22.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 71/40


Advies van het Comité van de Regio's over de Mededeling van de Commissie „Een versterkt partnerschap voor de ultraperifere regio's”

(2005/C 71/10)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

Gezien de Mededeling van de Commissie „Een versterkt partnerschap voor de ultraperifere regio's” (COM(2004) 343 def.);

Gezien het besluit van de Commissie d.d. 27 mei 2004 het Comité van de Regio's overeenkomstig artikel 265, lid 1, van het EG-Verdrag om advies te vragen;

Gezien het besluit van zijn bureau d.d. 10 februari 2004 zijn commissie „Beleid inzake territoriale samenhang” met de voorbereiding van zijn advies te belasten;

Gezien artikel 299, lid 2, van het EG-Verdrag;

Gezien de artikelen III-330 en 56, lid 3, sub a), van het ontwerp van grondwettelijk verdrag;

Gezien het „Verslag van de Commissie over de maatregelen ter uitvoering van artikel 299, lid 2: de ultraperifere regio's van de Europese Unie” (1);

Gezien zijn advies over „De problematiek van de ultraperifere regio's in het licht van de tenuitvoerlegging van art. 299” (CDR 156/2000 fin.) (2);

Gezien de besluiten van de Europese Raad van Sevilla (21 en 22 juni 2002) en de Europese Raad van Brussel (17 en 18 juni 2004);

Gezien het op 2 juni 2003 door de Franse, Portugese en Spaanse overheid en de zeven ultraperifere regio's ingediende memorandum en de bijdrage van deze regio's;

Gezien de slotverklaringen van de Conferenties van Voorzitters van Regiobesturen van Ponta Delgada (2 september 2004), Martinique (30 oktober 2003), La Palma (15 oktober 2002), Lanzarote (25 september 2001) en Funchal (31 maart 2000);

Gezien de resolutie van het Europees Parlement over de Mededeling van de Commissie inzake het derde verslag over de economische en sociale samenhang (3);

Gezien zijn advies over het derde verslag over de economische en sociale samenhang (CDR 120/2004 fin) (4);

Gezien de bijlage bij de Mededeling van de Commissie „Een versterkt partnerschap voor de ultraperifere regio's: balans en vooruitzichten” (SEC(2004) 1030 def.);

Gezien het op 24 september 2004 goedgekeurde ontwerpadvies van zijn commissie „Beleid inzake territoriale samenhang” (CDR 61/2004 rev. 1; rapporteur: de heer Martin Menis, voorzitter van het regiobestuur van de Canarische eilanden, ES/ELDR);

Overwegende hetgeen volgt:

1)

De zeven ultraperifere regio's - de Azoren, de Canarische eilanden, Guadeloupe, Frans Guyana, Madeira, Martinique en Réunion - maken volwaardig deel uit van de Europese Unie. Door hun specifieke kenmerken onderscheiden zij zich van alle andere EU-regio's en nemen zij binnen de Unie een unieke positie in.

2)

Deze regio's kampen met een aantal permanente handicaps, zoals een zeer afgelegen ligging, een geringe oppervlakte en een weinig gediversifieerde economie - allemaal factoren die mede debet zijn aan de kwetsbaarheid en het isolement van deze gebieden, zoals overigens ook in artikel 299, lid 2, van het EG-Verdrag wordt erkend.

3)

Dit alles zorgt niet alleen voor extra kosten, maar heeft bovendien een remmend effect op het groei-, convergentie- en ontwikkelingsproces in de betrokken regio's, waardoor de dynamiek van de interne markt volledig aan deze gebieden voorbijgaat en het concurrentievermogen van het lokale bedrijfsleven en de kansen en mogelijkheden van de plaatselijke bevolking aanzienlijk worden beperkt.

4)

Vanwege hun geografische ligging zijn deze regio's van strategische betekenis voor het realiseren van Europa's internationale ambities.

5)

Om al deze redenen verdienen zij een speciale behandeling. De Unie dient haar beleid waar nodig aan te passen om beter in de specifieke behoeften van deze regio's te kunnen voorzien en hen in staat te stellen hun eigen ontwikkelingspotentieel zo goed mogelijk te benutten.

6)

Daarom moeten deze regio's en hun nationale overheden worden gesteund in hun pleidooi voor een specifiek beleid ten behoeve van dit soort regio's, een beleid dat moet stoelen op een alomvattende en coherente strategie en waarvoor een adequaat budget moet worden uitgetrokken.

heeft tijdens zijn 57e zitting van 17 en 18 november 2004 (vergadering van 18 november) het volgende advies uitgebracht.

1.   Opmerkingen

De specifieke behandeling van de ultraperifere regio's: vooruitgang, maar nog ruimte voor verbetering

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

1.1

De Commissie is in 1986 begonnen met de ontwikkeling van een specifiek raamwerk voor de toepassing van het Gemeenschapsrecht en de tenuitvoerlegging van het EU-beleid in de ultraperifere regio's. De voornaamste pijlers van dit raamwerk waren de zgn.

POSEI-programma's, die speciaal op het afgelegen en insulaire karakter van ultraperifere regio's waren afgestemd.

1.2

Tevens werd in het Verdrag een speciaal artikel over deze „buitenbeentjes” onder de EU-regio's opgenomen (art. 299, lid 2), met als doel:

het unieke karakter van de ultraperifere regio's te benadrukken en ervoor te zorgen dat zij op álle beleidsterreinen de aandacht krijgen die zij verdienen, en met name ervoor te zorgen dat zij prioritaire steun blijven krijgen in het kader van het beleid ter verbetering van de economische en sociale samenhang;

het EU-beleid aan te passen aan de bijzondere situatie van de ultraperifere regio's door te voorzien in de mogelijkheid om specifieke maatregelen te nemen of afwijkende regelingen vast te stellen als dit voor de ontwikkeling van deze regio's noodzakelijk is;

rekening te houden met de specifieke geografische situatie van de ultraperifere regio's in het kader van het handels- en samenwerkingsbeleid en in overeenkomsten met buurlanden.

1.3

Deze doelstellingen zijn nog steeds actueel en nog lang niet volledig gerealiseerd. Daarom dient de Unie haar inspanningen ten behoeve van haar ultraperifere regio's voort te zetten. Het is dan ook een goede zaak dat de bijzondere status van de ultraperifere regio's in het ontwerp van grondwettelijk verdrag (art. III-330) werd verankerd.

1.4

In een eerder advies heeft het CvdR zijn tevredenheid uitgesproken over het verslag van de Commissie van 14 maart 2000 over de maatregelen ter uitvoering van artikel 299, lid 2, van het Verdrag, dat het omschreef als „een belangrijke stap voorwaarts in de manier waarop de EU de ultraperifere regio's bejegent” en als „het begin van een nieuwe, doorslaggevende fase voor het uitstippelen van een globale en coherente strategie die gericht is op duurzame ontwikkeling van de ultraperifere regio's”.

1.5

Bovengenoemd verslag heeft een aantal concrete maatregelen opgeleverd, die als een stap in de goede richting kunnen worden beschouwd. Men dient evenwel te bedenken dat de Unie zich momenteel in een beslissende fase van haar integratieproces bevindt en voor een aantal grote uitdagingen staat, die ingrijpende institutionele, economische en beleidshervormingen noodzakelijk maken.

1.6

Ondanks de gesignaleerde ontwikkelingen is er van een volwaardig beleid ten behoeve van de ultraperifere regio's nog lang geen sprake. De bestaande regeling dient verder te worden verbeterd en uitgebouwd, zodat deze regio's volop kunnen meedraaien in het nieuwe Europa.

1.7

De Europese Raad heeft zich altijd als pleitbezorger van de belangen van de ultraperifere regio's opgeworpen. In juni 2002 heeft de Europese Raad van Sevilla de EU-instanties opgeroepen „zich nader te beraden op de uitvoering van artikel 299, lid 2, van het Verdrag” en „adequate voorstellen in te dienen die rekening houden met de specifieke behoeften van deze gebieden bij het gemeenschappelijk beleid in de verschillende sectoren, met name vervoer, en ook in het kader van de hervorming van een aantal van deze beleidssectoren, met name het regionaal beleid”. Verder staat in de conclusies van het voorzitterschap nog te lezen dat „de Europese Raad (...) nota (neemt) van het voornemen van de Commissie om een nieuw verslag in te dienen over deze gebieden, waarin een integrale, coherente aanpak van hun bijzondere situatie en van de manier waarop daarop moet worden ingespeeld, centraal staat”.

1.8

Het CvdR is dan ook verheugd over het feit dat de Commissie op 26 mei en 6 augustus jl. twee nieuwe Mededelingen over deze problematiek heeft uitgebracht, respectievelijk getiteld „Een versterkt partnerschap voor de ultraperifere regio's” en „Een versterkt partnerschap voor de ultraperifere regio's: balans en vooruitzichten”. Het stelt vast dat de Unie de unieke situatie van haar ultraperifere regio's, en ook de noodzaak van een speciale behandeling van dit soort regio's, erkent en dat zij vastbesloten is het nodige te doen om in de specifieke behoeften van deze regio's te voorzien.

Een horizontale en coherente ontwikkelingsstrategie ten behoeve van de ultraperifere regio's

1.9

Het CvdR kan het alleen maar toejuichen dat de Commissie de samenwerking met de ultraperifere regio's en de Conferentie van voorzitters van de betrokken regiobesturen wil verstevigen en meer aandacht wil gaan besteden aan de regionale dimensie van het Europese integratieproces.

1.10

Het stelt vast dat de Commissie meer inzicht heeft gekregen in de complexe situatie van de ultraperifere regio's. Zij merkt terecht op dat de ontwikkelings- en integratiemogelijkheden van ultraperifere regio's nog steeds ver achterblijven bij die van andere regio's en dat op sommige beleidsterreinen geen aandacht wordt geschonken aan de specifieke belangen van dit soort regio's.

1.11

Het wijst erop dat het Europese integratieproces en Europa's streven naar vooruitgang onder meer zijn gebaseerd op respect voor de eigenheid en diversiteit van iedere regio. Het pleit er dan ook voor dat regio's met geografische handicaps hun specifieke kenmerken en problemen op een systematische manier in kaart brengen en in het licht daarvan nagaan op welke manier hun problemen het best kunnen worden aangepakt.

1.12

Het staat positief tegenover de drie prioriteiten waarop de door de Commissie voorgestelde ontwikkelings- en convergentiestrategie voor ultraperifere regio's is gebaseerd, nl. concurrentievermogen, toegankelijkheid en compensatie voor andere handicaps, en regionale integratie.

1.13

Het vindt het een goede zaak dat de Commissie, om de problemen van ultraperifere regio's efficiënter te kunnen aanpakken, nader wil uitzoeken met welke extra kosten deze regio's worden geconfronteerd.

1.14

Het vestigt er evenwel de aandacht op dat het voorstel van de Commissie slechts ten dele voldoet aan het mandaat van de Europese Raad van Sevilla en aan de verlangens van de ultraperifere regio's en hun nationale overheden.

1.15

Zo is er geen sprake van een werkelijk „horizontale” strategie, d.w.z. een strategie die álle beleidsterreinen bestrijkt en waarbij het héle beleidsinstrumentarium wordt gemobiliseerd om in de specifieke behoeften van de ultraperifere regio's te voorzien.

1.16

De Commissie verklaart dat zij de drie genoemde prioriteiten niet alleen via het cohesiebeleid maar ook via het beleid op andere terreinen wil realiseren. Zij geeft evenwel niet aan hoe zij in het laatste geval te werk wil gaan, maar verwijst naar besluiten die zij later zal nemen, al dan niet op basis van nieuwe studies.

1.17

De Commissie wil in het kader van het cohesiebeleid ook twee specifieke instrumenten voor de ultraperifere regio's in het leven roepen, nl. een „programma ter compensatie van extra kosten” en een „actieplan voor het grote nabuurschap”.

1.18

De invoering van deze twee instrumenten, die alleen zullen worden gebruikt om de nadelige gevolgen van de specifieke handicaps van de ultraperifere regio's weg te werken, is op zich een goede zaak, maar de Commissie geeft helaas geen informatie over de omvang van het budget dat zij hiervoor wil uittrekken.

1.19

Het CvdR betreurt dat de Commissie er niet voor heeft gekozen om álle ultraperifere regio's onder de nieuwe doelstelling „convergentie” te laten vallen. Het vestigt er nogmaals de aandacht op dat dit het beste middel zou zijn om de structurele handicaps van de ultraperifere regio's aan te pakken en al deze regio's een gelijke behandeling te garanderen.

1.20

Álle ultraperifere regio's, ongeacht hun inkomensniveau, kampen met permanente handicaps. Het gaat hier niet om een inkomensprobleem, maar om een complexe en structurele situatie met ingrijpende gevolgen voor de inwoners en voor het concurrentievermogen van het lokale bedrijfsleven.

1.21

Al deze regio's, ook die waarvan het inkomensniveau minstens 75 % van het EU-gemiddelde bedraagt, hebben nog steeds geen adequate basisinfrastructuur en hun achterstand, met name qua concurrentievermogen, is zo groot dat zij onmogelijk aan de doelstellingen van de strategieën van Lissabon en Göteborg kunnen voldoen. Het CvdR is van oordeel dat het convergentieproces in deze regio's alleen kans van slagen heeft als zij ook na 2006 adequate, d.w.z. op hun specifieke behoeften afgestemde, regionale steun blijven krijgen.

1.22

De mogelijkheden voor groei, diversificatie en verhoging van de productiviteit zijn voornamelijk geconcentreerd in een aantal traditionele sectoren waarin de betrokken regio's een comparatief voordeel hebben, alsmede in het toerisme en een aantal andere alternatieve productiesectoren. Een moderniserings-, ontwikkelings- en innovatiestrategie ten behoeve van deze regio's heeft dan ook alleen kans van slagen als deze activiteiten een centrale plaats krijgen toebedeeld.

1.23

Het CvdR vindt het een goede zaak dat de ultraperifere regio's in het kader van de nieuwe doelstelling „Europese territoriale samenwerking” niet alleen voor transnationale maar ook voor grensoverschrijdende samenwerkingsprojecten steun kunnen krijgen. Dit is van cruciaal belang voor een betere integratie van deze gebieden in hun eigen omgeving, zoals ook de Commissie zelf erkent.

1.24

De Commissie hecht veel belang aan het versterken van de betrekkingen tussen de ultraperifere regio's en hun buurlanden. Het CvdR kan dit alleen maar toejuichen en is dan ook groot voorstander van het aangekondigde „actieplan voor het grote nabuurschap”, dat de de groei en de economische, sociale en culturele integratie in deze uithoeken van de Unie moet bevorderen. Het betreurt evenwel dat de Commissie niet aangeeft hoeveel middelen zij daarvoor wil uittrekken.

1.25

Als de Unie een nabuurschapsbeleid ten behoeve van haar ultraperifere regio's wil opzetten, moet zij ook voldoende middelen uittrekken om deze regio's in staat te stellen hun rol als actief grensgebied van de Unie op een efficiënte manier te vervullen en een significante bijdrage te leveren aan het EU-beleid inzake armoedebestrijding en bescherming van de democratische waarden, de mensenrechten en de beginselen van de rechtsstaat in de gebieden waar de ultraperifere regio's deel van uitmaken.

1.26

Deze doelstellingen kunnen evenwel niet te worden gerealiseerd zonder een efficiënte en coherente coördinatie met het instrumentarium van het externe en het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid - in casu de Overeenkomst van Cotonou, het MEDA-programma en de programma's ten behoeve van de samenwerking met Latijns-Amerika en het Caribisch gebied - en met alle toekomstige initiatieven en programma's ten behoeve van de betrokken gebieden.

1.27

Het CvdR vindt het een goede zaak dat de Commissie de werking van de diensten van algemeen belang in de ultraperifere regio's grondig wil laten bestuderen en een aantal aanbevelingen wil laten opstellen.

1.28

Positief is ook dat de Commissie bij de beoordeling van de rechtmatigheid van staatssteun rekening gaat houden met de specifieke situatie van de ultraperifere regio's.

1.29

Het CvdR wijst erop dat de staatssteunregels, die zijn ingevoerd om een correcte werking van de interne markt te garanderen, niet zonder meer mogen worden toegepast op de steun die aan bedrijven in ultraperifere regio's wordt verleend, omdat deze regio's, zoals ook de Commissie zelf erkent, niet ten volle van de voordelen van de interne markt profiteren.

1.30

Het betreurt dan ook dat de Commissie er niet voor heeft gekozen om álle ultraperifere regio's, ook die waarvan het inkomen meer dan 75 % van het EU-gemiddelde bedraagt, onder artikel 87, lid 3, sub a), van het EG-Verdrag te laten vallen. Dit was niet alleen het beste middel geweest om de structurele handicaps van deze regio's weg te werken, maar ook vanuit het oogpunt van het gelijkheidsbeginsel zou dit de beste oplossing zijn geweest.

1.31

Het CvdR wijst er in dit verband op dat het nieuwe artikel 56, lid 3, sub a), van het ontwerp van grondwettelijk verdrag - het vroegere artikel 87, lid 3, sub a), van het EG-Verdrag - wél voor álle ultraperifere regio's geldt. Het is dus duidelijk waar de Europese wetgever naartoe wil. Daarom zou de Commissie er ter wille van de rechtszekerheid goed aan doen haar standpunt in het kader van de onderhandelingen over de Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen te herzien en ook het onderhavige voorstel aan te passen.

1.32

Het CvdR is verder van oordeel dat de tien extra procentpunten voor ultraperifere regio's moeten worden beoordeeld in het licht van wat de Commissie voorstelt in het kader van de herziening van de Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen. Uit die vergelijking moet blijken of tien extra procentpunten voldoende zijn om de investeringen in deze regio's daadwerkelijk te kunnen stimuleren.

1.33

In het licht van het bovenstaande is het CvdR van oordeel dat de door de Commissie voorgestelde strategie niet helemaal beantwoordt aan de „integrale, coherente aanpak” die de Europese Raad van Sevilla voor ogen stond.

1.34

De voorgestelde strategie moest de ruggengraat vormen van een volwaardig communautair beleid ten behoeve van de ultraperifere regio's en moest het mogelijk maken om op álle deelterreinen van het EU-beleid speciale regelingen vast te stellen waarmee permanent op de specifieke behoeften van deze regio's kan worden ingespeeld. Vanuit deze optiek bekeken voldoet de Mededeling van de Commissie niet aan de verwachtingen.

1.35

Het CvdR is er stellig van overtuigd dat de ultraperifere regio's ook in de toekomst nog EU-steun nodig zullen hebben om hun concurrentievermogen te verbeteren en hun inhaalslag op het gebied van economische ontwikkeling en gelijke kansen tot een goed einde te brengen.

1.36

Tot slot dringt het er bij de Europese Raad op aan deze problematiek als een prioritaire gelegenheid te beschouwen en bijgevolg haast te maken met de behandeling van de onderhavige Mededeling.

2.   Aanbevelingen

2.1

Het CvdR beveelt de Commissie aan om aan haar voorstel met betrekking tot de steunverlening aan de ultraperifere regio's in het kader van het cohesiebeleid te wijzigen. Het is van oordeel dat álle ultraperifere regio's, ongeacht hun BBP, onder de nieuwe doelstelling „convergentie” zouden moeten vallen omdat dit het beste middel is om de structurele handicaps van deze regio's aan te pakken en álle ultraperifere regio's een gelijke behandeling te garanderen.

2.2

Het dringt erop aan dat de Commissie voor de twee nieuwe instrumenten, het „programma ter compensatie van extra kosten” en het „actieplan voor het grote nabuurschap”, voldoende middelen uittrekt om in de specifieke behoeften van álle ultraperifere regio's te kunnen voorzien - ook die waarvan het BBP meer dan 75 % van het EU-gemiddelde bedraagt - en de vastgestelde doelstellingen te kunnen realiseren.

2.3

Het vestigt er de aandacht op dat álle ultraperifere regio's, ook die welke niet aan de criteria van de convergentiedoelstelling voldoen, hoge investeringen moeten doen, met name in infrastructuurvoorzieningen, en verzoekt de Commissie dan ook om via het genoemde „programma ter compensatie van extra kosten” een deel van deze investeringskosten voor haar rekening te nemen.

2.4

Het dringt er bij de Commissie ook op aan zo spoedig mogelijk de weg te effenen voor de tenuitvoerlegging van het voorgestelde „actieplan voor het grote nabuurschap”, door te zorgen voor een efficiënte en coherente coördinatie met het instrumentarium van het externe en het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en het handels- en douanebeleid, en concrete voorstellen te doen om een en ander te coördineren met het recente „nabuurschapsinitiatief”.

2.5

Daar grensoverschrijdende samenwerkingsprojecten van cruciaal belang zijn voor een goede integratie van de ultraperifere regio's in hun eigen regio, dringt het CvdR er bij de Commissie op aan er nauwgezet op toe te zien dat ook dit soort projecten voldoende aandacht krijgt in het kader van de nieuwe doelstelling „Europese territoriale samenwerking”.

2.6

Het verzoekt de Commissie om in het kader van de herziening van de Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen haar voorstellen bij te stellen om ze in lijn te brengen met de bepalingen van het ontwerp van grondwettelijk verdrag, om de steun op het huidige niveau te handhaven en om eventueel niet-tijdelijke en niet-degressieve bedrijfssteun te verlenen. Het dringt er ook op aan dat de Commissie de speciale behandeling van de ultraperifere regio's in het kader van de staatssteunregeling ten behoeve van de landbouw- en visserijsector handhaaft en zelfs nog versterkt.

2.7

Verder pleit het ervoor om de afwijkende belastingstelsels van deze regio's, die van essentieel belang zijn voor hun economische ontwikkeling, te handhaven.

2.8

Voorts dringt het erop aan dat de Commissie, met inachtneming van het partnerschapsbeginsel en conform het mandaat van de Europese Raad van Sevilla, een werkelijk „horizontale” strategie uitwerkt, d.w.z. een strategie die voorziet in specifieke maatregelen op álle beleidsterreinen en die tot doel heeft het héle EU-beleid aan de specifieke behoeften van de ultraperifere regio's aan te passen.

2.9

Het beveelt met name aan om de specifieke regelingen voor traditionele sectoren, de maatregelen ter bevordering van de economische diversificatie en de moderniseringsmaatregelen in de primaire sector te handhaven en nog te versterken om het ontwikkelings- en convergentieproces te stimuleren.

2.10

Het verzoekt de Commissie te preciseren hoe zij de POSEI-programma's wil aanpassen. Het pleit in dit verband voor permanente maatregelen en een adequaat budget om de ontwikkelingsdoelstellingen van deze programma's te kunnen realiseren.

2.11

Het dringt erop aan dat de Commissie in het kader van de gemeenschappelijke marktordening voor bananen voldoende hoge douanerechten vaststelt om de communautaire productie in stand te kunnen houden, en dat zij indien nodig compenserende maatregelen ten gunste van de producenten voorstelt.

2.12

Het dringt er ook op aan dat de Commissie in het kader van de hervorming van de gemeenschappelijke marktordening voor suiker specifieke maatregelen neemt om de ontwikkeling van de suikersector in de ultraperifere regio's te ondersteunen.

2.13

Verder dringt het erop aan dat de Commissie in het kader van het communautaire plattelandsontwikkelingsbeleid rekening houdt met de specifieke behoeften van de ultraperifere regio's en voldoende middelen uittrekt om deze regio's te ondersteunen. Het is van oordeel dat de ultraprerifere regio's evenveel steun uit het toekomstige fonds voor plattelandsontwikkeling moeten krijgen als regio's met een ontwikkelingsachterstand.

2.14

Ten slotte dringt het er nog op aan dat de Commissie, met het oog op het streven naar een betere integratie van de ultraperifere regio's in hun eigen omgeving, voor elk van de betrokken geografische gebieden een actieplan opstelt en de ultraperifere regio's, hun nationale overheden en hun buurlanden bij het opstellen en ten uitvoer leggen daarvan betrekt.

2.15

Het pleit ook voor nieuwe initiatieven ter verbetering van het concurrentievermogen van de lokale landbouwers, die hun producten op dezelfde markten moeten zien af te zetten als hun concurrenten uit landen die met de Unie associatieovereenkomsten hebben gesloten (zoals Marokko), met de Unie over een dergelijke overeenkomst onderhandelen (zoals de Mercosur) of een preferentiële behandeling genieten (zoals de ACS-landen).

2.16

In de 14e overweging van het Zesde Kaderprogramma voor O&TO staat te lezen dat „de deelname van ultraperifere gebieden aan communautaire OTO-acties via op hun specifieke situatie afgestemde mechanismen moet worden bevorderd”. Het CvdR dringt er bij de Commissie op aan dat zij deze overweging in praktijk brengt en ook bij de voorbereiding van het volgende kaderprogramma met de belangen van de ultraperifere regio's rekening houdt.

2.17

Wanneer de Commissie nieuwe maatregelen op het gebied van informatie en technologische innovatie uitwerkt, dient zij de ultraperifere regio's als prioritaire regio's te beschouwen omdat informatie en technologische innovatie deze regio's in staat stellen bepaalde handicaps als gevolg van hun perifere ligging te verhelpen, en bijgevolg een cruciale rol kunnen spelen in hun verdere ontwikkeling.

2.18

Het CvdR is het met de Commissie eens dat goede vervoersverbindingen van cruciaal belang zijn voor de toegang van de ultraperifere regio's tot de interne markt. Het dringt er dan ook op aan de nodige initiatieven te nemen om deze regio's op een adequate manier bij alle aspecten van het gemeenschappelijke vervoersbeleid te betrekken.

2.19

Het dringt er met name op aan dat de Commissie onmiddellijk werk maakt van en prioriteit geeft aan de integratie van de vervoers- en energieprojecten van de ultraperifere regio's in de trans-Europese netwerken.

2.20

Het vestigt er de aandacht op dat het milieu van vitaal belang is in de ultraperifere regio's. Daarom dringt het er bij de Commissie op aan zo spoedig mogelijk maatregelen te nemen die een duurzame ontwikkeling mogelijk moeten maken (bescherming van de biodiversiteit, Natura 2000, afvalbeheer...).

2.21

In het algemeen pleit het ervoor dat de Commissie de verlangens van de ultraperifere regio's en hun nationale overheden ter harte neemt en er bij de uitwerking van het EU-beleid rekening mee houdt.

2.22

Het pleit nogmaals voor het instellen van een mechanisme waarmee het effect van nieuwe regelgeving op de ultraperifere regio's permanent kan worden geëvalueerd, niet alleen om nadelige gevolgen voor de verdere ontwikkeling van de economische bedrijvigheid in deze regio's te voorkomen, maar ook om de economische bedrijvigheid in deze gebieden krachtige en vooral blijvende impulsen te geven.

2.23

Het wijst nogmaals op het cruciale belang van een efficiënte coördinatie binnen de diensten van de Commissie, een taak die de interdienstengroep „Ultraperifere regio's” toebedeeld heeft gekregen. Het pleit er dan ook voor om deze groep meer middelen ter beschikking te stellen.

2.24

Verder is het van oordeel dat de EU-instellingen en de ultraperifere regio's zelf een communicatiestrategie moeten uitwerken om de publieke opinie te informeren over de specifieke problemen van de ultraperifere regio's en over de unieke Europese „dimensie” van deze gebieden.

2.25

Het roept de ultraperifere regio's op hun samenwerking overal waar mogelijk voort te zetten. Deze regio's staan voor een dubbele uitdaging: zij moeten enerzijds werken aan hun eigen ontwikkeling binnen de Unie en anderzijds het hoofd zien te bieden aan het voortschrijdende moderniseringsproces.

Brussel, 18 november 2004

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

Peter STRAUB


(1)  COM(2000) 147 def. van 14.3.2000

(2)  PB C 144 van 16 mei 2001

(3)  Goedgekeurd op 22.4.2004

(4)  Goedgekeurd op 17.6.2004