52003PC0818

Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van de bestanden van zuidelijke heek en langoustines in de Cantabrische Zee en ten westen van het Iberisch Schiereiland en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 850/98 /* COM/2003/0818 def. - CNS 2003/0318 */


Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van de bestanden van zuidelijke heek en langoustines in de Cantabrische Zee en ten westen van het Iberisch Schiereiland en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 850/98

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

Bij dit voorstel worden maatregelen vastgesteld voor het herstel van de bestanden van zuidelijke heek en langoustines in de Cantabrische Zee en ten westen van het Iberisch Schiereiland, naar aanleiding van de verklaring van de Commissie aan de Raad over meerjarenplannen in de vergadering van de Raad van december 2002 (SN 107/02, blz. 6). Het voorstel is ook gebaseerd op artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid, dat betrekking heeft op herstelplannen voor de bevissing van bestanden die zich buiten biologisch veilige grenzen bevinden.

Het zuidelijk heekbestand en de langoustinebestanden waarop dit voorstel betrekking heeft, overlappen elkaar zodanig dat het logisch is ze in dezelfde tekst op te nemen. Doel van dit herstelplan is ervoor te zorgen dat de bestanden zich binnen een tijdspanne van 5 tot 10 jaar herstellen tot binnen biologisch veilige grenzen.

Dit voorstel omvat zes hoofdstukken:

In hoofdstuk I wordt bepaald voor welke bestanden dit voorstel geldt en worden de criteria voor het bereiken van de doelstellingen van het plan vastgesteld, zodat wanneer, op basis van een advies van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij, de bestanden kunnen worden geacht zich binnen biologisch veilige grenzen te bevinden, de Raad, op voorstel van de Commissie, zal besluiten het plan te beëindigen.

In hoofdstuk II wordt voor het zuidelijk heekbestand bepaald wat de maximale visserijsterfte is die moet garanderen dat het bestand zich binnen de vastgestelde termijn herstelt. Aan de hand van deze sterfte zullen dan de totaal toegestane vangsten worden berekend. Voor langoustines zal de totaal toegestane vangst worden vastgesteld op een zodanig niveau dat de bevissing hierop zal dalen in dezelfde verhouding als voor zuidelijke heek.

De wetenschappers hebben erop gewezen dat de raming van de relatieve ontwikkeling van de grootte van het zuidelijk heekbestand zeer nauwkeurig is, maar dat de ramingen van de absolute grootte van dit bestand zeer onzeker zijn. Er zijn geen ramingen beschikbaar van de absolute grootte van de langoustinebestanden. De wetenschappers hebben daarom aanbevolen dat de referentiepunten voor de biomassa niet mogen worden gebruikt als streefniveau voor het herstel en hebben voorgesteld dit streefniveau uit te drukken in visserijsterftecijfers.

Het referentiepunt voor de visserijsterfte F0.1, dat gebaseerd is op de opbrengst per recruut en daardoor ongevoelig is voor wijzigingen in de absolute ramingen van de bestandsgrootte, is gekozen als een grensniveau voor het herstel. Het referentiepunt F0.1 is zo laag dat, indien het wordt bereikt, herstel zeer waarschijnlijk is. Aangenomen wordt dat de streefcijfers voor de visserijsterfte zullen worden bereikt door de visserij-inspanning geleidelijk te verminderen en de TAC's dienovereenkomstig vast te stellen, zodat het bestand waarschijnlijk zal herstellen binnen dezelfde periode als is voorgesteld in de herstelplannen voor kabeljauw, namelijk ongeveer 5 tot 10 jaar. F0.1 is hoe dan ook een grensniveau, geen streefniveau. Dit betekent dat herstel mogelijk is en het herstelplan kan worden afgewerkt, wanneer de bestanden geacht worden zich binnen biologisch veilige grenzen te bevinden, los van de vraag of de grens van F0.1 is bereikt.

De opbrengst per recruut op lange termijn wanneer op F0.1-niveau wordt gevist ligt dicht bij de maximumopbrengst, en hoewel de vermindering van de visserijsterfte tot F0.1 op korte termijn zal leiden tot een daling van de opbrengst, zal de opbrengst naar verwachting op middellange tot lange termijn toenemen.

Het hoofdstuk bevat bovendien nadere bepalingen inzake het beginsel dat de jaarlijkse verhoging of verlaging, van welke TAC dan ook, na het eerste jaar van het herstelplan nooit meer dan 15% mag bedragen. Het eerste jaar worden deze grenswaarden tot 25% verhoogd om in een eerste fase een hoger herstelniveau mogelijk te maken.

Hoofdstuk III bevat de voorstellen van de Commissie voor het beheer van een regeling tot beperking van de visserij-inspanning, d.w.z. een beperking van de tijd gedurende dewelke de betrokken vissersvaartuigen mogen vissen om te voldoen aan de TAC's. Deze regeling is dezelfde als die welke is voorgesteld in het herstelplan voor kabeljauw en verleent de lidstaten de vereiste flexibiliteit in het beheer en de verdeling van de visserij-inspanning over de afzonderlijke vissersvaartuigen.

In het kort werkt de regeling als volgt:

* eerst wordt de totale visserij-inspanning van alle vaartuigen die op zuidelijke heek en/of langoustines vissen, in het verleden berekend;

* vervolgens wordt de vermindering van de visserij-inspanning ten opzichte svan de inspanning in de referentieperiode berekend die nodig is om tot de vastgestelde TAC te komen en deze vermindering wordt over de lidstaten verdeeld naar verhouding van het aandeel van elke lidstaat in de totale aanvoer van zuidelijke heek en rekening houdende met de verschillen in vangbaarheid.

Deze inspanningsbeperkingen, uitgedrukt in kilowattdagen, worden door de lidstaten over hun vissersvaartuigen verdeeld. Deze beperkingen zijn echter wel overdraagbaar en mogen op elk moment van het jaar worden toegepast.

Hoofdstuk IV voorziet in maatregelen ter verbetering van de bewaking, inspecties en controles ten aanzien van vaartuigen die onder de regeling voor het beheer van de visserij-inspanning vallen. Deze maatregelen betreffen onder andere de voorafgaande kennisgeving, de verplichte aanlanding in aangewezen havens en voorschriften inzake opslag en vervoer.

In hoofdstuk V worden de technische maatregelen aangegeven die ter ondersteuning van bovengenoemde maatregelen zullen worden vastgesteld, zoals gesloten gebieden en de verbetering van de selectiviteit van het vistuig in de belangrijkste visserijtakken. Er is rekening gehouden met de bijdrage die de bestaande nationale maatregelen leveren tot de instandhouding.

Hoofdstuk VI slotbepalingen

De bij deze verordening ten uitvoer gelegde maatregelen voor het herstel van het zuidelijk heekbestand en het langoustinebestand hebben via de voorgestelde regeling voor de beperking van de visserij-inspanning rechtstreeks consequenties voor de verwante soorten. Er dient op gewezen dat er ook gevolgen zullen zijn voor de totaal toegestane vangsten van andere verwante soorten en bestanden, hoewel hiernaar niet rechtstreeks wordt verwezen in de verordening.

2003/0318 (CNS)

Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van de bestanden van zuidelijke heek en langoustines in de Cantabrische Zee en ten westen van het Iberisch Schiereiland en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 850/98

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie [1],

[1] PB C ... van ..., blz. ...

Gezien het advies van het Europees Parlement [2],

[2] PB C ... van ..., blz. ...

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Volgens recent wetenschappelijk advies van de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES) zijn als gevolg van de visserijsterfte de volwassen dieren in de bestanden van zuidelijke heek en langoustines in ICES-sectoren VIIIc en IXa zodanig uitgedund dat het normale herstel van deze bestanden door voortplanting in het gedrang komt en dat de betrokken bestanden bijgevolg dreigen in te storten.

(2) Overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid [3] moeten maatregelen worden getroffen om meerjarige plannen voor het herstel van deze bestanden vast te stellen.

[3] PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(3) De herstelplannen moeten erop gericht zijn het herstel van de bestanden tot binnen biologisch veilige grenzen te bewerkstelligen binnen een termijn van vijf tot tien jaar.

(4) Dit doel kan geacht worden te zijn bereikt zodra op basis van een advies van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij (WTECV) wordt geoordeeld dat het bestand zich binnen biologisch veilige grenzen bevindt.

(5) De ramingen van de absolute grootte van de betrokken bestanden door het WTECV en de ICES zijn te onzeker om als streefdoel voor het herstel te worden gebruikt en daarom moeten de streefdoelen worden uitgedrukt in visserijsterftecijfers.

(6) Om dit doel te bereiken is het nodig de visserijsterfte zodanig te beheersen dat het zeer waarschijnlijk is dat deze sterfte jaar na jaar kleiner zal worden.

(7) Een dergelijke beheersing van de visserijsterfte kan worden bereikt door middel van een adequate methode om de hoogte van de totaal toegestane vangsten (TAC's) voor de betrokken bestanden te bepalen en een systeem, dat onder meer gesloten gebieden en beperkingen in kilowattdagen omvat, waarmee de op dit bestand uitgeoefende visserij-inspanningen binnen zodanige grenzen worden gehouden dat het onwaarschijnlijk is dat de TAC's zullen worden overschreden.

(8) Zodra de bestanden zich hebben hersteld zou de Raad op voorstel van de Commissie follow-up maatregelen moeten vaststellen overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2371/2002.

(9) Er zijn, in aanvulling op de maatregelen vervat in Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid [4], controlemaatregelen nodig om de naleving van de in deze verordening vervatte maatregelen te garanderen.

[4] PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1).

(10) Voor het herstel van de langoustinebestanden is het noodzakelijk dat sommige reproductiegebieden van de soort worden beschermd tegen bevissing. Daartoe moet Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen [5] dienovereenkomstig worden gewijzigd,

[5] PB L 125 van 27.4.1998, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 973/2001 (PB L 137 van 19.5.2001, blz. 1).

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I Onderwerp en doelstelling

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt een herstelplan vastgesteld voor de volgende bestanden (hierna 'de betrokken bestanden' te noemen):

a) zuidelijke heek in de sectoren VIIIc en IXa, zoals afgebakend door de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES);

b) langoustines in ICES-sector VIIIc;

c) langoustines in ICES-sector IXa.

Artikel 2

Doel van het herstelplan

Het herstelplan beoogt het herstel van de betrokken bestanden tot binnen biologisch veilige grenzen.

Artikel 3

Evaluatie van de herstelmaatregelen

1. De Commissie evalueert op basis van adviezen van de ICES en het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij (WTECV) het effect van de herstelmaatregelen op de betrokken bestanden en op de visserij op deze bestanden, in het tweede jaar van de toepassing van deze verordening en in elk van de daaropvolgende jaren.

2. Wanneer de Commissie in het kader van de jaarlijkse evaluatie vaststelt dat voor een van de betrokken bestanden het in artikel 2 bepaalde doel is bereikt, besluit de Raad, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie, dat het bij deze verordening vastgestelde herstelplan voor dat bestand wordt vervangen door een overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 vastgesteld beheersplan.

3. Wanneer de Commissie in het kader van de jaarlijkse evaluatie vaststelt dat een van de betrokken bestanden onvoldoende tekenen van herstel vertoont, besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie tot vaststelling van aanvullende en/of alternatieve maatregelen om het herstel van het betrokken bestand te bewerkstelligen.

HOOFDSTUK II Totaal toegestane vangsten

Artikel 4

Vaststelling van de totaal toegestane vangsten (TAC's)

1. De Raad stelt ieder jaar met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie, voor elk van de betrokken bestanden een TAC voor het volgende jaar vast.

2. De TAC voor het zuidelijk heekbestand wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.

3. De TAC voor de langoustinebestanden wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.

Artikel 5

Procedure voor de vaststelling van de TAC voor het zuidelijk heekbestand

1. Wanneer de visserijsterfte voor het zuidelijk heekbestand door het WTECV in het licht van het meest recente verslag van de ICES wordt geraamd op meer dan 0,17 per jaar, mag de TAC voor dat bestand niet groter zijn dan een vangstniveau dat, volgens een door het WTECV op grond van het meest recente verslag van de ICES uitgevoerde wetenschappelijke evaluatie, zal leiden tot een vermindering met 10% van de visserijsterfte in het jaar van toepassing, ten opzicht van de voor het voorgaande jaar geraamde visserijsterfte.

2. Wanneer de visserijsterfte voor het zuidelijk heekbestand door het WTECV in het licht van het meest recente verslag van de ICES op 0,17 of minder per jaar wordt geraamd, wordt de TAC voor dat bestand bepaald op een vangstniveau dat, overeenkomstig een door het WTECV in het licht van het meest recente verslag van de ICES uitgevoerde evaluatie, zal leiden tot een visserijsterfte van 0,15 per jaar in het jaar van toepassing.

Artikel 6

Procedure voor de vaststelling van de TAC's voor de langoustinebestanden

De TAC's voor de langoustinebestanden worden, op basis van de meest recente wetenschappelijke evaluatie van het WTECV, vastgesteld op een zodanig niveau dat de visserijsterfte voor dit bestand zal dalen in dezelfde mate als de daling van de visserijsterfte die door toepassing van artikel 5 wordt bereikt voor zuidelijke heek.

Artikel 7

Beperking van de schommelingen in de TAC's

1. In het eerste jaar waarin deze verordening wordt toegepast, gelden de volgende regels:

a) indien de toepassing van artikel 5 of artikel 6 zou leiden tot een TAC die de TAC van het voorafgaande jaar met meer dan 25% overschrijdt, stelt de Raad een TAC vast die niet meer dan 25% hoger is dan de TAC van dat jaar;

b) indien de toepassing van artikel 5 of artikel 6 zou leiden tot een TAC die meer dan 25% kleiner is dan de TAC van het voorafgaande jaar, stelt de Raad een TAC vast die niet meer dan 25% lager is dan de TAC van dat jaar.

2. Vanaf het tweede jaar waarin deze verordening wordt toegepast, gelden de volgende regels:

a) indien de toepassing van artikel 5 of artikel 6 zou leiden tot een TAC die de TAC van het voorafgaande jaar met meer dan 15% overschrijdt, stelt de Raad een TAC vast die niet meer dan 15% hoger is dan de TAC van dat jaar;

b) indien de toepassing van de artikelen 5 of 6 zou leiden tot een TAC die meer dan 15% kleiner is dan de TAC van het voorafgaande jaar, stelt de Raad een TAC vast die niet meer dan 15% lager is dan de TAC van dat jaar.

HOOFDSTUK III Beperking van de visserij-inspanning

Artikel 8

Vaststelling van het maximaal toegestane aantal kilowattdagen

De Raad stelt op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen het maximaal toegestane aantal kilowattdagen vast, dat niet groter mag zijn dan een hoeveelheid die volgens de in de bijlage bepaalde voorwaarden is berekend voor de vissersvaartuigen van elke lidstaat die in het daaropvolgende jaar op de betrokken bestanden zullen vissen.

Artikel 9

Totstandbrenging en samenstelling van een gegevensbank

1. Iedere lidstaat brengt een gegevensbank tot stand die voor ieder van de in artikel 1 bedoelde geografische gebieden, voor ieder jaar van de referentieperiode als omschreven in lid 2 en voor ieder vaartuig dat zijn vlag voert en in de Gemeenschap is geregistreerd, en dat in die periode een hoeveelheid langoustines en/of zuidelijke heek heeft aangevoerd, de volgende gegevens bevat:

a) de naam en het intern registratienummer van het vaartuig;

b) het motorvermogen van het vaartuig in kilowatt, gemeten overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2930/86 van de Raad [6];

[6] PB L 274 van 25.9.1986, blz. 1.

c) het aantal buitengaats doorgebrachte dagen als omschreven in artikel 13;

d) de hoeveelheid aangevoerde zuidelijke heek, uitgedrukt in ton;

e) de hoeveelheid aangevoerde langoustines, uitgedrukt in ton;

f) het aantal kilowattdagen, d.w.z. het product van het aantal buitengaats doorgebrachte dagen en het motorvermogen in kilowatt.

2. De gegevensbank moet tot stand zijn gebracht op uiterlijk:

a) 31 oktober 2004 met betrekking tot de driejarige referentieperiode 2001, 2002 en 2003;

b) 15 juli van ieder jaar na 2004 met betrekking tot de daaraan voorafgaande driejarige referentieperiode.

3. De gegevensbank moet de Commissie op papier en in elektronische vorm ter beschikking worden gesteld op uiterlijk 15 november 2004 met betrekking tot de in lid 2, onder a), bedoelde referentieperiode, en vóór 31 juli van het betrokken jaar met betrekking tot de in lid 2, onder b), bedoelde referentieperiode.

Artikel 10

Door de lidstaten uit te voeren berekeningen

1. De volgende hoeveelheden moeten door elke lidstaat worden berekend:

a) per vaartuig dat in de in artikel 9 bedoelde gegevensbank is geregistreerd, het gemiddelde aantal kilowattdagen voor de referentieperiode;

b) het totaal van de gemiddelde aantallen kilowattdagen van de in de gegevensbank van artikel 9 geregistreerde vaartuigen, d.w.z. de som van de gemiddelde aantallen, overeenkomstig a) berekende kilowattdagen.

2. De lidstaten zien erop toe dat de in lid 1, onder a), bedoelde berekening wordt aangepast om rekening te houden met eventuele beperkingen van de visserij-inspanningen overeenkomstig verplichtingen op grond van Beschikking 97/413/EG van de Raad [7].

[7] PB L 175 van 3.7.1997, blz. 27.

3. De resultaten van deze berekeningen worden binnen de in artikel 9, lid 3, vermelde termijnen aan de Commissie meegedeeld.

Artikel 11

Verdeling van de kilowattdagen

Elke lidstaat verdeelt elk jaar het maximaal toelaatbare aantal kilowattdagen over vaartuigen die zijn vlag voeren en in de Gemeenschap zijn geregistreerd.

Artikel 12

Lijst van vaartuigen

1. Binnen twee maanden na vaststelling van het in artikel 8 bedoelde besluit van de Raad deelt iedere lidstaat de Commissie voor elk in artikel 1 omschreven geografisch gebied een lijst mee met de naam en het intern registratienummer van de vaartuigen waaraan kilowattdagen zijn toegewezen.

2. Totdat een lidstaat de lid 1 bedoelde lijsten aan de Commissie meedeelt, blijft de laatste aan de Commissie meegedeelde lijst van toepassing.

Indien dergelijke lijsten nog niet eerder aan de Commissie zijn meegedeeld, wordt de lijst geacht alle vaartuigen te bevatten waarvan de naam en het intern registratienummer zijn opgenomen in de in artikel 9 bedoelde gegevensbank voor de meest recente referentieperiode.

Artikel 13

Buitengaats doorgebrachte dagen

1. De aan individuele vaartuigen toegewezen kilowattdagen worden omgerekend in een equivalent aantal buitengaats doorgebrachte dagen door het aantal kilowattdagen te delen door het motorvermogen van het vaartuig in kilowatt, dit quotiënt te vermeerderen met 0,5 en het resultaat naar beneden af te ronden op een heel getal.

2. Onder een buitengaats doorgebrachte dag wordt verstaan iedere ononderbroken periode van 24 uur vanaf het binnenvaren van een in artikel 1 omschreven geografisch gebied, en ieder deel van een dergelijke periode.

Artikel 14

Verplichtingen van de lidstaten

De lidstaten zien erop toe dat de vaartuigen die zijn opgenomen in de in artikel 12 bedoelde lijst, niet meer dagen buitengaats doorbrengen in een van de in artikel 1 bedoelde geografische gebieden dan het overeenkomstig artikel 13, lid 1 berekende aantal dagen.

Artikel 15

Verbod op aanvoeren en overladen

1. Een vaartuig dat niet is opgenomen in de in artikel 12 bedoelde lijst mag geen zuidelijke heek of langoustines aanvoeren die zijn gevangen in de in artikel 1 bedoelde geografische gebieden.

2. Zolang een lidstaat nog geen gegevensbank tot stand heeft gebracht en aan de Commissie heeft meegedeeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 9, is het voor alle vaartuigen van die lidstaat verboden zuidelijke heek of langoustines aan te voeren die in een van de in artikel 1 bedoelde geografische gebieden zijn gevangen.

HOOFDSTUK IV Controle, inspectie en bewaking

Artikel 16

Mededelingen inzake de visserij-inspanning

In afwijking van artikel 19 bis van Verordening (EEG) nr. 2847/93 zijn de artikelen 19 ter, 19 quater, 19 quinquies, 19 sexies en 19 undecies van die verordening van toepassing op de vaartuigen die zijn opgenomen in de in artikel 9 bedoelde gegevensbank en die vissen in de in artikel 1 bedoelde geografische gebieden.

Artikel 17

Tolerantie

In afwijking van artikel 5, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2807/83 van de Commissie van 22 september 1983 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de registratie van gegevens over de visvangst van de Lid-Staten [8] geldt voor ramingen inzake de in kilogram uitgedrukte hoeveelheden aan boord gehouden vis een marge van 5% ten opzichte van het in het logboek vermelde cijfer.

[8] PB L 276 van 10.10.1983, blz. 1.

Artikel 18

Weging van de aanvoer

De bevoegde autoriteiten van een lidstaat zien erop toe dat elke hoeveelheid zuidelijke heek van meer dan 50 kg en/of elke hoeveelheid langoustine van meer dan 50 kg, gevangen in de in artikel 1 bedoelde gebieden, vóór de verkoop op een veilingweegschaal wordt gewogen.

Artikel 19

Gescheiden opslag van zuidelijke heek en langoustines

1. Het is verboden voor communautaire vissersvaartuigen om containers aan boord te hebben waarin een hoeveelheid zuidelijke heek of langoustines met andere soorten mariene organismen is vermengd.

2. De kapitein van een communautair vissersvaartuig moet de inspecteurs van de lidstaten de nodige bijstand verlenen om deze in staat te stellen de in het logboek vermelde gegevens te toetsen aan de aan boord gehouden vangsten van zuidelijke heek en langoustines.

Artikel 20

Vervoer van zuidelijke heek en langoustines

1. De bevoegde autoriteiten van een lidstaat kunnen eisen dat elke hoeveelheid zuidelijke heek of langoustine van meer dan 50 kg, die gevangen is in een van de in artikel 1 bedoelde geografische gebieden en die voor het eerst wordt aangevoerd in die lidstaat, wordt gewogen voordat ze van de haven van eerste aanvoer naar elders wordt vervoerd.

2. In afwijking van artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 2847/93, moet elke hoeveelheid zuidelijke heek of langoustine van meer dan 50 kg, die naar een andere plaats dan die van eerste aanvoer of invoer wordt vervoerd, vergezeld gaan van een afschrift van één van de in artikel 8, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 bedoelde aangiften voor de hoeveelheid die wordt vervoerd. De vrijstelling van artikel 13, lid 4, onder b) van Verordening (EEG) nr. 2847/93 is niet van toepassing.

Artikel 21

Specifiek controleprogramma

In afwijking van artikel 34 quater, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93, kan de looptijd van de specifieke controleprogramma's voor de betrokken bestanden meer dan twee jaar bedragen.

HOOFDSTUK V Wijzigingen in Verordening (EG) nr. 850/98

Artikel 22

Beperkingen op de langoustinevisserij

Verordening (EG) nr. 850/98 wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 29 bis wordt het volgende artikel ingevoegd:

"Artikel 29 ter

Beperkingen op de langoustinevisserij

Het is verboden met bodemtrawls en korven te vissen in de geografische gebieden die worden begrensd door een lijn tussen de punten met de volgende coördinaten:

Box 1

- 43°35' noorderbreedte, 004°45' westerlengte

- 43°45' noorderbreedte, 004°45' westerlengte

- 43°37' noorderbreedte, 005°20' westerlengte

- 43°55' noorderbreedte, 005°20' westerlengte

Box 2:

- 43°37' noorderbreedte, 006°15' westerlengte

- 43°50' noorderbreedte, 006°15' westerlengte

- 44°00' noorderbreedte, 006°45' westerlengte

- 43°34' noorderbreedte, 006°45' westerlengte

Box 3:

- 42°00' noorderbreedte, 009°00' westerlengte

- 42°27' noorderbreedte, 009°00' westerlengte

- 42°27' noorderbreedte, 009°30' westerlengte

- 42°00' noorderbreedte, 009°30' westerlengte

Box 4:

- 37°45' noorderbreedte, 009°00' westerlengte

- 38°10' noorderbreedte, 009°00' westerlengte

- 38°10' noorderbreedte, 009°15' westerlengte

- 37°45' noorderbreedte, 009°20' westerlengte

Box 5:

- 36°05' noorderbreedte, 007°00' westerlengte

- 36°35' noorderbreedte, 007°00' westerlengte

- 36°45' noorderbreedte, 007°18' westerlengte

- 36°50' noorderbreedte, 007°50' westerlengte

- 36°25' noorderbreedte, 007°50' westerlengte"

HOOFDSTUK VI Slotbepalingen

Artikel 23

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De voorzitter

Bijlage

De Commissie is verantwoordelijk voor de uitvoering van de in deze bijlage beschreven berekeningen.

Berekening van het maximaal toegestane aantal kilowattdagen per lidstaat per geografisch gebied

Deel 1: Verwachte visserijsterfte in verband met een TAC

De verwachte visserijsterfte in verband met een TAC voor het volgende jaar is de visserijsterfte die het opvissen van de betrokken TAC volgens of uitgaande van het recentste verslag van de ICES met zich meebrengt. Deze waarde wordt hierna "Ftac" genoemd.

Deel 2: Berekening van de gemiddelde visserijsterfte gedurende de referentieperiode

De som van de in het recentste verslag van de ICES vermelde waarden van de totale internationale visserijsterfte in elk van de drie jaren van de referentieperiode wordt gedeeld door drie. Deze waarde wordt hierna "Fref" genoemd.

Deel 3: Berekening van het maximaal toelaatbaar aantal kilowattdagen per lidstaat [9]

[9] De in deel 3 van deze bijlage beschreven berekeningen resulteren in het maximum toelaatbare aantal kilowattdagen voor iedere lidstaat dat in verhouding staat tot het aandeel van iedere lidstaat in de aanvoer van heek in de referentieperiode. De eerste stap bij deze berekeningen is de aanpassing van het totale aantal kilowattdagen van alle lidstaten gedurende de referentieperiode om ervoor te zorgen dat het aantal kilowattdagen nodig voor het opvissen van de TAC en dus de bij de TAC behorende visserijsterfte niet worden overschreden. Deze aangepaste waarde (K) wordt berekend volgend de onderstaande formule: K= (Ftac-Fref) / (ms(Fref x P ref,ms/Dref,ms) Daarbij geldt het volgende: Ftac is de visserijsterfte die het opvissen van de TAC met zich meebrengt, als omschreven in deel 1; Fref is de visserijsterfte gedurende de referentieperiode als berekend overeenkomstig deel 2; Pref,ms is het aandeel van een lidstaat in de totale aanvoer van heek van alle lidstaten gedurende de referentieperiode; Dref,ms is het gemiddelde aantal kilowattdagen per jaar van een lidstaat gedurende de referentieperiode zoals door de lidstaten berekend overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder b); K is de totale vermindering van het aantal kilowattdagen voor alle lidstaten. Onder a) wordt beschreven op welke wijze de waarde Pref,ms voor iedere lidstaat wordt berekend. Onder b) wordt beschreven op welke wijze de waarde P2ref,ms voor iedere lidstaat wordt berekend. Onder c) wordt beschreven op welke wijze de waarde Fref x P2ref,ms voor iedere lidstaat wordt berekend. Onder d) wordt beschreven op welke wijze de waarde Fref x P2ref,ms/Dref,ms voor iedere lidstaat wordt berekend. Als beschreven onder e) worden de overeenkomstig d) berekende waarden voor iedere lidstaat bij elkaar opgeteld (operator (ms in bovenstaande formule). Als beschreven onder f) wordt het verschil tussen Ftac en Fref gedeeld door de overeenkomstig e) berekende waarde. Het resultaat, de waarde K in bovenstaande formule, is het aangepaste totale aantal kilowattdagen van de referentieperiode dat vereist is om verschrijding van Ftac te voorkomen. Vervolgens wordt dit aangepaste aantal kilowattdagen over de lidstaten verdeeld naargelang van het aandeel van iedere lidstaat in de totale aanvoer van heek van alle lidstaten gedurende de referentieperiode. Onder g) wordt beschreven hoe het aangepaste totale aantal kilowattdagen over de lidstaten wordt verdeeld naargelang van het aandeel van iedere lidstaat in de totale aanvoer van heek van alle lidstaten gedurende de referentieperiode (hoe deze aandelen worden berekend, is beschreven onder a)). Onder h) wordt beschreven hoe het aantal kilowattdagen van iedere lidstaat wordt aangepast door middel van de overeenkomstig g) verkregen waarde, om te komen tot het maximaal toegestane aantal kilowattdagen voor iedere lidstaat waarbij overschrijding van de Ftac, en bijgevolg ook van de TAC zelf, wordt voorkomen.

a) Het aandeel van iedere lidstaat in de totale aanvoer van zuidelijke heek gedurende de referentieperiode wordt als volgt berekend:

i) Voor elk van de drie jaren uit de referentieperiode wordt, met gebruikmaking van de aanvoergegevens van het recentste verslag van de ICES of, indien deze niet beschikbaar zijn, gegevens uit de gegevensbank van de lidstaat als bedoeld in artikel 9, de totale door iedere lidstaat aangevoerde hoeveelheid zuidelijke heek gedeeld door de totale door alle lidstaten aangevoerde hoeveelheid zuidelijke heek.

ii) Voor iedere lidstaat wordt de som van de overeenkomstig punt i) berekende hoeveelheden gedeeld door drie.

b) Van elk van de overeenkomstig a) ii), berekende waarden wordt het kwadraat berekend;

c) Elk van de overeenkomstig b) berekende waarden wordt vermenigvuldigd met Fref als berekend overeenkomstig deel 2.

d) De voor iedere lidstaat overeenkomstig c) berekende waarde wordt gedeeld door het aantal kilowattdagen voor de betrokken lidstaat, als berekend overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder b).

e) De overeenkomstig d) berekende waarden worden bij elkaar opgeteld;

f) Het verschil van Ftac, berekend overeenkomstig deel 1, en Fref, berekend overeenkomstig deel 2, wordt gedeeld door de onder e) berekende waarde;

g) De overeenkomstig f) berekende waarde wordt vermenigvuldigd met de waarde voor iedere lidstaat berekend onder a), punt ii);

h) Alle overeenkomstig g) berekende waarden worden toegevoegd aan het aantal kilowattdagen voor iedere lidstaat, als berekend overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder b).

Deel 4: Vergelijking van de verdeling van de visserij-inspanning met eerdere inspanningsbeperkingen in het kader van meerjarige oriëntatieprogramma's (MOP's)

Voor de lidstaten die vlootsegmenten beheren ten aanzien waarvan in het kader van de MOP's inspanningsbeperkingen golden, worden deze beperkingen en de vaartuigen waarop deze van toepassing waren, vergeleken met de beperkingen en vaartuigen waarop deze verordening betrekking heeft. De nieuwe beperkingen mogen niet groter zijn dan de vroegere.