwekkende groei doorgemaakt en dit succesverhaal zou, aan de hand van de in hoofdstuk 2.8.1. genoemde succesfactoren, tot de andere lidstaten moeten worden uitgebreid. Maar zelfs deze spectaculaire groei van windenergie zal ontoereikend zijn als tegenwicht voor de trage ontwikkeling van biomassa.

Er zullen extra inspanningen nodig zijn, met name wat de verschillende toepassingen van biomassa betreft, op het vlak van 'offshore wind' en van de financiële ondersteuning in het algemeen. Ook moet men steun blijven verlenen voor geothermische energie, kleine waterkracht en fotovoltaïsche energie (Japan heeft Europa op dit terrein voorbijgestreefd).

De Commissie zal de situatie in de genoemde lidstaten op de voet volgen, en nauwgezet toezien op een volledige implementatie van alle vereisten van de richtlijn, ten einde in een later stadium follow-up-acties te kunnen voorbereiden.

3. Inspanningen en resultaten voor 2010

3.1. Het sinds 2000 ontwikkelde wettelijke kader

Sedert 1997 heeft de EU15 gestreefd naar de verwezenlijking van haar algemene doel, de vergroting van het aandeel van hernieuwbare energie in het bruto binnenlandse energieverbruik tot 12% in 2010, vergeleken met de 5,2% van 1995.

Om dit doel te bereiken, heeft de Commissie sinds 2000 een groot aantal nieuwe wettelijke instrumenten voorgesteld om hernieuwbare energie en energie-efficiëntie te bevorderen. Deze zijn grotendeels door het Europees Parlement en de Raad goedgekeurd en wat de overige betreft, is het interinstitutionele beoordelingsproces reeds ver gevorderd.

Met name zijn de volgende wettelijke instrumenten goedgekeurd:

- Richtlijn 2001/77/EEG inzake de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen (PB L283/33, 27.10.2001)

- Richtlijn 2003/30/EG inzake de bevordering van biobrandstoffen (PB L123/42, 17.5.2003)

- Richtlijn 2002/91/EG betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L1/65, 4.1.2003)

- Richtlijn 2004/8/EG inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling (PB L52/50, 21.2.2004)

- Richtlijn 2003/96/EG betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB 283/51, 31.10.2003)

- Richtlijn 2000/55/EG inzake de energierendementseisen voor voorschakelapparaten voor fluorescentielampen (PB L279/33, 01.11.2000)

- Richtlijn van de Commissie 2002/40/EG inzake de energie-etikettering van elektrische ovens (PB L128/45, 15.05.2002)

- Richtlijn van de Commissie 2002/31/EG inzake de energie-etikettering van airconditioners (PB L86/26, 03.04.2003)

- Richtlijn van de Commissie 2003/66/EG inzake de energie-etikettering van koelkasten (PB L170/10, 09.07.2003)

- Verordening 2422/2001/EG betreffende een communautair energie-efficiëntie-etiketteringsprogramma voor kantoorapparatuur (PB L332/1, 15.12.2001).

En de voorstellen:

- COM (2003)453 of 01.08.2003 inzake een ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten

- COM (2003)739 of 10.12.2003 inzake energie-efficiëntie en energiediensten.

De impact van een van deze maatregelen - Richtlijn 2001/77/EG - is hierboven geanalyseerd. Welk effect de andere hadden, komt in dit hoofdstuk aan de orde. De door deze maatregelen gesorteerde effecten zijn berekenbaar wanneer men uitgaat van een volledige naleving en een strikte tenuitvoerlegging door de nationale, regionale en lokale overheden. Uit het voorbeeld van Richtlijn 2001/77/EG blijkt echter dat dit niet vanzelfsprekend is.

Men is het er in het algemeen over eens dat het EU-systeem voor de handel in emissierechten (ETS) een positieve uitwerking zal hebben op het gebruik van hernieuwbare energie in de EU vanaf 2005. Bovendien zal de onlangs goedgekeurde koppelingsrichtlijn een zelfde effect hebben op de mate waarin deze technologieën in ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie ingang vinden. Het ETS van de EU garandeert op zich nog niet dat de streefcijfers voor 2010 worden gehaald, daar het systeem alleen betrekking heeft op de gunstige broeikasgaseffecten van hernieuwbare energievormen. Dit positieve effect zal van invloed zijn op de extrapolaties voor 2010, hoewel wij hier, voordat de emissierechten definitief zijn toegewezen, enigszins op de zaken vooruitlopen.

Ook dient men te bedenken dat verscheidene maatregelen, vooral op het gebied van energie-efficiëntie, op korte of zelfs middellange termijn niet hun volle effect zullen sorteren (bv. verbeteringen aan gebouwen). Dit betekent dat voor deze maatregelen een extrapolatie van huidige trends niet mogelijk is en dat het volle effect hiervan nog niet bij de prognoses voor 2010 kan worden ingecalculeerd.

3.2. Acties van de lidstaten

De afgelopen twee jaar hebben de lidstaten nieuwe beleidsmaatregelen op het vlak van hernieuwbare energie ten uitvoer gelegd. Er is steeds sprake van een beter wettelijk kader en de financiële voorwaarden zijn duidelijker geworden.

Maar globaal gezien, is de situatie minder rooskleurig. Niet alle landen zijn even gemotiveerd om hernieuwbare energiebronnen tot ontwikkeling te brengen.

De situatie zou er heel anders uitzien indien windenergie in de gehele Gemeenschap op hetzelfde peil zou staan als in Denemarken, Duitsland en Spanje, indien biomassaverwarming overal even dynamisch zou zijn als in Finland of indien geothermische energie tot hetzelfde niveau zou zijn ontwikkeld als in Zweden and Italië.

Op communautair niveau is reeds in het nodige wetgevings- en beleidskader voorzien, maar de verantwoordelijkheid voor de te maken vooruitgang ligt duidelijk bij de lidstaten. En voor hen is de tijd dan ook gekomen om zich op lokaal, regionaal en nationaal niveau meer inspanningen te getroosten.

De lidstaten worden verzocht maximaal gebruik te maken van de via de structuurfondsen verstrekte middelen, om acties ten gunste van hernieuwbare energiebronnen te bevorderen.

3.3. Communautaire ondersteuningsinstrumenten

De Gemeenschap heeft slechts beperkte middelen voor de financiering van hernieuwbare energiebronnen. Zij kan alleen als katalysator fungeren en de helpende hand reiken. In dit verband zijn de volgende acties ondernomen:

3.3.1. Communautaire steunprogramma's

Intelligente Energie - Europa (2003-2006) [10]

[10] Beschikking nr. 1230/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 tot vaststelling van een meerjarenprogramma voor acties op energiegebied, PB L 176 van 15.7.2003, blz. 29.

Het in juni 2003 goedgekeurde meerjarenprogramma Intelligente Energie - Europa (EIE) bouwt voort op het succes van de programma's Save en Altener, waarmee sinds het begin van de jaren 90 acties zijn ondersteund op het gebied van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie. Gewezen zij op het feit dat de communautaire begrotingstoewijzing voor acties in de lidstaten is toegenomen. Het gecombineerde budget voor beide voorgaande programma's in het decennium 1993-2002 bedroeg 220 miljoen euro, terwijl er aan het nieuwe programma voor het tijdvak 2003-2006 250 miljoen euro is toegewezen.

EIE is bedoeld ter verbetering van de energie-efficiëntie (Save-acties), ter bevordering van nieuwe en hernieuwbare energiebronnen (Altener-acties), ter ondersteuning van initiatieven waarmee de energieaspecten van het vervoer moeten worden aangepakt (Steer) en ter bevordering van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie in ontwikkelingslanden (Coopener).

Het EIE-programma ondersteunt de tenuitvoerlegging van de communautaire wetgeving als katalysator voor nationale, regionale en lokale inspanningen overal in de EU. Het is toegespitst op de verwijdering van niet-technische belemmeringen, het scheppen van marktkansen, de vaststelling van normen en het opzetten van opleidingsstructuren, alsook op ontwikkelings-, plannings- en monitoringinstrumenten. Het vormt een aanvulling op de OTO-programma's, doordat het de marktbelemmeringen aanpakt die vaak bij de uitvoering van demonstratieprojecten aan het licht treden. Tevens worden met dit programma acties aangemoedigd van plaatselijke gemeenschappen en gemeentelijke en regionale overheden en agentschappen, die van vitaal belang zijn om duurzame markten voor hernieuwbare energie te kunnen creëren.

De door de Gemeenschap verleende steun is dermate belangrijk en omvangrijk dat men is overgegaan tot de oprichting van het Uitvoerend Agentschap voor intelligente energie om de Commissie bij de uitvoering van het EIE-programma te kunnen assisteren.

Onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie

Met het zesde OTO-kaderprogramma (2002-2006) [11] wordt bijgedragen tot de inspanningen van de Unie om duurzame ontwikkeling en de kennisgebaseerde economie te bevorderen. Prioriteit nr. 6 van het lopende programma omvat duurzame-energiesystemen. Van een OTO-begroting van in totaal EUR17.500 miljoen, is EUR810 miljoen toegewezen aan duurzame-energiesystemen, waarvan EUR405 miljoen naar onderzoek op middellange en lange termijn en EUR405 miljoen naar demonstratieprojecten op korte en middellange termijn gaat.

[11] Besluit nr. 1513/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende het zesde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2002-2006), PB L232 van 29.08.2002

Bij het korte- en middellangetermijngedeelte van het programma gaat het voornamelijk om de volgende vijf onderzoekprioriteiten:

- kosteneffectief aanbod van hernieuwbare energievormen,

- grootschalige integratie van hernieuwbare energie,

- eco-gebouwen,

- polygeneratie,

- alternatieve motorbrandstoffen.

In het kader van dit deel van het Programma heeft de Commissie een belangrijk initiatief gelanceerd - Concerto - ter ondersteuning van demonstratieprojecten die gericht zijn op het optimaliseren van de energiestromen in lokale gemeenschappen door een innoverende integratie van hernieuwbare energie en energie-efficiëntietechnologieën. Met dit initiatief wordt ook een bijdrage geleverd aan een ander belangrijk doel, nl. lokale gemeenschappen bij duurzame-ontwikkelingsactiviteiten te betrekken. Een soortgelijk initiatief - Civitas - wordt uit de begrotingen voor vervoer en onderzoek gefinancierd ter bevordering van duurzaam stedelijk vervoer, waarbij ook alternatieve motorbrandstoffen aan de orde komen. De Commissie heeft tevens verscheidene andere belangrijke initiatieven ontplooid, waaronder de technologieplatforms voor waterstof- en fotovoltaïsche energie, die zijn ontworpen met het oog op een langetermijnvisie en het uitwerken van strategische roadmaps voor deze beide cruciaal belangrijke technologieën.

Wat hernieuwbare energievormen betreft, gelden voor onderzoekprogramma's op middellange en langere termijn de volgende onderzoekprioriteiten:

- nieuwe en geavanceerde concepten voor hernieuwbare energietechnologieën,

- nieuwe technologieën voor energiedragers /vervoer en opslag, in het bijzonder waterstof,

- brandstofcellen en hun toepassingen,

- sociaal-economische, energie- en milieumodellering.

Terzelfder tijd lanceert de Commissie twee belangrijke initiatieven op het gebied van landgebruik en landbouw, waarmee moet worden bijgedragen tot een ontwerp van een duurzame ontwikkelingsstrategie van de EU, via de ontwikkeling van instrumenten en methoden voor de beoordeling van het effect dat alternatieve beleidsmaatregelen sorteren. Een aantal landgebruikmethoden in de land- en bosbouw zal hier de revue passeren, en er zal aandacht worden geschonken aan de productie van biomassa voor hernieuwbare-energiedoeleinden. Ten slotte zullen, onder de koepel van het door het Directoraat-generaal Onderzoek gelanceerde actieplan milieutechnologieën, hernieuwbare energietechnologieën worden geanalyseerd en gepromoot.

3.3.2. Verspreiding - Publieke bewustmakingscampagnes

De Campaign for Take-Off (2000-2003)

De Commissie heeft in 1999 de Campaign for Take-Off (CTO) voor hernieuwbare energievormen [12] gelanceerd. Doel hierbij was kwantitatieve streefcijfers voor 8 hernieuwbare-energiesectoren vast te stellen, aan de hand waarvan besluitvormers en planners succesvolle initiatieven en beste praktijken een grotere verspreiding kunnen geven en besluitvormers op lokaal, regionaal, nationaal en Europees meer van deze problematiek bewust kunnen worden gemaakt.

[12] Werkdocument van de diensten van de Commissie - Energy for the future: Renewable Sources of Energy (Community Strategy and Action Plan) - Campaign for Take-Off, SEC (1999) 504

In de periode 2000-2003 hebben zich meer dan 125 hernieuwbare-energieprogramma's en -projecten, waarbij meer dan 600 partnerorganisaties in de Europese Unie - gemeentes, agentschappen, technologische instellingen, regionale overheden, nationale instellingen, universiteiten en ondernemingen - betrokken waren, als hernieuwbare-energiepartners bij de campagne aangesloten.

3.4. Op weg naar 12% - het effect van de communautaire wetgeving

3.4.1. Wetgeving op het vlak van energie-efficiëntie

Energie-efficiëntie is even belangrijk als hernieuwbare energie wanneer het erop aankomt de continuïteit van de energievoorziening nog zekerder te maken en de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen.

Het energie-efficiëntiebeleid van de EU heeft een andere ontwikkeling doorgemaakt dan het beleid voor hernieuwbare energie.

Het hernieuwbare-energiebeleid begon met een algemene streefwaarde (het " streefcijfer van 12%"). Vervolgens kwamen de sectorrichtlijnen voor elektriciteit en vervoer.

De energie-efficiëntiewetgeving van de EU concentreerde zich aanvankelijk op afzonderlijke producten. Voor 2000 werd hierbij voorzien in een regulering van de minimale energie-efficiëntie en etiketteringsvoorschriften voor een verscheidenheid van producten - alsook in een vrijwillige overeenkomst met automobielfabrikanten (de "ACEA-overeenkomst"). [13]

[13] Hoewel deze overeenkomst gesteld is in termen van een vermindering van CO2-emissies, wordt deze hoofdzakelijk geïmplementeerd via verbeteringen in de energie-efficiëntie van automobielen.

Na 2000 is de Unie haar energie-efficiëntiewetgeving voor afzonderlijke producten blijven implementeren, waarbij normatieve efficiëntievereisten voor voorschakelapparaten (een onderdeel van fluorescentielampen) [14] en nieuwe etiketteringsvereisten voor koelkasten, diepvriezers, airconditioners en elektrische ovens voor huishoudelijk gebruik zijn vastgesteld. [15]

[14] Richtlijn 2000/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 inzake de energierendementseisen voor voorschakelapparaten voor fluorescentielampen (PB L279 van 01.11.2000)

[15] Richtlijn 2003/66/EG van de Commissie van 3 juli 2003 tot wijziging van Richtlijn 94/2/EG houdende uitvoeringsbepalingen van Richtlijn 92/75/EEG van de Raad wat de etikettering van het energieverbruik van huishoudelijke elektrische koelkasten, diepvriezers en combinaties daarvan betreft, PB L170 van 09.07.2003

Terzelfder tijd begon de Unie wetgeving goed te keuren betreffende de energie-efficiëntie in meerder sectoren tegelijk, met richtlijnen inzake de energie-efficiëntie in gebouwen en de gecombineerde productie van warmte en energie. [16]

[16] Richtlijn 2002/91/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende de energieprestatie van gebouwen, PB L1 van 04.01.2003; Richtlijn 2004/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling, PB L52 van 21.02.2004

Medio 2003 kwam de Commissie met een voorstel voor een kaderrichtlijn inzake ecodesign voor energie gebruikende producten aan de hand waarvan het mogelijk zou moeten worden actieve minimumefficiëntievereisten vast te stellen of vrijwillige overeenkomsten op dit terrein aan te moedigen.

Ten slotte heeft de Commissie onlangs nog voorgesteld - langs wettelijke weg - een algemeen energie-efficiëntiestreefcijfer voor de Unie vast te stellen. Op grond van de Richtlijn 'energiediensten' zouden de lidstaten de aan hun eindverbruikers verstrekte hoeveelheid energie met 1% jaarlijks moeten verminderen.

Het Europees Parlement en de Raad overwegen momenteel Commissievoorstellen voor richtlijnen betreffende ecodesign, energie-efficiëntie en energiediensten.

Met energie-efficiëntiemaatregelen kan het gemakkelijker worden de nagestreefde 12% voor hernieuwbare energie te realiseren, door het totale energieverbruikvolume op basis waarvan dit aandeel wordt berekend, te verminderen.

De tabel geeft een raming van het effect van de goedgekeurde energie-efficiëntiewetgeving op het totale energieverbruik van de EU15 tegen 2010.

// Besparingen bij het primair energieverbruik (Mtoe)

Richtlijn gebouwen // 9

Richtlijn warmtekrachtkoppeling // 10

Richtlijn voorschakelapparaten // 1

Etikettering ovens en air-conditioners // <0.5

Etikettering koelkasten // 1

Energy Star-regelgeving [17] // raming: 1

[17] Door de Commissie onderschreven vijwillige programma's, waarmee minstens nog eens 1 Mtoe zal worden bespaard: GreenLight, Motor Challenge, de energiespaarstandovereenkomsten voor digitale TV en voedingsapparaten, en de CEMEP-overeenkomst inzake motorefficiëntie.

TOTAAL // 22

De Commissie voorspelt dat het totale energieverbruik van de EU15 in 2010 als resultaat van deze nieuwe wetgeving 1556 Mtoe zal belopen, in plaats van 1578 Mtoe zoals met het baselinescenario van de Commissie het geval zou zijn geweest.

Benadrukt moet worden dat dit slechts een raming is en geen volledige beoordeling van de impact van de EU-wetgeving, omdat verscheidene maatregelen pas na 2010 hun voornaamste effect zullen sorteren.

Richtlijn 2002/91/EG inzake de energieprestaties van gebouwen heeft betrekking op de huishoudelijke en de tertiaire sector, die tezamen goed zijn voor zo'n 40% van de eindvraag naar energie in de EU. Het potentieel voor energiebesparing op lange termijn ligt naar schatting rond 22%. De Richtlijn komt met een gemeenschappelijke methodologie voor geïntegreerde energieprestatienormen voor gebouwen, waaronder de integratie van het aanbod van hernieuwbare energie en warmtekrachtkoppeling. De normen worden niet alleen toegepast op nieuwe gebouwen maar ook, bij grootscheepse renovatiewerken, op grote bestaande gebouwen. Gebouwen en woningen moeten, bij verkoop of verhuur, worden gecertificeerd en men moet nagaan welke energiebesparende maatregelen er getroffen zijn. Ketels, verwarmings- en koelinstallaties moeten geregeld worden geïnspecteerd en men dient te evalueren wat de energiebesparingsmogelijkheden zijn. De Richtlijn moet ten laatste in 2006 in bepalingen van nationaal recht zijn omgezet.

Voor 2010 worden de te verwachten effecten begroot op een besparing aan primaire energie van 9 Mtoe en een vermindering van de CO2-emissies met 20 mtCO2. Deze raming is gebaseerd op een model waarin er ieder jaar sprake is van een vast verbeteringspercentage, en dit over een periode van 6 jaar.

Richtlijn 2004/8/EG betreffende de bevordering van warmtekrachtkoppeling (WKK) is gericht op een vergroting van het aandeel van hoogefficiënte cogeneratie, dat in 2000 10% van alle elektriciteitsverbruik in de EU beliep. In de richtlijn wordt duidelijk aangegeven dat men met een kwalitatief goede cogeneratie van warmte en energie, vergeleken met een afzonderlijke productie, minstens 10% op het primaire energieverbruik bespaart. De besparingen bij het primaire energieverbruik zullen waarschijnlijk oplopen tot gemiddeld zo'n 20-25%. Het potentiële aandeel dat haalbaar is met hoogefficiënte warmtekrachtkoppeling is eerder begroot op 18% in 2010, maar deze berekening zal moeten worden bijgesteld in het licht van de verslagen die de lidstaten in 2006 over hun nationale potentieel voor hoogefficiënte warmtekrachtkoppeling zullen moeten opstellen. Gegarandeerde nettoegang op billijke voorwaarden, stroomlijning van administratieve procedures en een systeem met een waarborg van oorsprong om exploitanten te helpen met het promoten van hoogefficiënte warmtekrachtkoppeling zijn de overige instrumenten waarin de Richtlijn voorziet. De Richtlijn is brandstofneutraal en stimuleert aldus de toepassing van warmtekrachtkoppeling op basis van hernieuwbare energie naast die van warmtekrachtkoppeling op basis van fossiele brandstoffen.

Indien het aandeel van gecogenereerde elektriciteit in 2010 tot 18% oploopt, zal dit resulteren in een primaire-energiebesparing van 18 Mtoe en een vermindering van de CO2-emissies met 42 mtCO2 in vergelijking met een baseline van 13% cogeneratie. Het halverwege-scenario (15,5% cogeneratie), als aangeduid in bovenstaande tabel, leidt tot een besparing van primaire energie van 10 Mtoe en emissiereducties van 24 mtCO2.

Energie-efficiëntie zou ook in ruimere zin moeten worden gezien, als een grootschalige integratie van processen bij zowel energieopwekking als verbruik. Zo zouden o.a. stadsplanners bewust moeten worden gemaakt van de grote voordelen die aan energie-efficiëntie verbonden zijn.

3.4.2. Wetgeving inzake elektriciteitswinning uit hernieuwbare energiebronnen

De sector elektriciteitsproductie zorgt voor zo'n 45% van de energie die in de EU25 wordt verbruikt. [18]

[18] Substitutiemethode; dit is een aandeel van het brutoverbruik, niet van het eindverbruik; m.u.v. niet-energiegebruik.

Uit hernieuwbare energiebronnen werd in de EU15 in 2001 384 TWh aan elektriciteit gewonnen. Dit komt overeen met een aandeel van 15,2% (geconsolideerde cijfers voor 2002 zijn nog niet beschikbaar).

Een uitvoerige analyse van de Richtlijn inzake elektriciteit uit hernieuwbare bronnen is reeds in hoofdstuk 2 gegeven.

3.4.3. Biobrandstoffen

Tegen 2002 bereikte het marktaandeel van biobrandstoffen in Frankrijk zijn hoogste niveau (1,3%). Overal in de EU15 beliep het aandeel van biobrandstoffen 0,6% van de benzine- en dieselmarkt. In de Tsjechische Republiek bedroeg het aandeel van biobrandstoffen in 2001 reeds 1,3% van alle automobielbrandstoffen. Polen heeft een nieuwe wet goedgekeurd over de bevordering van biobrandstoffen, welke op 1 januari 2004 in werking is getreden.

Biodiesel uit oliehoudende zaden is de meest voorkomende biobrandstof. Het wordt gemengd met diesel. Bioethanol, dat gewonnen wordt uit suikerbieten of tarwe, komt op de tweede plaats [en wint steeds meer terrein]. Het wordt, deels in de vorm van alcohol, deels na omzetting in ETBE, met benzine gemengd. Andere uit afval en residuen gewonnen biobrandstoffen zijn slechts goed voor een klein aandeel.

Biobrandstoffen zijn relatief duur, maar wel is het zo dat de extra kosten te wettigen zijn met de hieruit op verschillende beleidsterreinen voortvloeiende voordelen.

In het bijzonder is de vervoersector uitermate afhankelijk van één bepaalde brandstof - olie - waarvoor men dan weer uitermate afhankelijk is van import. Biobrandstoffen zijn momenteel het enige technisch haalbare hernieuwbare-energiealternatief voor olie als motorbrandstof. Dit betekent dat biobrandstoffen bijzonder duidelijke voordelen bieden in termen van voorzieningszekerheid. Sommige van deze voordelen gelden ook voor ingevoerde biobrandstoffen, aangezien deze een andere geopolitieke herkomst hebben dan olie.

Bovendien bieden biobrandstoffen een goede werkgelegenheidsbalans - zo'n 16 banen per ktoe, meestal in plattelandsgebieden.

De voordelen van biobrandstoffen in termen van klimaatverandering, voorzieningszekerheid en werkgelegenheid op het platteland in aanmerking nemend, heeft de Commissie in 2001 wetgeving voorgesteld voor de vaststelling van streefcijfers voor het gebruik van biobrandstoffen in het vervoer. Met een tweede voorstel werd de lidstaten de mogelijkheid geboden biobrandstoffen van brandstofheffingen vrij te stellen zonder voorafgaande toestemming van de Commissie. Deze voorstellen leidden in 2003 tot de goedkeuring door de Raad en het Europees Parlement van de biobrandstoffenrichtlijn [19] en van een desbetreffende bepaling in de Richtlijn energiebelasting. [20]

[19] Richtlijn 2003/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 mei 2003 ter bevordering van het gebruik van biobrandstoffen of andere hernieuwbare brandstoffen in het vervoer, PB L123 van 17.05.2003

[20] Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit, PB L283 van 31.10.2003

De biobrandstoffenrichtlijn bepaalt: "De lidstaten dragen er zorg voor dat een minimaal aandeel van biobrandstoffen en andere hernieuwbare brandstoffen op hun markten aangeboden wordt, en stellen daarvoor nationale indicatieve streefcijfers vast". Er worden referentiewaarde voor deze streefcijfers vastgesteld: 2% tegen eind 2005 en 5,75% tegen eind 2010. De lidstaten moeten de Commissie elk jaar verslag uitbrengen over de maatregelen die zijn genomen om biobrandstoffen te promoten en over het aandeel van de in het voorgaande jaar in de handel gebrachte biobrandstoffen. In het eerste verslag, dat eind juni 2004 wordt verwacht, moet een nationale indicatieve streefwaarde voor 2005 worden vermeld. Het in 2007 op te stellen verslag moet deze streefwaarde voor 2010 vermelden.

Van de Commissie wordt tegen eind 2006 en vervolgens om de twee jaar een voortgangsverslag verwacht. Indien in dit verslag wordt geconcludeerd dat de indicatieve streefcijfers waarschijnlijk niet zullen worden gehaald om redenen die niet gerechtvaardigd zijn, moet de Commissie "in die voorstellen nationale streefcijfers in een passende vorm opnemen, waaronder eventueel bindende streefcijfers."

De Richtlijn energiebelasting bepaalt dat de lidstaten - zolang het communautair recht geen bindende streefcijfers voorschrijft - onder fiscaal toezicht biobrandstoffen mogen vrijstellen van brandstofheffingen, of een lager belastingtarief mogen hanteren. Zou het communautair recht evenwel bindende streefcijfers opleggen, dan zouden de lidstaten belastingverlagingen/vrijstellingen voor biobrandstoffen kunnen blijven toestaan via de procedure van artikel 19 van de Richtlijn energiebelasting (zulks op voorstel van de Commissie, en bij besluit de Raad). In de huidige situatie (per maart 2004) hebben zeven lidstaten hun heffingen op biobrandstoffen geheel of gedeeltelijk afgeschaft (Oostenrijk, Frankrijk, Duitsland, Italië, Spanje, Zweden en het Verenigd Koninkrijk).

Indien de doelstellingen van de Richtlijn biobrandstoffen worden gerealiseerd, zal de bijdrage van biobrandstoffen toenemen van 1,4 Mtoe in 2001 tot 19 Mtoe in 2010 - d.w.z. met 18 Mtoe.

De Commissie zal de ontwikkelingen op de biobrandstoffenmarkt en de omzetting van de Richtlijn biobrandstoffen, welke in december 2004 een feit zou moeten zijn, op de voet volgen.

De vorderingen met biobrandstoffen tot 2010 en daarna zullen sterk worden beïnvloed door en afhangen van ontwikkelingen op het vlak van brandstofkwaliteitsnormen, waarbij te denken valt aan het concurrentievermogen van biobrandstoffen, de ontwikkeling van nieuwe biobrandstoftechnologieën en het gebruik van biomassa voor biobrandstoffen.

3.5. Hernieuwbare energie voor warmteproductie

Het gebruik van hernieuwbare energie bij de warmteproductie is de afgelopen jaren langzaam aan toegenomen. De Richtlijn inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling (WKK-richtlijn) en de gebouwenrichtlijn zijn van rechtstreekse invloed op een efficiënt warmtegebruik. Maar er bestaat geen wetgeving betreffende hernieuwbare warmteproductie. Deze sector wordt nog altijd gedomineerd door een traditioneel gebruik van biomassa, en er is nu een nieuwe dynamiek nodig om de nagestreefde 12% aan hernieuwbare energiebronnen te kunnen halen en het in de nieuwe lidstaten aanwezige gezonde potentieel tot ontwikkeling te kunnen brengen.

Warmte uit hernieuwbare energiebronnen wordt op velerlei wijze gebruikt. Bij de vraag naar warmte voor industriële doeleinden gaat het dikwijls om hoge temperaturen of stoom onder hoge druk. Voor dergelijke toepassingsvereisten zal de hernieuwbare warmte in een typisch geval worden geleverd via de verbranding van biomassa (hout of industrieel afval en residuen), bij voorkeur bij meeverbranding van fossiele brandstoffen in ketels of bij WWK-processen. Wanneer de warmte nodig is voor de verwarming van gebouwen en warm water, kan met een breder scala van technologieën en bronnen aan de vraag worden voldaan. Voor een meer grootschalige vraag zoals bij blok- en wijkverwarming en bij grote gebouwen (commercieel/openbaar/residentieel), is een gecentraliseerd aanbod mogelijk en kunnen door de kostenvoordelen van het werken op grote schaal investeringen in technologie worden aangemoedigd (grote verwarmingsketels, geothermische energie, WKK). Aan de warmtevraag van particulieren en andere kleine gebruikers kan worden voldaan met gebruikmaking van andere technologieën, zoals zonnepanelen, houtkachels, geothermische bronnen, enz.

3.5.1. De trend bij geothermische energie

Geothermische energie wordt van oudsher het vaakst rechtstreeks voor verwarmingsdoeleinden gebruikt. Ruimte- en wijkverwarming, agrarische toepassingen, aquacultuur en industriële toepassingen zijn hiervan welbekende voorbeelden.

Na de introductie van geothermische warmtepompen, hebben ruimteverwarming en -koeling de afgelopen jaren een grote opmars gemaakt. Zweden is koploper met een geschatte capaciteit van 1 GWth voor 176.000 eenheden in 2002, gelijkwaardig met een derde van alle in Europa geïnstalleerde warmtepompen. Duitsland en Frankrijk komen op de tweede en derde plaats. Italië loopt in de Europese Unie voorop bij laagenergetische toepassingen van geothermische energie met een capaciteit van 0,44 GWth, gevolgd door Frankrijk en Duitsland.

Met een jaarlijkse groei voor warmtepompen van 10% (14% in 2002/2001), zou het in 1997 berekende streefcijfer van 5 GWth voor 2010 met 60% worden overtroffen.

Geothermische energie is een goed ontwikkelde energiebron in Hongarije, dat Frankrijk qua hoeveelheid geïnstalleerde energie producerende eenheden evenaart. De Tsjechische Republiek, Slowakije, Slovenië en Polen gebruiken deze hernieuwbare energiebron voornamelijk voor rechtstreekse verwarmingsdoeleinden.

3.5.2. Warmte uit zonne-energie.

Warmtewinning uit zonne-energie is alleen in Duitsland, Griekenland, Oostenrijk en Cyprus van de grond gekomen. Eind 2002 omvatte het geïnstalleerde areaal aan zonnecollectoren in de EU15 bijna 12,8 miljoen vierkante meter, in vergelijking met zo'n 11,8 eind 2001. Deze toename was vooral te danken aan de Duitse markt. In 2002 was 80% van de totale zonnewarmtecapaciteit van de EU15 geïnstalleerd in de drie landen die op dit gebied vooroplopen. Oostenrijk, bijvoorbeeld, heeft 9 maal zo veel warmtecollectoren als Spanje. Van de nieuwe lidstaten onderscheidt vooral Cyprus zich met zo'n 600.000 vierkante meter aan geïnstalleerd areaal.

Zonnewarmtecollectoren voorzien voor twee derde in de warmwaterbehoeften van de Griekse huishoudens, voor Cyprus wordt 90% genoteerd, en Oostenrijk zit net onder de 10%. In Spanje, Portugal en Italië gaat het om een marginaal cijfer van slechts 0,5%.

Warmtewinning met zonnecollectoren heeft de afgelopen vier jaar een groei gekend van ongeveer 9%. Maar er zal nog veel meer moeten gebeuren, wil het in 1997 vastgestelde streefcijfer van een geïnstalleerd areaal van 100 miljoen m aan zonnecollectoren in de EU15 tegen 2010 kunnen worden gehaald.

3.5.3. Biogas

Aangezien het "milieu" een volwaardige economische sector is geworden, is de biogassector in de meeste landen van de Europese Unie aan constante ontwikkelingen onderhevig geweest. Biogas biedt het tweeledige voordeel van enerzijds het tegengaan van verontreiniging en anderzijds het produceren van energie. Methaniseringsinstallaties zijn overal in Europa uit de grond geschoten. De biogassector kent aan verschillende typen afval een bepaalde waarde toe. Dit gas kan worden gebruikt voor stroomproductie, warmtewinning of als motorbrandstof. 60% van het biogas wordt voor de productie van elektriciteit en 40% voor warmtewinning gebruikt.

In 2002 beliep de biogasproductie in de EU15 2,8 Mtoe - 10% meer dan in 2001. Dit groeitempo is te langzaam om de voor 2010 voorgestelde 15 Mtoe te kunnen halen.

.

Voor de ontwikkeling van biogas is een gecoördineerd beleid nodig op het gebied van energie, milieu en landbouw (koemest is een van de bronnen van biogas).

3.5.4. Biomassa uit hout

Van oudsher bestaat de voor verwarmingsdoeleinden gebruikte biomassa in de meeste gevallen uit hout - vooral voor huiselijk gebruik. De biomassamarkt voor ruimteverwarming maakt pas op de plaats. Significante stimulansen zijn nodig om dit probleem te boven te komen en om de mensen ertoe te bewegen meer efficiënte houtkachels en houtgestookte ketels te gebruiken. Cogeneratie is een goede optie voor industriële toepassingen van hout. Op middellange termijn is er in de EU15 de mogelijkheid van een meer evenwichtige taakverdeling tussen de drie technologieën in kwestie: biomassawarmte, geothermische warmte en zonnewarmte (geothermische warmte omvat tevens geothermische warmtepompen).

Andere vormen van biomassa, zoals speciaal voor dit doel gecultiveerde energiegewassen, hebben hun waarde in de praktijk reeds bewezen en de technologie en logistiek voor het gebruik hiervan zijn reeds ontwikkeld. Het gebruik van deze gewassen moet nu verder worden aangemoedigd, waartoe aanvankelijk significante stimulansen noodzakelijk zullen zijn.

.

Voorbeelden van goede praktijken zijn het Oostenrijkse programma voor de commercialisering van het houtgebruik en het Franse "Plan du Bois", waarmee de installatie wordt bevorderd van efficiënte individuele kachels en gemeenschappelijke verwarmingssystemen. Al deze middelen ter verspreiding van efficiënte praktijken bij het gebruik van hout als brandstof dienen te worden aangemoedigd.

3.5.5. Samenvatting

Er zijn enkele nationale succesverhalen over houten biomassa en zonnewarmte. Geothermische verwarming maakt snel opgang. Niettemin geeft de algehele ontwikkeling van hernieuwbare energie voor verwarmingsdoeleinden geen aanleiding tot optimisme. Volgens onderstaande tabel is er, ook al zouden de streefwaarden voor hernieuwbare stroomopwekking en biobrandstoffen worden gehaald, nog eens 29 Mtoe aan hernieuwbare energie voor warmteproductie nodig om de nagestreefde 12% tegen 2010 te kunnen r

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

ealiseren.

3.6. Conclusie: Scenario voor het aandeel van hernieuwbare energie in 2010

De trends zoals weergegeven in het werkdocument van de Commissie diensten, leiden to de conclusie dat weliswaar vooruitgang wordt geboekt in het verwezelijken van doelstellingen, maar dat de doelstelling voor 2010 niet gehaald zal worden met de huidige beleids- en andere maatregelen.Er bestaat grote behoefte aan meer politieke wil in de EU om in hernieuwbare energiebronnen te investeren.

- Het aandeel van hernieuwbare energie is gestegen van 5,4% in 1997 tot 6% in 2001.

- Indien de huidige trends op verwarmingsgebied doorzetten, en indien de lidstaten uitvoering geven aan de nationale plannen die zij met betrekking tot elektriciteit hebben opgesteld en voldoen aan de vereisten van de Richtlijn biobrandstoffen op transportgebied, zal dit aandeel in 2010 9% kunnen bereiken.

- Indien de lidstaten zich dan ook nog strikt houden aan de bepalingen van de Richtlijn inzake elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, kan dit aandeel oplopen tot 10%.

- Om het streefcijfer van 12% in 2010 te kunnen halen, zullen de lidstaten hun beleid meer op het gebruik van hernieuwbare energie voor verwarmingsdoeleinden moeten oriënteren.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

4. Concrete acties

4.1. Nieuwe initiatieven met het oog op een betere financiering van hernieuwbare energie - actie van de lidstaten

Het gebruik van hernieuwbare energie neem te langzaam toe om het vertrouwen te wettigen dat de streefcijfers van de Europese Unie voor 2010 zullen worden gehaald.

Wat elektriciteit betreft, zijn de Europese Raad en het Parlement in 2001 overeengekomen te mikken op een HE-aandeel van 22,1%, dat in de EU15 tegen 2010 zou moeten worden bereikt. De in 2002 goedgekeurde nationale streefcijfers waren van dien aard dat deze doelstelling haalbaar leek. Maar de tot dusver door de lidstaten getroffen maatregelen zullen naar schatting een aandeel van slechts 18-19% opleveren.

Op verwarmingsgebied hebben de meeste lidstaten weinig ondernomen om nieuwe initiatieven aan te moedigen.

Op vervoersgebied hebben slechts zes lidstaten een begin gemaakt met de productie van biobrandstoffen. Begin 2005 zal er, na de omzetting van de Richtlijn biobrandstoffen, een verdere vooruitblik mogelijk zijn.

Wat hernieuwbare energie als geheel aangaat, heeft de Gemeenschap sinds 1997 toegewerkt naar een aandeel van hernieuwbare energie van 12% tegen 2010. De huidige trends en maatregelen in aanmerking genomen, zal het best haalbare resultaat 10% zijn. In het slechtste geval zal het niet boven de 8% uitkomen.

De bijdrage van hernieuwbare energie blijft in de meeste lidstaten marginaal, behalve waar het twee aloude toepassingen betreft: elektriciteit uit waterkracht en het traditionele gebruik van hout voor verwarmingsdoeleinden. Maar hernieuwbare energie begint, na lange tijd in de coulissen te hebben verkeerd, meer en meer voor het voetlicht te treden. Maar er moet wel spoed achter dit proces worden gezet, wil de Unie haar doelstellingen op het vlak van duurzame ontwikkeling en voorzieningszekerheid kunnen verwezenlijken. Op communautair niveau zijn al de nodige wettelijke en beleidsstructuren ingevoerd. Voor de lidstaten is de tijd thans gekomen om op lokaal, regionaal en nationaal niveau voortvarender op te treden.

Een belangrijk aspect is de financiering van hernieuwbare energie. Volgens een schatting bedragen de bruto investeringskosten voor de EU15 om het streefcijfer van 12% te halen EUR10-15 miljard per jaar. [21] Terwijl de communautaire financiering een onontbeerlijke katalysator vormt (zie volgende paragraaf), beschikt de Gemeenschap nog altijd over beperkte middelen om de reële ontwikkeling van hernieuwbare energie te ondersteunen. Het zijn de lidstaten en de energieproducerende bedrijven zelf die de middelen hebben om dit investeringsniveau te kunnen halen.

[21] A. Zervos, "Updating the impact of the Community strategy and action plan for renewable energy sources", draft final report, 2003 (based upon 2001 prices).

Met de jaren hebben alle energiebronnen tijdens hun ontwikkelingsproces een voor een aanzienlijke overheidsfinanciering en risicosteun genoten. De gevestigde energieleverantiebedrijven hebben thans, alleen al in de EU15, een inkomen van ruim EUR200 miljard per jaar. Voor de ondersteuning van hernieuwbare energiebronnen kunnen de lidstaten gebruik maken van verschillende middelen, zoals feed-in-tarieven, groene stroomcertificaten, marktgebaseerde mechanismen, belastingvrijstellingen... Voor alle lidstaten is de tijd gekomen om deze ideeën in de praktijk te brengen. De lidstaten moeten nu voor iedereen gelijke voorwaarden in de energiesector scheppen, door ook externe maatschappelijke kosten/baten in hun energiebeleidskader op te nemen.

4.2. Nieuwe initiatieven ter verbetering van de financiering van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie - actie op Europees niveau

Een beleid voor schone energie heeft met een grote verscheidenheid van communautaire beleidssectoren fundamentele doelstellingen gemeen, zoals het verbeteren van het concurrentievermogen en cohesie voor groei en werkgelegenheid, de toegang tot fundamentele goederen en diensten verzekeren, en het promoten van de EU als partner voor duurzame ontwikkeling. [22] Met hernieuwbare energie en energie-efficiëntie kan veel worden gedaan om de in andere beleidssectoren optredende problemen het hoofd te bieden. Er bestaat dan behoefte aan een gecoördineerde aanpak in en tussen alle communautaire beleidssectoren waarvan effecten voor de energieproblematiek uitgaan.

[22] Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Bouwen aan onze gemeenschappelijke toekomst - Beleidsuitdagingen en begrotingsmiddelen in de uitgebreide Unie 2007-2013, COM(2004) 101 def. van 10.2.2004

De toekomstige financieringsstructuur van de Unie voor 2007-2013 zou in expliciete bepalingen moeten voorzien zodat het concept van schone en efficiënte energie tot een zichtbaar deel van de prioriteiten, strategieën en verbintenissen van de Unie wordt. Hier ligt voor de uitgebreide Unie een gelegenheid om uitdrukking te geven aan haar vastbeslotenheid om van koers te veranderen en zich op duurzame energie toe te leggen, door een toewijzing van voldoende middelen om de verwezenlijking van haar streefcijfers op dit gebied een stap naderbij te brengen.

De voornaamste financieringsinstrumenten van de Gemeenschap - en met name de toekomstige structuur- en cohesiefondsen, de financiële steun via de internationale samenwerkingsprogramma's van de Gemeenschap, en het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid - moeten allemaal worden gemobiliseerd.

In dit opzicht zij erop gewezen dat de Commissie in februari 2004 haar goedkeuring heeft gehecht aan een Mededeling over de hervorming van de structuurfondsen voor de periode 2007-2013. In dit verslag ligt het accent op de ontwikkeling en het gebruik van hernieuwbare energie, op energie-efficiëntiemaatregelen, de ontwikkeling van eco-industrieën, schonere vervoersmethoden en op een duurzaam openbaar vervoer als prioritaire thema's voor toekomstige steun.

Op vier fronten moeten bijkomende maatregelen worden getroffen:

In de eerste plaats moet wij de kloof te overbruggen tussen een succesvolle demonstratie van innoverende technologieën en de daadwerkelijke introductie ervan op de markt om deze op grote schaal te verspreiden en moet wij overal in de EU grootscheepse investeringen in nieuwe en de best presterende technologieën stimuleren.

Om dit te kunnen volbrengen is een nieuw op EU-niveau functionerend instrument nodig dat kan worden afgestemd op de verscheidenheid en het specifieke karakter van de sectoren hernieuwbare energie en energie-efficiëntie. Dit instrument zou de eerste pogingen moeten ondersteunen om voor Europa relevante technologieën waarvan het nut net bewezen is, commercieel levensvatbaar te maken. Op deze manier zou de Unie een deel dragen van de risico's die aan de economische exploitatie van OTO-resultaten verbonden zijn.

Dit nieuwe instrument zou tot hoofdonderdeel kunnen worden van de opvolger van het huidige programma "Intelligente energie - Europa, 2003-2006". Dit zou (door grootschalige toepassing overal in de Unie en op exportmarkten) een betere exploitatie van projectresultaten verzekeren en zou bevorderlijk zijn voor een grote waaier van technologieën die bijna marktrijp zijn. Wij zullen, zorgend voor de nodige coördinatie met nationale initiatieven en de maatregelen van internationale financieringsinstellingen, op EU-niveau moeten optreden om deze taak doeltreffend te kunnen aanpakken.

In de tweede plaats zou dit toekomstige communautaire programma "Intelligente energie - Europa, 2007-2013" moeten voorzien in meer steun voor acties op lokaal en regionaal niveau. Hiermee wordt vooral beoogd de burger in staat te stellen om beter geïnformeerde keuzen m.b.t. energie te maken en niet-technologische knelpunten voor het gebruik van schone energie, zoals institutionele capaciteit, publiek bewustzijn, de beschikbaarheid van technologie tegen betaalbare prijzen, goed opgeleide specialisten en doeltreffende mechanismen voor de uitwisseling van know-how en beste praktijken, te helpen verwijderen. Ook moeten wij ons meer gaan toeleggen op het delen van onze Europese ervaring en technologie met derde landen. Dit toekomstige programma zou tevens steun moeten blijven geven aan de uitstippeling en de tenuitvoerlegging van het EU-beleid op het gebeid van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie.

In de derde plaats is het noodzakelijk de openbare steunverlening voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie op het vlak van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie in Europa uit te breiden en te intensiveren.

In de vierde plaats is het noodzakelijk ten volle profijt te trekken van de belangrijke rol die energie bij duurzame ontwikkeling speelt en de verantwoordelijkheid met andere communautaire beleidssectoren te delen.

In het kader van de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid zal een nieuwe steunmaatregel worden ingevoerd in de vorm van een uitkering van 45 euro per hectare voor arealen waarop energiegewassen worden ingezaaid. Bovendien mag men non-food-gewassen, zoals energiegewassen, op braakliggende gronden blijven verbouwen.

De Europese Investeringsbank heeft zich reeds tot doel gesteld het aandeel van hernieuwbare energie bij haar energieleningen van 8% tot 16% te vergroten. Aldus zou kunnen worden bijgedragen tot de financiering van nationale, regionale of particuliere investeringen in hernieuwbare energie, tezamen met bijdragen uit andere overheidsbronnen op communautair, nationaal of regionaal niveau.

4.3. Andere maatregelen

4.3.1. Een communautair plan voor biomassa

In 2001 heeft de EU15 een 56 Mtoe aan biomassa voor energiedoeleinden gebruikt. Wil men de streefcijfers van de Unie voor hernieuwbare energie voor 2010 kunnen halen, dan is er nog eens ca. 74 Mtoe nodig - 32 Mtoe voor de opwekking van elektriciteit, zo'n 18 in de vorm van biobrandstoffen en 24 voor verwarmingsdoeleinden (totaal: 130 Mtoe).

Een indicatief cijfer voor de beschikbaarheid van biomassa voor energieproductiedoeleinden op het niveau van de EU15 is 150 Mtoe (nog eens 32 Mtoe voor EU10 en Roemenië en Bulgarije). [23]

[23] Bij de raming van dit cijfer wordt uitgegaan van 10% van het akkerland (de ene helft voor biobrandstoffen en de andere voor vaste biomassa), nevenproducten van de bosbouw, natte mest en organisch afval. Bron: BTG Interim Report.

Het biomassapotentieel moet verder worden geëvalueerd, vooral in termen van de beschikbaarheid van land, van grondgebruik voor verschillende hernieuwbare biomassatoepassingen (warmte, elektriciteit, vervoer van biobrandstoffen, en bosbouwproducten) en het verschil in de voordelen die de diverse toepassingen te bieden kunnen hebben, bijvoorbeeld op het stuk van broeikasgasemissies vanuit het oogpunt van de gehele levenscyclus.

Voor een doeltreffende aanwending van biomassa voor energieproductiedoeleinden is men niet alleen afhankelijk van de ontwikkelingen op de markt maar ook van de wisselwerkingen tussen de openbare beleidssectoren energie, landbouw, afval, bosbouw, industrie, plattelandsontwikkeling, milieu en handel. De communautaire instellingen spelen in deze beleidssectoren een sleutelrol. Tegen het einde van 2005 zal de Commissie met een gecoördineerd biomassaplan komen met duidelijke ideeën over de wijze waarop intersectoraal, door middel van Europese, nationale en regionale/lokale maatregelen, een voldoende bevoorrading met biomassa moet worden verzekerd. Met dit plan moet worden gegarandeerd dat het gebruik van biomassa voor de opwekking van energie geen nodeloze concurrentiedistorsies ten gevolge heeft. Met dit plan zal richting worden gegeven aan de communautaire financieringsmechanismen en zullen deze worden geoptimaliseerd, zullen de beleidsinspanningen op de verschillende gebieden in betere banen worden geleid en zullen de belemmeringen die de ontplooiing van biomassa voor energieproductiedoeleinden in de weg staan worden aangepakt. Aan de nieuwe lidstaten, met hun vaak grote en onbenutte biomassapotentieel, zal speciale aandacht worden besteed.

4.3.2. De ontwikkeling van hernieuwbare energie voor verwarmingsdoeleinden

Streefcijfers voor verwarming op basis van hernieuwbare energiebronnen zouden moeilijk vast te stellen zijn, aangezien er geen sprake is van één enkele "bedrijfstak voor verwarmingsapparaten en toebehoren" die kan worden aangesproken.

In plaats daarvan zal bij wijze van eerste stap een specifiek initiatief met betrekking tot verwarmings- en koeltoepassingen worden ontplooid.

De Gemeenschap heeft reeds richtlijnen goedgekeurd over het energierendement van gebouwen [24] en warmtekrachtkoppeling [25]. Hiermee zal een intensiever gebruik van hernieuwbare energie voor verwarmingsdoeleinden worden bevorderd. Er is behoefte aan een zodanige tenuitvoerlegging van de gebouwenrichtlijn dat de integratie van efficiënte biomassasystemen, geothermische warmtepompen en zonneverwarming in woningen en tertiairesectorgebouwen hierdoor wordt gestimuleerd. Bij de gedecentraliseerde energievoorziening op basis van hernieuwbare energie die in het kader van de gebouwenrichtlijn wordt beoogd, zou moeten worden gekeken naar het potentieel van hernieuwbare energie voor verwarmings- en koelingsdoeleinden, in het bijzonder door de samenvoeging van zonnepanelen in gebouwen. Op biomassa draaiende microturbines zijn eveneens een mogelijkheid voor het gebruik van hernieuwbare energie in gebouwen. Tevens is het nodig een vergroting van het aandeel van biomassa bij warmtekrachtkoppelings- en wijkverwarmingssystemen aan te moedigen, vooral waar bestaande systemen tegen redelijke kosten op het vereiste niveau kunnen worden gebracht (hetgeen in het merendeel van de nieuwe lidstaten het geval is).

[24] Richtlijn 2002/91/EG betreffende de energieprestatie van gebouwen, PB L1 van 04.01.2003

[25] Richtlijn 2004/8/EG inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling, PB L52 van 21.02.2004

De Commissie zal nog verdere initiatieven ontplooien - en zo nodig, wetsvoorstellen presenteren - om te bewerkstelligen dat het potentieel van drie sleuteltechnologieën - moderne biomassaverwarming, zonneverwarming en geothermische verwarming sneller wordt gerealiseerd. Deze initiatieven zouden streefcijfers voor specifieke technologieën kunnen omvatten, of vereisten voor leveranciers van verwarmingsolie en gas om bv. houtkorrels en biogas te verstrekken.

4.3.3. Offshore-windenergiebeleid

Om wettelijke zekerheid te verschaffen voor de ontwikkeling van offshore-windinstallaties, zullen de regeringen wettelijke regelingen moeten vaststellen op grond waarvan zij de nodige jurisdictie krijgen over buiten de territoriale wateren (dus verder dan 12 zeemijl uit de kust) gelegen zones, en over snelle procedures moeten kunnen beschikken voor de verlening van ontwikkelingsvergunningen.

Met een offshore-windenergiebeleid van de EU zal de nodige netinfrastructuur moeten worden versterkt. Het Trans-Europese Programma voor een energienetwerk heeft een begin gemaakt met de ondersteuning van investeringen voor de aanpassing en optimalisatie van het net voor de integratie van offshore-projecten.

Het is belangrijk erop toe te zien dat de ontwikkeling van offshore-windenergie niet ten onder gaat aan een verkeerde inschatting van potentiële problemen, zoals de coëxistentie met vogels, de treilvisserij en de scheepvaart, de ontwikkeling en toepassing van nationale planningsregels, de bron waaruit middelen moeten komen om het net uit te breiden en te moderniseren, de beschikbaarheid van verzekeringsdekking en van juridische bescherming bij beschadiging van buiten de nationale territoriale wateren gelegen structuren. De Commissie zal stelselmatig nagaan welke belemmeringen en bezwaren er nog zijn die de ontwikkeling van offshore-windenergie in de weg kunnen staan en aan welke milieueisen er moet worden voldaan, en zal, zo nodig via wetsvoorstellen, richtsnoeren voor de lidstaten uitwerken.

De Commissie zal tevens steun geven aan onderzoek en ontwikkeling ter verbetering van turbine- en installatietechnologie voor gebruik op zee en ter verbetering van de stabiliteit van het net bij meer dan 20% penetratie van windenergie. Zij zal verder de coördinatie aanmoedigen van door de nationale overheden gesponsord onderzoek naar de effecten van windturbines voor mariene levensvormen en het zeemilieu.

4.3.4. Elektriciteit uit zonnestraling

In tegenstelling tot Japan ontbreekt het in Europa aan een strategisch bewust industriebeleid, waarmee stelselmatig naar een omzet van vele tientallen miljarden euro wordt toegewerkt. Ondanks het groeicijfer van de Europese productie over de laatste jaren en de hechte OTO- en innovatiebasis waarover Europa beschikt, is de Unie nog steeds een netto-importeur van fotovoltaïsche cellen.

Een voortgezette, maar steeds meer gerichte financiering van OTO leidt tot nieuwe ontwikkelingen met betrekking tot het gebruik van grondstoffen, steeds meer milieuvriendelijke productietechnologieën, een geoptimaliseerd, en vaak in gebouwen te integreren ontwerp van apparaten en toestellen, en een grotere betrouwbaarheid en efficiëntie van PV-systemen.

Een verdere optie is de productie van elektriciteit uit zonnewarmte met enkele veelbelovende proefprojecten die onlangs nog in Zuid-Europa van start zijn gegaan. De technologie biedt het bijkomende voordeel dat zij op kosteneffectieve wijze met moderne gasturbines kan worden gecombineerd, waarmee het probleem van de intermitterende zonnestraling kan worden verholpen en zonne-energie, zonder opslagtechnologie, een deel van de basisbelasting kan dragen.

4.3.5. Onderzoek en technologische ontwikkeling

Verscheidene hernieuwbare-energietechnologieën die tegen 2020 een grote bijdrage zouden kunnen leveren zullen meer onderzoek en ontwikkeling vergen. De Europese Unie heeft meer dan 20 jaar lang bij onderzoek, demonstratie en verspreiding op het vlak van hernieuwbare energie voorop gelopen en zal dit ook in de toekomst blijven doen.

Uit gegevens van de OESO komt naar voren dat slechts 10% van de openbare begrotingen voor O&O op energiegebied is ingeruimd voor hernieuwbare energie, dit in tegenstelling tot een dikke 50% voor conventionele energietechnologieën (fossiele brandstoffen en kernenergie). Zoals aangegeven in paragraaf 4.2, is het, ten behoeve van de langere-termijnverwachtingen ten aanzien van de marktpenetratie van hernieuwbare energiebronnen, noodzakelijk de openbare steunverlening voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie op het vlak van hernieuwbare energie in Europa uit te breiden en sneller te doen verlopen.

Met het zesde Kaderprogramma concentreert de Unie zich op het omlaagbrengen van de kosten en op de grootschalige integratie van hernieuwbare energievormen in het energieleverantiesysteem. Op de korte tot middellange termijn is het programma gewijd aan elektriciteitswinning uit biomassa, windenergie, fotovoltaïsche energie, getijdenenergie, golfslagenergie en andere hernieuwbare bronnen, verwarmings- en koeltechnologie, en aan de productie en verwerking van vloeibare en gasvormige biobrandstoffen. Bij het onderzoek op lange termijn wordt gekeken naar mogelijkheden om significante kostenverlagingen teweeg te brengen bij bio-energie, fotovoltaïsche energie, en andere hernieuwbare energievormen, inclusief wind-, oceaan-, geconcentreerde zonne- en geothermische energie, en om hernieuwbare-energiesystemen betrouwbaarder, veiliger, beschikbaarder en duurzamer te maken. In het programma komen ook vraagstukken op het gebied van gedecentraliseerde elektriciteitsopwekking, waterstof en brandstofcellen aan de orde die van invloed zijn op de verdere ontwikkeling van hernieuwbare-energiesystemen.

4.3.6. Inschakeling van belangrijke financieringsinstrumenten van de Gemeenschap

De Commissie wil vanaf 2004 speciale nadruk gaan leggen op de verdere introductie van hernieuwbare energie en op energie-efficiëntie door gebruikmaking van de structuur- en cohesiefondsen, alsmede van de EU-ontwikkelingsfondsen. Hernieuwbare energievormen zouden ook in de toekomst een belangrijke rol spelen bij de verdere evolutie van de relevante plattelandsontwikkelingsmaatregelen (tweede pijler van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid).

4.3.7. Biobrandstoffen op de markt brengen

In de Richtlijn over brandstofkwaliteit [26] worden minimumspecificaties voor benzine en diesel neergelegd. Hierdoor wordt de menging van biobrandstoffen met conventionele brandstoffen aan banden gelegd. Door voor deze mengsels hogere grenswaarden voor te schrijven zou men het gemakkelijker maken voor biobrandstoffen een aandeel van 5,75% te halen of zelfs te overtreffen. Over de mogelijkheid om deze grenswaarden te verhogen zijn momenteel technische discussies aan de gang. De Commissie onderwerpt de verschillende argumenten aan een evaluatie. Zij zal, zo nodig, eind 2005 met nieuwe voorstellen komen.

[26] Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof (PB L350/58, 28.12.1998), gewijzigd bij Richtlijn 2003/17 van 03.03.2003 (PB L76/10 van 22.03.2003)

De lidstaten kunnen voorschrijven dat ieder bedrijf op hun grondgebied een zekere hoeveelheid biobrandstoffen in de handel brengt, maar mogen niet verlangen dat alle verkochte brandstof met biobrandstoffen vermengd is. Naast haar evaluatie van brandstofkwaliteitsspecificaties zal de Commissie bekijken of deze situatie moet veranderen.

4.3.8. Eerder gegevens in handen hebben

Momenteel is het zo dat officiële Europese gegevens inzake de bijdrage van hernieuwbare energiebronnen zo'n 18 maanden na afloop van het kalenderjaar in kwestie beschikbaar komen. De Commissie gaat ervoor zorgen dat dit sneller gebeurt. Zij zal nagaan hoe men door middel van extrapolatie van bepaalde cijfers al eerder een indicatie kan krijgen van gemaakte vorderingen, en hoe de verzameling van gegevens kan worden gekoppeld aan de certificatie van hernieuwbare energie, alsook aan technisch-wetenschappelijke inspanningen om trends te onderkennen en te valideren.

5. Internationale politieke context en vooruitzichten voor de EU na 2010

5.1. Het proces van Lissabon en de milieudimensie

De Europese Raad van Lissabon (maart 2000) bereikte in zijn Conclusie (5) overeenstemming over een nieuw strategisch doel voor het volgende decennium: "de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang".

Een vergroting van het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in de energiemix draagt bij tot de verwezenlijking van het doel van het proces van Lissabon om een duurzame economische groei in stand te kunnen houden.

In de windenergiesector van de EU15 zijn momenteel 75 000 werkzaam. De Duitse regering heeft bevestigd dat zij met haar nationale beleid op het vlak van hernieuwbare energie tot 2003 netto 135.000 banen heeft weten te creëren. Bij nagenoeg 100% van de hernieuwbare energieproductie wordt Europese technologie gebruikt. Met een vergroting van het aandeel van hernieuwbare energiebronnen wordt nieuwe werkgelegenheid geschapen - in de sectoren onderzoek, industrie en bouw, in op land- en bosbouw gebaseerde industrieën, bij afvalbehandeling en consulting - dank zij de ontwikkeling van nieuwe technologieën en het aanmoedigen van onderzoek en technische innovatie. Geschat wordt dat de windenergiesector, indien hernieuwbare energie tegen 2010 in 12% van het energieverbruik van de EU15 gaat voorzien, tussen 500.000 en 650.000 werknemers voor deze markt zal tellen. Het is dan aan de lidstaten om te beslissen een energiebeleid te voeren dat significante werkgelegenheidseffecten zal hebben.

De Europese industrie is de wereldleider op het vlak van windtechnologie en doet het ook goed op het gebied van waterkracht, fotovoltaïsche en geothermische energie. De exportmarkten vormen een enorm potentieel voor de Europese hernieuwbare-energiesector, die profijt zal trekken van de op de thuismarkt opgedane ervaring. Door de uitvoer van hernieuwbare-energietechnologie zal een aanzienlijk aantal extra banen worden gecreëerd.

De Europese Raad van Göteborg van juni 2001 bereikte overeenstemming over een strategie voor duurzame ontwikkeling en voegde een milieudimensie aan het proces van Lissabon toe. In zijn Conclusies (21) verzoekt hij "het bedrijfsleven deel te nemen aan het ontwikkelen en het op bredere schaal gebruiken van nieuwe milieuvriendelijke technologieën in sectoren als energie en vervoer" en "onderstreept [...] (hij) dat het belangrijk is de economische groei los te koppelen van het gebruik van hulpbronnen."

5.2. De Conferentie van Johannesburg en de follow-up hiervan

Op de in september 2002 te Johannesburg gehouden Wereldtopconferentie over duurzame ontwikkeling (WSSD) werd ingegaan op de brede aspecten van duurzame ontwikkeling, waarbij sterk de nadruk werd gelegd op de noodzaak van dringende maatregelen ter verlichting van de armoede in de wereld. Een van de voornaamste resultaten van de WSSD was de algemene acceptatie van het feit dat energie, en met name hernieuwbare energie, als een van de sleutelprioriteiten moet worden gezien, wil men de armoede kunnen verlichten en duurzame ontwikkeling op lange termijn tot stand kunnen brengen.

Te Johannesburg heeft de EU zich ertoe verbonden de leiding te nemen met het Energie-initiatief voor de uitroeiing van de armoede en de bevordering van duurzame ontwikkeling (EUEI) en met de Coalitie voor hernieuwbare energie (JREC) van Johannesburg. Een van eerste concrete maatregelen van de Commissie ter ondersteuning van het EUEI was de lancering van COOPENER in het kader van het Programma 'Intelligente energie - Europa', met het doel de verstrekking van duurzame-energiediensten ter verlichting van de armoede in de ontwikkelingslanden aan te moedigen.

Steun bij de verstrekking van toegang tot water en moderne energiediensten bij de bestrijding van de armoede is thans een in het kader van de WSSD aangegane verbintenis van de Europese ontwikkelingshulp. De ontplooiing van hernieuwbare energie en de overdracht van technologie naar ontwikkelingslanden dragen bij tot de uitroeiing van de armoede in de wereld en tot het verhogen van de levensstandaard in de armste landen..

.

De JREC heeft haar activiteiten van meet af aan ontplooid in nauwe samenwerking met en met de steun van een brede gemeenschap van belanghebbenden, waaronder bedrijven, NGO's en de academische wereld. Het lidmaatschap van de JREC is echter uitsluitend voorbehouden aan nationale regeringen. Sinds maart 2004 zijn 87 landen tot de Coalitie toegetreden en verwacht wordt dat dit er nog meer zullen worden.

De vergaderingen van de JREC zijn reeds een uniek platform gebleken voor een constructieve dialoog tussen tal van regeringen van het noordelijk en zuidelijk halfrond. In deze context wordt, mede gezien de besprekingen die na de WSSD tussen de JREC-leden hebben plaatsgehad, bijvoorbeeld duidelijk erkend dat de aangesloten regeringen zelf in de beste positie verkeren om ambitieuze nationale en regionale, aan een tijdslimiet gebonden streefcijfers uit te werken en goed te keuren.

De leden van de JREC streven er alle in gelijke mate naar financieringsleemtes en -obstakels te onderkennen en weg te nemen, met inbegrip van belemmeringen voor de effectieve verstrekking van bestaande - maar vaak onbenutte - openbare en particuliere middelen die nodig zijn om hernieuwbare-energiemarkten te ontwikkelen en te versterken, waarbij vooral de nadruk komt te liggen op de behoeften van de ontwikkelingslanden onder de leden.

Gedurende informele conferenties en vergaderingen op hoog niveau zijn JREC-prioriteiten en -acties uitgewerkt, welke tevens als platform op hoog niveau hebben gediend om regionaal en internationaal meer aandacht te krijgen voor de door pro-actieve regeringen ondernomen acties, en hen daarbij tegelijk te helpen met het aantrekken van participanten uit de financiële en zakenwereld.

De in juni 2004 te Bonn te organiseren Internationale Conferentie over hernieuwbare energie ligt in het verlengde van de Conferentie van Johannesburg. Doel is hier een krachtige beleidsverklaring samen met een ambitieus internationaal actieplan, met inbegrip van verscheidene verbintenissen en richtsnoeren voor goede beleidspraktijken.

Als gastvrouw voor het secretariaat van de JREC heeft de Commissie twee centrale initiatieven ontplooid, ter ondersteuning van de JREC en in het bijzonder van de ontwikkelingslanden onder de leden [27], te weten:

[27] De Commissie heeft deze initiatieven met het oog op de behoeften van de ontwikkelingslanden zorgvuldig gekozen en uitgewerkt en hierbij tegelijkertijd gedacht aan de noodzaak van een aanvulling van bestaande en nieuwe instrumenten zoals deze in het kader van COOPENER, EUEI en aanverwante programma's zijn ontwikkeld.

- Een wereldomspannende online-database met gegevens over HE-beleid en -maatregelen ter opvulling van de grote informatieleemte bij uitstippeling en uitvoering van het beleid, met name waar het niet bij de OESO aangesloten landen betreft

- Een haalbaarheidsstudie voor de invoering van een openbaar/particulier op fondsen gebaseerd mechanisme voor de schepping en verstrekking van geduldig risicokapitaal ten einde HE-bedrijfs- en projectontwikkelaars - in het bijzonder in ontwikkelingslanden en in landen met een overgangseconomie - meer toegang tot risicokapitaal te geven en internationale en lokale financiële bemiddelaars en bedrijfsinvesteerders tot een verdergaand engagement te bewegen. [28]

[28] Deze studie wordt verricht door een consortium van financiële engineers, private-equity-advocaten en technologieconsultants. Geduldig risicokapitaal zou een soort aandelenkapitaal of semi-kapitaalfinanciering zijn die wordt verkregen door een menging van investeringsbronnen en -vereisten in de openbare en particuliere sector. Het zou voorzien in de financiering van aandelen, in de verwachting dat deze zullen renderen, maar op basis van minder hoge eisen dan in een loutere marktsituatie het geval zou zijn.

De Commissie zal deze 'cross-cutting' acties met geïnteresseerde JREC-leden en andere belanghebbenden verder uitwerken.

In januari 2004 bereikte een door de Europese Commissie georganiseerde en te Berlijn gehouden Europese voorbereidende conferentie de volgende conclusies:

- De uitvoering van communautaire richtlijnen in de lidstaten zou moeten resulteren in een nationale steun op lange termijn waarmee stabiel investeringsvoorwaarden kunnen worden gegarandeerd. Administratieve belemmeringen voor de distributie van groene stroom moeten uit de weg worden geruimd en op het gebied van intelligent netbeheer moet de nodige vooruitgang worden gemaakt.

- Wanneer men de in Europa met het gebruik van hernieuwbare energie gemaakte vorderingen beschouwt, blijkt dat stroomopwekking, voornamelijk uit windenergie, een dramatische groei te zien heeft gegeven, maar dat biomassastroom en technologieën voor verwarming en koeling niet genoeg vooruitgaan. Daar komt nog bij dat de inspanningen van de lidstaten over het geheel genomen zeer onevenwichtig zijn. De sector verwarming en koeling doet een beroep op de Commissie om communautaire initiatieven voor te stellen.

- Vooral concurrentiedistorsies op de energiemarkt, voornamelijk ten gevolge van het feit dat de sociaal-economische kosten niet volledig in de energieprijzen tot uiting komen, werden gezien als een belemmering voor het scheppen van voor iedereen gelijke voorwaarden. Het beginsel "de vervuiler betaalt" zou ook op energie moeten worden toegepast.

Wat de streefcijfers voor hernieuwbare energie betreft, was men het er algemeen over eens dat het algemene EU-streefcijfer voor hernieuwbare energie voor 2010 een drijvende kracht is bij het wetgevings- en beleidsproces op nationaal en Europees niveau. Deze langetermijnbenadering moet ook in de toekomst worden voortgezet. De conferentie stelde vast dat er in een reeks technische studies sprake is van een EU25-streefwaarde van minstens 20% van het Griekse binnenlandse verbruik in 2020. [29]

[29] Dit cijfer zou bij de "substitutiebenadering" gelijkwaardig zijn met ongeveer 23%. Aan het gebruik van de substitutiebenadering zouden verscheidene voordelen verbonden zijn. Er zou aldus een evenwichtiger beeld ontstaan van de bijdrage van de verschillende vormen van hernieuwbare energie, de doelstellingen van het HE-beleid in termen van substituten voor het gebruik van fossiele brandstoffen (en dus van een vermindering van de CO2emissies en een verbetering van de voorzieningszekerheid) zouden beter tot hun recht komen, en deze benadering zou een duidelijkere vergelijking mogelijk maken tussen de effecten van hernieuwbare energie en energie-efficiëntiemaatregelen.

5.3. De rol van streefcijfers op het niveau van de EU

Sinds 1997 is de EU bij haar beleid uitgegaan van een HE-streefcijfer van 12%. Een aantal lidstaten heeft nationale streefcijfers voor het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in hun nationale energiemix vastgesteld en dit verdient aanmoediging. De Commissie heeft voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en biobrandstoffen tegen 2010 te realiseren operationele streefcijfers vastgesteld en de Raad en het Europees Parlement hebben deze goedgekeurd. Bovendien is op EU-niveau een groot aantal wettelijke efficiëntie- en steunmaatregelen goedgekeurd. Omdat de vereiste ontwikkelingen nog te langzaam verlopen om de nagestreefde 12% te kunnen halen, worden in deze mededeling bijkomende maatregelen aangekondigd. Voor alle lidstaten is de tijd thans gekomen om van de wettelijke instrumenten gebruik te maken die op communautair niveau zijn ontwikkeld ten einde deze operationele streefcijfers te kunnen realiseren en het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in hun nationale energiemix dusdanig te vergroten dat het streefcijfer van 12% voor de EU binnen bereik komt.

In april 2004 heeft het Europees Parlement de aanbevelingen van de Conferentie van Berlijn in overweging genomen. Het heeft er bij de Commissie en de Raad op aangedrongen een begin te maken met een politiek proces van ambitieuze, tijdsgebonden streefcijfers voor de vergroting van het aandeel van hernieuwbare energie in het energie-eindverbruik, een en ander op de middellange en lange termijn, nog voor de Internationale Conferentie van Bonn, en heeft de Commissie en de Raad gevraagd zich de nodige inspanningen te getroosten om tegen 2020 een streefcijfer van 20% voor de bijdrage van hernieuwbare energie aan het nationale energieverbruik in de EU te bereiken. [30]

[30] P5_TA-PROV(2004)0276 Internationale Conferentie over duurzame energie (Bonn, juni 2004)

De Commissie erkent het belang van een langeretermijnperspectief, zulks met name gezien het feit dat de HE-industrie nog aan het prille begin staat en de noodzaak om de investeerders voldoende zekerheid te bieden. De Commissie is zich bewust van de resultaten van de momenteel beschikbare haalbaarheidsstudies, maar acht het niettemin noodzakelijk de impact van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen, vooral met het oog op hun wereldwijde economische effecten, aan een grondiger beoordeling te onderwerpen, alvorens te besluiten streefwaarden voor na 2010 goed te keuren en alvorens een standpunt te bepalen met betrekking tot de bovengenoemde 20% als streefcijfer voor het aandeel van hernieuwbare energie in 2020.

De Commissie zal met regelmatige tussenpozen de bij de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen geboekte vooruitgang evalueren, waarbij zij tevens wil toezien op de verenigbaarheid hiervan met haar globale duurzame-energiestrategie. Hiertoe zal een uitgebreide effectanalyse van haar beleid vereist zijn. In het geval van de economische dimensie betekent dit dat er rekening zal worden gehouden met de concurrentiekracht van de EU-economie, enerzijds, en met de voorzieningszekerheid, anderzijds, alsmede met de technische uitvoerbaarheid van haar beleid. In het geval van de milieudimensie komen de vereiste bijdragen tot de doelstellingen van de EU op het vlak van de klimaatsverandering en andere milieuprioriteiten aan de orde. Ten slotte zou het potentieel voor de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen eveneens in aanmerking moeten worden genomen.

De eerste van deze evaluaties, waarmee de stoot moet worden gegeven tot een debat dat in 2007 een streefcijfer moet opleveren voor de periode na 2010, zal uiterlijk eind oktober 2005 plaatsvinden.

Door een proces in gang te zetten waarmee een langeretermijnperspectief voor hernieuwbare energie moet worden vastgesteld, wil de Europese Commissie een bijdrage leveren aan de leidende rol die sommige JREC-leden, waaronder enkele EU-lidstaten, blijven vervullen.

6. Conclusies

Hernieuwbare energie heeft potentieel. Dit is belangrijk in een situatie waarin de energievoorziening van de EU structurele zwakten vertoont en in geopolitiek, sociaal en milieuopzicht, vooral waar het de Europese verplichtingen in het kader van het Protocol van Kyoto betreft, te kort schiet. Met de ontwikkeling van Europa's potentieel voor het gebruik van hernieuwbare energie zal worden bijgedragen aan de continuïteit van de energievoorziening, zullen brandstofinvoer en de afhankelijkheid daarvan worden teruggebracht, zullen de broeikasgasemissies worden verminderd, zal de milieubescherming worden verbeterd, zal de economische groei worden losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen, zal er werkgelegenheid worden gecreëerd en zullen de inspanningen om tot een kennisgebaseerde maatschappij te komen worden geconsolideerd. Overal in de wereld is de tijd nu gekomen om te verzekeren dat dit potentieel wordt gerealiseerd, ten einde de armoede te verlichten en de toegang tot energie voor de armsten te verbeteren. Wat evenwel de Europese Unie betreft, dienen in vele lidstaten verdere stappen te worden ondernomen om het gebruik van hernieuwbare energie sneller te doen toenemen en moet er op worden toegezien dat de desbetreffende streefcijfers van de Unie worden gehaald.

Voor de Europese Unie vormt deze mededeling een uitgangspunt voor de rapportering over de tot dusver behaalde resultaten en kunnen aan de hand hiervan de volgende conclusies worden getrokken:

i) De afgelopen vier jaar is er een veelomvattend EU-regelgevingskader opgebouwd

ii) De EU-streefcijfers voor 2010 zullen alleen worden gehaald door middel van een volledige uitvoering van dit wettelijk kader door de lidstaten, in combinatie met aanvullende, op de nationale omstandigheden afgestemde pro-actieve maatregelen

iii) Bijkomende maatregelen - en dan vooral financiële, zoals vermeld in de hoofdstukken 2.9 en 4 - zijn op EU-niveau eveneens nodig;

Als bijdrage tot de in juni 2004 te Bonn gehouden conferentie over hernieuwbare energie wordt in de mededeling een overzicht gegeven van de beleidsbenadering van de Commissie ten aanzien van hernieuwbare energie.

COMMISSION STAFF WORKING DOCUMENT - The share of renewable energy in the EU - Country Profiles - Overview of Renewable Energy Sources in the Enlarged European Union {COM(2004)366 final}

TABLE OF CONTENTS

FOREWORD

AUSTRIA

BELGIUM

CYPRUS

CZECH REPUBLIC

DENMARK

ESTONIA

FINLAND

FRANCE

GERMANY

GREECE

HUNGARIA

IRELAND

ITALY

LATVIA

LITHUANIA

LUXEMBOURG

MALTA

NETHERLANDS

POLAND

PORTUGAL

SLOVAKIA

SLOVENIA

SPAIN

SWEDEN 101

UNITED KINGDOM 106

FOREWORD

The promotion of renewable energy has an important role to play in addressing the growing dependence on energy imports in Europe and in tackling climate change. Since 1997, the Union has been working towards the ambitious target of a 12% share of renewable energy in gross inland consumption by 2010. In 1997, the share of renewable energy was 5.4%; by 2001 it had reached 6%.

This Staff Working Document gives an overview of the different situations of renewable energy sources in the European Union. It includes part of the formal report that the Commission is required to make under Article 3 of Directive 2001/77/EC on electricity from renewable energy sources, and it completes the overall picture with information at a country level on the heat produced from renewable energies and biofuels in the transport sector. This Staff Working Document complements the Communication on "The share of Renewable Energy sources in the EU".

Data is based on different sources. Firstly, on the reports from Member States on national progress in achieving the targets on electricity from renewable energy sources (Article 3 of Directive 2001/77/EC). These reports can be found in the web site of Directorate General for Energy and Transport [31]. Secondly, on a study launched by the Commission on the evolution of renewable energy sources [32]. And thirdly, on a variety of sources like the European Barometer of renewable energies [33], data from the industry, etc.

[31] http://europa.eu.int/comm/energy/res/ legislation/index_en.htm

[32] FORRES 2020 : Analysis of the Renewable Energy Sources, evolution up to 2020. Contract N° 4.1030/T/02-008.

[33] EurObserv'ER, the European Barometer of renewable energy sources. Pdf documents can be found at http://europa.eu.int/comm/energy/res/ publications/barometers_en.htm

With the enlargement of the European Union, the new Member States are required to adopt the RES-E Directive by 1 May 2004. In the accession treaty, national indicative targets are set and the overall renewable electricity target for the enlarged Union will therefore be 21% of gross electricity consumption by 2010.

The Commission has the legal obligation to report on the degree of achievement of new Member States' targets by 2006. Although it is too early to assess RES-policy in the new Member States due to very recently adopted regulations, this document also includes national information on the States now joining the European Union [34]. This Staff Working Document aims to give an overall picture of the situation and the potentials of renewable energy sources in the enlarged European Union.

[34] In the case of the EU15, the Directive requires the Commssion to adopt a first progress report during 2004. In the case of the new Member States, the Commission report on the assessment in achieving the targets is not due until 2006.

National indicative RES-E targets 2010 for Member States [35]

[35] The percentage contributions of RES-E are based on the national production of RES-E divided by the gross national electricity consumption. For the EU15, the reference year is 1997. For the EU10 (Czech Republic, Estonia, Cyprus, Latvia, Lithuania, Hungary, Malta, Poland, Slovenia and Slovakia), the reference year is based on 1999-2000 data.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

AUSTRIA

1. Summary of RES markets and policy

Background

The feed-in tariffs introduced in January 2003 represent the major modification of the Austrian RES policy. These tariffs included in the Renewable Energy Act are expected to stimulate significant growth especially for wind, biomass electricity and small hydro power. However, the instrument is so far only effective for new installations getting all permissions by December 2004 and finished before June 2006. In December 2003 the contracting of RES-E plants was stopped and the processing of the Ökostromverordnung was set out. This decision was only lifted in March 2004 and caused great insecurity among investors.

RES targets

The RES-E target to be achieved by Austria in 2010 is 78% of gross electricity consumption.

Status renewable energy market

The production of renewable energies in Austria is dominated by large hydropower and biomass for heat generation. The fastest-growing renewable energy source over the last decade was solar thermal energy. There is wide variety of policy measures for the support of renewable energies in Austria not only at the federal level but also at the provincial level. Stimulated by the new feed-in tariffs steady growth is also expected in the sectors of wind energy, biomass electricity as well as small hydro installations.

Main supporting policies

The main promotion schemes for RES in Austria are the following.

Feed-in tariffs

Small hydro:

3.15-6.25 EUR cents /kWh

PV systems:

60 EUR cents /kWh for plants < 20 kWpeak ,47 EUR cents /kWh for plants > 20 kWpeak

Wind systems:

7.8 EUR cents /kWh for new plants

Geothermal energy:

7.0 EUR cents /kWh for electricity fed into the grid

Solid biomass and waste with large biogenic fraction:

10.2-16.0 EUR cents /kWh (10-2 MW), 6.5 EUR cents /kWh (hybrid plants)

Fuels including biogenic wastes:

6.6-12.8 EUR cents /kWh (10-2 MW) 4.0-5.0 EUR cents /kWh (hybrid plants)

Liquid biomass

< 200 kW 13.0 EUR cents /kWh; > 200 kW 10.0 EUR cents /kWh

Biogas

10.3 - 16.5 EUR cents /kWh

Sewage and landfill gas

3.0 - 6.0 EURcents /kWh

Investment subsidy

Subsidy of about 30% of the investment costs for solar thermal, biomass, geothermal, wind, hydropower on project basis

Tax reduction of biodiesel: approximately 95% tax reduction on biodiesel

Key factors

The relatively high feed-in tariffs combined with reasonable investment subsidies has generated large growth rates over the recent past. Continuity could be a problem due to the short operational period (until end of 2004) of the present feed-in tariffs. The possible refusal of the provincial governors to raise the cap on the electricity price caused by RES can create great uncertainty as was seen in early 2004. For PV an upper limit of 15 MW has been set, which will jeopardise further growth.

2. Current status and potentials of RES

2.1. Current penetration

The production of electricity from RES showed moderate growth during the second half of the 1990s. The relatively limited growth has to be seen in correlation with the high overall production and share of RES-electricity dominated by large hydropower. The total RES electricity production (compare Fig. 1 and Fig. 2) grew from slightly below 35 TWh in 1990 to about 40 TWh in 2002 (only 30 TWh in 2003 due to an extremely bad hydraulic year!). The largest share of this growth is attributed to production from large hydro. The electricity produced from large hydropower grew from 29.0 TWh in 1990 to 35.3 TWh in 2002. The installed large hydro capacity grew by only 0.7 GW during this period, which corresponds to an additional power production of about 3TWh. A major part of the increase in RES-E generation is therefore due to the annual volatility of large hydropower. Especially when judging the figures for 2001 it has to be taken into account that the year 2001 was a very good hydraulic year allowing above-average hydroelectricity production. The growth of small hydro electricity generation (4.0 TWh in 1990 to 4.2 TWh in 2002) is more or less in line with the increase of capacity (816 MW in 1990 to 843 MW in 2002). In fact, the development of small hydro lagged far behind the potential that is seen for this source in Austria.

The installed capacity for electricity generation from solid biomass was almost doubled in the period from 1993 to 2002 (414 MW to 750 MW). The electricity generated grew approximately at the same rate (from 984 GWh to 1 750 GWh). A major share (1400 GWh) of the biomass electricity is attributed to industrial wastes, especially in the paper industry. The remaining 202 new biomass plants produce only a minor share of 350 GWh annually. The biomass plants based on industrial waste are not considered for the purposes of the quota in the Austrian Renewable Energy Act.

Only RES such as PV and wind energy where the use started basically from scratch could achieve significantly higher growth rates. In the case of wind energy a very strong growth occurred in 2003 as a result of the feed-in tariffs that were introduced. The installed capacity grew by almost 200% to about 415 MW in 2003 compared with a growth of only 40% in the year before. Even in absolute terms this growth is rather impressive. It is, however, highly questionable whether it will continue in 2004 owing to the decision by the Verbund APG AG to stop awarding feed-in contracts for new renewable plants, which was only revoked in March 2004 and caused great uncertainty. [36]

[36] The resulting additional costs due to the promotion of 'new' RES are partly paid by all consumers in form of an additional charge per kWh. Of importance in this context is the fact that the law explicitly contains a budget restriction - i.e. the charge is capped to initially 0.22 EURcent/kWh. Due to the prospering development of new RES-E in 2003 a need to increase the cap occurred. Hence, no approval to do so was given before March 2004. As a consequence high uncertaintyprevailed.

Table 1 shows the electricity generation from RES for the years 1997 and 2002 as well as the average annual growth during this period. It can be seen that very high growth rates are obtained only by the new RES-E biogas, wind and PV. However, since the Austrian RES-E sector is mainly dominated by large hydropower, which is hardly growing at all, the total growth of RES-E in Austria is also very limited. Based on total demand, the share of RES electricity in Austria amounted to 68% in 2002 compared with 70% in 1997.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure : RES electricity production in Austria up until 2002 [37]

[37] Based on EUROSTAT data, which are up-to-date only until 2001. For many RES, e.g. wind-onshore and PV more recent data from sector organisations and national statistics have been used

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure : RES electricity production in Austria up until 2002 excluding large hydro

Table : RES-electricity production in 1997 and 2002 in GWh

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

The RES heat sector shows a somewhat ambiguous picture. Whereas the penetration of biomass heat production was decreasing over recent years, heat production from solar thermal heat and from geothermal heat including heat pumps increased (compare ). But even though the use of biomass heat was falling slightly, it is still by far the most important source for RES-heat, making a contribution of 2.4 Mtoe in 2001. The strong position in absolute figures is due to the continued and widespread use of traditional biomass-based heating. The installed collector area for solar thermal heat generation in Austria grew from 433 thousand m2 in 1990 to 2.66 mill. m2 in 2002. Even higher growth was reached for geothermal energy.

Table : RES-heat production up until 2002

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* Biomass heat only until 2001

The use of liquid biofuels increased by an average of 17 percent in the period from 1997 to 2002 (compare ), reaching a level of 26 ktoe. In the light of this very moderate absolute contribution to the fuel use, the growth rates could be judged as not very high. The biodiesel production capacities amount to 45 ktoe in 2003 and 90 ktoe in 2004.

Table : RES-biofuel production up until 2002

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2.2. Mid-term Potentials

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure : Mid-term potentials of RES electricity, heat and transport in Austria

Table : Policy assessment for RES - Austria

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

// Sufficiency to promote RES

* // Hardly any or no support

** // Little support

*** // Moderate support

**** // High support

***** // Very high support

BELGIUM

1. Summary of RES markets and policy

Background

The three regions of Flanders, Brussels and the Walloon region implement the national energy policies. It is because of this distribution of implementation that the support differs per region. The Flanders market has been fully opened for competition. In the Walloon region households are only free to choose their supplier when they are supplied exclusively by green electricity suppliers (who have to sell a minimum of 50% of electricity from renewable sources).

RES targets

The RES-E target to be achieved by Belgium in 2010 is 6% of gross electricity consumption.

The target in the Walloon region equals 7% for 2007, for renewable electricity and CHP. In 2005, targets for the period Jan 2008 onwards will be decided. In Flanders the target is 6% for 2010. In Brussels proposed green electricity targets for electricity suppliers are 2% for 2004, 2.25% for 2005 and 2.5% for 2006.

Status renewable energy market

Three different green certificate markets have started, one in Flanders, the Walloon region and the Brussels region. Because of the possibility of banking of certificates and increasing penalty rates and a shortage on certificates not much of trading has taken place, it is more favourable of paying penalties the first year and use the certificates in later periods. The three regional different systems complicate the implementation of RES-E market.

Main supporting policies

The main promotion schemes for RES in Belgium are Green certificate system with mandatory demand or minimum feed-in tariff. Minimum prices are:

Wind offshore: 9 EUR ct/kWh

Wind onshore: 5 EUR ct/kWh

Solar: 15 EUR ct/kWh

Biomass and other RE: 2 EUR ct/kWh

Hydro: 5 EUR ct/kWh

A second main driver for RES investments is the set of investment support schemes available.

Major issues

Flanders and the Walloon Region introduced a green certificate system in 2002. The development of RES-E is up to now shy. The year 2004 is crucial for completing the analysis of this country.

2. Current status and potentials of RES

2.1. Current penetration

Development of the renewable electricity production in Belgium over the last decade is shown in Figure 1. Hydropower electricity accounts for the largest contribution to total renewable electricity production, with a stable annual production of around 330 GWh over the last decade, corresponding to a share of 31% of the total RES-E production in the year 2002. The share of electricity from biomass (biogas, biowaste, and solid biomass) shows an increasing trend in the last years. Wind energy had a low installed capacity of 34 MW in 2002 and 68 MW in 2003. For achieving the 6% target by 2010, the average annual growth has to increase (acceleration of current RES-E measures) and efficiency instruments are needed for controlling the electricity demand.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 1: RES-electricity production up until 2002 [38] in Belgium

[38] Based on EUROSTAT data, which are up-to-date only until 2001. For many RES, e.g. wind-onshore and PV more recent data from sector organisations and national statistics have been used.

Table 1: RES-electricity production in 1997 and 2002 in GWh

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2 shows that also the RES-heat production has grown, although to a lesser extent than the RES-electricity production. Biomass heat is by far the major source of RES-heat, but it can be seen that the increase of solar thermal heat and geothermal heat has been more pronounced over recent years.

Table 2: RES-heat production up until 2002

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* Biomass heat only until 2001

The biofuel sector in Belgium is virtually non-existent, as can be seen from 3.

Table 3: RES-biofuel production up until 2002

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2.2. Mid-term Potentials

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 2: Mid-term potentials of RES electricity heat and transport in Belgium

Table 4: Policy assessment for RES - Belgium

Belgium is divided in three regions Flanders (F), Wallonie (W) & Brussels (B). Federal supports can be recognized by Fed

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

CYPRUS

1. Summary of RES markets and policy

Background

Cyprus is almost totally dependent on oil imports for its energy supply accounting for 91% of the primary energy supply. The burden of cost of energy imports on the economy of Cyprus is considerable.

RES targets

The RES-E target to be achieved in 2010 is 6% for Cyprus.

Status of the renewable energy market

Cyprus plans full liberalisation of the electricity market to achieve until 2005. There is no electricity import or export. Almost all energy is produced from imported oil and diesel. The Electricity Authority of Cyprus (EAC) plans to invest in a new fossil fuel power plant, which would lead to an excess capacity for the next few years, being a major barrier for renewable development. Solar thermal energy is the major available renewable energy in Cyprus, and it is traditionally used by hotels and households for thermal purposes. The Government has recently adopted the "New Grant Scheme For Energy Conservation and the Promotion of the Utilization of Renewable Energy Sources" effective from 2003 to 2007.

Main supporting policies

The "New Grant Scheme For Energy Conservation and the Promotion of the Utilization of Renewable Energy Sources" provides financial incentives in the form of governmental grants (30-40% of investments) for investments in wind energy systems, solar thermal, PV, biomass, landfill and sewage waste using RES. There is a fixed purchase price for RES by EAC which is 6,3 EUR cents/kWh (3,7 cyp. cent/kWh). In addition to that EAC pays a special premium depending on the technology used from a Special Fund, financed by a levy on electricity consumption. The feed-in tariffs are as follows:

Wind: first five years: 9,2 EUR cents/kWh (5,4 cyp. cent), for the next 10 years: 4,8 EUR cents/kWh to 9,2 EUR cents/kWh (2,8 to 5,4 cyp. cent/kWh) according to the mean annual wind speed.

Biomass, landfill and sewage: 6,3 EUR cents/kWh (3,7 cyp. cent/kWh)

PV up to 5 kW: 20,4 EUR cents/kWh (12 cyp. cent/kWh)

Key factors

Although the government intents to make Cyprus less dependent on imported energy, the energy infrastructure in Cyprus is set up for fossil fuel generation.

2. Current status and potentials of RES

2.1. Current penetration

Virtually all electricity in Cyprus (around 99%) is produced with oil and diesel. There is very small amount of electricity from renewable energy, either solar, small-hydro or biomass. Wind is not used up to now for electricity generation.

However, the total energy consumption is slightly different. 3.6% energy is provided by solar thermal. At the moment 92% of all houses and 50% of the hotels have installed solar water heaters. Cyprus has more solar collectors per capita installed than any other country in the world.

Table1: RES-electricity production in 1997 and 2002 in GWh

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Table 2: RES-heat production up until 2001

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

There is no biofuel production in Cyprus.

2.2. Mid-term potentials

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 1: Mid-term potentials of RES electricity, heat and transport in Cyprus

CZECH REPUBLIC

1. Summary of RES markets and policy

Background

The Czech Republic as many other central European countries has a good supply of cheap coal and lignite based energy. However there have been serious efforts made to increase the share of renewable with own windmill design, numerous solar thermal installations, biomass and an extended system of small hydro.

RES targets

The RES-E target to be achieved in 2010 is 8% for the Czech Republic.

Status of the renewable energy market

The significant excess of generated electricity of around 27,000 GWh/year with the full commissioning of the Temelin Nuclear Power Plant is a major barrier for renewable electricity development for at least another decade. Poor reputation of wind energy caused by premature sales of prototypes to clients. Biomass and hydro are far the most utilised renewables. Geothermal is mainly utilised for balneological and swimming purposes.

Main supporting policies

The main supporting policies in the Czech Republic are:

Minimum feed-in-tariffs annually adjusted. Minimum prices for 2003:

Wind onshore: 9.6 EUR ct/kWh

Geothermal: 9.6 EUR ct/kWh

Biomass and biogas: 8 EUR ct/kWh

Small Hydro: 5 EUR ct/kWh

PV: 19.2 EUR ct/kWh

Tax incentives:

There is an exemption from property tax for five years for conversion of building heating systems from solid fuel to renewable energy. Also there is a tax relief up to five years (concerning income and property) for investment in renewable energy. The import duty on renewable-energy-equipment is reduced.

Low VAT rate (5% instead of 22%) for small facilities (hydropower: 0.1 MW, wind: 0.075 MW, all solar and biomass units).

Reduced VAT rate of 5% paid by final consumer of biomass fuel and heat. Exemption from excise duty for biodiesel fuel.

Key factors

Existing overcapacity on electricity production has historically hampered the development of renewables.

A new Renewable Energy Act is being prepared and should enter into force the first half of 2004.

The Energy Regulatory Office role for setting prices is unclear. This has resulted in large market uncertainty and investors and financiers have consequently held back on new RES-E investments.

Other issues

The present structure of the power production system is a result of the abundant and cheap supply of coal and especially of lignite.

Lack of capital

2. Current status and potentials of RES

2.1. Current penetration

Hydropower and biomass are for the moment the only two renewables contributing to RES electricity. Wind energy potential is for the moment nearly unexploited (around 8 MW currently installed). The utilisation of photovoltaic systems is also very limited.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 1: RES electricity production up until 2002 [39] in the Czech Republic

[39] Based on EUROSTAT data, which are up-to-date only until 2001. For many RES, e.g. wind-onshore and PV more recent data from sector organisations and national statistics have been used.

In 1999 about 1.6 million tons of dry biomass were used for energy purposes. Other renewable resources of thermal energy were much less significant. The total production of heat from biomass grew from 358 Mtoe in 1997 to 432 Mtoe in 2001. Energy recovery of biogas exploitations has started in the recent years. Even though this shows a great shift in a five-year period, it is only 10% of the real potential of biomass. Geothermal heat is utilised for domestic and swimming pool heating as well as for some small industries. Moreover about 380 geothermal heat pumps have been installed until 2002. In 2002 there were 100,000 m2 of solar collectors in operation.

Table 1: RES-electricity production in 1997 and 2002 in GWh

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Table 2: RES-heat production up until 2001

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

In 2001, biofuels already amounted to 1.3% of all automotive fuels.

Table 3: RES-biofuel production up until 2001

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2.2. Mid-term potentials

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 2: Mid-term potentials of RES electricity, heat and transport in the Czech Republic

DENMARK

1. Summary of RES markets and policy

Background

With the election of the new government at the end of 2001 fundamental changes were made to existing energy policies and targets. Most of the favourable promotion schemes for RES have been abolished. The introduction of a green certificate market has been announced but has not been implemented so far. Except for two offshore wind parks, which were already in an advanced planning phase, the strong RES development observed in the 90's has stopped.

RES targets

The RES-E target to be achieved by Denmark in 2010 is 29% of gross electricity consumption.

Status renewable energy market

The renewable energy market has dramatically declined over the last two years.

Main supporting policies

The main promotion schemes for RES in Denmark are the following.

Act on payment for green electricity - settlement price instead of formerly high feed-in tariff

Wind onshore:

New installations receive spot price plus (on a monthly basis) an environmental premium (maximum of 1.3 EUR cents/kWh) plus a compensation for offsetting costs (0,3 EUR cents/kWh), in total limited to 4.8 EUR cents/kWh. Turbine owners are responsible for selling and balancing the power. The tariff can be well below the 4.8 EUR cents/kWh in times of a low spot price. The tariff is insufficient to attract new investments.

Wind offshore:

New installations receive spot price plus (on a monthly basis) an environmental premium (maximum of 1.3 EUR cents/kWh) plus a compensation for offsetting costs (0,3 EUR cents/kWh), in total limited to 4.8 EUR cents/kWh. Turbine owners are responsible for selling and balancing the power. The tariff can be well below the 4.8 EUR cents/kWh in times of a low spot price.

Tendering procedure planed but conditions are currently under discussion.

Solid Biomass:

A settlement price of 4 EUR cents/kWh is guaranteed for a period of ten years. Additionally and as a guarantee these plants receive 1 EUR cent/kWh in compensation for an RE certificate.

Biogas:

A settlement price of 4 EUR cents/kWh is paid

Waste:

A settlement price of 1 EUR cent/kWh is paid

Key factors

Termination of the originally high feed-in tariffs. Delay of the implementation of a green certificate scheme. In the new Danish political climate change renewables are of less importance. The feed-in tariffs applied at present are insufficient to attract investments comparable to the development of the last decade.

2. Current status and potentials of RES

2.1. Current penetration

Due to a focus on environmental issues during the 1980s and 1990s by the Danish governments and the energy administrations renewable energy is already widely used. More than 20 % of the electricity supplied in Denmark is currently based on renewable energy and RES cover approximately 9% of the country's primary energy consumption.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 1: RES electricity production up until 2002 [40] in Denmark

[40] Based on EUROSTAT data, which are up-to-date only until 2001. For many RES, e.g. wind-onshore and PV more recent data from sector organisations and national statistics have been used.

The current penetration in terms of the actual power generation is shown in Figure 1. The highest penetration rate as well as the highest growth during the last decade has been achieved by wind onshore. About 5000 GWh electricity was produced by wind onshore power plants in 2002. Up until 1999 economic conditions for wind energy were very stable. All wind generated power was delivered as prioritised dispatch and a feed-in system with a general tariff of approximately 8 EUR cents/kWh. However, over the last few years the situation has changed markedly due to a number of changes to the support schemes. In 2000 the annual installed wind power capacity peaked over 500 MW, but in 2001 only 115 MW was established. In 2002 the installed capacity increased again due to favourable re-powering conditions. Currently the figures for new wind on-shore capacities are very small (about 50 MW in 2003). There was major development with regard to off-shore wind energy in the years 2002 and 2003. In 2002 the off-shore wind park in Horns Rev (160 MW) was completed and in 2003 the large wind farm in Nysted (165.6 MW) as well as three smaller parks went on-line. Accordingly the total installed capacity of off-shore wind energy is about 425 MW. Biomass, especially biowaste, but also solid biomass and biogas, has the second largest RES-E share. The detailed figures can be seen in Table 1. Only very little growth occurred in the biomass sector during 2002 and 2003 because the earlier favourable promotion conditions for biomass were, like those for wind energy, no longer available.

Table 1: RES-electricity production in 1997 and 2002 in GWh and average annual growth since 1997

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

In the heat sector the dominant renewable energy carrier is biomass, but since 1997 the market has been declining (see 2). Geothermal heat, including heat pumps, has shown the highest growth rate over the last few years.

Table 2: RES-heat production in 1997 and 2002 in ktoe and average annual growth since 1997

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

*Biomass heat only up until 2001

Despite the rather low liquid biofuel production up until 2002 shown in 3, Denmark reached a biofuel production capacity of 36 ktoe in 2003. This figure is attributable to a number of experimental pilot plants currently being operated. It is not clear whether or not Denmark will launch commercial production of biofuels. If so, biodiesel seems to be the most likely option.

Table 3: RES-biofuel production up until 2002

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2.2. Mid-term Potentials

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 2: Mid-term potentials (2020) of RES electricity heat and transport in Denmark

Table 4: Policy assessment for RES - Denmark

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

// Sufficiency to promote RES

* // Hardly any or no support

** // Little support

*** // Moderate support

**** // High support

***** // Very high support

ESTONIA

1. Summary of RES markets and policy

Background

Estonia has one of the lowest penetration of RES in the region with an extended oils-shale based energy production employing 10,000 people in this relatively small country.

RES targets

The RES-E target to be achieved in 2010 is 5.1% for Estonia.

Status of the renewable energy market

There are low opportunities for solar and geothermal. However there is considerable potential in wind and biomass as well as hydro power. The biomass installations need high investment and though there are several wind projects in the pipeline the feed in tariff is hardly more than half of the amount the developers would favour.

Main supporting policies

Electricity Market Act (EMA): electricity price for renewable energy 1.8 times the residential price, so the price for renewable energy is: 5,2 EUR cents /kWh. This price is paid for 7 years for biomass and hydro and for 12 years for wind. The EMA has come into force on July 2003.

Sales Tax Act: 0% VAT for renewable energies

Key factors

Extensive reserve of domestic fuel (10,000 people working in oil shale industry in the country with very high unemployment rate).

Changes in Energy Law open the possibilities for producing wind energy profitably and start manufacturing wind generators and their components in Estonia.

2. Current status and potentials of RES

2.1. Current penetration

The share of renewables is 0.2%, because of the huge and cheap supply of electricity from oil shale. This source dominates the Estonian electricity production. Currently there is one wind-farm operational with a total capacity of 1.8 MW. Several projects with a total of 76 MW installed capacity were identified. In Estonia, at present only one 1.2 MW hydro plant exists. The utilization of solar energy in Estonia has no noticeable spreading both for electricity production and heat supply.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 1: RES electricity production in Estonia up until 2001

The current penetration of biomass is not exactly known but very small. The area occupied by forests constitutes 22 thousand km2 that exceeds a half of the country territory, thus forest residue presents the highest biomass potential.

Table 1: RES-electricity production in 1997 and 2001 in GWh

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Table 2: RES-heat production up until 2001

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

There is no liquid biofuel production in Estonia.

2.2. Mid-term potentials

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 2: Mid-term potentials of RES electricity, heat and transport in Estonia

FINLAND

1. Summary of RES markets and policy

Background

The main core of Finnish renewables policy is defined in the Action Plan for Renewable Energy. The most important objective is to increase the competitiveness of renewable sources for the future. The plan has a strong emphasis on R&D activities to achieve this result in the long term. Energy taxation of fossil fuels forms the main instrument for implementation of renewables in the short term.

RES targets

The RES-E target from the EU directive for Finland is 31.5% of gross electricity consumption in 2010. A national target for 2025 has been set which is aimed at increasing the use of renewable energy by 260 PJ.

Status renewable energy market

Renewables currently cover around 28% of the Finnish total electricity consumption supplied by two key sources: hydro power (70%) and biomass (30%). Over the past decade a significant increase has been achieved in the deployment of biomass, in particular in the form of CHP and district heating systems.

Main supporting policies

Exemption from energy tax for renewable electricity. Unlike electricity from fossil or nuclear sources renewable electricity is exempted from the Finnish energy tax paid by end-users. This brings the following benefits for renewables:

wind 69 EUR /MWh

biomass / mini-hydro 42 EUR /MWh

biomass heating fuels 1 EUR /GJ (compared to natural gas)

Investment subsidies are available for new investments which receive a subsidy of 30% (wind: 40%).

Key factors

Subsidies provide absolute certainty regarding lower investment costs. Tax exemptions help to bridge gap with fossil and nuclear competitors. Nevertheless in the case of wind energy, available support is not enough to plug the gap. The existing support systems have allowed a substantial increase to be achieved in the use of biomass for electricity production and district heating.

Political changes and some uncertainty about future energy support programmes have resulted in new renewable energy investments being withheld.

Other issues

The value of total available support does not completely plug the price gap with fossil or nuclear based competitors. This holds in particular for wind energy.

2. Current status and potentials of RES

2.1. Current penetration

The development of the renewable electricity production over the past decade has resulted in a 30% increase since 1990. In absolute figures bio-energy showed the strongest growth due to a strong expansion of biomass-fueled CHP and district heating. By its efforts Finland is now the largest generator of electricity from biomass within the EU. Nearly 10% of the domestic electricity demand is now met by biomass. Hydro power, however, still remains the largest source of renewable energy in Finland. The use of wind power and photovoltaics is still in its early stages in the Finnish electricity market. In 2002 a total of 51 MW was installed.

The current penetration in terms of the actual power generation is shown in Figure 1 up to 2002 from Eurostat data. The fluctuations reflect the volatility in the supply of hydro power due to variations in weather conditions from year to year. Recent figures for 2002 indicate that electricity from biomass reached a level of 10 TWh. A similar amount was produced by hydro power in 2002. According to the total demand the share of RES electricity in Finland amounted to 25% in 2002 compared with 25% in 1997.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 1: RES electricity production up until 2002 [41] in Finland

[41] Based on EUROSTAT data, which are up-to-date only until 2001. For many RES, e.g. wind-onshore and PV more recent data from sector organisations and national statistics have been used.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 2: RES electricity production in Finland up until 2002 without large hydro

Table 1: RES-electricity production in 1997 and 2002 in GWh

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

In the heat sector the use of biomass, in particular in new CHP and district heating installations, has grown substantially over the past decade (by nearly 50% compared with 1990). This substantial growth rate has fallen somewhat of late. With the use of biomass for heating purposes, Finland has become one of the leading Member States within the EU when it comes to the share of heat from biomass in the total energy demand for heating purposes. Solar thermal collectors and heat pumps have been introduced in Finland, but their contribution still remains small.

Table 2: RES-heat production up until 2002

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* Biomass heat only until 2001

Biofuel for transport has not reached any significant level so far in Finland.

Table 3: RES-biofuel production up until 2002

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2.2. Mid-term Potentials

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 3: Mid-term potentials of RES electricity heat and transport in Finland

Table 4: Policy assessment for RES - Finland

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

FRANCE

1. Summary of RES markets and policy

Background

France has introduced legislation which provides a strong financial support scheme for renewable energy based on feed-in tariffs. These measures took effect in 2001 and 2002. Before this change, implementation was dependent on modest subsidy programmes.

RES targets

The RES-E target from the EU directive for France is 21% of gross electricity consumption in 2010.

Status of the renewable energy market

Renewables cover currently around 16% of the French total electricity consumption. This supply is met mainly by hydro power. Despite significant resources wind, biomass and geothermal energy currently play an insignificant role in the electricity sector. The current use of heat from RES amounts to approximately 6,0 Mtoe which covers 7% of the domestic energy consumption for heating purposes. The use of biomass forms the main source for renewable heat and is relatively stable in size.

Main supporting policies

Feed-in tariffs:

For renewable energy installations up to 12 MW, guaranteed for 15 or 20 years. Tariffs depend on source type and may include a premium for some sources. Rates are adjusted for inflation.

PV-Systems: 15 EUR cents/kWh

Hydro: Standard rate of 6 EUR cents/kWh, premium up to 7,5 EUR cents/kWh

Biomass: Standard rate of 4,9 EUR cents/kWh, premium up to 6 EUR cents/kWh

Sewage and landfill gas: Standard rate of 5,5 EUR cents/kWh, premium up to 6 EUR cents/kWh

MSW: Standard rate of 3,5 EUR cents/kWh, premium up to 4 EUR cents /kWh

Wind:

8,5 EUR cents/kWh for the first 5 years after installation, then 6,5 EUR cents up to 10 years after installation and 3EUR cents/kWh for a further 5 years.

A tendering system is in place for renewable energy installations > 12 MW. Tenders follow an open bidding procedure, where the winner is awarded a guaranteed-price contract. The tariff contracted depends on the bid. Calls for projects have published for biogas, wind onshore and wind offshore with a total power capacity of 250 MW.

Key factors

The level of the tariff is clearly high enough to only attract small and medium wind-energy projects. Tariffs for other renewables seem relatively low or moderate. Guaranteed periods under the new scheme are sufficiently long to secure investments.

Administrative and grid barriers persist.

Uncertainty in winning a bid for projects larger than 12 MW due to the tendering procedure.

Other issues

The new feed-in tariffs may provide a strong incentive if major obstacles like administrative and grid barriers can be removed.

2. Current status and potentials of RES

2.1. Current penetration

The development of renewable electricity production over the past decade has resulted in a 14% increase since 1990. This increase is almost entirely due to more hydro power production. Existing installations in particular have increased their output as there was only a modest growth in new capacity. Biomass is the second-largest source of renewable electricity and its use has also risen over the past decade. However, its contribution to the total renewable electricity generation is small (5%). The use of wind power and photovoltaics is still in its early stages in France. France has a considerable geothermal potential.

Current penetration in terms of the power actually generated is shown in Figure 1 up to 2002 (Data from Eurostat). The fluctuations reflect the volatility in the supply of hydro power due to variations in weather conditions from year to year. In 2003 installed wind power increased by 91 MW to total 239 MW. Photovoltaic solar power rose by 3 MW to a total capacity of 17 MW.

On the basis of total demand the share of RES electricity in France amounted to 14.4% in 2002 compared with 15% in 1997.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 1: RES electricity production up until 2002 [42] in France

[42] Based on EUROSTAT data, which are up-to-date only until 2001. For many RES, e.g. wind-onshore and PV more recent data from sector organisations and national statistics have been used.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 2: RES electricity production in France up until 2002 without large hydro

Table 1: RES electricity production in 1997 and 2002 in GWh

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Unlike renewable electricity, the heat sector has remained more or less stable over the past decade. The current use of heat from RES amounts to approximately 10 Mtoe, which covers 7% of the domestic energy consumption for heating purposes. The use of biomass forms the main source of renewable heat and is relatively stable in size. The largest contribution comes from wood-firing in households, which covers 90% of the heat production from RES. Geothermal heat is the second-largest form of heat in France. Like biomass, its contribution has remained stable over past years. The figures for recent years demonstrate that solar thermal collectors and heat pumps have attracted sizeable investments especially from private households. A total collector area of about 0,7 Mio. m2 was installed by the end of 2002.

Table 2: RES-heat production up until 2001

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

*Biomass heat only up until 2001

France is within Europe one of the leading Member States in the production and use of biofuels for transport. Production levels are similar to Germany's.

Table 3: RES-biofuel production up until 2002

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2.2. Mid-term Potentials

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 3: Mid-term potentials of RES electricity heat and transport in France

Table 4: Policy assessment for RES - France

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* Time implemented, duration of support and operational period are specified for the main instrument supporting the deployment of the selected renewable energy technology. The main instrument is indicated as the first instrument in the first and second row of the table.

Elaboration of support:

1) Degree and duration of support 2) Non-economic factors (e.g. grid constraints, social constraints and administrative barriers)

* // Insufficient support or very strong barriers

** // Little support or significant constraints

*** // Reasonably sufficient support or acceptable market conditions

**** // High support or good market conditions

***** // Very high support or very good conditions

GERMANY

1. Summary of RES markets and policy

Background

The stability of political support has stimulated continuous and high levels of growth especially in the case of wind energy, PV and solar thermal installations over the past decade. But the sectors of liquid biofuels, heat pumps and to a lesser extent biomass electricity, and biomass heat have also shown relevant growth rates. A new feed-in tariff system is proposed that will lower the tariffs for wind on-shore, increase tariffs for biomass electricity, geothermal electricity and introduce a feed-in tariff for the refurbishment of large hydro.

RES targets

The RES-E target to be achieved by Germany in 2010 is 12.5% of gross electricity consumption (in 2020 10% of total energy consumption and 20% of electricity consumption).

Status of the renewable energy market

The renewable energy market in Germany is mature and showing large growth rates even at high penetration rates. Biomass might be considered as the only source that is significantly lagging behind expectations.

Main supporting policies

The main promotion schemes for RES in Germany are the following.

Renewable Energy Act - feed-in tariff (present scheme) (proposed new law to be implemented in 2004)

Wind: 9 EUR cents/kWh for at least five years after installation. Reduction of tariff to 6 EUR cents/kWh depending on yield of system. Yearly reduction of tariff by 1.5%.

Biomass: up to 500 kW: 10 EUR cents/kWh, up to 5 MWp: 9 EUR cents/kWh, up to 20 MWp: 8,6 EUR cents/kWh,

Hydro, landfill gas, sewage gas: up to 500 kW: 7,7 EUR cents/kWh, form 501 kW to 5 MW: 6,6 EUR cents/kWh

PV: 48 EUR cents/kWh, yearly reduction of tariff by 5%. Starting in 01/2004 FIT of 59 EUR cents/kWh.

(Proposed new law to be implemented in 2004 will contain different tariffs)

Market Incentive Program: Investment subsidy for most sources except wind

Income tax regulations on wind energy investments

Environment and Energy Efficiency Programme: subsidised loans for major share of wind investments

Full exemption from mineral oil tax and environmental tax for all pure liquid and solid biofuels in heat and transport.

Key factors

Partially exploited potentials and limited grid capacity in the northern parts of Germany are currently hampering the growth of onshore wind energy for much of the market. Offshore wind energy is developing more slowly than expected due to high costs and unsolved technical problems (long distance from land and deep water). Biomass development is slower than expected due to fuel price uncertainty and high infrastructure costs. Most of the low-cost potentials (wood wastes) have already been exploited. The proposed new renewable energy act will have a major impact on wind, biomass and large hydropower. The current relatively high feed-in tariffs combined with reasonable investment subsidies and loans has generated a considerable RES market. The termination of the 100 000 roofs programme would have led to a significant slowdown of PV development, however this is now being compensated by higher feed-in tariffs as from in January 2004.

2. Current status and potentials of RES

2.1. Current penetration

The developments in renewable electricity production have been very dynamic in Germany over the recent years. In absolute figures wind energy showed the strongest growth reaching the combined generation potential of large and small hydropower at the end of 2003 of about 25 TWh. The actual generation of wind energy in 2003 was lower at about 18.5 TWh due to a wind year that was 16% below average as well as due to the fact that most wind turbines are installed at the end of the year. About 50% of the European wind energy capacity is installed in Germany. Hydropower has the second-largest RES-E share, but it has not been showing any significant development over the last five years. Biomass electricity, including the biodegradable fraction of municipal waste, is the third most important RES-E source with about 6.2 TWh of electricity production in 2002. Strong growth rates have also been achieved in the area of photovoltaics, reaching an installed capacity of 258 MW and a generation potential of about 190 GWh in 2002 and about 260 GWh in 2003.

Penetration in 2001 in terms of actual power generation is shown in Figure 1. For wind and hydropower in particular this graph does not truly reflect the development of the installed capacities because of the volatility of power output over the year. In Table 1 electricity generation from RES is shown for the years 1997 and 2002 as well as the average annual growth during this period.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 1: RES electricity production up until 2002 [43] in Germany

[43] Based on EUROSTAT data, which are up-to-date only until 2001. For many RES, e.g. wind-onshore, hydro power and PV more recent data from sector organisations and national statistics have been used.

Table 1: RES-electricity production in 1997 and 2002 in GWh

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

In the heat sector the growth was less rapid than in the electricity sector although solar thermal collectors and heat pumps have attracted sizeable investment especially from private households. A total collector area of about 5 million m2 was installed by the end of 2002. Biomass heating is largely dominated by wood and wood-waste applications in households and a growing share of biogas, accounting for about 13% of the biomass heat consumption by the end of 2001. The production of heat from wood in households remained quite constant over recent years.

Table 2: RES-heat production up until 2001

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

*Biomass heat only up until 2001

The biofuel sector bas been growing very rapidly over the last 10 years, showing a doubling of production every two years. The existing biofuel mix is based almost entirely on biodiesel produced from rapeseed.

Table 3: RES-biofuel production up until 2002

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2.2. Mid-term Potentials

The mid-term potentials [44] of RES in the sectors of electricity, heat and transport are shown in Figure 2.

[44] The exact definition of the "mid-term potential" can be found in Annex I - Methodologies of the final report. Compared with the technical potential the mid-term potential represents the so-called realisable potential, taking into account socio-economic restrictions, maximum annual growth restrictions, capacity of RES production industry, etc.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 2: Mid-term potentials of RES electricity heat and transport in Germany

Table 4: Policy assessment for RES - Germany

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* Environment and Energy Efficiency Programme of "Deutsche Ausgleichsbank"

// Elaboration of support

* // Insufficient support

** // Little support

*** // Reasonably sufficient support

**** // High support

***** // Very high support

GREECE

1. Summary of RES markets and policy

Background

The current development of RES in Greece showed the first significant growth in the field of active solar thermal systems stimulated by a deduction of the taxable income for final users. However, this measure is temporarily on hold for budgetary reasons. Law 2244/94 on Electricity from Renewables has played a decisive role in starting the large-scale development of RES through private investments The combination of feed-in tariffs (introduced by 2244/94) and subsidies in the order of 40% of the investment cost (provided either through the development law or the 3rd Community Support Framework-CSF) created a large measure of interest among investors. Most of the activity has been concentrated on wind energy and active solar thermal systems. Administrative barriers represent the major constraint to further growth.

RES targets

The RES-E target to be achieved by Greece in 2010 is 20% of gross electricity consumption.

Status of the renewable energy market

Greece has a mature RES market especially for active solar thermal systems, hydro and geothermal installations in the heat sector. The general promotion schemes have been in place for a considerable time already and have undergone only slight change (degree of support) of late. A recent inter-ministerial decision is aimed at reducing the administrative burden affecting RES installations, as well as some geothermal projects.

Main supporting policies

The main promotion schemes for RES in Greece are the following.

Law 2244/94 (feed-in tariff) and Law 2773/1999 (liberalisation) (Feed-in tariff of a bout 7,8 EUR cents/kWh on the islands and 7 EUR cents/kWh on the mainland)

Development Law 2601/98. The Law supports investment activities (including energy investments) of private companies (investment subsidy of about 30%).

The Operational Programme 'Competitiveness' of the Hellenic Ministry of Development is part of the 3rd Community Support Framework (State aid for RES investments, ranging from 30 to 50%).

Law 2364/95 introduces a reduction of the taxable income of final users installating renewable energy systems in private buildings (75% of costs for purchase and installation is tax-deductible).

Key factors

The big danger is that the construction and upgrading of the grid lines will be delayed, postponing as a consequence the development of RES. This fact, in combination with the administrative difficulties and grid connection obstacles causing problems with obtaining construction permits for wind and biomass power plants constitutes the biggest barrier. However, according to the latest inter-ministerial decisions, the licensing procedure for RES power plants will be streamlined and made more efficient. It remains to be seen over the next months how effective this decision proves to be. With regard to the upgrading and extension of power transmission lines, which also contribute to the further deployment of RES, expropriation procedures are being shortened and simplified to speed up implementation for the 2004 Olympics.

The Greek Government has also established a set of rules for the rational use of geothermal energy in line with the Community's view. Any geothermal field is considered to be a single-entity deposit, and a-source that cannot be split up. A specific bidding procedure has been established for the whole range of products, by products and process residues obtained from a geothermal source.

2. Current status and potentials of RES

2.1. Current penetration

The current status and development in the renewable electricity production in Greece is mostly dominated by traditional RES-E sources such as large-scale hydropower. A major part of the RES-E output is effected by annual fluctuations of precipitation. In 2002, the electricity generated by hydropower accounted for around 2.7 TWh (excluding pumped storage hydro energy). The utilisation of small-scale hydropower has increased moderately over the last 6 years.

Wind energy has been growing modestly since 1997, reaching about 375 MW or 0.5 TWh in 2002. As explained in the policy summary, particular non-technical barriers such as obtaining installation permits for electricity generated by wind turbines, have hindered its development to some extent. In accordance with approved Ministerial Decision 1726/2003. [45], the Greek Government decided to streamline and speed-up its licensing procedure for RES power plants. As a result of these actions, it can be expected that the wind sector will grow more dynamically over the coming years.

[45] 2nd National Report Regarding Penetration Level of Renewable Energy Sources in the Year 2010, Page 6, Athens, October 2003.

Table 1: RES-electricity production in 1997 and 2002 in GWh

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 1: RES electricity production up until 2002 [46] in Greece.

[46] Based on EUROSTAT data, which are up-to-date only until 2001. For many RES, e.g. wind-onshore and PV more recent data from sector organisations and national statistics have been used.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 2: RES electricity production in Greece up until 2002 without large hydro

With regard to the heat sector, Greece has increased considerably its national geothermal heat capacity (by about a factor of three) since 1997. This increase resulted from the installation of different projects accounting for approximately 80 MWth in 2002. The Greek Government has established a set of rules for the rational use of geothermal energy. A specific bidding procedure was established for the whole range of products, by-products and process residues obtained from geothermal sources.

With respect to other technologies, solar thermal panels show a moderate 7 percent growth rate from 1997. As a result of tax incentives in this sector, the total cumulative capacity for solar thermal systems increased up to 2.8 million m2 in 2002, with Greece now being the second country in Europe after Germany. However, these support mechanisms are temporarily on hold for budgetary reasons and a future prospects look gloomy.

Table 2: RES-heat production up until 2002

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* Biomass heat only up until 2001

With regard to liquid biofuels production, Greece has been a dynamic country at the experimental stage with several pilot projects related to the different technologies for the production of biofuels. However, currently there is no commercial-scale production. The pilot projects tested so far, looked at the production both of biodiesel and bioethanol fuels for transportation purposes derived from various traditional crops such as wheat, corn, fried and waste oil, sunflower and rape seed. If these attempts prove to be cost-effective in the long run, major support mechanisms for the industry are expected to be implemented in the coming years.

Table 3: RES-biofuel production up until 2001

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2.2. Mid-term Potentials

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 3: Mid-term potentials of RES electricity, heat and transport in Greece

Table 4: Policy assessment for RES - Greece

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Sufficiency to promote RES

* // Hardly any or no support

** // Little support

*** // Moderate support

**** // High support

***** // Very high support

HUNGARIA

1. Summary of RES markets and policy

Background

Hungary is net importer of energy. 70% of the total energy demand of Hungary is covered by import. The energy policy does not include significant actions towards renewable energy sources.

RES targets

The RES-E target to be achieved in 2010 is 3.6% for Hungary.

Status of the renewable energy market

There would be good opportunities for biomass, solar, geothermal and some wind energy development, although the investment climate was not favourable until now and only very few investment has taken place with different multilateral funding.

Main supporting policies

Ministerial Decree 56/2002: Guaranteed feed in tariff (on indefinite term), beginning in January 2003, all energy generated from renewable energy resources must be purchased between 6 and 6,8 EUR cents/kWh, not technology specific.

Key factors

No coordinated national action for RES penetration. Insufficient investment climate, although various funds available.

2. Current status and potentials of RES

2.1. Current penetration

The penetration of the renewable energy sources in the Hungarian primary energy production is relatively small, 3.6 per cent. The share of RES in electricity production is even lower, 0.6 per cent. However due to the building of large hydropower plants in the 1970s on the Tisza river and several small hydro power plants (built in 1930-60) the hydropower has a notable share among the renewable sources. The capacity of the three largest hydropower plants is 43.8 MWe. They provide about 200 GWh of electricity annually. The installed hydro power capacity has been not increased in the last 30 years and further penetration of the hydropower - excluding the refurbishment of the old plants - is unlikely as it faces opposition. Photovoltaic applications have been implemented on an experimental basis in the telecommunications and other sectors, but this technology has not yet reached wide scale of commercialization in Hungary. Wind energy has for the moment a symbolic representatition (2 MW).

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 1: RES electricity production up until 2002 [47] in Hungary

[47] Based on EUROSTAT data, which are up-to-date only until 2001. For many RES, e.g. wind-onshore, hydro power and PV more recent data from sector organisations and national statistics have been used.

Biomass accounts for the largest share of Hungary's renewable energy consumption. Currently fuel wood combustion is the primary use of biomass. Forestry wastes and sawmill by-products are currently burnt in furnaces to provide heat for the forestry industry or briquetted for retail sale. Nearly 40 percent of the round wood production is used for energy purposes. Consumption of biomass heat in 2001 amounted to 302 Mtoe mainly based in solid biomass uses. One of the largest exploited renewable energy resources in Hungary is geothermal energy with approximately 350 MW of installed capacity for heat generation. The geothermal energy and thermal water is used mainly for balneological purposes and for heating of the bath facilities. In the last 10 years there were several projects completed in the south-eastern part of Hungary for district heating and greenhouse heating. The penetration of heat pumps is proceeding only slowly - however there are several residential and office buildings heated with this technology - because of the high investment costs and that it is relatively unknown. Limited use of solar energy for water and space heating has been observed, based on flat plat collectors.

Table 1: RES-electricity production in 1997 and 2002 in GWh

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Table 2: RES-heat production up until 2001

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

A National Biodiesel Programme has been launched some years ago with some pilot factories started but due to discontinuous support, the programme has not given any important results.

Table 3: RES-biofuel production up until 2001

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2.2. Mid-term potentials

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 2: Mid-term potentials of RES electricity heat and transport in Hungary

IRELAND

1. Summary of RES markets and policy

Background

Ireland is the last EU country that uses a tendering scheme as the main instrument in supporting renewable energy. The Alternative Energy Requirement (AER) is a competition for investors in which the lowest bidders are offered a Power Purchase Agreement of up to 15 years. The first four competitions were held between 1995 and 1998. Rounds 5 and 6 were held in 2003. The market for household and small industrial consumers is open only for 100% green consumers, resulting in new market entrants that offer competitive green power contracts and investments in commercial wind parks (i.e. not funded through AER).

RES targets

The RES-E target to be achieved by Ireland in 2010 is 13.2% of gross electricity consumption.

Status of the renewable energy market

AER round 6 closed in April 2003. In Ireland there is no real voluntary market for renewable electricity.

Main supporting policies

The Alternative Energy Requirement (tendering scheme) is the main support instrument. Targets and purchase prices specified for the technologies are shown below. No support is provided for renewable heat and biofuels except promotional projects for biofuels that may receive tax exemption.

Technology Support level (EURct/kWh) Specifics

Large-scale wind 5.216 up to 400 MW

Small-scale wind 5.742 up to 85 MW

Offshore Wind 8.4 up to 50 MW; indicative price cap only

Biomass 6.412 up to 8 MW

Biomass-CHP 7.0 up to 28 MW

Biomass-anaerobic digestion 7.0 up to 2 MW

Hydro 7.018 up to 5 MW

Key factors

- The tender is a stop-start programme where the future of target-setting is unknown (both levels and technology preferences).

- The AER tends to lead to relatively poor quality of equipment as the lower-price bids win the competition.

- No stimulation is provided above the targets set.

- Projects eligible may not exceed certain capacity levels which may lead to a certain inefficiency of the project design.

- A lack of co-operation exists in the Irish RE industry as a direct result of the tendering scheme.

- Long-term certainty of supply contract (up to 15 years, for biomass-CHP only 10). A market-based instrument that includes element of competition.

Other issues

An official consultation document on future renewable energy policies is currently being prepared.

2. Current status and potentials of RES

2.1. Current penetration

Traditionally, hydropower is by far the most important renewable electricity source in Ireland, though in recent years production from other RES-E such as wind and biogas has been increasing. In 2002 the combined production of small-scale and large-scale hydropower stations was 912 GWh, which corresponds to 73% of the total RES-E production for that year.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 1: RES-electricity production up until 2002 [48]

[48] Based on EUROSTAT data, which are up-to-date only until 2001. For many RES, e.g. wind-onshore and PV more recent data from sector organisations and national statistics have been used.

Figure 1 shows that electricity generation from wind has increased from 0.2 GWh in 1990 to 330 GWh in 2002. The contribution of wind power to overall electricity generation from RES in 2002 was 27%. Installed wind power capacity at the end of 2002 was 137 MW. In 2003 installed wind power capacity increased by 49 MW up to 186 MW at the end of 2003. Electricity production from biogas in the year 2002 was 81 GWh, accounting for a contribution of about 7% to the overall electricity generation from RES. Finally, it can be noted that in Ireland there is virtually no RES-E production from solid biomass. The share of RES electricity in overall electricity consumption in Ireland increased from 3.6% in 1997 up to 5.1% in 2002, as shown in Table 1.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 2: RES-electricity production in Ireland up until 2002 without large hydro

Table 1: RES-electricity production in 1997 and 2002 in GWh

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Table 2 shows data regarding the penetration of RES-heat in Ireland. Biomass heat production over the last few years has been increasing at an average rate of 8% per year. Total biomass heat production in 2001 was 145 ktoe. It can be seen that solar thermal heat and geothermal heat production is still relatively small-scale compared with biomass heat.

As can be seen in Table 3, the biofuel market is virtually non-existent in Ireland.

Table 2: RES-heat production up until 2002

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

*Biomass heat only up until 2001

Table 3: RES-biofuel production up until 2002

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2.2. Mid-term Potentials

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 3: Mid-term potentials 2020 of RES electricity, heat and transport in Ireland.

Table 4: Policy assessment for RES - Ireland

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Sufficiency to promote RES

* // Hardly any or no support

** // Little support

*** // Moderate support

**** // High support

***** // Very high support

ITALY

1. Summary of RES markets and policy

Background

The Italian RES policy is an integral part of CO2 reduction policies. In 2001 the main support program CIP6 was replaced by a green certificate system with binding targets. Certificates are issued for plants commissioned after April 1 1999 and only for the first 8 years of operation. The certificate system's overall target of 2% was not reached in the first full year of operation. Decree 387 of December 2003 that implements the EU Renewable Electricity Directive increased the target set for 2004-2006 by 0.35% per year.

RES targets

The RES-E target to be achieved by Italy in 2010 is 25% (76 TWh) of gross electricity consumption.

Status of the renewable energy market

Obligatory demand for producers and importers. The GRTN, Italy's Independent System Operator, may sell certificates produced at eligible RES-E plants under the former CIP6 support scheme at a fixed price and only if the market is short to prevent excessively high prices on the market. Voluntary demand for green electricity may be included in the certificate system. The implementation of the Guarantee of Origin will make the voluntary market more transparent and open.

Main supporting policies

- Certificate system with mandatory demand

- Carbon dioxide tax with exemption for RES (biofuels)

- Funds for specific technologies and/or municipalities

Key factors

- Relatively favourable certificate prices up to 8.4 EURct/kWh.

- Certificates are issued only for plants producing more than 50 MWh per year.

- The major problem with developing new production capacity seems to be problems in obtaining authorisation at local level and the high cost of grid connection.

- The carbon tax is relatively high, which offers competition benefits for renewables.

2. Current status and potentials of RES

2.1. Current penetration

Development of the renewable electricity production in Italy is shown in Figure 1. Hydropower represents around 85 - 90% of Italy's RES-E production, with a total production of 41 TWh of both small-scale and large-scale hydropower stations in 2001. Electricity production from renewable energy sources other than large hydro is detailed in Figure 1. Geothermal electricity is the second most important RES-E source, representing 8% of the RES-E production. Worth mentioning is also the strong growth of the installed wind power capacity, with a factor of 270 in the period from 1990-2002, up to 785 MWe in 2002. In absolute terms the Italian wind market is however still small in size. Installed PV capacity grew by 600% in the same period, up to an installed capacity of 23 MWp in 2002. According to the total electricity demand the share of RES electricity in Italy increased slightly from 16% in 1997 to 16.8% in 2002.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 1: RES-electricity production in Italy up until 2002 [49] in Italy

[49] Based on EUROSTAT data, which are up-to-date only until 2001. For many RES, e.g. wind-onshore and PV more recent data from sector organisations and national statistics have been used.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 2: RES electricity production in Italy up until 2002 without large hydro

Table 1: RES electricity production in 1997 and 2002 in GWh

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Data showing the RES-heat production in Italy can be found in Table 2. Biomass heat and solar thermal heat show strong growth rates of 9% and 21%, respectively. As with RES-E, the contribution of geothermal to RES-heat is substantial, with 213 ktoe produced in 2002.

The production of biofuels in Italy also shows an upward trend, as shown in Table 3. Average growth rate for the production of liquid biofuels since 1997 is 32% per year.

Table 2: RES-heat production up until 2002

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

*Biomass heat only up until 2001

Table 3: RES-biofuel production up until 2001

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2.2. Mid-term Potentials

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 3: Mid-term potentials of RES electricity heat and transport in Italy

Table 4: Policy assessment for RES - Italy

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

LATVIA

1. Summary of RES markets and policy

Background

Imported energy resources account for 65-70 % of the total energy consumption in the primary energy resource balance of Latvia. Therefore the primary reason for supporting renewable resources in energy generation is security of supply and creation of new jobs. Wood and wind are the most prioritized from renewable energy resources for use in electricity generation.

RES targets

The RES-E target to be achieved in 2010 is 49.3% for Latvia.

Status of the renewable energy market

From 1996 to 2002, Latvia experienced significant growth in renewable energy projects as developers took advantage of the so-called double tariff, phased out the 1st January 2003. Latvia had a unique feed-in tariff, which was double the average electricity price for a period of eight years after grid connection for wind and small hydro power plants (less than 2 MW). Annual production at small hydropower plants increased from 2.5 to 30 GWh, while output from windpower plants built during the last three years increased to about 50 GWh.

The plan to build an undersea cable from Finland to import cheap energy may jeopardize RES development. The political support of RES has decreased in Latvia since January 2003. The cheap production of electricity from large-hydro and the low regional import electricity prices are obstacles for further RES development.

Main supporting policies

Law on Energy: With the amendment adopted in 2001 that phased out the so-called double tariff by 1st January 2003, regulations fixing the total capacity for installation and specific volumes for next year are annually published. The annual purchase tariff for small hydro power as well as for power plants using waste or biogas is set at the average electricity sales tariff, while tariffs for wind power plants are approved on a case-by-case basis by the regulator.

Other issues

Long-term loans on favourable conditions for projects in private and public sectors

Owners of buildings and other facilities have the right to choose the most cost-efficient type of energy supply.

2. Current status and potentials of RES

2.1. Current penetration

The hydroelectric facilities provide about 75% of electric generation in Latvia, however, the supply reliability is complicated due to frozen rivers during very low winter temperatures. Total installed wind energy capacity in Latvia is currently very small (about 22.8 MW).

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 1: RES electricity production up until 2001 [50] in the Latvia

[50] Based on EUROSTAT data, which are up-to-date only until 2001. For many RES, e.g. wind-onshore and PV more recent data from sector organisations and national statistics have been used.

The biomass energy is mainly used as firewood in small and, as a rule, low-efficient boilers in the private household utilities. Solar energy is practically not used for heat production.

Table 1: RES-electricity production in 1997 and 2001 in GWh

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Table 2: RES-heat production up until 2001

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Table 3: RES-biofuel production up until 2001

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2.2. Mid-term potentials

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 2: Mid-term potentials of RES electricity, heat and transport in the Latvia

LITHUANIA

1. Summary of RES markets and policy

Background

Lithuania has the highest dependence on nuclear power in its electricity supply of any country in the world, supplied by a single nuclear plant, Ignalina. However, the first of two reactors should be decommissioned in 2005 and the second in 2009. The decommissioning of the nuclear power plant Lithuania should prevent turning back towards fossil fuels as the main source for the electricity production. One of the strategic objectives in the Energy Strategy, 2002 is to strive for a share of renewable energy resources of up to 12% in the total primary energy balance by 2010.

RES targets

The RES-E target to be achieved in 2010 is 7% for Lithuania.

Status of the renewable energy market

Especially biomass supply is growing (wood and straw-firing boilers). There is still an important hydro potential. A big investment has been made in 2002 in geothermal energy. Although Lithuania has very good wind potential, there is no development of this energy up to now.

Main supporting policies

Resolution No. 1474 of 5 December 2001: Procedure for promotion of purchasing of electricity generated from renewable and waste energy sources. Average energy prices since February 2002: Hydro: 6.9 EURc/kWh, Wind: 7.5 EURc/kWh, Biomass 6.9 EURc/kWh

Key factors

There are feed in tariffs since February 2002 with no guaranteed time.

There exist delays in supporting secondary legislation (biofuel).

2. Current status and potentials of RES

2.1. Current penetration

Large hydro installed capacity was to 112 MW; small hydro to 15 MW. Recently the pump-storage plant Kruonis with 800 MW has been put into service. No wind turbines operate in Lithuania, only a 4 MW demonstration wind project is on the drawing board for a site at Butinge on the Baltic Sea coast.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 1: RES electricity production up until 2001 [51] in Lithuania

[51] Based on EUROSTAT data, which are up-to-date only until 2001. For many RES, e.g. wind-onshore and PV more recent data from sector organisations and national statistics have been used.

Recently solar energy has been utilized for hot water supply, space heating of premises and drying of agricultural production. Among the biomass energy sources wood was used in Lithuania for space heating of individual houses by burning in stoves with small efficiency. In 1994 waste wood and specially prepared wood chips were started to be used burning them in district heating boilers with higher capacity (> 1 MW). Now the totally installed capacity of such combustion wood boilers achieves around 120 MW. In accordance with the statistic data of 1998 the consumption of wood fuel was equivalent to 571 ktoe. The using of straw fuel in Lithuania was started since 1996. The total installed capacity of straw-fired boilers makes up about 5 MW. Approximately 7500 t of straw is burned annually in these boilers. This amount is equivalent to 2.5 ktoe of primary energy. There are 6 individual geothermal plants with the total capacity of 114 kW. The construction of Vydmantai geothermal plant in Kretinga region has recently started. 41 MW geothermal plant is build in Klaipeda. In the year 2002 this power plant was not yet working in its full capacity, however produced 180 000 kWh thermal energy.

Table 1: RES-electricity production in 1997 and 2001 in GWh

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Table 2: RES-heat production up until 2001

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

There is no biofuel production in Lithuania.

2.2. Mid-term potentials

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 2: Mid-term potentials of RES electricity, heat and transport in Lithuania

LUXEMBOURG

1. Summary of RES markets and policy

Background

The 1993 Framework Law is the basis of two main regulations. The ongoing nature of the framework law creates a stable environment and investor confidence. Subsidies are granted to enterprises and companies for investments in eligible technologies, which include solar, wind, biomass, geothermal. Preferential tariffs are given for electricity produced from RES.

RES targets

The RES-E target to be achieved by Luxembourg in 2010 is 5.7 % of gross electricity consumption.

Status of the renewable energy market

The national energy supply company Cegedel just started this year with selling green electricity. The latest support program is limited to 5 years, and there is a limit on RES resources for creating new capacity. Development therefore seems to be restricted.

Main supporting policies

Feed-in tariff: tariff in EUR ct/kWh conditions

Wind, hydro, biomass, biogas: 2.5 up to 3 MW, 10 years

PV for municipalities 25 up to 50 kW, 20 years

PV for non-municipalities 45 - 55 up to 50 kW, 20 years

In addition investors can receive investment subsidies totalling up to 40% of investments.

Key factors

- RES has to compete with combined-cycle technology, a technology enabling the achievement of similar environmental objectives as RES, but more economically.

- Limitations on eligibility and budgets.

- Guaranteed market for electricity from RES provides certainty for investors.

- Broad range of support measures which may be used cumulatively.

Other issues

Some of the support measures seem to have had no or only limited effect. Support measures in general aimed at municipality-level or specific technologies have not resulted in the promotion of RES-E.

In February 2004, the national Parliament approved a modification to the Framework Law for transposing Directive 2001/77.

2. Current status and potentials of RES

2.1. Current penetration

Development of the renewable electricity production in Luxembourg over the last decade is shown in Figure 1. Hydropower accounts for the largest contribution to the overall renewable electricity production, with a share of around 65-70% over the last few years. Wind makes a small contribution of 27 GWh in 2002. Production of electricity from biowaste shows more stability over time. In the period 1990-2002 electricity production from biowaste was around 23 GWh per year. In Table 2 the electricity generation from RES is given for the years 1997 and 2002, as well as the average annual growth during this period. It can be seen that the contribution of renewable energy sources to the overall electricity generation in Luxembourg was 2.1% in 1997 and 2.2% in 2002.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 1: RES-electricity production in Luxembourg upuntil 2002 [52]

[52] Based on EUROSTAT data, which are up-to-date only until 2001. For many RES, e.g. wind-onshore and PV more recent data from sector organisations and national statistics have been used.

Data covering RES-heat production in Luxembourg are shown in Table 2. Only biomass heat contributes to RES-heat production in Luxembourg with 25 ktoe in 2001. Production from solar thermal and geothermal sources in 2001 and the years before has been virtually zero. In Table 3 it can be seen that the same is true for the production of liquid biofuels.

Table 1: RES-electricity production in 1997 and 2002 in GWh

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Table 2: RES-heat production up until 2001

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* Biomass heat only until 2001

The biofuel sector in Luxembourg is virtually non-existent. No production data are available.

Table 3: RES-biofuel production up until 2001

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2.2. Mid-term Potentials

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 2: Mid-term potentials of RES electricity, heat and transport in Luxembourg

Table 4: Policy assessment for RES - Luxembourg

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

MALTA

1. Summary of RES markets and policy

Background

Energy utilisation in Malta is characterised by a total dependence on imported petroleum products and fossil fuels, low efficiency utilisation and no penetration of alternative sources.

Efforts are being directed towards the identification and utilisation of appropriate alternative sources of energy, including solar energy.

RES targets

The RES-E target to be achieved in 2010 is 5% for Malta.

Status of the renewable energy market

No commercial utilisation of renewable energy. The Institute of Energy Technology and others have undertaken pilot projects and studies to assess the potential and applicability of renewable sources, mainly wind and solar power.

Main supporting policies

5% VAT (instead of 15%) on solar applications.

At present Malta is formulating a strategy for renewable energy for the Maltese Islands.

Key factors

Energy infrastructure up to now has been oriented to subsidised oil products although the existing potential for renewable energy sources.

2. Current status and potentials of RES

2.1. Current penetration

The penetration of the renewable energies in Malta is practically zero. Photovoltaic applications in Malta that were so far restricted to research and demonstration systems will soon be available for everyone to install, according to the regulations to be set by the Malta Resources Authority.

Table 1: RES-energy production in 1997 and 2002

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2.2. Mid-term potentials

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 1: Mid-term potentials of RES electricity, heat and transport in Malta

NETHERLANDS

1. Summary of RES markets and policy

Background

Major support measures and market openness resulted in much higher green power consumption, a large surplus of certificates. However, there were no new RES installations. The policy support scheme was criticised and accordingly revised. The new support scheme has been in operation since July 2003 (see below).

RES targets

The RES-E target to be achieved by the Netherlands in 2010 is 9% of gross electricity consumption. A target of 10% total renewable energy by 2020 has been set with an interim indicative total RES target of 5% by 2010.

Status of the renewable energy market

Early in 2004 the total amount of green power supplied to consumers reached 2.4 million. Competition in green pricing and green power supplies has been fierce in the wake of the opening-up of the green power market in July 2001. Investments in renewable energy have been slowing down over the past few years because of political uncertainty about renewable energy support.

Main supporting policies

The new policy programme MEP to support renewable energy investments has been in operation since 1 July 2003. See underneath the subsidy in EURct/kWh. The 2005 subsidies are higher because of the phasing out of the ecotax).

Technology source Tariff 2004(*) Tariff 2005

Mixed biomass and waste: 2.9 2.9

Wind on-shore 6.3 7.7

Wind off-shore 8.2 9.7

Pure biomass large scale: 5.5

Small-scale biomass < 50 MWe 8.2 9.7

PV, tidal, wave and hydro 8.2. 9.7

(*) from 1 July 2004 onwards

Key factors

Budget constraints caused uncertainty about future energy support programmes with a consequent withholding of new renewable energy investment. A new system, the MEP scheme, has improved investment conditions, although the short duration of the tariffs scheme provided has been criticised.

The opening-up of the green power market for small consumers has resulted in strong competition among utilities for green power products. Combined with a relatively high degree of support for energy-tax exemptions and feed-in tariffs for green power, this has led to large increase in the amount of green power consumed.

Other issues

The system for Guarantee of Origin has been launched by renaming the former certificate system a GoO system. Imports are still allowed (foreign GoO), but are not eligible for the MEP subsidy.

2. Current status and potentials of RES

2.1. Current penetration

Renewable electricity production in the period 1990-2002 in the Netherlands is shown in Figure 1. It can be seen that in this period annual RES-E production increased from 0.7 TWh in 1990 to around 3.6 TWh in 2002. Solid biomass is the most important RES-E source and accounted for around 35% of the annual RES-E production in the Netherlands in 2002. The second most important RES-E source is generation by on-shore wind. In 2002 installed wind capacity was increased by 40% to 677 MW, corresponding to a production level of 0.9 TWh in the same year.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 1: RES-electricity production up until 2002 [53]

[53] Based on EUROSTAT data, which are up-to-date only until 2001. For many RES, e.g. wind-onshore and PV more recent data from sector organisations and national statistics have been used.

1 shows the data for electricity generation from RES in the Netherlands for the years 1997 and 2002, as well as the average annual growth during the intervening period. Figures for RES-E penetration in 1997 have been adjusted from 3.5% (including non-biodegradable waste) to 1.8% (excluding biodegradable waste). The overall amount of renewable electricity production is clearly increasing, but faster development is still needed for achieving the 9% target.

Table 1: RES-electricity production in 1997 and 2002 in GWh

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2 and 3 show data indicating the penetration of RES-heat and RES-biofuel, respectively. Biomass heat production in 2001 was 324 ktoe. Solar thermal heat production is still relatively small compared with biomass heat, but an average annual growth rate of 17% since 1997 has been reported for this technology. Production of geothermal heat and biofuels is still a very small market in the Netherlands, with production figures of virtually zero.

Table 2: RES-heat production up until 2001

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Table 3: RES-biofuel production up until 2002

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2.1. Mid-term Potentials

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 2: Mid-term potentials of RES electricity heat and transport in the Netherlands

Table 4: Policy assessment for RES - Netherlands

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

The Netherlands

(a) Largest current incentive from MAP funds (Environmental Action Plan).

(b) Biofuels have been stimulated so far only by R&D funds. At the end 2003 policies are expected to be formulated for biofuel support in the Netherlands.

(c) Geothermal energy is not used in the Netherlands (note that this definition excludes heat pumps).

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

POLAND

1. Summary of RES markets and policy

Background

Coal-fired power and cogeneration plants dominate electricity generation in Poland. However, more than half of the capacity was built in the 1970's and significant investment in new generation and modernization of existing generation is required.

Poland requires that electric utilities maintain a renewable energy portfolio of at least 2.4 percent in 2001 (2.5% in 2002; 2.65% in 2003, etc., 7.5% in 2010 and in the following years) and has established a target of 7.5% of primary energy production from renewable sources by 2010 and 14% by 2020. However, these targets have not yet been enforced, discouraging large scale renewable development. The key resource for achieving the target is likely to be biomass, mainly forestry and agricultural residues and energy crops.

RES targets

The RES-E and primary energy target to be achieved in 2010 is 7.5% for Poland.

Status of the renewable energy market

Biomass covers more than 98% of renewable energy production. Biomass is considered to be the most promising renewable energy in Poland, for both electricity and thermal energy production. This is because of the abundant potential of straw and wood resources in Poland and maturity of this technology. At present there are 200 ha energy crops grown and estimations indicate that 1,5 million ha of arable land is available for energy crops. Polish hydro power has chances for development as neither the big hydro power plants are fully used (due to antiquated equipment) nor the small plants. There is also a considerable wind energy potential with developments in recent years.

Main supporting policies

Green Power Purchase Obligation.

Law on biofuels

Key factors

No clear enforcement mechanism.

Other issues

There are environmental funds on all levels of administration supporting development of RES with grants or soft loans as well as an organisation called ECOFUND that support environmental protection projects, including RES. In addition, low interest credits are available from banks when the money is used for environmental projects.

2. Current status and potentials of RES

2.1. Current penetration

The total installed capacity of large hydro-electric power stations is around 630 MW, and of the small ones 160 MW. In 2000 33 MW of wind capacity were installed with another 40 MW project under construction (at the beginning of 2003, 57 MW wind capacity were installed). In Poland 30% of the land surface is economically suitable for wind turbine applications, 5% very favourable. Poland has a good technical potential for wind energy development and local manufacturing. Photovoltaic cells are virtually not used in Poland.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 1: RES electricity production up until 2002 [54] in Poland

[54] Based on EUROSTAT data, which are up-to-date only until 2001. For many RES, e.g. wind-onshore and PV more recent data from sector organisations and national statistics have been used.

In solar thermal applications, both liquid and air solar collectors are used in a few areas in Poland. The total number of air collectors is estimated at 50-60 units, and their surface area at 6,000 m2. Around 1,000 solar installations for the heating of usable water have been installed in Poland with the total surface area of the collectors exceeding 10,000 m2. Biomass covers over 98% of renewable energy production. Biomass is considered to be the most promising of renewable energy in Poland. Current installed capacity using geothermal energy is approximately 68.5 MWt, of which 26.2 MWt is from heat pumps, which collectively generate 0,02 Mtoe of energy on an annual basis.

Table 1: RES-electricity production in 1997 and 2002 in GWh

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Table 2: RES-heat production up until 2001

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Table 3: RES-biofuel production up until 2001

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2.2. Mid-term potentials

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 2: Mid-term potentials of RES electricity, heat and transport in Poland

PORTUGAL

1. Summary of RES markets and policy

Background

Extreme dependence on external energy sources has pushed the Portuguese Government to launch several energy plans and financing measures in order to promote RES-E development. Incentives for renewable electricity mainly comprise investment subsidies and RES-E production incentives (through the establishment of a feed-in tariff scheme consisting of a fixed tariff per kWh for each RES technology).

RES targets

The RES-E target to be achieved by Portugal in 2010 is 39.0% of gross electricity consumption.

Status of the renewable energy market

In the recently approved energy policy, the Portuguese Government has set goals for the development of RES-E, giving special attention to wind power (with an expected capacity of 3.750 MW by 2010) and small hydro (400 MW). For the implementation of the guarantee of origin the grid operator REN is designated as the issuing body.

Main supporting policies

Feed-in Tariffs for 2003 in EUR cents /kWh

Photovoltaics < 5kW 41.0

> 5kW 22.4

Wave 22.5

Small hydro 7.2

Wind Beyond 2600 hours 4.3

From 2400 to 2600 hours 5.1

From 2200 to 2400 hours 6.0

From 2000 to 2200 hours 7.0

First 2000 hours 8.3

In addition, investment subsidies and tax deductions are used to support renewable energies.

Key factors

Feed-in structure delivers investment certainty. The tariffs differ for different technologies. The various support measures are all part of one national strategy and work well together. A monitoring system will guard the process of RES development

The tax measures may change with government structure or budget.

Other issues

The analysis of the Portuguese target must take into account the important variability of large hydro. Grid capacity problems hamper a larger uptake of renewable electricity in some Portuguese regions. Complex and slow licensing procedures have resulted in long lead times for new renewable installations.

2. Current status and potentials of RES

2.1 Current penetration

The production of renewable electricity in Portugal is dominated by hydro large-scale projects, as can be seen in Figure 1. In 2001 85% of Portugal's RES-E production was from this RES-E source, while in 2002 the share of large hydro of the overall Portuguese RES-E production decreased to 72%. In the period from 1990 to 2002 large-scale hydro power production varied between 4.9 TWh (1992) and 14.2 TWh (1996), with a production of 7.5 TWh in 2002. These variations complicate the monitoring of Portugal's efforts in meeting its renewable electricity target for 2010 (see further sections). Other important RES-E sources are small-scale hydro and solid biomass, with a production of 706 GWh and 1.2 TWh in 2002 respectively. Electricity production from biowaste and wind has started to grow over the last few years. In 2002 Portugal's installed wind power was increased by 43% up to 179 MW, accounting for 362 GWh generated electricity. Since 1997, the non-large-hydro RES-E passed from 1.76 TWh in 1997 to 2.9 TWh by 2002.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 1: RES-electricity production up until 2002 [55] in Portugal

[55] Based on EUROSTAT data, which are up-to-date only until 2001. For many RES, e.g. wind-onshore and PV more recent data from sector organisations and national statistics have been used.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 2: RES electricity production in Portugal up until 2002 without large hydro

Table 1 shows the electricity generation from renewable energy sources in 1997 and 2002, as well as the average annual growth during the intervening period. Due to the wide fluctuations in electricity generated from hydro, the share of RES electricity in 2002 was only around 22% compared with 39% in 1997.

Table 1: RES electricity production in 1997 and 2002 in GWh

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Table 2 and Table 3 show data indicating the penetration of RES-heat and RES-biofuel respectively. Biomass heat production over the past few years has been stable at around 1900 ktoe per year. Solar thermal heat and geothermal heat production is still relatively small compared with biomass heat, showing a contribution of 19 ktoe and 90 ktoe respectively. Geothermal heat production showed a very strong increase in 2001, due to a new large demo plant on the Azores. As shown in Table 3, production of biofuels is still a very small market in Portugal, with production figures of virtually zero.

Table 2: RES-heat production up until 2001

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

*Biomass heat only up until 2001

Table 3: RES-biofuel production up until 2002

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2.1. Mid-term Potentials

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 3: Mid-term potentials of RES electricity heat and transport in Portugal

Table 4: Policy assessment for RES - Portugal

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

SLOVAKIA

1. Summary of RES markets and policy

Background

The Slovak Republic is a net importer of relatively cheap energy from the Czech Republic and Poland. In 1999, energy imports provided approximately 85% of Slovakia's energy supply. An extensive development of small-hydro energy is going on.

RES targets

The RES-E target to be achieved in 2010 is 31% for Slovakia.

Status of the renewable energy market

There is no specific support for wind and solar energy. A very small portion of the biomass potential is used and the government's priority is to use this source only in remote, mountainous, rural areas, where natural gas is not available. For small hydro there is an extended development programme with 250 selected sites for building small-hydro. Geothermal is extendedly used for bathing purposes.

Main supporting policies

Energy Strategy and Policy of the Slovak Republic up to the year 2005 (1993)

Energy Act No.70/1998 (2001)

Key factors

Current low energy prices.

An extended development of the hydro potential is going on.

The government does not recognise opportunity in wind and solar.

The government support only biomass investments in remote, mountainous, rural areas.

2. Current status and potentials of RES

2.1. Current penetration

With the exception of the hydro power the share of the renewable energy sources did not grow significantly in the last decade in Slovakia. Only the hydroelectric capacity has grown significantly in the first half of the 1990s, due to the building of the Gabcikovo hydro power plant with a capacity of 720 MWe on the Danube. As of 1999, Slovakia had approximately 2,500 MWe of installed hydroelectric capacity. It is expected that 300 MWe of small hydro capacity may be needed from a large number of smaller facilities. There are currently approx. 180 small hydropower plants with the total installed capacity of more than 60 MW in operation in Slovakia. There are no large scale wind turbines up to now. There are installed 40 pairs of photovoltaic panels to 400 kV transmission line poles between Slovakia and Poland since 1998.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 1: RES electricity production up until 2002 [56] in Slovakia

[56] Based on EUROSTAT data, which are up-to-date only until 2001. For many RES, e.g. wind-onshore and PV more recent data from sector organisations and national statistics have been used.

Geothermal waters in the Slovak Republic are being utilised on 35 locations offering an aggregate heating capacity of 75 MW and generation of 0,05 Mtoe to heat structures, swimming pools, greenhouses (at the town of Galanta it heats 1,240 flats and a hospital). In present, biomass provides only 0.2 % (0,1 Mtoe) of energy, although biomass represents the largest potential of renewable energy of Slovakia.

Table 1: RES-electricity production in 1997 and 2002 in GWh

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Table 2: RES-heat production up until 2001

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Table 3: RES-biofuel production up until 2001

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2.2. Mid-term potentials

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 2: Mid-term potentials of RES electricity, heat and transport in Slovakia

SLOVENIA

Summary of RES markets and policy

Background

The new Energy Act substituting the Act on Energy Economy from 1986 was promulgated in September 1999. It gives priority to efficient use of energy and renewable energy sources over supplying from non-renewable sources. According to the law, a national energy programme shall be drawn up every five years. The programme shall promote investing into renewable energy sources and efficient use of energy. Hydropower supplies about one-third of Slovenia's electricity generating capacity. However, many of the smaller hydro plants are very old (pre-World War II) and will need to be refurbished to remain operational.

RES targets

The RES-E target to be achieved in 2010 is 33,6% for Slovenia.

Status of the renewable energy market

Renovation of hydropower plants will increase the efficiency of these units, and could add as much as 150 MWe in generating capacity. Refurbishment of existing small scale hydropower as well as increasing the capacity of the large-scale units is part of the Government's renewable energy strategy.

Main supporting policies

Feed-in tariff:

Hydro up to 1 MW: 6.11 EURc/kWh; Hydro 1 to 10 MW: 5.89 EURc/kWh

Biomass up to 1 MW: 6.98 EURc/kWh; Biomass above 1MW: 6.76 EURc/kWh

Wind up to 1 MW: 6.33 EURc/kWh; Wind above 1 MW: 6.11 EURc/kWh

Geothermal: 6.11 EURc/kWh

Solar up to 36 kW: 27.85 EURc/kWh; Solar above 36 kW: 6.11 EURc/kWh

CO2 tax introduced in 1996 amounts to 15 EUR/t CO2.

Key factors

The Regulation provides the framework for contractual relations between the network manager and the qualified energy producer including a contract for a period of 10 years.

Complicated procedures for acquiring the administrative permissions.

2. Current status and potentials of RES

2.1. Current penetration

The share of renewable energies in Slovenia's energy sector is constant since the beginning of the '90ies. The mostly utilised renewable energy source in Slovenia is hydro-power. It supplies about one-third of Slovenia's electricity generation (3300 GWh/year). Besides the larger hydroelectric generating units, there are approximately 40 very small hydro units with less than 500 GWh/year electricity generated. There are no wind power plants installed in Slovenia. The photovoltaic peak power installed is very low - about 100 kWp. Photovoltaic applications have been implemented on an experimental basis in the telecommunications and other sectors. Biomass has a minimal penetration in electricity production.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 1: RES electricity production up until 2001 [57] in Slovenia

[57] Based on EUROSTAT data, which are up-to-date only until 2001. For many RES, e.g. wind-onshore and PV more recent data from sector organisations and national statistics have been used.

Table 1: RES-electricity production in 1997 and 2001 in GWh

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Biomass, solar and geothermal installations have just a minimal share in the heat production. Wood is an important fuel for space heating, particularly in the residential sector. Forest residues supply about 359 MWth. The existing capacity of geothermal resources in Slovenia amount to about 103 MW of heat plant providing heat to health spas, agriculture and institutions.

Table 2: RES-heat production up until 2001

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

There is no biofuel production is Slovenia.

2.2. Mid-term potentials

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 2: Mid-term potentials of RES electricity, heat and transport in Slovenia

SPAIN

1. Summary of RES markets and policy

Background

In 1997 Spain introduced a substantial programme to support RES, which has resulted in an enormous growth in new capacity, mainly wind power. Feed-in tariffs and premiums provided high transparency and certainty in the market and are therefore the main driver for this growth. After Germany Spain is the most favourable country for wind investments.

RES targets

The RES-E target to be achieved by Spain in 2010 is 29.4% of gross electricity consumption.

Status of the renewable energy market

Wind power has developed impressively. The biomass sector still needs an integrated policy which recognises the added value of environmental and rural development . Small hydro needs to overcome the administrative barriers.

Main supporting policies

RES producers may choose between a fixed preferential tariff or a (variable) premium price on top of the market price. Investment support is also provided. Tariffs are specified for plants < = 50MW.

Tariffs specified for 2003: premium (EURct/kWh) feed-in (EURct/kWh)

Solar PV (< 5kW): 36.0 39.6

Solar (other installations): 18.0 21.6

Solar thermal-electric: 12.0

Wind: 2.66 6.21

Small Hydro (? 10MW): 2.94 6.49

Primary Biomass: 3.32 6.85

Secondary Biomass: 2.51 6.05

Geothermal, wave and tidal: 2.94 6.49

Key factors

* Transparent support schemes and the high feed-in tariffs deliver high investment certainty.

* Feed-in tariffs are decreased and might become too low to induce new investments.

* Changes due to liberalisation of the sector cause uncertainty.

* Biomass feed-in tariffs were up-to-now too low to develop new capacity.

Other issues

The system for Guarantee of Origin has not been implemented yet. A draft has been formulated within the Ministry of Economy. Some electricity companies have started to sell green power.

2. Current status and potentials of RES

2.1. Current penetration

The production of renewable electricity in Spain is shown in Figure 1. It can be seen that hydro generated electricity is by far the most important RES-E source, with a contribution of around 16 TWh in 2002, which corresponds to 41% of the total RES-E production for that year. Strong growth in the electricity production by on-shore wind parks can be observed. Spain achieved 4.100 MW at the end of 2002 (more than 6.000 MW at the end of 2003, similar to the total wind capacity installed in USA) producing 9.6 TWh in 2002. On the other hand it should be noted that the production of RES-E from solid biomass was 2.9 TWh in 2002. This accounted for 8% of the total RES-E production in that year.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 1: RES-electricity production up until 2002 [58]

[58] Based on EUROSTAT data, which are up-to-date only until 2001. For many RES, e.g. wind-onshore and PV more recent data from sector organisations and national statistics have been used.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 2: RES electricity production in Spain up until 2002 without large hydro

1 shows an overview of the electricity generation from renewable energy sources in Spain in 1997 and 2002, as well as the average annual growth during the intervening period. The electricity generation from RES expressed as share of the overall electricity consumption was 20% in 1997, while it was only 16.2% in 2002.

Table 1: RES electricity production in 1997 and 2002 in GWh

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* Spain uses a definition for small and large-scale hydro power capacity that is different from the commonly adopted EU definition. In Spain all production capacity lower than 50 MW is considered to be small-scale production capacity.

2 shows data indicating the penetration of RES-heat in Spain. Biomass heat production over the past few years has been stable at around 3300 ktoe per year. Solar thermal heat production is still relatively small compared with biomass heat, but an average annual growth rate of about 10% since 1997 has been reported for this technology.

As can be seen in Table 3, the biofuel market has grown strongly over the past few years. In 1997 virtually no biofuels were produced, while for the year 2002 a production of 119 ktoe was reported.

Table 2: RES-heat production up until 2002

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Table 3: RES-biofuel production up until 2001

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2.1. Mid-term Potentials

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 3: Mid-term potentials of RES electricity heat and transport in Spain

Table 4: RES-Policy assessment Spain

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

SWEDEN

1. Summary of RES markets and policy

Background

Sweden has followed the route of promoting new renewable sources by a combination of energy taxation and environmental bonus schemes up to early 2003. Since May 2003, however, a major policy change has been implemented by introducing a tradable certificate scheme in order to achieve the cost-effective and market-oriented promotion of renewables.

RES targets

The RES-E target from the EU directive for Sweden is 60% of gross electricity consumption in 2010. Sweden has set up the national target in absolute values (10 TWh additional RES by 2010) together with a 17% obligation of non large-hydro RES-E for end users by 2010.

Status of the renewable energy market

Renewables currently cover approximately 50% of Sweden's total electricity consumption. This supply is covered mainly by hydro power. The use of biomass has increased substantially over the past decade, but its share is still relatively small. Wind capacity installed in Sweden is relatively low although the wind resource in the south of the country is comparable to Denmark's. When the new certificate scheme was drawn up by the Government, market parties expressed fear and reluctance to invest.

Main supporting policies

Electricity certificates for wind, solar, biomass, geothermal and small hydro were introduced in May 2003. The system has created an obligation for end-users to buy a certain amount of renewable certificates as part of their total electricity consumption (increasing to 17% in 2010). Non-compliance leads to a penalty which is fixed at 150% of a year's average price. To secure a smooth transition, price guarantees are available for producers up to 2007. Within the system prices will be settled by supply and demand. Forecasts show expected prices in the range of 1,3 - 1,6 EUR cents/kWh for certificates traded.

For wind energy investment grants which offer 15% reduction of costs will remain available. As a transition measure, an environmental bonus for wind will also be available. This bonus has a value of 1,9 EUR cents/kWh this year and will gradually decline to 0 in 2007

Furthermore exemptions for renewables on environmental taxes are applicable, which provide a benefit of around 1,79 EUR /toe for renewables used for transport or heat supply.

Key factors

The certificate system will form an incentive to invest in the most cost-effective options. Guarantees have been built into the system to secure a smoother transition from the previous system into the new situation. The environmental tax benefits can make some biomass CHP systems competitive.

Under the certificate system, prices may fluctuate from year to year depending on production and new investments. This holds for certificates as well as the commodity price of electricity. Both elements form a source of uncertainty for investment decisions.

Other issues

Since the certificate system is in its start-up phase, the effects are as yet difficult to assess. It may result in a cost-effective development of renewables (thereby excluding some sources from the market). The Government has declared that in the (near) future the certificate system may be opened up for imports. This market opening may pose a threat to investments in new renewables in Sweden.

2. Current status and potentials of RES

2.1. Current penetration

The development of the renewable electricity production over the past decade has resulted in a modest increase of 7% since 1990. The most important growth has occurred in the application of bio-energy which grew by a factor of 2.5 in volume from 1990. The current level is now around 4 TWh. Hydro power still remains the largest source of renewable energy in Sweden, but only a very limited growth in capacity occurred. In 2002 hydro generated 66 TWh. 2003 was a very bad hydraulic year with a total production of 53 TWh. Wind power started recently in Sweden (both on-shore and off-shore) and has a reached level of around 0,6 TWh in 2002. By the end of 2003 the installed wind power capacity was 399 MW.

The current RES-E penetration is shown in 1. The fluctuations reflect the volatility in the supply of hydro power due to variations in weather conditions from year to year. According to the total demand the share of RES electricity in Sweden amounted to 46% in 2002 compared to 49% in 1997.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 1: RES electricity production up until 2002 [59] in Sweden

[59] Based on EUROSTAT data, which are up-to-date only until 2001. For many RES, e.g. wind-onshore and PV more recent data from sector organisations and national statistics have been used.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 2: RES electricity production in Sweden up until 2002 [60] without large hydro

[60] Based on EUROSTAT data, which are up-to-date only until 2001. For many RES, e.g. wind-onshore and PV more recent data from sector organisations and national statistics have been used.

Table 1: RES-electricity production in 1997 and 2002 in GWh

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

In the heat sector the use of biomass, in particular in new CHP and district heating installations, has grown substantially over the past decade (by nearly 40% compared with 1990). The current use has reached a level of about 5 Mtoe. Solar thermal collectors have been introduced in Sweden, but their contribution still remains small. The market for solar thermal applications grew by 7% in 2002 to nearly 0,2 million m2 installed capacity. For geothermal heat pumps very strong growth has been observed over recent years.

Table 2: RES-heat production up until 2002

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

*Biomass heat only up until 2001

The biofuel sector has started to develop recently, but the absolute level still remains very small.

Table 3: RES-biofuel production up until 2002

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2.1. Mid-term Potentials

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 3: Mid-term potentials of RES electricity heat and transport in Sweden

Table 4: Policy assessment for RES - Sweden

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

UNITED KINGDOM

1. Summary of RES markets and policy

Background

In the United Kingdom renewable energy is strongly supported by a system with mandatory demand and several grants programs. Renewables are an important part of the climate change strategy. Renewable energy is therefore exempted from the Climate Change Levy (CCL). After one year of the new established certificate market, the CCL and the grants programs in full operation, the development of RES seems to be increasing apace.

RES targets

The RES-E target to be achieved by the UK in 2010 is 10 % of gross electricity consumption. An indicative target for RES-E of 20% for 2020 has been set. No formal targets exist for RES-H and biofuels.

Status of the renewable energy market

The buy-out revenues for non-compliances are recycled to the suppliers in proportion to the certificates they have used for complying with the obligation. This mechanism increased the certificate price above the buy-out price because the market is short. High prices in the first year gave the ROC (Renewable Obligation scheme) market a kick-start. Targets specified for 2010 and scheme duration specified until 2027 provide long-term security for renewable energy investors.

Main supporting policies

* Obligatory targets with tradable green certificate system. The non-compliance 'buy-out' price for 2003-2004 is set at £30.51/MWh (approx4.5 EURct/kWh). This buy-out price will be annually adjusted in line with the retail price index.

* Climate Change Levy: renewable electricity is exempted from the climate change levy on electricity of 0.43 p/kWh (approx. 0.63 EUR ct/kWh)

* Grants schemes: funds are reserved from the New Opportunities Fund for new capital grants for investments in energy crops/biomass power generation (at least £33m (EUR53m) over three years), for small scale biomass/CHP heating (£3m or EUR5m), and. planting grants for energy crops (£29m or EUR46m for a period of seven years).

Major issues

- The targets for the obligatory demand are set up to 2027, ensuring long-term demand.

- High targets and the redistribution of buy-out revenues make RES-E investments economically viable.

- A great differentiation of grant programmes with large budgets aimed at technologies and/or municipalities give a wide range of support to initiatives.

- Grid connection issues and severe competition on the electricity market could disadvantage RES in of the support programs.

Other issues

Government has announced new plans on off-shore wind in 2003 and around 1.400 MW installed capacity has already been approved.

2. Current status and potentials of RES

2.1. Current penetration

The renewable electricity production in the period 1990-2002 in the UK is shown in Figure 1. It can be seen that in this period annual RES-E production increased from 5.8 TWh in 1990 to around 11 TWh in 2002. Hydro generated electricity is the most important RES-E source, although its relative share in the RES-E production is decreasing. In 1990 hydro power was responsible for more than 90% of the annual RES-E production, whereas in 2002 its contribution was 42%. At present the second most important RES-E source is generation with biogas. Over the last decade the contribution of biogas to the RES-E production has increased from 8% in 1990 to 28% in 2002. Responsible for this increase is the production of landfill gas, which accounted for 90% of total biogas electricity production in 2002. Other technologies with an increasing contribution to the overall RES-E production in the UK are on-shore wind (11% in 2002), solid biomass (8% in 2002) and biowaste (8% in 2002). Installed wind power in the UK increased by 19% in 2002 to a total installed capacity of 534 MW.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 1: RES-electricity production up until 2002 [61]

[61] Based on EUROSTAT data, which are up-to-date only until 2001. For many RES, e.g. wind-onshore and PV more recent data from sector organisations and national statistics have been used.

Table 1: RES electricity production in 1997 and 2002 in GWh

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2 shows data indicating the penetration of RES-heat in the UK. Biomass heat production in 2002 reached 700 ktoe, which is significantly lower than the 917 ktoe reached in 1997. Solar thermal heat and geothermal heat production is still relatively small compared with biomass heat, but solar thermal heat has increased by average annual growth rates of 13% in the period 1997-2002.

As can be seen in 3, the production of biofuel corresponded to 3 ktoe in the year 2002, while in 1997 still virtually no biofuels were being produced.

Table 2: RES-heat production in 1997 and 2002 in ktoe

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

*Biomass heat only up until 2001

Table 3: RES-biofuel production up until 2002

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2.1. Mid-term Potentials

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figure 2: Mid-term potentials of RES electricity heat and transport in the UK

Table 4: Policy assessment for RES - United Kingdom

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>