30.4.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 110/125


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's inzake de overgang van analoge naar digitale omroep (van „omschakeling” naar digitaal tot „uitschakeling” van analoog”)

(COM(2003) 541 def.)

(2004/C 110/21)

Op 17 september 2003 heeft de Europese Commissie besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag te raadplegen over het voornoemde voorstel.

De gespecialiseerde afdeling „Vervoer, energie, infrastructuur, informatiemaatschappij”, die was belast met de voorbereidende werkzaamheden, heeft haar advies op 3 februari 2004 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Green.

Tijdens zijn 406e zitting op 25 en 26 februari 2004 (vergadering van 26 februari) heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité het volgende advies uitgebracht, dat met algemene stemmen is goedgekeurd.

1.   Achtergrond

1.1

De overgang van analoge naar digitale radio en televisie is een complex proces met maatschappelijke en economische implicaties die veel meer behelzen dan een zuiver technische migratie. De vervanging van analoge radio en televisie door een digitaal systeem biedt enorme voordelen: een efficiënter spectrumgebruik en betere transmissiemogelijkheden. Dit leidt tot nieuwe diensten, meer keuzemogelijkheden voor de consument en intensievere concurrentie. Op deze voordelen is al gewezen in het actieplan eEurope 2005 (1).

1.2

Het doel van dit actieplan is een gunstig klimaat te scheppen voor particuliere investeringen en nieuwe werkgelegenheid, de productiviteit te verhogen, de overheidsdiensten te moderniseren en iedereen de kans te geven aan de wereldwijde informatiemaatschappij deel te nemen. De Commissie richt zich daarom op het stimuleren van veilige diensten, toepassingen en inhoud op basis van een alom beschikbare infrastructuur.

1.3

De Commissie neemt evenwel geen standpunt in over het tijdschema voor de beëindiging van analoge systemen; dit is een zaak die aan de lidstaten of aan de regionale overheden wordt overgelaten. Het Commissiedocument heeft hoofdzakelijk betrekking op terrestrische radio en televisie.

1.4

De Commissie wijst erop dat de omschakeling naar digitale radio en televisie in de EU talrijke voordelen biedt, maar dat daar tegenover ook belangrijke hindernissen staan. In sommige gevallen kan het dan ook noodzakelijk zijn dat de overheid ingrijpt om deze obstakels uit de weg te ruimen; daarvoor gelden wel bepaalde algemene voorwaarden.

2.   Algemene opmerkingen

2.1

Het EESC is het met de Commissie eens dat de omschakeling naar een digitaal systeem veel meer inhoudt dan een louter technische migratie. Gezien de betekenis van radio en televisie in de hedendaagse samenleving heeft deze overgang niet alleen economische, maar ook maatschappelijke en politieke gevolgen. De omschakeling is van invloed op alle schakels van de omroepwaardeketen, vanaf het produceren van inhoud tot en met transmissie en ontvangst.

2.2

De omschakeling is dan ook een complex en tijdrovend proces, waarbij allerlei variabelen een rol spelen en alle groepen in de samenleving zijn betrokken: consumenten, bedrijfsleven en overheidsinstanties.

2.3

Nu steeds meer andere productie- en consumptietechnologieën gedigitaliseerd worden, is het realistisch ervan uit te gaan dat ook de analoge radio- en televisie-uitzendingen op langere termijn vervangen zullen worden door digitale.

2.4

Uitgangspunt van de omschakeling is het principe dat deze tot stand gebracht moet worden door marktwerking en het accent op de gebruiker moet liggen. Dit maakt het onder meer noodzakelijk de rol en het functioneren van de publieke omroep te bespreken en aan te passen, rekening houdend met de nieuwe marktvoorwaarden en de nieuwe diensten die als gevolg van de technologische ontwikkeling zullen ontstaan. Zodra de markten rijp zijn voor de risico's van de omschakeling, dient de overheid ervoor te zorgen dat dit proces volkomen transparant verloopt, sociale uitsluiting achterwege blijft, alle lagen van de bevolking van eventuele voordelen kunnen profiteren, strenge kwaliteitsnormen worden gehaald en de onlosmakelijk met radio en televisie verbonden openbaredienstverplichting wordt nagekomen.

2.5

Het EESC is het met de Commissie eens dat er vooral bij televisie sprake is van bijzondere omstandigheden, die deels op de ontwikkeling van digitale televisie en deels op televisie in het algemeen betrekking hebben.

2.6

Van oudsher zijn er drie transmissienetwerken: terrestrisch, kabel en satelliet. Elk van deze netwerken heeft zich onder invloed van maatschappelijke en geografische omstandigheden weer anders ontwikkeld. Tot dusver heeft digitale televisie vooral de vorm gekregen van betaal-tv via de satelliet. Deze ontwikkeling is ondertussen echter gestagneerd en het lijkt er dan ook sterk op dat digitale televisie nieuwe stimulansen nodig heeft.

2.7

Het politieke en maatschappelijke belang van televisie heeft er onder meer toe geleid dat er eisen inzake kwaliteitsdrempels en pluralisme zijn vastgesteld, waardoor ook aandacht is uitgegaan naar het tekortschieten van de markt.

2.8

Radio en televisie worden dan ook van oudsher sterker door de overheid gereguleerd dan andere informatie- en communicatiesectoren, zoals telecommunicatie. Er valt veel voor te zeggen om eventuele beleidsmaatregelen voortaan op EU-niveau te coördineren, maar tegelijkertijd is het ook van belang dat elk land kiest voor een eigen omschakelingsplan op basis van zijn eigen tradities en situatie ter zake, zoals de ontwikkeling van de verschillende netwerken (satelliet en kabel).

2.9

Daarom dient hier nogmaals gewezen te worden op de beginselen waardoor de Commissie zich in haar audiovisuele beleid laat leiden en die staan omschreven in de Mededeling van 14 december 1999 (COM(1999) 657 def.), namelijk: proportionaliteit, subsidiariteit, scheiding van transport en regelgeving inzake inhoud, erkenning van de rol van publieke omroepen en van de noodzaak van transparantie van de financiering daarvan, en onafhankelijkheid van de verordenende organen ten opzichte van de politieke en economische autoriteiten.

3.   Bijzondere opmerkingen

3.1

In een marktgericht, door de vraag gestuurd omschakelingsmodel is het van doorslaggevend belang dat van consumenten èn van aanbieders de wens/een impuls uitgaat om op het nieuwe systeem over te stappen.

3.2

Voor beide partijen zijn transparante voorwaarden, ten aanzien van zowel bestaande als nieuwe diensten, essentieel.

3.3

Wat de bestaande diensten betreft, gaat het daarbij met name om de doorgifteplicht, die ervoor zorgt dat iedereen de nationale publieke omroep kan ontvangen. Er moet wél worden gezorgd voor een geleidelijke omschakeling, zonder haperingen of toenemende sociale en culturele uitsluiting.

3.4

Voor de consumenten is het vermoedelijk verder van groot belang dat de problemen rond de auteursrechten in verband met de vrije toegang tot de „free to air”-televisie/publieke omroep van buurlanden worden opgelost, zodat zij er met de digitale techniek in dit opzicht niet op achteruit gaan. De problemen rond auteursrechten worden overigens door een andere studiegroep behandeld.

3.5

Wat de nieuwe diensten betreft, is het EESC het met de Commissie eens dat overheidsinstanties het aanbod aan diensten met toegevoegde waarde via televisienetwerken op verschillende manieren moeten bevorderen, onder meer door ervoor te zorgen dat er steeds meer overheidsinformatie beschikbaar is. Het is echter ook belangrijk dat nadruk wordt gelegd op technologische neutraliteit, bijvoorbeeld bij de verhouding tussen traditionele massacommunicatie en nieuwe mobiele diensten.

3.6

Dit is ook van doorslaggevend belang voor de toekomstige indeling/toewijzing van het spectrum.

3.7

Belangrijk is ook dat er nieuwe bedrijfsvoeringmodellen worden vastgesteld, die onder meer garanderen dat er een evenwicht bestaat tussen „free-to-air”-tv en betaal-tv in het nieuwe digitale systeem. Dit betekent ook dat de rol van de publieke omroep aangepast moet worden, rekening houdend met de nieuwe marktvoorwaarden en de nieuwe maatschappelijke situatie die ontstaan door de technologische ontwikkelingen op het gebied van het spectrum, waarbij Europese samenwerking van essentieel belang is, vooral voor de coördinatie van de frequenties en de uitwisseling van informatie - iets waar de Raad de Commissie overigens al op heeft gewezen (2).

4.   Conclusies

4.1

De overgang van analoge naar digitale radio en televisie heeft enorme gevolgen, zowel op maatschappelijk en politiek vlak als voor de ontwikkeling van de industrie.

4.2

Overheidsmaatregelen kunnen het omschakelingsproces bevorderen en moeten ervoor zorgen dat dit proces eerlijk en transparant verloopt, zodat burgers en gebruikers er inzicht in hebben. De nationale overheden spelen in dit verband een essentiële rol, terwijl coördinatie op EU-niveau ook belangrijk is.

4.3

Er moeten duurzame bedrijfsvoeringmodellen worden ontwikkeld om het evenwicht tussen „free-to-air”-tv en betaal-tv in het digitale systeem te waarborgen. In dit verband zij eraan herinnerd dat „het Europese model”, met een mengeling van „free-to-air”-tv, uitzendingen van de publieke omroep en betaal-tv, tot op heden zijn kracht heeft bewezen, maar nu de nieuwe marktvoorwaarden en technologische ontwikkelingen het hoofd moet bieden.

4.4

Daarom moet er op EU-niveau coördinatie plaatsvinden, zodat de maatregelen van de verschillende overheden om de sociale doelstellingen – betaalbare prijzen en een universele, continue audiovisuele dienstverlening – te verwezenlijken voldoen aan het evenredigheidsbeginsel en dus niet te ver gaan.

Brussel, 26 februari 2004

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

R. BRIESCH


(1)  COM(2002) 263 definitief, eEurope 2005: Een informatiemaatschappij voor iedereen

http://europa.eu.int/information_society/eeurope/2002/news_library/documents/eeurope2005/eeurope2005_nl.pdf

(2)  Conclusies van de Raad en van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen van 26 juni 2000 betreffende de mededeling van de Commissie over de beginselen en richtsnoeren voor het audiovisuele beleid van de Gemeenschap in het digitale tijdperk (PB C 196 van 12.07.2001, blz. 1, 13e overweging).