52003PC0698(01)

Voorstel voor een Verordening van de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers /* COM/2003/0698 def. - CNS 2003/0278 */


Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers

(ingediend door de Commissie)

TOELICHTING

1. GEMEENSCHAPPELIJKE INLEIDING VOOR DE VIER BETROKKEN SECTOREN

Sinds 1992 is bij het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) een proces van fundamentele hervormingen aan de gang om van een beleid van prijs- en productiesteun over te schakelen op een meer omvattend beleid ter ondersteuning van het inkomen van de landbouwers. De jongste stap in dit proces is dat de Raad op 29 september 2003 op voorstel van de Commissie zijn goedkeuring heeft gehecht aan Verordening (EG) nr. 1782/2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (horizontale verordening).

Als volgende stap in het hervormingsproces stelt de Commissie voor de huidige steunregelingen voor katoen, olijfolie en tafelolijven, tabak en hop in de bovengenoemde verordening te integreren. Het gaat steeds om dezelfde doelstellingen: een groter concurrentievermogen, een sterkere marktgerichtheid, een betere naleving van de milieueisen, gestabiliseerde inkomens voor de landbouwers en meer aandacht voor de situatie van de producenten in de zwakste regio's. De prioriteit wordt van productiesteun naar het inkomen van de producenten verschoven door een belangrijk deel van de huidige aan de productie gekoppelde uitgaven over te hevelen naar de bedrijfstoeslagregeling die bij de nieuwe horizontale verordening is ingesteld.

In de sectoren katoen, olijven en tabak is echter sprake van specifieke omstandigheden doordat de betrokken productie veelal is geconcentreerd in regio's die een grote achterstand hebben wat hun economische ontwikkeling betreft. Daarom wordt in het voorstel rekening gehouden met de mogelijke gevolgen van een volledige ontkoppeling in deze sectoren, met name het gevaar dat met produceren zou worden gestopt en de betrokken plattelandsgebieden minder concurrerend zouden worden. Met het oog daarop moet in het geval van de katoen- en de olijventeelt een deel van de uitgaven sectorspecifiek blijven en dient de integratie van ruwe tabak in de bedrijfstoeslagregeling geleidelijk te verlopen. Wat hop betreft, zullen de lidstaten een percentage van de steun kunnen inhouden om de toekenning van gekoppelde steun mogelijk te maken. De beoogde maatregelen worden hierna in hoofdlijnen beschreven.

2. DE NIEUWE REGELINGEN VOOR KATOEN

2.1. Inleiding

De Commissie stelt voor het deel van de EOGFL-uitgaven voor katoen dat in de referentieperiode 2000-2002 naar steun aan de producenten ging, over te hevelen naar twee steunmaatregelen, namelijk de bedrijfstoeslagregeling en een nieuwe regeling voor de toekenning van productiesteun in de vorm van een areaalbetaling. Deze laatste steun beantwoordt aan het doel de katoenproductie in de betrokken gebieden te ondersteunen zoals omschreven in de katoenprotocollen bij de Akten van toetreding van Griekenland en van Spanje en Portugal. De rest van de uitgaven voor katoen wordt overgeheveld naar de maatregelen voor plattelandsontwikkeling in de betrokken regio's.

Bij de vaststelling van de begrotingsmiddelen voor de genoemde twee maatregelen wordt uitgegaan van de gemiddelde uitgaven voor steun aan deze sector in de referentiejaren, verlaagd met de bedragen die de egreneringsbedrijven hebben ontvangen maar niet noodzakelijk aan de producenten hebben doorbetaald. Twee verschillende beginselen spelen in de bepaling van die bedragen een rol. In de eerste plaats wordt rekening gehouden met het verschil tussen de oriëntatieprijs en de minimumprijs (53,1 euro per ton). Dit verschil wordt vermenigvuldigd met de gemiddelde in aanmerking komende productie, wat 82,1 miljoen euro oplevert. Vervolgens moet hieraan 25,4 miljoen euro worden toegevoegd. Het betreft het met de betrokken productie vermenigvuldigde verschil tussen het gemiddelde van de voor de steunaanvragen vastgestelde wereldmarktprijzen en de gemiddelde werkelijke wereldmarktprijs in dezelfde periode. Dit verschil tussen gemiddelde wereldmarktprijzen moet in aanmerking worden genomen omdat de egreneringsbedrijven nu kunnen kiezen tussen vaststelling vooraf dan wel achteraf van de wereldmarktprijs op basis waarvan de steun wordt berekend.

Van de begrotingsmiddelen die in de referentieperiode gemiddeld aan productiesteun zijn besteed, moet in totaal dus 107,5 miljoen euro worden afgetrokken. Aangezien die gemiddelde begrotingsmiddelen op 803 miljoen euro komen, dient in totaal 695,8 miljoen euro voor de bedrijfstoeslag en de nieuwe productiesteun voor katoen te worden bestemd, als volgt verdeeld: 504,4 miljoen euro voor Griekenland, 190,8 miljoen euro voor Spanje en 0,565 miljoen euro voor Portugal.

2.2. Rechtstreekse steun aan de landbouwers

2.2.1. Productiesteun per hectare katoen

De productiesteun per hectare katoen moet zo worden bepaald dat economische voorwaarden worden geschapen die de voortzetting van activiteit in de sector katoen in de voor dit gewas geschikte regio's mogelijk maken en er dus toe leiden dat katoen interessant is in vergelijking met andere, concurrerende akkerbouwgewassen.

Gezien enerzijds de verschillen tussen de producerende lidstaten wat de saldi voor concurrerende gewassen betreft, en anderzijds de te ontkoppelen percentages die zijn vastgesteld bij de in 2003 goedgekeurde hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, wordt voorgesteld 40% van het voor steun aan de producenten beschikbare totaalbedrag te bestemmen voor de steun per hectare. Uitgaande van de bovenvermelde 695,8 miljoen euro aan begrotingsmiddelen, zou dit neerkomen op 278,5 miljoen euro, namelijk 202 miljoen euro voor Griekenland, 76,3 miljoen euro voor Spanje en 0,2 miljoen euro voor Portugal.

Om milieu- en kwaliteitsredenen zullen de voor de productie van katoen geschikte oppervlakten en rassen moeten worden goedgekeurd door de lidstaten. Bovendien zal de hectaresteun voor katoen worden beperkt tot een maximumareaal per lidstaat.

In de periode van vijf jaar vóór 2001 bedroeg het totale katoenareaal in Griekenland elk jaar ten minste 400 000 ha. Sindsdien is door de invoering van specifieke maatregelen op grond van artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1051/2001, die met name op milieuverbetering zijn gericht, dit areaal geleidelijk gedaald tot circa 370 000 ha. Om te bereiken dat deze dalende tendens nog verder doorzet, dient het maximumareaal voor Griekenland te worden vastgesteld op 340 000 ha, d.w.z. 11% minder dan het gemiddelde in aanmerking komende areaal in de periode van 2000/2001 tot en met 2002/2003.

De maximumarealen voor de andere producerende lidstaten moeten worden vastgesteld met inachtneming van de verschillen ten aanzien van de gemiddelde overschrijding van de gegarandeerde nationale hoeveelheid (GNH) sinds 1995, welke overschrijding voor Griekenland 2,2 maal groter is dan voor Spanje. Bijgevolg wordt voor Spanje een maximumareaal van 85 000 ha voorgesteld, d.w.z. 5% minder dan het gemiddelde in aanmerking komende areaal in de periode van 2000/2001 tot en met 2002/2003. Voor Portugal, waar de GNH niet is overschreden, kan het maximumareaal worden vastgesteld op 360 ha, wat overeenkomt met het gemiddelde in aanmerking komende areaal in de periode van 2000/2001 tot en met 2002/2003.

Uit de bovenvermelde beschikbare bedragen en de voorgestelde maximumarealen per lidstaat vloeien de volgende steunbedragen per hectare voort: 594 euro voor Griekenland, 898 euro voor Spanje en 556 euro voor Portugal. Mocht het in aanmerking komende katoenareaal het maximumareaal overschrijden, dan zou de steun per hectare verhoudingsgewijs worden verlaagd.

Net als voor de andere rechtstreekse steun aan de producenten zal ook voor deze steun per hectare katoen moeten worden voldaan aan horizontale verplichtingen op gebieden zoals de randvoorwaarden, de modulatie en de financiële discipline.

2.2.2. Rechtstreekse inkomenssteun

Gezien de totale begrotingsmiddelen die voor rechtstreekse productsteun voor katoen beschikbaar zijn, en het feit dat 40% daarvan voor productiesteun wordt bestemd, bedragen de resterende, voor rechtstreekse inkomenssteun beschikbare begrotingsmiddelen 302,4 miljoen euro voor Griekenland, 114,5 miljoen euro voor Spanje en 0,365 miljoen euro voor Portugal, d.w.z. in totaal 417,3 miljoen euro.

De toeslagrechten per producent zullen moeten worden berekend op basis van de in aanmerking komende katoenarealen in de verkoopseizoenen 2000/2001 tot en met 2002/2003. Gemiddeld gaat het in totaal om 469 816 ha, namelijk 380 436 ha in Griekenland, 89 023 ha in Spanje en 357 ha in Portugal.

Bijgevolg zal de rechtstreekse inkomenssteun aan de producenten, gelet op de in aanmerking komende katoenarealen in de periode van 2000/2001 tot en met 2002/2003, worden berekend op basis van 795 euro per hectare in Griekenland, 1 286 euro per hectare in Spanje en 1 022 euro per hectare in Portugal.

Opneming in de bedrijfstoeslagregeling brengt uiteraard mee dat voor de op katoen gebaseerde toeslagrechten dezelfde horizontale voorschriften - met name op het gebied van de milieueisen - zullen gelden als voor de op de andere gewassen gebaseerde ontkoppelde betalingen.

2.3. Kolomorganisaties

Om het de producenten en de egreneringsbedrijven mogelijk te maken de kwaliteit van de geproduceerde katoen te verbeteren wordt voorgesteld de oprichting te bevorderen van kolomorganisaties die bestaan uit katoenproducenten en ten minste één egreneringsbedrijf. Deze kolomorganisaties zouden regels met betrekking tot bepaalde aspecten van het contract tussen de teler en het egreneringsbedrijf kunnen vaststellen om te komen tot een kwaliteit die is aangepast aan de plaatselijke economische en milieuomstandigheden en waarnaar op de markt vraag bestaat, rekening houdend met de commerciële egreneringseisen.

De kolomorganisaties zullen een schaal mogen vaststellen om voor hun leden ten hoogste de helft van het bedrag van de gewasspecifieke steun te differentiëren, zulks binnen het kader van gemeenschappelijke criteria en met inachtneming van hetzelfde totaalbedrag aan begrotingsmiddelen. Dit zou ertoe kunnen leiden dat sommige producenten een hoger bedrag aan productiesteun per hectare ontvangen dan het in de basisverordening vastgestelde eenheidsbedrag omdat zij katoen van hoge kwaliteit produceren, terwijl andere, minder goed presterende producenten een lager steunbedrag per hectare zouden kunnen ontvangen.

De kolomorganisaties en hun schalen voor de differentiatie van de steun zullen door de betrokken lidstaat moeten worden goedgekeurd. Deze organisaties moeten worden gefinancierd door hun leden, maar als aanmoediging voor de sector dient de Gemeenschap hun activiteiten te ondersteunen via een verhoging met 10 euro van de productiesteun per in aanmerking komende hectare. De totale begrotingsmiddelen van de Gemeenschap voor dit doel zouden dus op 4,3 miljoen euro komen.

Met het oog op toekenning van het definitieve bedrag per betrokken hectare zal de lidstaat de resultaten van de toepassing van de schaal moeten toetsen aan de door de betrokken producenten behaalde resultaten.

Een teler die bij geen enkele kolomorganisatie is aangesloten, zou het eenheidsbedrag van de steun ontvangen.

2.4. Herstructureringsgelden

De voorgestelde hervorming zou enige aanpassing door de sector of zelfs enige mate van herstructurering nodig kunnen maken. Daarom wordt een financiële overdracht ten behoeve van maatregelen voor plattelandsontwikkeling in de katoenproducerende gebieden wenselijk geacht. Dit geld zou ten goede kunnen komen aan nieuwe begunstigden, kunnen worden besteed aan nieuwe acties of kunnen worden gebruikt om het medefinancieringspercentage te verhogen.

De hiervoor beschikbare begrotingsmiddelen komen overeen met het in punt 2.1 bedoelde bedrag dat bij de huidige regeling niet noodzakelijk aan de producenten wordt doorbetaald, verlaagd met het bedrag dat wordt uitgetrokken ter bevordering van de oprichting van kolomorganisaties. Het gaat dan om 102,9 miljoen euro, over de lidstaten te verdelen op basis van de gemiddelde oppervlakte die in de referentieperiode voor steun in aanmerking kwam, wat de volgende bedragen oplevert: 82,68 miljoen euro voor Griekenland, 20,13 miljoen euro voor Spanje en 0,12 miljoen euro voor Portugal.

De bedragen die aldus beschikbaar komen voor de betrokken lidstaten en regio's, moeten worden overgeheveld van rubriek 1 a naar rubriek 1 b van de financiële vooruitzichten. Zij zouden een integrerend deel van de tweede pijler van het GLB vormen en worden gebruikt zoals momenteel is bepaald in Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad.

2.5. Toepassing

De nieuwe regelingen zouden van toepassing zijn met ingang van 1 september 2005 en zouden dus reeds het in het voorjaar van 2005 ingezaaide gewas betreffen. De huidige regelingen zouden blijven gelden tot het einde van het verkoopseizoen 2004/2005.

3. DE REGELINGEN VOOR OLIJFGAARDEN

3.1. Rechtstreekse steun aan de telers

3.1.1. Integratie in de bedrijfstoeslagregeling

De inkomenssteun zal worden geïntegreerd in de nieuwe bedrijfstoeslagregeling. Deze steun zal gelijk zijn aan een percentage van het gemiddelde van de in de referentieperiode toegekende bedragen aan productiesteun voor olijfolie en tafelolijven. De in aanmerking te nemen oppervlakte (voortaan uitgedrukt in "GIS-ha olijven") zal door de lidstaten worden vastgesteld op basis van de gegevens van een geografisch informatiesysteem (GIS) voor de olijventeelt dat is geïntegreerd in het geïntegreerd beheers- en controlesysteem (GBCS) en voortdurend bij wordt gehouden. De methode voor de berekening van het aantal GIS-ha olijven zal door de Commissie voor de hele Gemeenschap zo worden vastgesteld dat rekening wordt gehouden met het aantal olijfbomen en de standplaats ervan.

Het voor de bedrijfstoeslagregeling bestemde percentage van de steunbedragen moet zo hoog mogelijk zijn om de voordelen van deze opzet te maximaliseren, terwijl tegelijk toch het bestaan mogelijk moet worden gemaakt van nationale totaalbedragen die hoog genoeg zijn om de instandhouding van in milieu- en maatschappelijk opzicht waardevolle olijfgaarden te garanderen en de financiering van de activiteiten van de organisaties van deelnemers aan de olijven- en olijfoliemarkt zeker te stellen. De Commissie vindt de overdracht van 60% van de huidige steun in de sector olijven en olijfolie naar de bedrijfstoeslagregeling passend. Eenvoudigheidshalve dient dit percentage echter niet te gelden voor de bedrijven met minder dan 0,3 GIS-ha olijven. De betalingen die dergelijke bedrijven in de referentieperiode hebben ontvangen, zullen volledig in de bedrijfstoeslag worden opgenomen.

Om te voorkomen dat het nieuwe steunsysteem verandering kan brengen in de huidige situatie van een labiel evenwicht op de markt voor olijfolie, moet de toegang tot de bedrijfstoeslagregeling worden beperkt tot de met olijfbomen beplante oppervlakten die reeds vóór 1 mei 1998 bestonden, en tot de nieuwe aanplantingen in het kader van door de Commissie goedgekeurde programma's.

3.1.2. Extra steun voor olijfgaarden

Elke lidstaat zal beschikken over een nationaal totaalbedrag dat gelijk is aan 40% van de steunbedragen die zijn betaald aan olijventeeltbedrijven van meer dan 0,3 GIS-ha olijven. De steun zal worden toegekend overeenkomstig nadere bepalingen die door de Commissie zullen worden vastgesteld. Daarbij zullen de volgende beginselen in acht worden genomen:

a) de steun zal worden toegekend voor de oppervlakte van de olijfgaard, uitgedrukt in aantal GIS-ha olijven;

b) het feit dat de olijfgaard reeds vóór 1 mei 1998 bestond, zal moeten worden geconstateerd in het geografische informatiesysteem voor de olijventeelt. De vervangende olijfbomen en de aanplantingen die na die datum zijn verricht in het kader van een door de Commissie goedgekeurd programma, zullen echter eveneens in aanmerking komen;

c) op basis van een door de Commissie vast te stellen kader zullen de lidstaten tot maximaal vijf voor de steun in aanmerking komende categorieën olijfgaarden bepalen uitgaande van de waarde van deze olijfgaarden in milieu- en maatschappelijk opzicht. Binnen de grenzen van het nationale totaalbedrag zullen de lidstaten het steunbedrag voor elke categorie vaststellen zonder daarbij de onderhoudskosten exclusief oogstkosten te overschrijden;

d) de toekenning van de steun in de jaren na de invoering ervan zal afhankelijk zijn van de instandhouding van het op 1 januari 2005 bestaande aantal olijfbomen met een maximale fluctuatiemarge van 10%, en van de handhaving van de typische kenmerken van de categorie olijfgaarden waarvoor de steun is aangevraagd;

e) eenvoudigheidshalve zullen alleen aanvragen voor een bedrag van meer dan 50 euro in aanmerking kunnen worden genomen.

De controlebureaus moeten toezien op de betaling van de productiesteun voor het verkoopseizoen 2003/2004 en medefinanciering van hun huishoudelijke uitgaven voor de periode tot en met 31 oktober 2005 is dus gerechtvaardigd. De Commissie is echter van mening dat de controles op de steun voor de olijventeelt na die datum vergelijkbaar zullen zijn met die op de overige GLB-steun en dat financiering van de controlebureaus dan niet langer nodig zal zijn.

3.2. De verordening houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector olijfolie

Hoewel de GLB-maatregelen voor oliehoudende zaden nu onder de algemene bepalingen voor akkerbouwgewassen vallen, heeft Verordening nr. 136/66/EEG van de Raad houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector oliën en vetten behalve op olijfolie en tafelolijven ook betrekking op oliehoudende zaden, perskoeken van oliehoudende zaden en andere plantaardige oliën dan olijfolie. Daarbij komt dat de in Verordening nr. 136/66/EEG opgenomen steunregeling op 1 november 2004 verstrijkt. Deze verordening moet dan ook worden ingetrokken en vervangen door een verordening van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten voor olijfolie en tafelolijven.

De nieuwe marktordening moet omvatten:

- een regeling voor de interne markt en het handelsverkeer die de marktkrachten laat spelen maar daarbij wel de invoer overeenkomstig de voorschriften van de gemeenschappelijke ordening reguleert en instrumenten voor het beheer van crisissituaties bevat; en

- een regeling voor de valorisatie van de kwaliteit in ruime zin die is gebaseerd op de inachtneming van de handelsnormen en op de activiteiten van organisaties van deelnemers aan de olijven- en olijfoliemarkt.

3.2.1. De regeling voor de interne markt en het handelsverkeer

Momenteel begint het verkoopseizoen jaarlijks op 1 november voor olijfolie en op 1 september voor tafelolijven. Voor sommige vroegrijpe olijvenrassen zijn deze perioden echter niet erg geschikt. De Commissie stelt voor het verkoopseizoen 2004/2005 bij uitzondering slechts 8 maanden te laten duren en te laten aflopen op 30 juni 2005. De volgende verkoopseizoenen zullen beginnen op 1 juli en 12 maanden duren.

Hoewel de markt voor olijfolie zich nog steeds in een situatie van een algemeen evenwicht over een meerjarige periode bevindt, zouden de schommelingen van de productie en het effect van de nieuwe aanplantingen in de toekomst kunnen leiden tot perioden met lage prijzen. De huidige steunregeling voor de particuliere opslag moet dus worden gehandhaafd. Het is echter belangrijk dat deze regeling de sturing van de productie volgens de marktsignalen niet bemoeilijkt. Daarom moet het zo blijven dat de Commissie op niet-automatische wijze en afhankelijk van de marktsituatie beslist of de steun zal worden toegekend.

Momenteel hebben conserven met olijfolie uit de Gemeenschap een goede reputatie bij de consumenten, die levensmiddelen met olijfolie meer en meer waarderen. Steun voor het gebruik van olijfolie, gewoonlijk van gemiddelde kwaliteit, in conserven is niet langer gerechtvaardigd nu de nieuwe beleidskoers de kenmerkende eigenschappen van dit product onder de aandacht wil brengen veeleer dan de verkoopprijs ervan te beïnvloeden. De Commissie stelt voor deze restitutie af te schaffen.

Wat het handelsverkeer met derde landen betreft, vergt het kwetsbare evenwicht van de communautaire markt regulering van de invoer en douanebescherming in het kader van de via de Wereldhandelsorganisatie gesloten overeenkomsten. Voor de ontwikkeling van het euro-mediterrane beleid zal echter een doordachte opening van de markt van de Gemeenschap nodig zijn naar gelang van de mogelijkheden die de ontwikkeling van productie en verbruik biedt. Overigens moet de regeling actieve veredeling regulering van de invoerbehoeften naar gelang van de conjuncturele situatie op de wereldmarkt mogelijk blijven maken. Bepaald moet echter worden dat de toepassing van deze regeling zo nodig kan worden beperkt bij een besluit van de Commissie dat wordt genomen volgens de procedure van het Comité van beheer.

Wat de uitvoer van olijfolie uit de Gemeenschap betreft, blijkt uit de sinds 1998 opgedane ervaring dat geen restituties nodig zijn omdat de communautaire prijs in de internationale handel als referentieprijs fungeert en het hoge niveau van deze prijs in vergelijking met die van andere plantaardige oliën niet de doorslag geeft in de aankoopbeslissing van de consument. Bijgevolg stelt de Commissie voor dit instrument af te schaffen.

3.2.2. Regeling voor de valorisatie van de kwaliteit

In het licht van een mogelijke overproductie hangt de toekomst van de sector olijven en olijfolie grotendeels af van de inzet van de productie- en afzetketen voor een algeheel kwaliteitsbeleid. Dankzij het besluit dat de Raad in 2001 heeft genomen, worden reeds activiteiten op dit gebied ontplooid door organisaties van deelnemers aan de olijven- en olijfoliemarkt. Hoewel daar tot nu toe slechts weinig ervaring mee kon worden opgedaan, lijkt het nodig de bestaande regeling op een aantal punten te versterken:

- er moeten driejarige verbintenissen worden aangegaan en activiteiten met een multinationale dimensie moeten worden gestimuleerd;

- de bijdrage die door de deelnemers aan de olijven- en olijfoliemarkt wordt geleverd tot een daadwerkelijke bewaking van de kwaliteit en tot de controle op de echtheid van de voor verbruik aangeboden olijfoliën, dient te worden versterkt;

- de activiteiten op kwaliteitsgebied dienen te worden gevaloriseerd door bekendheid te geven aan dit werk en aan de resultaten ervan;

- het systeem voor evaluatie en auditing door de lidstaten moet worden versterkt.

De lidstaat zal bepalen welk bedrag aan financiële bijdragen van de Gemeenschap in totaal voor deze programma's zal worden bestemd. Hij mag hiervoor niet meer dan 10% van het nationale totaalbedrag gebruiken, wat echter meer is dan de maximumbedragen die nu op de productiesteun kunnen worden ingehouden.

Deze regeling zal in de plaats komen van de huidige inhoudingen voor de financiering van de maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van de productie van olijven en olijfolie, welke inhoudingen overbodig zullen worden. De huidige steun aan de producentenorganisaties en unies daarvan zal niet langer zijn rechtvaardiging vinden in het beheer van de productiesteun omdat deze laatste zal verdwijnen. De producentenorganisaties zullen zich echter nog wel bezig moeten houden met het beheer van en de controle op de steunaanvragen voor het verkoopseizoen 2003/2004.

4. DE NIEUWE REGELINGEN VOOR TABAK

4.1. Rechtstreekse steun aan de landbouwers

Door de hervorming van het GLB zijn sommige van de doelstellingen die voorheen met de gemeenschappelijke marktordening voor ruwe tabak werden nagestreefd, niet langer relevant. Sommige instrumenten passen niet bij de nieuwe context, terwijl andere onvoldoende hebben gepresteerd en zo hun doelstellingen niet hebben bereikt, ook al blijven deze geldig. Bovendien moesten, net als bij de gemeenschappelijke marktordeningen in andere productsectoren, de doelstellingen van de gemeenschappelijke marktordening voor ruwe tabak worden geherdefinieerd in overeenstemming met de nieuwe economische context en de verwachtingen van de consumenten en de belastingbetalers.

Naast de algemene doelstellingen van de horizontale regeling voor rechtstreekse steun aan de landbouwers, die moeten worden bereikt door integratie van de sector tabak in die regeling, is er ook de doelstelling van een sterkere coherentie tussen de belangrijkste beleidstakken van de Europese Unie, waaronder met name het beleid inzake volksgezondheid.

In de vergadering van de Europese Raad in Göteborg heeft de Commissie een mededeling over de strategie van de Europese Unie voor duurzame ontwikkeling [1] (mei 2001) gepresenteerd, waarin de sector tabak uitdrukkelijk werd genoemd. Hoewel de Europese Raad ervan afzag welke specifieke conclusies over tabak dan ook goed te keuren, bleek uit de besprekingen en de context waarin deze plaatsvonden, duidelijk dat bepaalde reserves bestonden ten aanzien van de duurzaamheid van de sector tabak.

[1] Mededeling van de Commissie - Duurzame ontwikkeling in Europa voor een betere wereld: een strategie van de Europese Unie voor duurzame ontwikkeling (COM(2001) 264 definitief van 15.5.2001).

Het antwoord van de Commissie was toen een intensivering van haar inzet om een duurzame beleidsaanpak voor de tabaksregeling te vinden op basis van een beoordeling van de economische, maatschappelijke en milieuaspecten van de sector. Zo heeft de Commissie in mei 2002 in haar wetgevings- en werkprogramma voor 2003 besloten haar beleidsbeschouwingen over de sector tabak aan een uitgebreide effectbeoordeling [2] te onderwerpen in overeenstemming met haar prioriteit "Een duurzame en integratiegerichte economie".

[2] SEC(2003) 1023 van 23.9.2003 over de uitgebreide effectbeoordeling voor de sector tabak.

De belangrijkste conclusie van de Commissie uit de uitgebreide effectbeoordeling voor de sector tabak was dat, ter voorkoming van een ontwrichtend effect op de productie, waarbij momenteel ongeveer eenderde van de premie voor tabak nodig is om de variabele productiekosten te dekken, de ontkoppeling en integratie in de bedrijfstoeslagregeling geleidelijk dienen te worden doorgevoerd. Deze aanpak, vergezeld van een geleidelijke opheffing van het communautair fonds voor tabak en de instelling, in het kader van de plattelandsontwikkeling, van een geldbedrag voor de herstructurering van de betrokken gebieden, wordt beschouwd als het meest duurzame beleid voor de toekomst.

De hervorming dient te beginnen met de omzetting van de huidige premie voor tabak in haar geheel of een deel daarvan in toeslagrechten voor de bedrijfstoeslag. Voor de eerste 3,5 ton van de productie van een landbouwer zal deze omzetting compleet zijn, terwijl voor het volgende gedeelte boven 3,5 ton tot en met 10 ton slechts 75% van de huidige premie voor tabak in de bedrijfstoeslag zal worden opgenomen. Voor het gedeelte boven 10 ton zal in het eerste jaar 1/6, in het tweede jaar 1/3 en vanaf het derde jaar 45% van de betrokken premie voor tabak worden omgezet in toeslagrechten voor de bedrijfstoeslag. Voor dit gedeelte boven 10 ton zal in het eerste jaar 2/3 en in het tweede jaar 1/3 van de premie voor tabak aan de productie gekoppeld blijven. De resterende middelen, d.w.z. 1/6 in het eerste jaar, 1/3 in het tweede jaar en 55% vanaf het derde jaar, zullen telkens in de herstructureringsgelden vloeien.

De onderstaande tabel verduidelijkt de geleidelijke integratie van de huidige premie voor tabak in de bedrijfstoeslagregeling.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Het percentage van de totale steun voor tabak dat in de herstructuringsgelden zal vloeien, zal net iets meer dan 20% bedragen, zoals was aangegeven in de op 23 september 2003 door de Commissie goedgekeurde mededeling over de totstandbrenging van een duurzaam landbouwmodel voor Europa via het hervormde GLB - de sectoren tabak, olijfolie, katoen en suiker (COM(2003) 554 def. - zie pagina 16, derde alinea).

4.2. Herstructureringsgelden

De geleidelijke ontkoppeling van de huidige steun voor ruwe tabak dient gepaard te gaan met de instelling, in het kader van de plattelandsontwikkeling, van een geldbedrag voor de herstructurering van de betrokken gebieden. De herstructureringsgelden zullen gelijk zijn aan het verschil tussen enerzijds een totaalbedrag van 955 miljoen euro, en anderzijds de voorgestelde gekoppelde en ontkoppelde steun en de betalingen in het kader van de regeling voor het opkopen van tabaksquota. Het totaalbedrag van 955 miljoen euro komt overeen met de historische gemiddelde uitgaven in de sector tabak in de referentieperiode van 2000 tot en met 2002. Elke lidstaat dient een bedrag te ontvangen dat overeenkomt met het verschil tussen zijn historische uitgaven en de voorgestelde gekoppelde en ontkoppelde steun, welk bedrag moet worden gebruikt ten behoeve van de tabakproducerende regio's. De bedragen die aldus ter beschikking van de betrokken lidstaten en regio's worden gesteld, moeten van rubriek 1 a naar rubriek 1 b van de financiële vooruitzichten worden overgeheveld. Zij zullen een integrerend deel van de tweede pijler van het GLB vormen en worden gebruikt zoals momenteel in Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad is bepaald.

5. DE NIEUWE REGELINGEN VOOR HOP

De steunregeling voor hop moet volledig in Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad worden geïntegreerd.

In het verslag over de evaluatie van de gemeenschappelijke marktordening voor hop dat de Commissie overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EEG) nr. 1696/71 bij de Raad heeft ingediend, is de ontwikkeling van het functioneren van de hopmarkt uitvoerig beschreven. Deze markt wordt voornamelijk gekenmerkt door een voortdurend zoeken naar evenwicht tussen het aanbod van hop en de behoeften van de brouwerijen. Wat de markttendens in het afgelopen decennium betreft, is sprake van twee opmerkelijke verschijnselen. Enerzijds is de voorkeur van de consument verschoven naar minder sterk gehopt bier, waardoor de vraag naar hop is gedaald. Anderzijds heeft de omschakeling op rassen met een hoog gehalte aan alfazuur geleid tot een te groot aanbod van hop op de markt. Als gevolg van deze situatie moesten de hoparealen worden ingekrompen.

Deze voortdurende aanpassing heeft plaatsgevonden in het kader van enerzijds de gemeenschappelijke marktordening, die voorzag in productiesteun die hoog genoeg bleek te zijn voor het voortbestaan van de teelt, en anderzijds de bijzondere maatregelen, die conjuncturele (tijdelijk uit productie nemen) en structurele (definitief rooien) aanpassingen van de hopproductie mogelijk hebben gemaakt.

De huidige situatie is dat de sector hop volledig op de eisen van de markt is afgestemd en gewoonlijk op bevredigende wijze reageert op ontwikkelingen. Aangenomen mag dan ook worden dat bij integratie van de productiesteun voor hop in de ontkoppelde bedrijfstoeslag het voortbestaan van de hopproductie in de Gemeenschap zal zijn verzekerd.

Toch biedt de voorgestelde regeling de lidstaten de mogelijkheid een gekoppeld steunbedrag te handhaven om rekening te kunnen houden met bijzondere productieomstandigheden of specifieke situaties in de productiegebieden.

2003/0278 (CNS)

Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37, lid 2, derde alinea,

Gelet op Protocol nr. 4 betreffende katoen [3], gehecht aan de Akte van toetreding van Griekenland, en met name op punt 6,

[3] PB L 291 van 19.11.1979, blz.174. Protocol laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1050/2001 (PB L 148 van 1.6.2001, blz. 1).

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Gezien het advies van het Comité van de Regio's,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) De ontkoppeling van rechtstreekse steun aan de producenten en de invoering van de bedrijfstoeslagregeling zijn essentiële elementen in het proces van hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid dat erop is gericht over te schakelen van een beleid van prijs- en productiesteun op een beleid van inkomenssteun aan de landbouwers. Bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad [4] zijn deze elementen ingevoerd voor een reeks van landbouwproducten.

[4] PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1.

(2) Om de doelstellingen te bereiken die centraal staan in de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, moet de steun voor katoen, olijfolie en ruwe tabak grotendeels worden ontkoppeld en in de bedrijfstoeslagregeling worden geïntegreerd. Hop dient daarentegen volledig in die regeling te worden geïntegreerd.

(3) In de referentieperiode 2000-2002 bestond er voor katoen geen rechtstreekse steun aan de producenten. Overeenkomstig de in die periode geldende regelingen ontvingen de producenten echter zijdelings communautaire steun via steun aan de egreneringsbedrijven. Deze steun kan worden geraamd door van de betalingen aan de egreneringsbedrijven dat deel niet mee te rekenen dat niet aan de producenten hoefde te worden doorbetaald.

(4) Een volledige integratie in de bedrijfstoeslagregeling van de huidige steunregeling in de sector katoen zou voor de katoenproducerende regio's van de Gemeenschap een aanzienlijk risico op ontwrichting van de productie meebrengen. Een deel van de steun dient daarom aan de katoenteelt gekoppeld te blijven via een gewasspecifieke betaling per subsidiabele hectare. Het bedrag ervan dient zo te worden berekend dat economische voorwaarden worden gegarandeerd die in de voor deze teelt geschikte regio's de voortzetting van activiteit in de sector katoen mogelijk maken en die voorkomen dat katoen door andere gewassen wordt weggeconcureerd. Om dit doel te bereiken is het verantwoord om per lidstaat het totale bedrag dat beschikbaar is voor de steun per hectare, vast te stellen op 40% van het nationale aandeel in de steun die zijdelings aan de producenten werd toegekend.

(5) De resterende 60% van het nationale aandeel in de steun die zijdelings aan de producenten werd toegekend, dient beschikbaar te zijn voor de bedrijfstoeslagregeling.

(6) Om milieuredenen moet een basisareaal per lidstaat worden vastgesteld ter beperking van de met katoen beteelde oppervlakten. De daarbij door te voeren verlagingen per lidstaat dienen een afspiegeling te zijn van de gemiddelde overschrijding van de gegarandeerde nationale hoeveelheden sinds de invoering daarvan. Bovendien behoren alleen de oppervlakten waarvoor de lidstaten een vergunning hebben verleend, subsidiabel te zijn.

(7) Om het de producenten en de egreneringsbedrijven mogelijk te maken de kwaliteit van de katoen te verbeteren dient de oprichting van door de lidstaten te erkennen kolomorganisaties te worden bevorderd. Deze organisaties moeten door hun leden worden gefinancierd. De Gemeenschap dient een zijdelingse bijdrage tot de activiteiten van deze organisaties te leveren via een verhoging van de steun voor de bij de organisaties aangesloten landbouwers.

(8) Ter bevordering van de levering van een kwaliteitsproduct aan de industrie dienen de erkende organisaties te worden gemachtigd tot differentiatie van de steun waarop de bij hen aangesloten producenten recht hebben, in overeenstemming met een door hen vastgestelde schaal. In de door de lidstaten goed te keuren schaal moet rekening worden gehouden met vast te stellen criteria.

(9) Gezien recente internationale ontwikkelingen, met name als gevolg van de onderhandelingen in het kader van de Wereldhandelsorganisatie, dient de mogelijkheid om opneming in de bedrijfstoeslagregeling uit te stellen niet te gelden voor katoen.

(10) Een volledige integratie in de bedrijfstoeslagregeling van de huidige regeling betreffende aan de productie gekoppelde steun in de sector olijven zou problemen kunnen meebrengen voor bepaalde traditionele productiegebieden in de Gemeenschap. Er bestaat een aanzienlijk risico op een wijdverbreide verstoring van het onderhoud van olijfbomen, die op haar beurt tot een achteruitgang van het vegetatiedek en het landschap zou kunnen leiden of negatieve maatschappelijke gevolgen zou kunnen hebben. Daarom dient een deel van de steun te worden gekoppeld aan het onderhoud van in milieu- of maatschappelijk opzicht waardevolle olijfgaarden.

(11) Bijgevolg dient 60% van het gemiddelde van de productiesteun die in de referentieperiode van 2000 tot en met 2002 in de sector olijven is betaald, te worden omgezet in toeslagrechten in het kader van de bedrijfstoeslagregeling. Om billijkheidsredenen moeten bedrijven met een omvang van minder dan 0,3 GIS-ha olijven, bepaald op basis van het geografische informatiesysteem voor de olijventeelt, echter volledig in die regeling worden geïntegreerd.

(12) Het aantal hectaren dat moet worden opgenomen in de berekening van het toeslagrecht in het kader van de bedrijfstoeslag, dient te worden vastgesteld op basis van het geografische informatiesysteem voor de olijventeelt, dat voortaan deel moet uitmaken van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem.

(13) De resterende 40% van de productiesteun die in de referentieperiode in de sector olijven is betaald, dient door de lidstaten te worden gereserveerd als nationale totaalbedragen voor de toekenning aan de landbouwers van steun om bij te dragen aan het onderhoud van in milieu- of maatschappelijk opzicht, inclusief aspecten van plaatselijke tradities en cultuur, waardevolle olijfgaarden, vooral in marginale gebieden. Bedrijven van minder dan 0,3 GIS-ha olijven dienen hiervoor eveneens in aanmerking te komen. Eenvoudigheidshalve dient te worden afgezien van betalingen in het kader van deze regeling die minder dan 50 euro bedragen.

(14) De lidstaten moeten een bepaald percentage van de voor olijfgaarden te betalen steun kunnen inhouden voor de financiering van activiteiten op het gebied van productkwaliteit, bewaking en voorlichting die worden ontplooid in het kader van door erkende organisaties van marktdeelnemers opgestelde activiteitenprogramma's.

(15) Alleen oppervlakten waarop hetzij vóór 1 mei 1998 aangeplante olijfbomen hetzij vervangende bomen staan of die onder een door de Commissie goedgekeurd programma vallen, komen in het kader van de huidige regeling voor productiesteun in aanmerking en daarom dienen dit de enige oppervlakten te zijn die in de bedrijfstoeslagregeling worden opgenomen en die in aanmerking komen voor de betaling voor olijfgaarden.

(16) De huidige steunregeling voor olijfolie verstrijkt aan het einde van het verkoopseizoen 2003/2004. Er moet voor een harmonische voortzetting van de inkomenssteun aan de olijvenproducenten worden gezorgd en daarom dient de mogelijkheid invoering van de bedrijfstoeslagregeling uit te stellen in dit geval niet te gelden.

(17) Om een ontwrichtend effect op de productie en de plaatselijke economie te voorkomen en aanpassing van de marktprijs aan de nieuwe omstandigheden mogelijk te maken dient de huidige steunregeling voor producenten van ruwe tabak geleidelijk ontkoppeld en in de bedrijfstoeslagregeling geïntegreerd te worden. Daarom dient de bepaling van het toeslagrecht per hectare in het kader van de nieuwe regeling te gebeuren in drie stappen, waarbij dit proces aanvangt in het kalenderjaar 2005 en moet worden voltooid bij het begin van het kalenderjaar 2007.

(18) De huidige inkomenssteun aan de producenten van tabak wordt betaald als een premie op basis van de geproduceerde hoeveelheden tabak. Wat de bepaling van het toeslagrecht betreft, wordt de berekening van het referentiebedrag gesplitst op basis van drie hoeveelheden tabak waarvoor in de referentieperiode van 2000 tot en met 2002 premies zijn toegekend. Voor de eerste 3,5 ton dient de premie volledig te worden overgeheveld naar de bedrijfstoeslagregeling. Voor de hoeveelheid boven 3,5 ton tot en met 10 ton dient 75% van de premie te worden overgeheveld naar de bedrijfstoeslagregeling. Voor de hoeveelheid boven 10 ton dient in het jaar 2005 1/6 van de premie, in het jaar 2006 1/3 van de premie en vanaf het jaar 2007 45% van de premie te worden overgeheveld.

(19) Door toepassing van deze methode zullen kleine producenten van meet af aan een belangrijk deel van hun inkomen als bedrijfstoeslag ontvangen. Voor grotere tabakproducerende bedrijven dient in een overgangsperiode een deel van de steun gekoppeld te blijven.

(20) Uitstel van de integratie van de steun voor tabak in de bedrijftoeslagregeling is onverenigbaar met de opzet en de beginselen van het nieuwe systeem zoals dit via de stapsgewijze aanpak ten uitvoer zal worden gelegd, en daarom dient de mogelijkheid van een dergelijk uitstel niet te gelden voor tabak.

(21) Landbouwers die de sector tabak hebben verlaten door deel te nemen aan het programma voor het opkopen van quota dat is ingevoerd overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 2075/1992 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector ruwe tabak, en aan wie steun wordt toegekend in het kader van de bedrijfstoeslagregeling, dienen daarnaast niet ook de opkoopprijs te ontvangen maar de keuze te hebben tussen de twee soorten betalingen. Om een eerlijke keuze te waarborgen dient echter een deel van de opkoopprijs te worden betaald voorzover dit nodig is ter compensatie van het verschil tussen het bedrag aan steun voor tabak dat in het referentiebedrag wordt meegerekend, en het bedrag van de opkoopprijs in het geval dat dit laatste bedrag hoger is.

(22) Van de premie die in de oogstjaren 2005 en 2006 verder zal worden toegekend voor de tabaksproductie, dient een bedrag gelijk aan 4% voor het eerste jaar en 5% voor het tweede jaar naar het communautair fonds voor tabak te worden overgeheveld ter financiering van voorlichtingsacties om het publiek bewuster te maken van de schadelijke effecten van tabaksverbruik.

(23) Volledige integratie van hop in de bedrijfstoeslagregeling maakt het de hopteler mogelijk een stabiel inkomen te ontvangen. Indien de landbouwer, bijvoorbeeld wegens de marktomstandigheden of structurele factoren, het telen en oogsten van hop wil opgeven, kan hij daar vrij toe beslissen zonder dan zonder inkomsten te zitten.

(24) Om specifieke marktsituaties of regionale gevolgen het hoofd te bieden dient de lidstaat de mogelijkheid te hebben een bepaald percentage van de ontkoppelde steun in te houden om de productie van hop te ondersteunen via areaalsteun.

(25) Ontkoppeling van de steun voor katoen en ruwe tabak kan op herstructurering gerichte acties noodzakelijk maken. Extra communautaire steun voor de betrokken productiegebieden dient beschikbaar te worden gesteld door de overheveling van middelen van rubriek 1 a naar rubriek 1 b van de financiële vooruitzichten. Deze extra steun dient te worden gebruikt zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) [5],

[5] PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1783/2003 (PB L 270 van 21.10.2003, blz. 70).

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 1 wordt het derde streepje vervangen door:

"- steunregelingen voor landbouwers die durumtarwe, eiwithoudende gewassen, rijst, noten, energiegewassen, zetmeelaardappelen, melk, zaaizaad, akkerbouwgewassen, schapen- en geitenvlees, rundvlees, zaaddragende leguminosen, katoen, tabak en hop produceren en voor landbouwers die olijfgaarden onderhouden.".

2. In artikel 19, lid 1, wordt de tweede alinea vervangen door:

"Deze databank moet met name de mogelijkheid bieden om via de bevoegde autoriteit van de lidstaat de gegevens betreffende de kalenderjaren en/of verkoopseizoenen vanaf 2000 en, voor de op grond van titel IV, hoofdstuk 15, toegekende steun, vanaf 1 mei 1998 rechtstreeks en onmiddellijk te raadplegen.".

3. Artikel 20 wordt vervangen door:

"Artikel 20 Systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond

1. Het systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond wordt opgezet op basis van kaarten of kadastrale documenten of andere cartografische gegevens. Daarbij wordt gebruik gemaakt van technieken op basis van een geautomatiseerd geografisch informatiesysteem, bij voorkeur inclusief orthobeelden van lucht- of satellietopnamen, met een homogene norm die een precisie waarborgt die ten minste overeenkomt met die van kaarten op schaal 1:10000.

2. Het identificatiesysteem omvat in voorkomend geval een geografisch informatiesysteem voor de olijventeelt dat bestaat uit een geautomatiseerde alfanumerieke databank en een geautomatiseerde grafische referentiedatabank inzake de olijfbomen en de betrokken oppervlakten.".

4. Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

a) In lid 1 wordt na het eerste streepje het volgende streepje ingevoegd:

"- het aantal olijfbomen en de standplaats ervan in het perceel,".

b) Lid 2 wordt vervangen door:

"2. De lidstaat kan besluiten dat in de steunaanvraag alleen de veranderingen ten opzichte van de in het voorgaande jaar ingediende steunaanvraag hoeven te worden opgegeven. De lidstaat verspreidt voorbedrukte formulieren die zijn gebaseerd op de in het voorgaande jaar geconstateerde oppervlakten, en verstrekt grafisch materiaal dat de ligging van die oppervlakten en, in voorkomend geval, de standplaats van olijfbomen aangeeft.".

5. Artikel 35 wordt vervangen door:

"Artikel 35 Dubbele aanvragen

1. De met het aantal subsidiabele hectaren als gedefinieerd in artikel 44, lid 2, overeenkomende oppervlakte waarvoor een aanvraag voor de bedrijfstoeslag wordt ingediend, kan het voorwerp zijn van een aanvraag voor enige andere rechtstreekse betaling en enige andere, niet onder deze verordening vallende steun, tenzij anders is bepaald.

2. Landbouwers die overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2075/92 van de Raad hebben deelgenomen aan de regeling voor het opkopen van tabaksquota, hebben recht op hetzij de bedrijfstoeslag, hetzij de quotumopkoopprijs. Indien de quotumopkoopprijs echter hoger is dan het voor tabak berekende bedrag dat wordt opgenomen in het referentiebedrag, heeft de landbouwer behalve op de bedrijfstoeslag ook nog recht op het deel van de opkoopprijs dat overeenstemt met het verschil tussen het bedrag van de prijs en het overeenkomstig punt I van bijlage VII bij de onderhavige verordening berekende bedrag.".

6. In artikel 40 wordt lid 5 vervangen door:

"5. De leden 1, 2 en 3 van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing voor landbouwers die in de referentieperiode overeenkomstig de Verordeningen (EEG) nr. 2078/92* en (EG) nr. 1257/1999 van de Raad landbouwmilieuverbintenissen moesten nakomen, voor hoptelers die in dezelfde periode overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1098/98 van de Raad** een rooiverbintenis moesten nakomen, en voor tabakstelers die overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2075/92 hebben deelgenomen aan het programma voor het opkopen van quota.

In het geval dat de in de eerste alinea bedoelde maatregelen niet alleen de referentieperiode betroffen, maar ook de in lid 2 van dit artikel genoemde periode, stellen de lidstaten op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden voorkomen, een referentiebedrag vast overeenkomstig door de Commissie volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure vast te stellen uitvoeringsbepalingen.

* PB L 215 van 30.7.1992, blz. 85.

** PB L 157 van 30.5.1998, blz. 7.".

7. In artikel 43, lid 2, wordt punt a) vervangen door:

"a) in het geval van steun voor aardappelzetmeel, gedroogde voedergewassen, zaaizaad, olijfgaarden en tabak als genoemd in bijlage VII, het overeenkomstig bijlage VII, punten B, D, F, H, en I, berekende aantal hectaren voor de productie waarvan de steun in de referentieperiode is verleend;".

8. Aan artikel 44, lid 2, wordt de volgende alinea toegevoegd:

" Onder "subsidiabele hectare" wordt tevens verstaan de oppervlakten die met hop zijn beplant of waarvoor een verplichting het hopperceel tijdelijk uit productie te nemen moet worden nagekomen, of de overeenkomstig bijlage VII, punt H, tweede alinea, berekende oppervlakten waarop in een geografisch informatiesysteem geregistreerde vóór 1 mei 1998 aangeplante olijfbomen of nieuwe olijfbomen ter vervanging van bestaande olijfbomen of onder een goedgekeurd aanplantprogramma vallende olijfbomen staan.".

9. Artikel 51 wordt vervangen door:

"Artikel 51 Gebruik van de grond voor landbouw

De landbouwers kunnen de percelen die zij overeenkomstig artikel 44, lid 3, hebben aangegeven, gebruiken voor welke landbouwactiviteit ook met uitzondering van:

a) blijvende teelten behalve in een geografisch informatiesysteem geregistreerde vóór 1 mei 1998 aangeplante olijfbomen of nieuwe olijfbomen ter vervanging van bestaande olijfbomen of onder een goedgekeurd aanplantprogramma vallende olijfbomen en behalve hop;

b) de productie van de producten als bedoeld in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad* en in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2201/96 van de Raad**;

c) de productie van andere aardappelen dan de voor de zetmeelproductie bestemde aardappelen waarvoor op grond van artikel 93 van de onderhavige verordening steun wordt verleend.

* PB L 297 van 21.11.1996, blz. 1.

** PB L 297 van 21.11.1996, blz. 29.".

10. In artikel 60 wordt lid 1 vervangen door:

"1. Wanneer de lidstaat gebruik maakt van de in artikel 59 geboden mogelijkheid, kunnen de landbouwers in afwijking van artikel 51 en overeenkomstig het onderhavige artikel de percelen die zij overeenkomstig artikel 44, lid 3, hebben aangegeven, ook gebruiken voor de productie van de producten als bedoeld in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2200/96 en in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2201/96 en van andere aardappelen dan de voor de zetmeelproductie bestemde aardappelen waarvoor op grond van artikel 93 van de onderhavige verordening steun wordt verleend, maar niet voor blijvende teelten behalve hop en behalve in een geografisch informatiesysteem geregistreerde vóór 1 mei 1998 aangeplante olijfbomen of nieuwe olijfbomen ter vervanging van bestaande olijfbomen of onder een goedgekeurd aanplantprogramma vallende olijfbomen.".

11. Aan titel III, hoofdstuk 5, afdeling 2, wordt het volgende artikel 69 bis toegevoegd:

"Artikel 69 bis Betalingen voor hop

Om betalingen voor hop te doen kunnen de lidstaten tot 25% inhouden van het gedeelte van de in artikel 41 bedoelde nationale maxima dat overeenkomt met de in bijlage VI genoemde areaalsteun voor hop en steun voor het tijdelijk uit productie nemen van hoppercelen.

In dit geval doet de betrokken lidstaat jaarlijks binnen de grenzen van het overeenkomstig artikel 64, lid 2, vastgestelde maximum een extra betaling aan landbouwers.

De extra betaling wordt per hectare gedaan aan landbouwers die hop produceren, bedraagt maximaal 25% van de in bijlage VI genoemde betalingen per hectare en wordt verleend overeenkomstig titel IV, hoofdstuk 17.".

12. Artikel 71 wordt als volgt gewijzigd:

a) Aan lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

"De in de eerste alinea bedoelde overgangsperiode geldt niet voor katoen, olijfolie en tafelolijven en tabak.".

b) In lid 2 wordt de eerste alinea vervangen door:

"Onverminderd artikel 70, lid 2, past de betrokken lidstaat de in bijlage VI genoemde rechtstreekse betalingen in de overgangsperiode toe overeenkomstig het bepaalde in, respectievelijk, titel IV, hoofdstukken 3, 6, 7 tot en met 13 en 17, van de onderhavige verordening, artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 2019/93, artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1452/2001, artikel 13 en artikel 22, leden 2 tot en met 4, van Verordening (EG) nr. 1453/2001 en artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1454/2001 en, voor elk van deze rechtstreekse betalingen, binnen de grenzen van een begrotingsmaximum dat overeenstemt met het aandeel van de rechtstreekse betaling in het in artikel 41 bedoelde nationale maximum en wordt vastgesteld volgens de in artikel 144, lid 2, van de onderhavige verordening bedoelde procedure.".

13. Aan titel IV worden de volgende hoofdstukken 14, 15, 16 en 17 toegevoegd:

"Hoofdstuk 14 Gewasspecifieke betaling voor katoen

Artikel 143 bis Toepassingsgebied

Aan landbouwers die katoen van GN-code 5201 00 produceren, wordt steun verleend onder de in dit hoofdstuk vastgestelde voorwaarden.

Artikel 143 ter Subsidiabiliteit

1. De steun wordt toegekend per hectare subsidiabel katoenareaal. Om subsidiabel te zijn moet het areaal bestaan uit landbouwgrond waarvoor de lidstaat een vergunning voor de katoenproductie heeft verleend, zijn ingezaaid met toegelaten rassen en ten minste tot de opening van de katoenbollen in normale groeiomstandigheden in stand worden gehouden.

Indien de katoen het stadium van de opening van de katoenbollen echter niet bereikt als gevolg van door de lidstaat als zodanig erkende uitzonderlijke weersomstandigheden, blijven volledig met katoen ingezaaide arealen voor de steun in aanmerking komen op voorwaarde dat de betrokken oppervlakten tot het tijdstip waarop de katoenbollen hadden moeten opengaan, niet voor enig ander doel dan de productie van katoen zijn gebruikt.

2. De lidstaten verlenen de vergunning, respectievelijk de toelating voor de in lid 1 bedoelde grond en rassen overeenkomstig uitvoeringsbepalingen en voorwaarden die volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure worden vastgesteld.

Artikel 143 quater Bedragen en arealen

1. Het bedrag van de steun per subsidiabele hectare is in:

- Griekenland: // 594 euro

- Spanje: // 898 euro

- Portugal: // 556 euro.

2. De volgende nationale basisarealen worden hierbij vastgesteld:

- Griekenland: // 340 000 ha

- Spanje: // 85 000 ha

- Portugal: // 360 ha.

3. Indien in een bepaald jaar het subsidiabele katoenareaal in een bepaalde lidstaat het in lid 2 vastgestelde basisareaal overschrijdt, wordt het in lid 1 voor die lidstaat vastgestelde steunbedrag verlaagd in verhouding tot de overschrijding van het basisareaal.

Artikel 143 quinquies Erkende kolomorganisaties

1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder "erkende kolomorganisatie" verstaan een rechtspersoon die is samengesteld uit katoenproducerende landbouwers en ten minste één egreneringsbedrijf en zich met name de levering van kwalitatief geschikte niet-geëgreneerde katoen aan het egreneringsbedrijf tot doel stelt. De lidstaat op wiens grondgebied de egreneringsbedrijven zijn gevestigd, erkent de organisatie die voldoet aan de volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure vast te stellen criteria.

2. De erkende kolomorganisatie wordt gefinancierd door haar leden.

Artikel 143 sexies Differentiatie van de steun door erkende kolomorganisaties

1. De erkende kolomorganisatie kan besluiten dat ten hoogste de helft van het totale bedrag van de steun waarop de bij haar aangesloten landbouwers op basis van de subsidiabele arealen in de zin van artikel 143 ter, lid 1, recht hebben, wordt gedifferentieerd volgens een door haar vastgestelde schaal.

2. De in lid 1 bedoelde schaal wordt door de lidstaat goedgekeurd en voldoet aan de volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure vast te stellen criteria. Deze criteria hebben in het bijzonder betrekking op de aanpassing van de kwaliteit van de te leveren niet-geëgreneerde katoen aan de milieu- en economische omstandigheden in de betrokken gebieden.

Artikel 143 septies Betaling van de steun

1. De steun per subsidiabele hectare wordt aan de landbouwers toegekend overeenkomstig artikel 143 quater.

2. Aan de bij een erkende kolomorganisatie aangesloten landbouwers wordt overeenkomstig artikel 143 quater een steunbedrag per subsidiabele hectare toegekend, verhoogd met een bedrag van 10 euro. In geval van differentiatie wordt het overeenkomstig artikel 143 quater toe te kennen steunbedrag per subsidiabele hectare echter aangepast overeenkomstig artikel 143 sexies, lid 1. Het aangepaste bedrag wordt verhoogd met een bedrag van 10 euro.

Hoofdstuk 15 Steun voor olijfgaarden

Artikel 143 octies Toepassingsgebied

Aan landbouwers wordt als bijdrage voor het onderhoud van in milieu- of maatschappelijk opzicht waardevolle olijfgaarden steun verleend onder de in dit hoofdstuk vastgestelde voorwaarden.

Artikel 143 nonies Subsidiabiliteit

De steun wordt slechts betaald indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a) de olijfgaard is geregistreerd in het in artikel 20, lid 2, bedoelde geografische informatiesysteem;

b) alleen oppervlakten waarop hetzij vóór 1 mei 1998 aangeplante olijfbomen, hetzij vervangende bomen staan of die onder een door de Commissie goedgekeurd programma vallen, komen voor de steun in aanmerking;

c) het aantal olijfbomen in de olijfgaard verschilt niet meer dan 10% van het aantal dat op 1 januari 2005 is geregistreerd in het in artikel 20, lid 2, bedoelde geografische informatiesysteem;

d) de olijfgaard bezit de kenmerken van de categorie van olijfgaarden waarvoor de steun wordt aangevraagd;

e) de aangevraagde steun bedraagt ten minste 50 euro per aanvraag.

Artikel 143 decies Bedrag

1. De steun voor olijfgaarden wordt toegekend per GIS-ha olijven. Een GIS-ha olijven is de oppervlakte-eenheid die in het kader van een volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure vast te stellen gemeenschappelijke methode wordt gebruikt op basis van gegevens uit het in artikel 20, lid 2, bedoelde geografische informatiesysteem voor de olijventeelt.

2. De lidstaten stellen binnen de in lid 3 vastgestelde maximumbedragen waarop het overeenkomstig lid 4 ingehouden bedrag in mindering is gebracht, een steunbedrag vast per GIS-ha olijven van ten hoogste vijf categorieën van olijfgaardarealen. Deze categorieën worden vastgesteld in overeenstemming met een volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure vast te stellen gemeenschappelijk kader van milieu- en maatschappelijke criteria, met inbegrip van aspecten die betrekking op het landschap en de maatschappelijke tradities. In dit verband wordt bijzondere aandacht geschonken aan de instandhouding van olijfgaarden in marginale gebieden.

3. Het in lid 2 bedoelde maximumbedrag is:

// miljoen euro

Frankrijk // 1,20

Griekenland // 208,14

Italië // 272,05

Spanje // 404,45

Portugal // 15,46

De lidstaat verdeelt het maximumbedrag volgens objectieve criteria en op niet-discriminerende wijze over de verschillende categorieën. Voor elke categorie mag het steunbedrag per GIS-ha olijven gelijk zijn aan het niveau van de onderhoudskosten exclusief oogstkosten, maar mag het dit niveau niet overschrijden.

4. De lidstaten kunnen tot 10% van de in lid 3 vastgestelde bedragen inhouden om overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. .../... van de Raad* [houdende een gemeenschappelijke ordening der markten voor olijfolie en tafelolijven] de communautaire financiering te verzekeren van activiteitenprogramma's die worden opgesteld door erkende organisaties van marktdeelnemers.

Hoofdstuk 16 Premie voor tabak

Artikel 143 undecies Toepassingsgebied

Voor de oogstjaren 2005 en 2006 wordt aan landbouwers die ruwe tabak van GN-code 2401 produceren, steun verleend onder de in dit hoofdstuk vastgestelde voorwaarden.

Artikel 143 duodecies Subsidiabiliteitsvoorwaarden

Binnen de grenzen van de in artikel 143 terdecies, lid 1, vastgestelde maximumbedragen wordt aan elke landbouwer steun toegekend voor de hoeveelheid boven 10 ton van het gemiddelde van de hoeveelheden waarvoor hem in de kalenderjaren 2000, 2001 en 2002 een premie voor tabak is toegekend. De steun wordt slechts toegekend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a) de tabak moet afkomstig zijn uit een in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 2848/98 van de Commissie** genoemd productiegebied;

b) voldaan moet worden aan de in Verordening (EG) nr. 2848/98 vastgestelde kwaliteitseisen;

c) de tabaksbladeren moeten door de landbouwer in het kader van een teeltcontract worden geleverd aan het bedrijf voor eerste bewerking.

Artikel 143 terdecies Bedrag

1. Het maximumbedrag van de totale steun, inclusief de in artikel 143 quaterdecies bedoelde bedragen die moeten worden overgeheveld naar het communautair fonds voor tabak, is:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2. Het aan de landbouwer toe te kennen steunbedrag wordt berekend door het subsidiabele aantal kilogrammen tabak als gedefinieerd in artikel 143 duodecies te vermenigvuldigen met het gemiddelde bedrag van de premiebetalingen voor tabak per kilogram die in de kalenderjaren 2000, 2001 en 2002 overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2075/92 zijn toegekend. Het berekende bedrag wordt aangepast door vermenigvuldiging met de coëfficiënt 2/3 voor het oogstjaar 2005 en 1/3 voor het oogstjaar 2006 en wordt vervolgens verlaagd met het in artikel 143 quaterdecies bedoelde bedrag.

Artikel 143 quaterdecies Overheveling naar het communautair fonds voor tabak

Een bedrag gelijk aan 4% voor het kalenderjaar 2005 en 5% voor het kalenderjaar 2006 van de overeenkomstig dit hoofdstuk toegekende steun wordt bestemd voor de financiering van voorlichtingsacties in het kader van het bij artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 2075/92 ingestelde communautair fonds voor tabak.

Hoofdstuk 17 Areaalsteun voor hop

Artikel 143 quindecies Toepassingsgebied

Aan landbouwers die hop van GN-code 1210 produceren, wordt steun verleend onder de in dit hoofdstuk vastgestelde voorwaarden.

Artikel 143 sexdecies Subsidiabiliteit

Subsidiabele arealen zijn de arealen die:

- liggen in productiegebieden die zijn vermeld in de bijlage bij Verordening (EEG) nr. 1981/82 van de Raad***,

- met hop zijn beplant en

- daadwerkelijk zijn geoogst.

* PB L

** PB L 358 van 31.12.1998, blz. 17.

*** PB L 215 van 23.7.1982, blz. 3.".

14. De volgende Titel IV bis wordt ingevoegd:

"Titel IV bis Financiële overdrachten

Artikel 143 septdecies Financiële overdracht voor herstructurering in de katoenproducerende regio's

Vanaf 2006 is per kalenderjaar een bedrag 103 miljoen euro dat zijn oorsprong vindt in de gemiddelde uitgaven voor katoen in de jaren 2000, 2001 en 2002, beschikbaar als extra communautaire steun voor maatregelen in katoenproducerende regio's in het kader van de programmering van de plattelandsontwikkeling die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1257/1999 wordt gefinancierd uit de afdeling Garantie van het EOGFL.

Artikel 143 octodecies Financiële overdracht voor herstructurering in de tabakproducerende regio's

Vanaf 2006 is een bedrag dat zijn oorsprong vindt in het driejaarsgemiddelde van het totale steunbedrag voor gesubsidieerde tabak in de referentieperiode, beschikbaar als extra communautaire steun voor maatregelen in tabakproducerende regio's in het kader van de programmering van de plattelandsontwikkeling die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1257/1999 wordt gefinancierd uit de afdeling Garantie van het EOGFL. Dit bedrag is:

- 98 miljoen euro voor het kalenderjaar 2005;

- 147 miljoen euro voor het kalenderjaar 2006;

- 205 miljoen euro vanaf het kalenderjaar 2007.".

15. Aan artikel 145 worden de volgende punten toegevoegd:

"r) met betrekking tot katoen, uitvoeringsbepalingen inzake:

- de berekening van de in artikel 143 quater, lid 3, bedoelde verlaging van de steun,

- de erkende kolomorganisaties, in het bijzonder de financiering ervan en een controle- en sanctieregeling;

s) de aanpassingen van de in artikel 143 octodecies vastgestelde bedragen die noodzakelijk kunnen worden om rekening te houden met budgettaire ontwikkelingen als gevolg van de ter uitvoering van artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 2075/92 vastgestelde rechten.".

16. Aan artikel 152 worden de volgende punten toegevoegd:

"d) artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 2075/92. Dat artikel blijft evenwel van toepassing voor de aanvragen om rechtstreekse betalingen voor de oogst 2004,

e) de artikelen 12 en 13 van Verordening (EEG) nr. 1696/71 van de Raad*. Die artikelen blijven evenwel van toepassing voor de aanvragen om rechtstreekse betalingen voor de oogst 2004.

* PB L 175 van 4.8.1971, blz. 1.".

17. In artikel 153 worden de volgende leden ingevoegd:

"4 bis. Verordening (EG) nr. 1051/2001 van de Raad* wordt ingetrokken. Die verordening blijft evenwel van toepassing voor het verkoopseizoen 2004/2005.

4 ter. Verordening (EG) nr. 1098/98 wordt ingetrokken. Die verordening blijft evenwel van toepassing tot en met 31 december 2004.

* PB L 148 van 1.6.2001, blz. 3.".

18. Het volgende artikel 155 bis wordt ingevoegd:

"Artikel 155 bis

Uiterlijk op 31 december 2009 dient de Commissie bij de Raad een verslag in over de tenuitvoerlegging van deze verordening ten aanzien van katoen, olijfolie, tafelolijven en olijfgaarden, tabak en hop, welk verslag zo nodig vergezeld gaat van voorstellen voor regelgeving.".

19. Aan artikel 156, lid 2, worden de volgende punten toegevoegd:

"g) Titel IV, hoofdstuk 14, is van toepassing met ingang van 1 januari 2005 voor de op of na die datum ingezaaide katoen.

h) Titel IV, hoofdstuk 15, is van toepassing met ingang van het verkoopseizoen 2004/2005.

i) Titel IV, hoofdstuk 16, is van toepassing van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006.

j) Titel IV, hoofdstuk 17, is van toepassing met ingang van 1 januari 2005.".

20. De bijlagen worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De voorzitter

BIJLAGE

De bijlagen worden als volgt gewijzigd:

1. Bijlage I wordt vervangen door:

"BIJLAGE I Lijst van de steunregelingen die voldoen aan de criteria van artikel 1

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2. Bijlage II wordt vervangen door:

"BIJLAGE II Nationale maxima als bedoeld in artikel 12, lid 2

miljoen euro

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. Bijlage V wordt vervangen door:

"BIJLAGE V Compatibele steunregelingen als bedoeld in artikel 26

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

4. Aan bijlage VI worden de volgende rijen toegevoegd:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

5. Aan bijlage VII wordt de volgende tekst toegevoegd:

"G. Katoen

Voor een landbouwer die met katoen beteelde oppervlakten heeft aangegeven, berekenen de lidstaten het in het referentiebedrag op te nemen bedrag door het aantal hectaren tot twee cijfers achter de komma dat katoen heeft voortgebracht waarvoor in elk jaar van de referentieperiode overeenkomstig punt 3 van Protocol nr. 4 betreffende katoen* steun is toegekend, te vermenigvuldigen met de volgende bedragen per hectare:

- 795 euro voor Griekenland,

- 1 286 euro voor Spanje,

- 1 022 euro voor Portugal.

H. Olijfolie

Voor een landbouwer die productiesteun voor olijfolie heeft ontvangen, wordt het bedrag berekend door het aantal tonnen waarvoor in de referentieperiode (d.w.z. respectievelijk in elk van de verkoopseizoenen 2000/2001, 2001/2002 en 2002/2003) een dergelijke betaling is toegekend, te vermenigvuldigen met het desbetreffende eenheidsbedrag van de steun zoals vastgesteld bij de Verordeningen (EG) nr. 1271/2002**, (EG) nr. 1221/2003*** en (EG) nr. 1794/2003**** van de Commissie, omgerekend in euro/ton en vermenigvuldigd met de coëfficiënt 0,6. Deze coëfficiënt wordt niet toegepast voor landbouwers wier gemiddelde aantal GIS-ha olijven in de referentieperiode, exclusief het aantal GIS-ha olijven dat overeenstemt met na 1 mei 1998 buiten een goedgekeurd aanplantprogramma om aangeplante supplementaire bomen, minder dan 0,3 bedraagt. Het aantal GIS-ha olijven wordt met een volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure vast te stellen gemeenschappelijke methode berekend op basis van gegevens uit het geografische informatiesysteem voor de olijventeelt.

De lidstaten berekenen het aantal in het kader van de berekening van de bedrijfstoeslag mee te rekenen hectaren als het aantal GIS-ha olijven dat met een volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure vast te stellen gemeenschappelijke methode wordt verkregen op basis van gegevens uit het geografische informatiesysteem voor de olijventeelt, exclusief het aantal GIS-ha olijven dat bestaat uit na 1 mei 1998 buiten een goedgekeurd aanplantprogramma om aangeplante supplementaire bomen.

I. Ruwe tabak

Voor een landbouwer die een premiebetaling voor tabak heeft ontvangen, wordt het referentiebedrag als volgt berekend:

Het driejaarsgemiddelde van het totale aantal kilogrammen ruwe tabak waarvoor in de referentieperiode een dergelijke betaling is toegekend, wordt als volgt verdeeld in drie hoeveelheidsgroepen:

- de hoeveelheid van niet meer dan 3,5 ton;

- de hoeveelheid van meer dan 3,5 ton maar niet meer dan 10 ton;

- de hoeveelheid boven 10 ton.

Het in het referentiebedrag op te nemen bedrag is de som van drie bedragen die worden verkregen door het aantal kilogrammen binnen elke hoeveelheidsgroep te vermenigvuldigen met het gewogen driejaarsgemiddelde van het per kilogram toegekende steunbedrag, de totale hoeveelheid ruwe tabak van alle soortengroepen in aanmerking genomen. Elk van deze drie bedragen wordt, voordat zij bij elkaar worden opgeteld, aangepast door vermenigvuldiging met de coëfficiënt voor de betrokken hoeveelheidsgroep, namelijk:

- voor de hoeveelheid van niet meer dan 3,5 ton, de coëfficiënt 1,0;

- voor de hoeveelheid van meer dan 3,5 ton maar niet meer dan 10 ton, de coëfficiënt 0,75;

- voor de hoeveelheid boven 10 ton, de coëfficiënt 1/6 voor het kalenderjaar 2005, de coëfficiënt 1/3 voor het kalenderjaar 2006 en de coëfficiënt 45% voor het kalenderjaar 2007 en de verdere kalenderjaren.

Het in het kader van de berekening van de bedrijfstoeslag mee te rekenen aantal hectaren stemt overeen met de in de geregistreerde teeltcontracten vermelde oppervlakte waarvoor respectievelijk in elk jaar van de referentieperiode de premiebetaling is toegekend, zulks binnen de grenzen van een basisareaal dat door de Commissie wordt vastgesteld op basis van de overeenkomstig punt 1.3 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2636/1999 van de Commissie***** aan de Commissie meegedeelde totale oppervlakte.

J. Hop

Voor een landbouwer die areaalsteun voor hop of steun voor het tijdelijk uit productie nemen van hoppercelen heeft ontvangen, berekenen de lidstaten de in het referentiebedrag op te nemen bedragen door het aantal hectaren tot twee cijfers achter de komma waarvoor respectievelijk in elk jaar van de referentieperiode een betaling is toegekend, te vermenigvuldigen met een bedrag van 480 euro per hectare.

* PB L 291 van 19.11.1979, blz. 174.

** PB L 184 van 13.7.2002, blz. 5.

*** PB L 170 van 9.7.2003, blz. 8.

**** PB L 262 van 14.10.2003, blz. 11.

***** PB L 323 van 15.12.1999, blz. 4.".

6. Bijlage VIII wordt vervangen door:

"BIJLAGE VIII Nationale maxima als bedoeld in artikel 41

miljoen euro

>RUIMTE VOOR DE TABEL>