30.4.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 112/21


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 85/611/EEG, 91/675/EEG, 93/6/EEG en 94/19/EG van de Raad en van de Richtlijnen 2000/12/EG, 2002/83/EG en 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de instelling van een nieuwe comitéstructuur voor financiële diensten”

(COM (2003) 659 def. - 2003/0263 (COD))

(2004/C 112/06)

De Raad besloot op 18 november 2003, overeenkomstig artikel 95 van het EG-Verdrag, het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel.

De gespecialiseerde afdeling „Interne markt, productie en consumptie”, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 10 maart 2004 goedgekeurd; rapporteur was mevrouw Fusco.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 407e zitting van 31 maart en 1 april 2004 (vergadering van 31 maart 2004) het volgende advies uitgebracht, dat met 95 stemmen vóór en 2 onthoudingen werd goedgekeurd:

1.   Samenvatting van het Commissievoorstel

1.1   Achtergrond en doelstellingen

1.1.1

De Commissie heeft in 1999 een Actieplan voor financiële diensten (1) goedgekeurd waarin een reeks maatregelen wordt geschetst die nodig zijn om tot een eengemaakte Europese financiële markt te komen. De Europese Raad van Lissabon (maart 2000) drong er vervolgens op aan het Actieplan tegen 2005 volledig uit te voeren.

1.1.2

Op 17 juli 2000 ging de Raad over tot instelling van een Comité van wijzen voor de regulering van de Europese effectenmarkten. In het eindverslag van dit comité (februari 2001) werd aanbevolen om over te stappen op regelgeving met vier niveaus ten einde de EG-effectenwetgeving flexibeler, efficiënter en transparanter te maken.

1.1.3

Als reactie daarop keurde de Commissie de Besluiten 2001/527/EG (2) en 2001/528/EG (3) goed waarbij respectievelijk het Comité van Europese effectenregelgevers (CEER) en het Europees Comité voor het effectenbedrijf (ECEB) werden opgericht.

1.1.4

Vervolgens drong de Raad er op 3 december 2002 er bij de Commissie op aan om, op basis van genoemd eindverslag, voorschriften uit te vaardigen voor de overige sectoren van de financiële dienstverlening.

1.1.5

Naar aanleiding daarvan stelt de Commissie nu voor de comitologiestructuur uit te breiden tot banken, verzekeringen, bedrijfspensioenen en instellingen voor collectieve beleggingen in effecten (icbe's).

1.2   Belangrijkste elementen

1.2.1

Het is de bedoeling door oprichting van nieuwe en opheffing van bestaande comités een nieuwe comitologiestructuur in het leven te roepen, die het nieuwe regelgevingskader voor de financiële diensten in de EU zal vormen.

1.2.2

Wat de kredietinstellingen betreft, werd bij besluit van de Commissie van 5 november 2003 het Europees Comité voor het bankwezen opgericht (4). Dit comité neemt het grootste deel van de functies van het Raadgevend Comité voor het bankwezen over, dat zal worden opgeheven (5). Het zal vooral de Commissie bijstaan bij de uitwerking van door Raad en EP via de codecisieprocedure genomen wetgevingsbesluiten en oefent verder regelgevende functies in het kader van de comitologie uit.

1.2.3

Het bij Commissiebesluit van 5 november 2003 (6) opgerichte Comité van Europese bankentoezichthouders bevordert de samenwerking tussen de toezichthouders, de convergentie van de nationale toezichtspraktijken en de coherente toepassing van het Gemeenschapsrecht. Tevens staat het de Commissie op haar verzoek bij inzake wetgevingskwesties betreffende het bankwezen.

1.2.4

Wat verzekeringen en bedrijfspensioenen betreft, is het bij Richtlijn 91/675/EEG van 19 december 1991 opgerichte Comité voor het verzekeringswezen (7) vervangen door het Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (8) dat hoofdzakelijk de Commissie over wetgevingsaangelegenheden adviseert en regelgevende functies in het kader van de comitologie uitoefent.

1.2.5

Verder bevordert het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen (9) de convergentie van de nationale toezichtspraktijken en de uitwisseling van vertrouwelijke vakinformatie over de onder toezicht staande instellingen. Ook verschaft het de Commissie vaktechnische ondersteuning bij met name de uitvoeringsmaatregelen die zij wil voorstellen.

1.2.6

Om samenhang met andere relevante regelingen te garanderen, zijn ten slotte op het gebied van het effectenbedrijf de bevoegdheden van het Contactcomité voor icbe's (10) bij Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 (11) overgeheveld naar het Europees Comité voor het effectenbedrijf (12) en het Comité van Europese effectenregelgevers (13). In het eerste geval gaat het om functies in het kader van de comitologie en advisering van de Commissie bij wetgeving. Het tweede geval betreft advisering bij de voorbereiding van uitvoeringsmaatregelen en bevordering van contacten en nauwe samenwerking tussen de effectenregelgevers in de Unie.

2.   Algemene opmerkingen

2.1

Er moet snel en efficiënt kunnen worden gereageerd op technologische veranderingen en ontwikkelingen op de financiële markten in een mondiale economie. Daarom dienen de huidige voorschriften en de „comitologie” (het huidige regelgevingsmechanisme in dit verband) te worden herzien.

2.2

Bijgevolg verdient onderhavig richtlijnvoorstel bijval. Het strekt ertoe samenhang te brengen in de Europese financiële regelgeving door de besluitvorming aan te passen overeenkomstig de beginselen van subsidiariteit, proportionaliteit en toereikendheid van middelen.

3.   Bijzondere opmerkingen

3.1

Voorgesteld wordt om structuur en functies van de reeds bestaande advies- en reguleringcomités voor financiële diensten uit te breiden tot het bankwezen, verzekeringen, bedrijfspensioenen en icbe's.

3.2

Uit de reeds genoemde doelstellingen en inhoud van het voorstel komen vier centrale elementen naar voren: (1) oprichting en samenstelling van nieuwe comités, (2) de verschillende adviestaken die hun worden toebedeeld, (3) de regulerende of „comitologie”functie die sommige van de nieuwe comités krijgen en (4) het toezicht op en de follow-up van de toepassing van het EG-recht op onderhavig gebied.

3.3

De Commissie denkt eventueel uit coïncidentie van reeds bestaande comités voortvloeiende complicaties en overlappingen te kunnen voorkomen door oprichting van vier nieuwe comités: het Europees Comité voor het bankwezen, het Comité van Europese bankentoezichthouders, het Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen. Deze comités vervangen het Raadgevend Comité voor het bankwezen, het Comité voor het verzekeringswezen en het icbe-Contactcomité.

3.4

Toch stemt deze verdubbeling van het aantal tot bezorgdheid. Zeker als men beseft dat daar ook nog eens het Comité financiële diensten bijkomt. Dit werd enige maanden voor de andere opgericht en op het eerste gezicht lijken zijn taken die van de andere comités te overlappen (14). Wellicht kan deze gang van zaken om reeds genoemde wetgevingstechnische redenen worden gebillijkt, maar de situatie staat in principe op gespannen voet met de roep om tranparantie en vereenvoudiging middels drastische inkrimping van het huidige comitologiebestel (15).

3.5

Anderszijds is het, wat de samenstelling van de nieuwe comités betreft, een pluspunt dat het Europees Comité voor het bankwezen uit slechts één vertegenwoordiger per lidstaat zal bestaan in plaats van uit drie, zoals bij het Raadgevend Comité voor het bankwezen het geval is, en dat dit comité door een vertegenwoordiger van de Commissie en niet door een van een lidstaat zal worden voorgezeten. Het richtlijnvoorstel zelf bevat overigens geen enkele bepaling hierover, maar deze wijzigingen kunnen uit de toelichting worden afgeleid.

3.6

Het effectenbedrijf is echter niet vertegenwoordigd in de comités die zich met de regelgeving voor die sector bezighouden. Alle Europese beurzen zijn particuliere entiteiten die onder toezicht van publieke regelgevers opereren en daarom zou toch een nationale vertegenwoordiger als waarnemer namens de sector moeten kunnen optreden.

3.7

De Commissie stelt voor de adviestaken van de huidige comités voor het bankwezen, verzekeringen en icbe's uit te splitsen over de nieuwe comités.

3.8

Zoals hiervoor in par. 1.2 vermeld, zullen het Europees Comité voor het bankwezen, het Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en het Europees Comité voor het effectenbedrijf vooral een belangrijke adviestaak hebben ter zake van het opstellen en uitvoeren van wetgeving.

3.9

Zij zullen dus op het eerste van de huidige vier niveaus van het regelgevingsproces m.b.t. de financiële sectoren werkzaam zijn.

3.10

Het Comité van Europese bankentoezichthouders, het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen en het Comité van Europese effectenregelgevers adviseren over samenhangende en gedetailleerde uitvoering, inclusief technische uitvoeringsmaatregelen, en perfectionering van de samenwerking tussen de nationale toezichthouders. Zij opereren dus op niveau drie.

3.11

In vergelijking met de huidige situatie komen er dus geen nieuwe adviestaken bij. Verder moeten de resultaten van het nieuwe systeem nog worden afgewacht, maar deze hoeven niet negarief te zijn zolang de technische kwaliteit van wetgeving en uitvoeringsmaatregelen omhoog gaat en de verdubbeling van het aantal comités niet in de weg staat aan de flexibiliteit en de transparantie van de adviesprocedures die de Commissie wil invoeren.

3.12

In de derde plaats zullen de regelgevende of „comitologie”taken uitsluitend en ieder voor de eigen sector worden uitgevoerd door het Europees Comité voor het bankwezen, het Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en het Europees Comité voor het effectenbedrijf. Ook in dit verband komen er geen nieuwe procedures of functies bij.

3.13

Toch zijn een aantal detailopmerkingen op hun plaats omdat de „comitologie” voor de financiële sectoren tot op heden weinig bekendheid geniet (16). De besluitvormingsprocedure voor de „financiële comitologie” berust op artikel 5 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 (17) en is een reglementeringscomitéprocedure. Zoals bekend heeft de Raad daarin een exclusief herzieningsrecht (18) en het Europees Parlement een recht van onderzoek (19). Deze rechten komen ongeveer, maar niet helemaal, overeen met het respectieve gewicht van de twee instellingen in zaken waarin zij hun prerogatieven bedreigd zien in een reglementeringsprocedure die stoelt op een via de codecisieprocedure genomen besluit (20).

3.14

Deze kwestie moet in het kader van dit advies met de nodige voorzichtigheid worden bekeken. Het EP aanvaardde namelijk in zijn resolutie van 5 februari 2002 over de toepassing van de wetgeving voor financiële diensten (21) de in het reeds genoemde verslag van het Comité van wijzen aanbevolen verdeling in vier regelgevingsniveaus, op voorwaarde dat het op niveau twee (comitologieprocedures) dezelfde behandeling zou krijgen als de Raad bij een resolutie van de Europese Raad van Stockholm werd gegarandeerd (22). Beide instellingen wordt dringend verzocht om het conflict over de controle op uitvoeringsbevoegdheden zo snel mogelijk uit de wereld te helpen.

3.15

In lijn met deze oproep dient de aandacht ook te worden gevestigd op een zekere inconsistentie van het onderhavige voorstel, dat namelijk moeilijk te verenigen is met de in de Europese ontwerpgrondwet voorgestelde wijziging van de oprichtingsverdragen: het zou de bedoeling zijn om via het voorgestelde artikel I-35 (23) Raad en EP ieder hetzelfde recht toe te kennen om delegatie aan de Commissie te weigeren.

3.16

In Bijlage 8 bij de documenten van de ministeriële conferentie van Napels (24) over de IGC wordt voorgesteld om artikel III-77 (6) van het ontwerp te wijzigen. Dat dreigt op twee punten strijd met onderhavig voorstel op te leveren. In de eerste plaats zou de Raad bevoegdheden aan de ECB mogen attribueren om bedrijfseconomisch toezicht te houden op krediet- en andere financiële instellingen, met uitzondering van verzekeraars. Daarmee zou afbreuk worden gedaan aan de advies- en regelgevende functies van het Europees Comité voor het bankwezen en de raadgevende taak van het Comité van Europese bankentoezichthouders (25).

3.17

In de tweede plaats dreigt hier nog een conflict tussen Raad en EP: het zou kunnen dat de Raad met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Parlement, bevoegdheden delegeert. Het huidige artikel 105, lid 6, EG vereist in dit verband echter instemming van het EP. De Commissie mag haar voorstellen niet baseren op (nog) niet bindende regels. Het Comité acht het evenwel onderdeel van de verkennende component van zijn adviestaak om bovenstaande opmerkingen te maken.

3.18

Ten slotte kunnen de comités door het toezicht dat zij op de tenuitvoerlegging van de EG-wetgeving uitoefenen, bijdragen tot versterking van het huidige mechanisme dat de Commissie obstakels in kaart brengt en maatregelen ontwerpt om deze uit de rechtsorde van de lidstaten te verwijderen (26).

Brussel, 31 maart 2004

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

R. BRIESCH


(1)  COM(1999) 232 def.

(2)  PB L 191 van 13.7.2001.

(3)  idem, blz. 45.

(4)  PB L 3 van 7.1.2004. Het Comité wordt samengesteld uit hooggeplaatste vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie; de voorzitter van het Comité van Europese bankentoezichthouders en een vertegenwoordiger van de Europese Centrale Bank nemen als waarnemers deel.

(5)  Zie de artikelen 57-59 van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2002, PB L 126 van 26.5.2000.

(6)  PB L 3 van 7.1.2004. Dit Comité is samengesteld uit hooggeplaatste vertegenwoordigers van de nationale toezichthouders op kredietinstellingen, de nationale centrale banken, een vertegenwoordiger van de ECB en een van de Commissie. Het kiest zijn voorzitter uit de vertegenwoordigers van de toezichthouders.

(7)  PB L 374 van 31.12.1991.

(8)  Besluit van de Commissie van 5 december 2003, PB L 3 van 7.1.2004. Dit Comité is samengesteld uit hooggeplaatste vertegenwoordigers van de lidstaten en wordt voorgezeten door een Commissievertegenwoordiger.

(9)  Besluit van de Commissie van 5 november 2003, PB L 3 van 7.1.2004. Dit comité is samengesteld uit hooggeplaatste vertegenwoordigers van de nationale toezichthouders op verzekeringen, herverzekeringen en bedrijfspensioenen en een hooggeplaatste vertegenwoordiger van de Commissie. Het wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de lidstaten.

(10)  PB L 96 van 12.4.2003.

(11)  Opgericht bij Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985, PB L 375 van 31.12.1985. Oorspronkelijk adviseerde dit comité de Commissie over de uitvoering van de richtlijn en wijziging ervan (waarbij het als comitologiecomité optrad) en verder had het tot taak, het overleg tussen de lidstaten te vergemakkelijken. Bij Richtlijn 2001/108/EG (PB L 41 van 13.2.2002) werden de bevoegdheden op comitologiegebied uitgebreid met technische regelgeving betreffende icbe's.

(12)  Opgericht bij Besluit 2001/528/EG van de Commissie (PB L 191 van 13.7.2001) dat later werd gewijzigd bij het Commissiebesluit van 5 november 2003 (PB L 3 van 7.1.2004.

(13)  Opgericht bij Besluit 2001/527/EG van de Commissie (PB L 191 van 13.7.2001) dat later werd gewijzigd bij het Commissiebesluit van 5 november 2003 (PB L 3 van 7.1.2004.

(14)  Zie punt 2 van het Raadsbesluit van 18 februari 2003, PB L 67 van 12.3.2003.

(15)  Zie het antwoord dat commissaris Schreyer namens de Commissie gaf op schriftelijke vraag 1070/01 van de heer Ferber (PB L 318 E van 13.11.2001) en het verslag Poos over de hervormingen van de Raad (A5-0308/2001 def.) dat op 25 oktober 2001 bij resolutie door het EP werd goedgekeurd (met name overweging M en punt 13).

(16)  Sinds de invoering van „comitologie”functies in 1989 (artikel 9 van Richtlijn 89/647/EEG van de Raad betreffende een solvabiliteitsratio) is het Raadgevend Comité voor het bankwezen slechts vier keer als comitologiecomité opgetreden en het Comité voor het verzekeringswezen en het icbe-Contactcomité nooit.

(17)  PB L 184 van 17.7.1999.

(18)  Tot op heden werd minder dan 0,25 % van de via deze procedure genomen besluiten door de Commissie naar de Raad doorverwezen; zie punt I.4 van het verslag COM (2003) 530 f, PB C 223 E van 19 september 2003.

(19)  Het heeft daarvan overigens nog nooit gebruik gemaakt; zie eveneens COM (2003) 530 f .

(20)  Dit anachronisme zou kunnen worden opgelost met een gezamenlijke controleprocedure voor Raad en EP, zoals voorgesteld in COM (2002) 719 def. van 11 december 2002. Zie voor de reikwijdte van dit voorstel: MOREIRO GONZALEZ, C.J. – „Änderungen des normativen Rahmens der Komitologie”, ZeuS, 4, 2003, blz. 561-588, met name blz. 584 e.v.

(21)  Resolutie A5-0011/2002.

(22)  Verder vroeg het EP zich in Resolutie B5-0578/2002 af, in hoeverre het dringend is om de financiële-comitologiestructuur te wijzigen en stelde het zijn instemming met het voorstel afhankelijk van een ondubbelzinnige toezegging van de Raad tot herziening van de anachronistische regeling van het toezicht op de uitvoeringsbevoegdheden van de Commissie.

(23)  Brussel, 18 juli 2003, CONV 850/03.

(24)  Brussel, 25 november 2003, IGC 52/03 Bijlage, blz. 12.

(25)  In de lidstaten staan doctrine en bestuur hier over het algemeen positief tegenover (zie DASSESSE, M. G ISAAC, D: „Financial services in the Era of the Euro and E-commerce: Does home country control work?” – Algemeen verslag aan de FIDE, XXe congres BIICL, Londen 2003, blz. 433-446, met name de punten 38-56. De Raad ECOFIN van Oviedo (12/13 april 2002) toonde zich daarentegen wegens sterke afkeuring van de Duitse en Britse delegatie gekant tegen deze mogelijkheid.

(26)  Zie resp. het 18e (COM(2001) 309 def.) en 19e Verslag (COM(2002) 324 def.) over de toepassing van het Gemeenschapsrecht.